Artikel 10 Wonen - Aaneengesloten
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Aaneengesloten' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen al dan niet in combinatie met een vrij beroep, tuinen en erven.
10.2 Bouwregels
Ten behoeve van de in 10.1 genoemde bestemmingsomschrijving mogen, met inachtneming van de in 10.2.1 t/m 10.2.3 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken worden gerealiseerd.
10.2.1 hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd in de vorm van een aaneengesloten woning, een twee-aaneengesloten woning of een vrijstaande woning;
-
b. de voorgevel van een woning mag uitsluitend worden gebouwd in de voorgevelrooilijn;
-
c. de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte;
-
d. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte,
-
e. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal woningen;
-
f. de dakhelling bedraagt ten minste 35o en ten hoogste 55 o (met dien verstande dat een woning over ten hoogste 25% van de oppervlakte plat mag worden afgedekt), of, indien een mansarde-kap of een daarvan afgeleide kapvorm wordt gebouwd, mag de dakhelling niet minder dan 20º en niet meer dan 80º zijn;
-
g. de afstand tussen twee niet aaneengebouwde woningen binnen een bouwvlak tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
10.2.2 aan-, uit- en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan-, uit- en bijgebouwen gelden de volgende regels:
-
a. bijgebouwen mogen uitsluitend 5 m achter de voorgevelrooilijn worden gerealiseerd;
-
b. de diepte van de oorspronkelijke eengezinswoning, inclusief aan de achterzijde daarvan aangebouwde aan- en uitbouwen, mag over één laag met kap tot een diepte van ten hoogste 12 m worden vergroot, met dien verstande dat het bepaalde in 7.2.1, alsmede in 10.2.2, sub e onverminderd van kracht blijft;
-
c. aansluitend aan de achtergevel van de woning dient te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 6 m;
-
d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan-, uit- en bijgebouwen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van overkappingen als bedoeld in 10.2.3 sub a, mag niet meer dan 85 m² bedragen met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, die zich aan de achterzijde van de woning bevindt, tot een diepte van ten hoogste 12 m achter de voorgevelrooilijn voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt;
-
e. de bij een woning behorende gronden waarop aan-, uit- en bijgebouwen zijn toegestaan mogen voor ten hoogste 50% worden bebouwd, of indien het bestaande percentage meer bedraagt dan 50% dan mag het bestaande percentage worden bebouwd, met dien verstande dat de grond onder de oorspronkelijke woning alsmede de gronden aan de achterzijde van de woning tot een diepte van 12 m daarbij niet worden meegerekend;
-
f. de goothoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de begane grondlaag waaraan wordt gebouwd;
-
g. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m;
-
h. de afstand van aan-, uit- en bijgebouwen bedraagt ten minste 2 m tot de bestemming 'Water'.
10.2.3 andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
-
a. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van aan-, uit- en bijgebouwen als bedoeld in 10.2.2 sub d, mag niet meer dan 85 m² bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen die zich aan de achterzijde van de woning bevindt, tot een diepte van ten hoogste 12 m achter de voorgevelrooilijn, voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt;
-
b. de bouwhoogte van pergola's en overkappingen met een open constructie ten hoogste 3 m bedraagt;
-
c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en andere bouwwerken, geen vlaggenmasten zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 afwijken hoofdgebouwen algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van:
-
a. sublid 10.2.1, sub a ten behoeve van het uitbreiden van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
-
1. de diepte van de woning niet meer dan 12 m bedraagt,
-
2. aansluitend aan de achtergevel van de woning te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over dient te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 10 m,
-
3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 m bedraagt, met dien verstande dat de afstand van een aangebouwde hoekerker tot:
- de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2,5 m bedraagt,
- de bestemmingsgrens van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' ten minste 1 m bedraagt,
-
4. er geen onderlinge verschillen mogen ontstaan tussen de diepte van aaneengebouwde woningen,
-
5. er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
-
