direct naar inhoud van Regels
Plan: Oldebroek West, Hogekamp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.OB110-VG01

Regels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Oldebroek West, Hogekamp met identificatienummer NL.IMRO.0269.OB110-VG01 van de gemeente Oldebroek 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft

1.6 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit

het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend geheel door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, de omvang en de uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend

1.7 aan-huis-verbonden beroep

het in een woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, kunstzinnig, maatschappelijk, medisch, ontwerptechnisch, paramedisch of zakelijk gebied dan wel een daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede dienstverlenende bedrijven (waaronder niet wordt begrepen een escortbedrijf en/of een seksinrichting), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie

1.8 afwijking

een afwijking als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

1.9 agrarisch gebruik

gebruik dat gericht is op het bedrijfsmatig houden en/of op het hobbymatig houden van dieren (grondgebonden en niet-grondgebonden) en/of op het telen van gewassen, niet zijnde bloemkwekerijgewassen, boomkwekerijgewassen, graszodenteelt en/of containerteelt

1.10 ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde

1.11 archeologisch waardevol terrein

een terrein waarin zich voorwerpen en/of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden

1.12 bassin

een mest- of een waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten;

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde

1.14 bed en breakfast

een bedrijfsmatige voorziening die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als een toeristische recreatieve activiteit aan maximaal acht personen en die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming

1.15 Besluit omgevingsrecht

Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals dit besluit luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.16 Besluit ruimtelijke ordening:

Besluit van 21 april 2008 tot uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit besluit luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.17 bestaand
  • a. voor bouwwerken die krachtens de Woningwet zijn toegestaan, andere werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:
  • aanwezig zijn, in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning, ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan
  • b. voor het overige gebruik:
  • bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan
1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming

1.20 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat geen interne verbinding heeft met dat hoofdgebouw

1.21 boomteelt

een bedrijfsvoering die specifiek gericht is op de teelt van boomkwekerijgewassen

1.22 bosbouw

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en op de ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) houtproductie, landschap, milieu, natuur en recreatie

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten

1.26 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, metaal, steen of enig ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond

1.29 bouwwerken behorende bij een paardenbak

een omheining of een hekwerk en lichtmasten

1.30 buitenbak, paardenbak, paardentrainingsveld of rijbak

een niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte of van een aangepaste bodem, waar naast africhting en training van het paard eveneens toetsing van de prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden

1.31 buitenspeelruimte

een openbaar toegankelijke ruimte in de open lucht, hoofdzakelijk bedoeld voor kinderen, om te spelen

1.32 college

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek

1.33 containerteelt

het niet in de vollegrond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt

1.34 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk, aan een landschapselement of aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk, van dat landschapselement of van dat gebied heeft gemaakt

1.35 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw

1.36 dakkapel

een bescheiden uitbouw die het hellende dakvlak onderbreekt en aangebracht is om licht en lucht onder de kap toe te laten en om het gebruiksoppervlak te vergroten

1.37 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, met uitzondering van e-commerce en/of een supermarkt, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of het (af)leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of van een beroepsactiviteit, alsmede een ondergeschikte horecavoorziening

1.38 erf

een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt

1.39 erker

een uitbouw aan een hoofdgebouw waarvan:

  • de breedte niet meer dan 60% is van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd;
  • de diepte niet meer dan 1,25 meter is;
  • de bouwhoogte niet meer dan 3,00 meter is, waarboven een vloerafscheiding van niet meer dan 1,00 meter is toegestaan;
  • de oppervlakte niet meer dan 6 m² is;
1.40 extensief dagrecreatief medegebruik

het medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals fietsen, kanoën, paardrijden, wandelen, een picknickplaats, een vissteiger of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik

