Artikel 21 Wonen - 1
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. eengezinswoningen met bijbehorende bouwwerken;
-
b. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat:
-
1. het beroep of bedrijf door de bewoner van de woning wordt uitgeoefend welke bewoner maximaal 2 medewerkers mag hebben;
-
2. het gebruik van de woning en de bijbehorende bouwwerken voor beroep of bedrijf niet mag leiden tot een (onevenredige) afbreuk of aantasting van:
- het woonkarakter van de woning;
- de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van de (primaire) woonfunctie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing;
- het woongenot en de woonsituatie van de aangrenzende gronden en bebouwing;
- het woonkarakter en woonmilieu van de straat, buurt of wijk.
-
3. er geen sprake is van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
-
4. maximaal 35% van de bebouwde oppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag worden benut voor het beroep of bedrijf, met een maximum van 75 m²;
-
5. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige invloed heeft op de parkeerbehoefte in de openbare ruimte;
-
6. er geen beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning mogen plaatsvinden, met uitzondering van in- en uitladen;
-
7. het geen milieuvergunningsplichtige of meldingsplichtige bedrijven in het kader van de Wet milieubeheer betreft, zoals deze luidt op het tijdstip van het verkrijgen van rechtskracht van dit plan, met dien verstande dat in ieder geval zijn toegestaan de activiteiten die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging (bijlage 2)
zijn aangemerkt als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft hun ruimtelijke uitwerking voor de omgeving;
-
8. geen buitenopslag plaatsvindt;
-
9. reclame-uitingen maximaal 0,15 m² zijn en plat tegen de gevel worden gemonteerd of vrijstaand op een maximale hoogte van 1 meter op eigen terrein.
-
c. ter plaatse van de aanduiding "waarde-cultuurhistorie": tevens behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarde van gebouwen, zoals omschreven in artikel 30;
-
d. ter plaatse van de aanduiding "beschermd stadsgezicht": tevens behoud en bescherming van bestaande gebouwen en het bestaande verkavelingspatroon, zoals omschreven in artikel 31;
-
e. ter plaatse van de aanduiding "garage": garageboxen;
-
f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water;
met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen Amersfoort d.d. 27 januari 2009.
21.2 Bouwregels
Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming.
21.2.1 Gebouwen - algemeen
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
-
a. woningen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
b. er mogen niet meer bouwlagen worden gebouwd dan zoals aangegeven op de verbeelding;
-
c. bij bestaande gebouwen is de bestaande hoogte per bouwlaag maatgevend;
-
d. ter plaatse van de aanduiding 'kap' mogen gebouwen worden afgedekt met een kap;
-
e. op het hoofdgebouw mogen dakkapellen worden geplaatst indien deze voldoen aan de randvoorwaarden uit de welstandsnota van de gemeente Amersfoort;
-
f. op het hoofdgebouw mogen dakopbouwen alleen onder de volgende voorwaarden worden geplaatst:
-
1. minimaal twee maal eerder is een identieke dakopbouw vergund in hetzelfde bouwblok;
-
2. de dakopbouw wordt geplaatst op een tussenwoning.
-
g. kelders die geheel zijn gelegen onder het peil zijn binnen het gehele bouwvlak toegestaan, waarbij het bebouwingspercentage mag worden overschreden;
-
h. kelders die gedeeltelijk boven het peil uitsteken zijn overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan, waarbij het bebouwingspercentage niet mag worden overschreden;
-
i. de gevels van de kelder mogen niet zichtbaar zijn, met uitzondering van een koekoek;
-
j. wanneer de kelder is bedoeld voor parkeren, mag een inrit aan de straatzijde worden gerealiseerd met een maximale breedte van 3 meter;
-
k. het realiseren van een kelder mag geen nadelige invloed hebben op de bodem- en waterhuishouding en op eventueel aanwezige archeologische waarden.
-
l. in afwijking van het bepaalde in sublid 21.2.1 onder a geldt voor nutsvoorzieningen dat deze tevens buiten het bouwvlak zijn toegestaan.
21.2.2 Bijbehorende bouwwerken
-
a. mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat een bijbehorend bouwwerk op een afstand van niet minder dan 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan, dient te worden gebouwd;
-
b. de goot- en/of bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,30 m;
-
c. de goot- en/of bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
-
d. de bijbehorende bouwwerken mogen plat worden afgedekt of met een dakhelling kleiner dan 45°; indien de dakhelling van het hoofdgebouw groter is dan 45° mogen de aan- en bijgebouwen een dakhelling overeenkomstig het hoofdgebouw hebben;
-
e. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag:
-
1. voor percelen tussen de 0 m2 en 100 m2 bij elke woning niet meer bedragen dan 20% van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 20m2;
-
2. voor percelen tussen de 100 m2 en 500 m2 bij elke woning niet meer bedragen dan 20 m2, vermeerderd met 14% van het meerdere van 100 m2 van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 75 m2;
-
3. voor percelen groter dan 500 m2 bij elke woning - mits stedenbouwkundig aanvaardbaar - niet meer bedragen dan 75 m2, vermeerderd met 2,5% van het meerdere van 500 m2 van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 100 m2;
-
f. Bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte als bedoeld onder e wordt de oppervlakte van bijbehorende aangebouwde bouwwerken aan de voorzijde niet meegerekend;
-
g. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met f mogen op de gronden ter plaatse van de aanduiding “garage” garageboxen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
-
h. het bouwen van bijbehorende bouwwerken mag niet tot gevolg hebben dat een stedenbouwkundig onaanvaardbare situatie ontstaat en/of dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden;
-
i. dakkapellen en/of dakopbouwen op bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan.
