direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen - Twee aaneengesloten
Plan: Wonen-West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0313.WonenWest1100-0301

Artikel 20 Wonen - Twee aaneengesloten

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen - Twee aaneengesloten" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een vrij beroep, tuinen en erven.

 

20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemeen

De afstand van bouwwerken tot de bestemming Water bedraagt ten minste 2 m.

20.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend in de vorm van een twee-aaneengesloten woning binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat het aantal eensgezinswoningen per bouwperceel ten hoogste het bestaande aantal mag bedragen;
  • b. de voorgevel van een woning mag uitsluitend worden gebouwd in de voorgevelrooilijn;
  • c. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte, tenzij anders is aangegeven;
  • d. de dakhelling bedraagt ten minste 35o en ten hoogste 55 o, met dien verstande dat een woning over ten hoogste 25% van de oppervlakte plat mag worden afgedekt.

 

20.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan-, uit- en bijgebouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend 5 m achter de voorgevelrooilijn worden gerealiseerd;
  • b. de diepte van de woning, inclusief aan de achterzijde daarvan aangebouwde aan- en uitbouwen, mag over één laag met kap tot een diepte van ten hoogste 12 m worden vergroot, met dien verstande dat het bepaalde in sublid 13.2.1, alsmede sublid 20.2.3, sub e. onverminderd van kracht blijft;
  • c. aansluitend aan de achtergevel van de woning dient te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 6 m;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van overkappingen als bedoeld in sublid 20.2.4 sub a, mag niet meer dan 85 m² bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, die zich aan de achterzijde van de woning bevindt tot een diepte van ten hoogste 12 m achter de voorgevelrooilijn voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt;
  • e. de bij een woning behorende gronden waarop aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan mogen voor ten hoogste 50% worden bebouwd, met dien verstande dat de grond onder de woning alsmede de gronden aan de achterzijde van de woning tot een diepte van 12 m daarbij niet worden meegerekend;
  • f. de goothoogte van een aan-, en uitbouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag waaraan wordt gebouwd;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.

 

20.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van pergola's en overkappingen met een open constructie ten hoogste 3 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen en andere bouwwerken, geen vlaggenmasten zijnde, ten hoogste 2 m bedraagt.

 

20.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:     

  • a. sublid 20.2.2, sub a ten behoeve van het uitbreiden van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte van de woning niet meer dan 12 m bedraagt;
    • 2. aansluitend aan de achtergevel van de woning te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over dient te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 10 m;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan niet aaneengebouwde zijde ten minste 1 m bedraagt;
    • 4. er geen onderlinge verschillen mogen ontstaan tussen de diepte van aaneengebouwde woningen;
    • 5. er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;     
  • b. sublid 20.2.2, sub b ten behoeve van het bouwen van de voorgevel op ten hoogste 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  • c. sublid 20.2.2, sub c ten behoeve van het verhogen van de goot- en/of bouwhoogte met 1 m;
  • d. sublid 20.2.3, sub b ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning, inclusief aan de achterzijde daarvan aangebouwde aan- en uitbouwen, over één laag met kap tot ten hoogste 18 m, met dien verstande dat:
    • 1. aansluitend aan de achtergevel van de woning te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over dient te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 10 m;
    • 2. de bij een woning behorende gronden waarop aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan voor ten hoogste 50% mogen worden bebouwd, met dien verstande dat de grond onder de woning alsmede de gronden aan de achterzijde van de woning tot een diepte van 18 m achter de voorgevelrooilijn daarbij niet worden meegerekend;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van overkappingen, niet meer dan 85 m² mag bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, die zich aan de achterzijde van de woning bevindt tot een diepte van ten hoogste 18 m achter de voorgevelrooilijn voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt;
    • 4. er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
  • e. sublid 20.2.3, sub c ten behoeve van een bredere aan- of uitbouw, voor zover het percentage als gegeven in lid 20.2.3, sub f niet wordt overschreden;
  • f. sublid 20.2.3, sub d, indien het bouwperceel meer dan 1000 m2 bedraagt, mag 10% van het bouwperceel worden bebouwd met een aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 150 m2;
    • 2. de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, die zich aan de achterzijde van de woning bevindt tot een diepte van ten hoogste 12 m achter de voorgevelrooilijn voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt;
  • g. sublid 20.2.3 sub f ten behoeve van een grotere goothoogte van naast de woning gelegen aan- of uitbouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 2 m bedraagt;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
    • 3. de aan- of uitbouw qua uiterlijke verschijning ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van de aan- of uitbouw tenminste 0,5 m lager is dan de goothoogte van het hoofdgebouw.
  • h. sublid 20.2.3 sub f ten behoeve van de bouw van dakterrassen op aan- en uitbouwen naast of achter de woning, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balkonafscheiding niet meer bedraagt dan 1,2 m boven de maximale goothoogte van de aan- of uitbouw en er bovendien geen onevenredige inbreuk wordt gedaan op de privacy van omwonenden. Dakterrassen die bij het in inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds bestonden worden geacht te passen binnen de regels van dit plan en behoeven derhalve geen omgevingsvergunning als hier bedoeld.

 

20.4 Specifieke gebruiksregels

Woningen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen tot ten hoogste 15% van de aanwezige vloeroppervlakte per woning en tot een maximum van 40 m² worden aangewend voor de uitoefening van een vrij beroep.

20.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 20.4 ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, anders dan een vrij beroep, en internetwinkel in een woning en daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. tot ten hoogste 15% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 40 m², voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep mag worden gebruikt;
  • b. voor milieuvergunningplichtige en meldingplichtige bedrijven ingevolge de Wet milieubeheer geen omgevingsvergunning wordt verleend;
  • c. aan detailhandel slechts medewerking wordt verleend, indien het verkoop betreft van aan huis vervaardigde, vaak ambachtelijke producten, die niet concurrerend zijn ten opzichte van de overige detailhandel -uitgezonderd vis en visproducten- onder de voorwaarden dat de vestiging geen onevenredige aantasting van de woonsituatie en de verkeersveiligheid met zich meebrengt en de hoofdfunctie wonen van het pand gehandhaafd blijft;
  • d. voor horecabedrijven geen afwijking wordt verleend;
  • e. het gebruik zowel naar aard als wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming moet zijn;
  • f. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich mag meebrengen.