1.41 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt

1.42 gevoelige functie
  • gebouwen waarin gewoond wordt ongeacht of de bewoning legaal of illegaal is;
  • aanwezigheid van kwetsbare groepen, bijvoorbeeld kinderen, ouderen of zieken, in gebouwen zoals scholen, ouderenhuisvesting en ziekenhuizen;
  • plaatsen in de openlucht waar het verrichten van bovengemiddelde fysieke inspanning plaatsvindt, zoals sportvelden;
  • locaties waar tijdelijk wordt verbleven, zoals recreatieterreinen;
1.43 halfvrijstaande woningen

een blok van twee aaneengebouwde woningen

1.44 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt

1.45 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht conform de Wet natuurbescherming

1.46 kampeermiddel

een kampeerauto, een tent, een tentwagen, een toercaravan of enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk of een stacaravan zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet geen bouwvergunning is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens, voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf

1.47 kas

een gebouw, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of een ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van bloemen, groenten, planten en/of vruchten

1.48 kernkwaliteit

de aanwezige cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke kwaliteiten die aanwezig zijn in een bepaald gebied, waarbij het beleid gericht is op de bescherming en de ontwikkeling van die aanwezige kwaliteiten

1.49 kleinschalig kampeerterrein

een terrein of een plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen op maximaal 25 standplaatsen, ten behoeve van recreatief nachtverblijf door personen die elders hun hoofdverblijf hebben

1.50 (kuil)plaat

een inrichting bestaande uit een ondoordringbare vloer ten behoeve van (voeder)opslag buiten een gebouw

1.51 kunstwerk

een met het oog op artistieke kwaliteit door kunstenaars beroepsmatig vervaardigd product

1.52 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied

1.53 (mest)plaat

een inrichting bestaande uit een ondoordringbare vloer ten behoeve van de opslag van vaste mest buiten een gebouw

1.54 (mest)silo

een bouwwerk voor het opslaan van agrarische producten, voor het opslaan van mest dan wel voor het opslaan van veevoeder

1.55 Ministeriële regeling omgevingsrecht

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 maart 2010, houdende nadere regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en van het Besluit omgevingsrecht, zoals deze regeling luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan

1.56 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening

1.57 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de biologische elementen, de bodemkundige elementen en de geologische elementen, voorkomend in dat gebied

1.58 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief tuinbouwbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf

1.59 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals afvalverzamelpunten, apparatuur voor telecommunicatie (niet zijnde zendinstallaties voor mobiele telefonie of onderdelen daarvan), bemalingsinstallaties, gasreduceerstations, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes

1.60 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

1.61 onevenredige afbreuk aan de aanwezige waarden

het resultaat van een planologische ingreep die een verhoudingsgewijs te groot nadelig effect heeft op de aanwezige waarden in dat gebied

1.62 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt

1.63 peil
  • a. indien op het land wordt gebouwd:
    • 1. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • b. indien in of op het water wordt gebouwd geldt:
    • 1. het Normaal Amsterdams Peil
1.64 perceelsgrens

de grens van een bouwperceel

1.65 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen een vergoeding

1.66 rijenbouw

een blok van meer dan twee zijdelings aaneengebouwde woningen

1.67 schuilgelegenheid

een bouwwerk dat een dier de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij het dier vrij in en uit kan lopen

1.68 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden en waaronder in ieder geval wordt verstaan een erotische massagesalon, een escortservice, een parenclub, een prostitutiebedrijf, een seksautomatenhal, een seksbioscoop of een sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar

1.69 sleufsilo

een bouwwerk, geen mestopslagplaats zijnde, voor het opslaan van agrarische producten dan wel veevoeder

1.70 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen die toegepast worden om de teelt van bloemkwekerijgewassen, van boomkwekerijgewassen, van fruit en of van groente te beschermen en/of te bevorderen, voornamelijk in de vorm van boogkassen, van containerteelt, van hagelnetten, van regenkappen, van schaduwhallen, van stellingen en/of van tunnelkassen

1.71 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw

1.72 verblijfsrecreatie

Recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatieverblijf, een groepsaccommodatie of een kampeermiddel, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben

1.73 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, geldt de gevel van een gebouw die door de indeling van het gebouw, de ligging van het gebouw en/of de situatie ter plaatse, het sterkst op de weg gericht is

1.74 wadi

voorziening om water in vast te houden en/of te infiltreren, al dan niet in verbinding staand met een oppervlaktewatersysteem