21.2.3 Andere bouwwerken
Voor andere bouwwerken gelden de volgende regels:
-
a. het plaatsen van hekwerken op het hoofdgebouw ten behoeve van een dakterras is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
-
1. het hekwerk op het dakterras dient 1,5 meter vanaf de dakrand te zijn gesitueerd;
-
2. het hekwerk dient transparant te zijn;
-
3. het hekwerk dient ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw;
-
4. het hekwerk mag maximaal 1,20 meter hoog zijn;
-
5. het hekwerk mag niet leiden tot een overschrijding van de maximale bouwhoogte;
-
b. het plaatsen van hekwerken op een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van een dakterras is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
-
1. het hekwerk dient ondergeschikt te zijn aan het bijbehorend bouwwerk;
-
2. het hekwerk dient transparant te zijn;
-
3. het hekwerk mag maximaal 1,20 meter hoog zijn;
-
4. het bijbehorend bouwwerk waarop het hekwerk wordt geplaatst bevindt zich direct aan de achtergevel van het hoofdgebouw;
-
c. het plaatsen van een trap van de tuin naar een balkon of dakterras is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
-
1. de hoogte van het hekwerk van de trap mag niet hoger zijn dan de hoogte van het hekwerk op het terras;
-
2. de trap dient minimaal 1 meter uit de erfgrens geplaatst te worden;
-
3. het plaatsen van de trap is alleen toegestaan indien op de eerste etage de woonkamer is gesitueerd;
-
4. het balkon of dakterras bevindt zich aan de achtergevel.
-
d. voor het bouwen van overige andere bouwwerken geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken
|
max. bouwhoogte
|
palen en masten, zoals vlaggenmasten
|
8 m
|
luifels en ander straatmeubilair
|
4 m
|
andere overkappingen, waaronder pergola's en carports
|
3 m
|
erfafscheidingen voor de voorgevel
|
1 m
|
overige erf- en terreinafscheidingen en overige andere bouwwerken
|
2 m
|
21.3 Specifieke bouwregels
In afwijking van het bepaalde in 21.2.1 onder f mogen in het gebied tussen Liendertseweg, Zangvogelweg, Zwaluwenstraat/Spreeuwenstraat en het Waterwingebied dakopbouwen worden geplaatst onder de volgende voorwaarden:
-
1. Voor alle dakopbouwen geldt:
-
a. de dakopbouwen mogen alleen worden geplaatst op woongebouwen bestaande uit twee bouwlagen en een kap;
-
b. de voorwaarden genoemd bij 2. en 3. zijn van toepassing indien het gaat om de eerste dakopbouw in een woonblok;
-
c. indien het gaat om een tweede of latere dakopbouw is de eerstgeplaatste dakopbouw in het woonblok leidend.
-
2. Indien het een dakopbouw betreft waarbij de nok zich exact boven de oorspronkelijke nok van het hoofdgebouw bevindt:
-
a. de dakhelling dient gelijk te zijn aan de oorspronkelijke dakhelling;
-
b. de dakopbouw bedraagt aan de voorzijde van de woning maximaal de helft van de diepte het onderliggende dakvlak, gemeten tussen nok en voorgevel;
-
c. de dakopbouw bedraagt aan de achterzijde van de woning maximaal de helft van de diepte van het onderliggende dakvlak, gemeten tussen nok en achtergevel;
-
d. de maximale goothoogte van de dakopbouw is gelijk aan de oorspronkelijke nokhoogte van het hoofdgebouw.
-
3. Indien het een dakopbouw betreft waarbij de nok zich niet exact boven de oorspronkelijke nok van het hoofdgebouw bevindt:
-
a. de dakopbouw dient geplaatst te worden tussen de nok en achtergevel van het hoofdgebouw;
-
b. het dakvlak van de dakopbouw dient aan één zijde te bestaan uit een doortrekking van het oorspronkelijke voordakvlak en voor het overige uit een dakhelling evenwijzig aan de oorspronkelijke dakhelling;
-
c. de dakopbouw bedraagt aan de achterzijde van de woning maximaal tweederde van de diepte van het onderliggende dakvlak, gemeten tussen nok en achtergevel;
-
d. de maximale goothoogte van de dakopbouw is gelijk aan de oorspronkelijke nokhoogte van het hoofdgebouw.
21.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
21.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend :
-
a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als woonruimte;
-
b. het gebruik van garageboxen voor bedrijfsmatige opslag en overige activiteiten met een bedrijfsmatig karakter.
21.6 Afwijken van de gebruiksregels
21.6.1 Kamerverhuur
Burmeester en wethouder kunnen bij een omgevingvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21.1, onder a ten behoeve van het gebruiken van een woning voor kamergewijze verhuur, met dien verstande dat moet worden voldaan aan de in Amersfoort geldende normen voor omzetting naar kamerverhuur zoals vastgelegd in paragraaf 3.1 van de 'huisvestingsverordening Amersfoort 2011' en hoofdstuk 3 van de 'beleidsregels woonruimteverdeling gemeente Amersfoort'.
21.6.2 Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21.1, onder b.3 ten behoeve van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, met dien verstande dat:
-
a. voldaan wordt aan de in Amersfoort geldende parkeernormen, waarbij de parkeereis op eigen terrein wordt opgelost;
-
b. wanneer de parkeereis niet (volledig) op eigen terrein kan worden opgelost, de extra parkeerbehoefte wordt opgevangen op al aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte tot een maximum van 3 parkeerplaatsen, mits het betreffende gebied de extra parkeerdruk kan opvangen;
-
c. voor het overige wordt voldaan aan de onder 21.1 onder b genoemde voorwaarden.
21.7 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging wijzigen ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.