b. het bepaalde in 10.2.1, sub b ten behoeve van het bouwen van de voorgevel op ten hoogste 2 m achter de voorgevelrooilijn;
-
c. het bepaalde in 10.2.1, sub c ten behoeve van het bouwen van een woning tot 1 m hoger dan de bestaande goothoogte;
-
d. het bepaalde in 10.2.1, sub d ten behoeve van het bouwen van een woning tot 1 m hoger dan de bestaande bouwhoogte;
-
e. het bepaalde in 10.2.1, sub g ten behoeve van het verkleinen van de afstand tussen twee niet aaneengebouwde woningen binnen een bouwvlak tot de zijdelingse bouwperceelsgrens tot 1 m;
-
f. het bepaalde in 10.2.2, sub b ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning, inclusief aan de achterzijde daarvan aangebouwde aan- en uitbouwen, over één laag met kap tot ten hoogste 18 m, met dien verstande dat:
-
1. aansluitend aan de achtergevel van de woning te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over dient te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 10 m,
-
2. de bij een woning behorende gronden waarop aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan voor ten hoogste 50% mogen worden bebouwd, met dien verstande dat de grond onder de woning alsmede de gronden aan de achterzijde van de woning tot een diepte van 18 m achter de voorgevelrooilijn daarbij niet worden meegerekend,
-
3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van overkappingen, niet meer dan 85 m² mag bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen die zich aan de achterzijde van de woning bevindt tot een diepte van ten hoogste 18 m achter de voorgevelrooilijn voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt,
-
4. er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
-
g. het bepaalde in 10.2.2, sub c ten behoeve van een bredere aan- en uitbouw, voor zover het percentage als gegeven in lid 10.2.2, sub e niet wordt overschreden.
10.3.2 afwijken hogere goothoogte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor een hogere goothoogte van naast de woning gelegen aan- en uitbouwen, met dien verstande dat:
-
a. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 2 m bedraagt;
-
b. geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
-
c. de aan- en uitbouwen qua uiterlijke verschijning ondergeschikt blijven aan het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van de aan- en uitbouwen tenminste 0,5 m lager is dan de goothoogte van het hoofdgebouw.
10.3.3 afwijken bouwbeleid grote percelen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 10.2.2 sub d en lid 10.2.3 sub a, ten behoeve van bouwpercelen met een minimale oppervlakte van 1.000 m², voor het bouwen van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen tot een oppervlakte van 10% van het bouwperceel met een maximum van 150 m².
10.3.4 afwijken dakterrassen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van 10.2.2, sub f ten behoeve van de bouw van dakterrassen op aan- en uitbouwen naast of achter de woning, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balkonafscheiding niet meer bedraagt dan 1,2 m boven de maximale goothoogte van de aan- en uitbouw en er bovendien geen onevenredige inbreuk wordt gedaan op de privacy van omwonenden. Dakterrassen die bij het in ontwerp ter visie leggen van dit bestemmingsplan reeds bestonden worden geacht te passen binnen de regels van dit plan en behoeven derhalve geen omgevingsvergunning als hier bedoeld.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Woningen en de daarbij behorende aan-, uit- en bijgebouwen mogen tot ten hoogste 15% van de aanwezige vloeroppervlakte per woning en tot een maximum van 40 m² worden aangewend voor de uitoefening van een vrij beroep.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in 10.4 ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, anders dan een vrij beroep, in een woning en daarbij behorende aan-, uit- en bijgebouwen, tot ten hoogste 15% van de aanwezige vloeroppervlakte per woning met een maximum van 40 m², met dien verstande dat:
-
a. voor omgevingsvergunningplichtige- en meldingplichtige bedrijven ingevolge de Wet milieubeheer geen omgevingsvergunning wordt verleend;
-
b. voor detailhandel slechts omgevingsvergunning wordt verleend, indien het verkoop betreft van aan huis vervaardigde, vaak ambachtelijke producten die niet concurrerend zijn ten opzichte van de overige detailhandel - uitgezonderd vis- en visproducten - onder de voorwaarden dat de vestiging geen onevenredige aantasting van de woonsituatie en de verkeersveiligheid met zich meebrengt en de hoofdfunctie van de woning gehandhaafd blijft;
-
c. voor horecabedrijven geen omgevingsvergunning wordt verleend;
-
d. het gebruik zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming is;
-
e. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich mag meebrengen.