1.75 woning / wooneenheid

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
  • dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
  • op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
  • voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.
2.1 afmetingen ander bouwwerk

de grootste afmeting van een bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak

2.2 afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk of van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelgrens

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel

2.6 horizontale diepte van een gebouw

de afmeting van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer gerekend op 20 centimeter beneden de bovenzijde van de afgewerkte vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk

2.9 oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk

2.10 de verticale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch gebruik;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, van de landschappelijke kernkwaliteiten, van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden van het kleinschalig besloten landschap, waaronder houtsingels en/of houtwallen;
  • c. het plaatsen van zonnepanelen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zonnepanelen';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. agrarisch natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine landschaps- en natuurelementen;
  • g. niet-grondgebonden agrarische activiteiten;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. paden en wegen;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;

met de daarbij behorende:

  • k. andere werken;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
3.2 Bouwregels
  • 1. In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer en lichtmasten ten behoeve van het wegverkeer;
    • b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan 1,25 meter bedragen;
    • c. de bouwhoogte van zonnepanelen mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
    • d. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst en/of worden aangebracht;
    • e. er mogen geen gebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd;
    • f. er mogen geen kassen worden gebouwd;
    • g. er mogen geen lichtmasten en omheiningen ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst;
    • h. er mogen geen (mest)bassins, mest- en/of kuilplaten, (mest)silo's en/of sleufsilo's worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
  • 1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. de archeologische waarden;
    • b. de cultuurhistorische waarden;
    • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • d. de geomorfologische waarden;
    • e. een goede woonsituatie;
    • f. de landschappelijke waarden;
    • g. de milieusituatie;
    • h. de natuurlijke waarden;
    • i. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • j. de sociale veiligheid;
    • k. de verkeersveiligheid.
  • 2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 3.3, is de volgende procedure van toepassing:
    • a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
    • b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
    • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen
    • d. gedurende de in artikel 3.3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
3.4 Afwijken van de bouwregels
  • 1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 onder 1 en toestaan dat gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden worden gebouwd, mits:
    • a. de schuilgelegenheid wordt gebouwd ten behoeve van het hobbymatig houden van vee, nabij de perceelgrens en zo mogelijk langs de bosrand, een houtsingel en/of een andere beplantingsstrook;
    • b. de afstand van een schuilgelegenheid tot de bestemmingsgrens van de bestemming 'Wonen - 1' tot en met 'Wonen - 8' niet minder dan 30,00 m zal bedragen;
    • c. de bouwhoogte van een schuilgelegenheid niet meer dan 3,00 m zal bedragen;
    • d. de noodzaak van de schuilgelegenheid en de gewenste noodzakelijke oppervlakte van de schuilgelegenheid (per diersoort) wordt aangetoond, waarbij de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer dan 30 m mag bedragen;
    • e. de schuilgelegenheid maximaal aan drie zijden met wanden omsloten is;
    • f. niet meer dan één schuilgelegenheid wordt gebouwd per 2.500 m aaneengesloten agrarisch gebied;
    • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het bebouwingsbeeld;
      • de cultuurhistorische waarden;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de landschappelijke waarden;
      • de milieusituatie;
      • de natuurlijke waarden.
  • 2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 onder 2 en toestaan dat er nestpalen worden geplaatst, met een bouwhoogte van niet meer dan 12,00 meter;
  • 3. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 onder 2 en toestaan dat de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen wordt verhoogd tot niet meer dan 2,50 meter, ten behoeve van het houden van emoes, herten, kangoeroes, nandoes of struisvogels, mits:
    • a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
    • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan;
    • c. het bebouwingsbeeld;
    • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • e. de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
    • f. de milieusituatie;
    • g. de verkeersveiligheid.
  • 4. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 onder 2 en toestaan dat er een omheining ten behoeve van een paardenbak wordt gebouwd, mits tevens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6 sub 4 is verleend.
  • 5. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 onder 2 en toestaan dat niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, mits:
    • a. de afstand tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen bouwperceel niet minder dan 50,00 meter zal bedragen;
    • b. de bouwhoogte van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan 8,00 meter zal bedragen;
    • c. de lichtmasten ten behoeve van een paardenbak binnen 0,50 meter van de rand van de paardenbak worden geplaatst en waarvan de lampen zodanig zijn afgeschermd dat strooilicht naar de omgeving zoveel mogelijk wordt voorkomen;
    • d. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond
    • e. tevens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6 sub 4 is verleend;
    • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid.
  • 6. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 onder 2 en toestaan dat er mest- en/of kuilplaten of (mest)silo's worden gebouwd, mits:
    • a. de bouwhoogte van de opstaande randen van een mest- en/of kuilplaat niet meer dan 2,00 meter zal bedragen;
    • b. de bouwhoogte van een (mest)silo exclusief afdekking, niet meer dan 4,00 meter zal bedragen;
    • c. de mest- en/of kuilplaten en/of de (mest)silo's worden gebouwd nabij een bestemmingsvlak van de bestemmingen 'Agrarisch - 5' of 'Agrarisch - 6';
    • d. de oppervlakte van een mest- en/of kuilplaat, inclusief opstaande randen, niet meer dan 300 m2 zal bedragen;
    • e. de oppervlakte van een (mest)silo niet meer dan 750 m2 zal bedragen;
    • f. er geen of te weinig ruimte beschikbaar is binnen een bestemmingsvlak van de bestemmingen 'Agrarisch - 5' of 'Agrarisch - 6';
    • g. tevens de in artikel 3.6 sub 6 vermelde omgevingsvergunning is verleend;
    • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de landschappelijke waarden;
      • de milieusituatie;
      • de natuurlijke waarden;
  • 7. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 onder 2 en toestaan dat er sleufsilo's worden gebouwd, mits:
    • a. de bouwhoogte van een sleufsilo niet meer dan 1,50 meter zal bedragen;
    • b. de sleufsilo wordt aangelegd binnen een afstand van 50,00 meter vanaf de bestaande bedrijfsbebouwing;
    • c. er geen of te weinig ruimte beschikbaar is binnen een bestemmingsvlak van de bestemmingen 'Agrarisch - 5' of 'Agrarisch - 6'.
  • 8. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een afwijking op grond van artikel 3.4, is de volgende procedure van toepassing:
    • a. een ontwerp-afwijkingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
    • b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
      • de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
      • gedurende de in artikel 3.4 sub 8 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-afwijkingsbesluit.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten, met een gebruiksoppervlakte van de bouwwerken van niet meer dan 5 m2;
  • c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats van één of meer kampeermiddelen;
  • f. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen;
  • g. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen;
  • h. het gebruik van de gronden ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen;
  • i. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
  • j. het gebruik van de gronden voor een paardenbak die niet grenst aan een bestemmingsvlak met de bestemming 'Agrarisch - 3', 'Agrarisch - 4', 'Agrarisch - 7', 'Agrarisch - 8', 'Sport - 1', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Wonen - 3' of niet grenst aan soortgelijke bestemmingen buiten het plangebied gelegen;
  • k. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder dan 5,00 meter bedraagt;
  • l. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige functie minder dan 50,00 meter bedraagt;
  • m. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 1.800 m2;
  • n. het gebruik van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
  • o. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  • p. het gebruik van de gronden voor het telen van gewassen (waaronder akkerbouw, boomteelt, sierteelt en/of tuinbouw), waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet waarvan is aangetoond dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid, binnen een afstand van 50,00 meter ten opzichte van aansluitende gevoelige functies die zowel binnen als buiten het plangebied kunnen liggen;
  • q. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • r. het opslaan van hooibalen, mest en/of andere agrarische producten;
  • s. het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto's, van boten en van caravans;
  • t. het storten van afvalstoffen en van puin.

3.5.1 Voorwaardelijke verplichting

Met betrekking tot het gebruiken- en/of het in gebruik laten nemen van de gronden bestemd als 'specifieke vorm van agrarisch – voorwaardelijke verplichting', gelden de volgende regels:

  • a. het gebruiken- en/of het in gebruik laten nemen van de gronden is uitsluitend toegestaan indien de beplantingsmaatregelen conform het gestelde in het beeldkwaliteitsplan 'Aanvulling Beeldkwaliteitsplan Oldebroek-West II (Hogekamp)' d.d. 04-04-2017 binnen een jaar na het gereedkomen van de betreffende woning zijn gerealiseerd en gerealiseerd blijven;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is bebouwing wel toegestaan voor een periode vanaf het begin van de bouwwerkzaamheden tot maximaal één jaar na de oplevering met het oog op de benodigde tijd voor aanleg en aangroei van de beplanting.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • 1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  • 2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 en toestaan dat de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken worden gebruikt voor sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • de archeologische waarden;
      • de cultuurhistorische waarden;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de landschappelijke waarden;
      • de milieusituatie;
      • de natuurlijke waarden;
      • de verkeersveiligheid.
  • 3. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 en toestaan dat de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken worden gebruikt voor sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen, mits:
    • a. de gronden die gebruikt gaan worden voor sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen, niet meer zullen bedragen dan 30.000 m2;
    • b. het een verplaatsing betreft van een in het plangebied bestaand sierteeltbedrijf, waarbij het bestaande bedrijf wordt opgeheven;
    • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • de archeologische waarden;
      • de cultuurhistorische waarden;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de landschappelijke waarden;
      • de milieusituatie;
      • de natuurlijke waarden;
      • de verkeersveiligheid.
  • 4. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 en toestaan dat de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken worden gebruikt voor een paardenbak mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de landschappelijke waarden;
      • de milieusituatie;
      • de natuurlijke waarden;
      • de woonsituatie.
  • 5. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan 5,00 meter, mits:
    • a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
    • b. een beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
    • c. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
    • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • e. het bebouwingsbeeld;
    • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • g. de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
    • h. de milieusituatie;
    • i. de verkeersveiligheid.
  • 6. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 en toestaan dat de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • a. de archeologische waarden;
    • b. de cultuurhistorische waarden;
    • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • d. de landschappelijke waarden;
    • e. de milieusituatie;
    • f. de natuurlijke waarden;
    • g. de verkeersveiligheid.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 1. Het is verboden zonder een omgevingsvergunning of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    • a. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
    • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    • c. het aanleggen van verharde paden en/of wegen of het verbreden van bestaande verharde paden en/of wegen;
    • d. het aanleggen van aarden wallen;
    • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief dagrecreatief medegebruik;
    • f. het aanplanten van niet-inheemse bomen en/of niet-inheemse houtgewassen en/of andere niet-inheemse opgaande beplantingen;
    • g. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
    • h. het kappen en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen, niet zijnde bomen en/of houtgewassen deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
    • i. het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of andere watergangen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen.
  • 2. De in artikel 3.7 sub 1 vermelde verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden welke:
    • a. het normale beheer en/of het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
    • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met een daarvoor verleende vergunning.
  • 3. Een omgevingsvergunning zoals vermeld in artikel 3.7 sub 1 wordt geweigerd, indien:
    • a. de werken en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt onevenredig aantast;
    • b. de werken en/of de werkzaamheden het (agrarisch) grondgebruik welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
    • c. de werken en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de natuurwaarde(n);
    • d. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
  • 1. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming 'Bos', in de bestemming 'Natuur - 1' of in de bestemming 'Natuur - 3', mits:
    • a. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur/Natuurnetwerk Nederland dan wel betrekking heeft op particulier bos- en/of natuurbeheer;
    • b. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • de archeologische waarden;
      • de cultuurhistorische waarden;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de landschappelijke waarden;
      • de natuurlijke waarden.
  • 2. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming 'Verkeer -1' met de functieaanduiding 'parkeerterrein', mits:
    • a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
    • b. de oppervlakte niet meer dan 4.000 m² zal bedragen;
    • c. een beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
    • d. een open verharding wordt aangebracht zoveel mogelijk bestaande uit natuurlijk materiaal;
    • e. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
    • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • de archeologische waarden;
      • de cultuurhistorische waarden;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de landschappelijke waarden;
      • de milieusituatie;
      • de natuurlijke waarden;
      • de woonsituatie.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplanting en bermen;
  • b. buitenspeelruimte;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. in- en uitritten;
  • e. paden;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van afval;
  • g. kunstwerken;
  • h. wadi’s/retentievijvers, waterberging en waterinfiltratie ten dienste van de waterhuishouding;

met de daarbij behorende:

  • i. andere werken, waaronder begrepen een geluidswal;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Groen' is aan een aantal regels gebonden.

4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die nodig zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer, geluidschermen en lichtmasten.

4.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de verkeersveiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming 'Groen' wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting of prostitutie;
  • e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  • f. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  • g. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
  • h. het gebruik van de gronden voor het tippelen van prostituees en het daaruit voortvloeiende contact tussen prostituees en weggebruikers;
  • i. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. (delen van) overkappingen en ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers;
  • c. parkeren;

met de daarbij behorende:

  • d. andere werken;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en pergola’s;
  • f. toegangspaden tot de gebouwen op het bijbehorende bouwperceel.
5.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Tuin' is aan een aantal regels gebonden.

5.2.1 Gebouwen

op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers en (delen van) overkappingen behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.

5.2.2 Overkappingen

Voor het bouwen van overkappingen op een bouwperceel gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van (delen van) overkappingen mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  • b. de in de aangrenzende bestemming toegelaten overkappingen mogen worden gebouwd tot 1,00 meter voor het verlengde van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, met een oppervlakte van niet meer dan 5 m2.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
  • e. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
5.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de verkeersveiligheid.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 en toestaan dat achter het verlengde van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming overkappingen worden gebouwd, mits:

  • a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m2;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de verkeersveiligheid.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming 'Tuin' wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting of prostitutie;
  • e. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  • f. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
  • g. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.5, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. paden, pleinen, straten en wegen;
  • c. in- en uitritten;
  • d. parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijk afval en tuinafval;
  • f. gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer, zoals een bushokje;
  • g. kunstwerken;
  • h. tuinen en terrassen;
  • i. voorzieningen ten dienste van de (boven- en de ondergrondse) waterhuishouding;

met de daarbij behorende:

  • j. andere werken, waaronder begrepen een geluidswal;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Verkeer' is aan een aantal regels gebonden.

6.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde mag een bouwhoogte hebben van maximaal 12,00 meter.

6.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de verkeersveiligheid.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming 'Verkeer' wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
  • d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • e. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  • f. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
  • g. het gebruik van de gronden voor het tippelen van prostituees en het daaruit voortvloeiende contact tussen prostituees en weggebruikers;
  • h. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • i. het gebruik van de gronden ten behoeve van een weg met meer dan 2 rijstroken.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beken, sloten, vaarten, vijvers en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer;
  • b. bruggen, dammen en duikers;
  • c. kaden, oevers en taluds;
  • d. waterberging;
  • e. waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. aanlegsteigers;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. paden;

met de daarbij behorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  • j. bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing;
  • k. gemalen, sluizen, stuwen en zinkers.
7.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Water' is aan een aantal regels gebonden.

7.2.1 Gebouwen en overkappingen

In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen.

7.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de verkeersveiligheid.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als ligplaats en/of aanlegplaats voor vaartuigen en/of woonschepen, woonarken of casco's (caissons) die tot woonschip of woonark kunnen worden omgebouwd;
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  • c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
  • e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  • f. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • g. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  • h. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
  • i. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit; 
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met de daarbij behorende:

  • c. andere werken; 
  • d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde; 
  • e. erven, terreinen en tuinen;
  • f. parkeren.
8.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal regels gebonden.

8.2.1 Algemeen

De totale bebouwde oppervlakte van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan de volgende percentages, gerekend ten opzichte van de oppervlakte van het gehele bouwperceel:

  • a. 50% bij vrijstaande woningen;
  • b. 60% bij halfvrijstaande woningen;
  • c. 70% bij rijwoningen.

8.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd, in de overige gevallen mogen woningen (half)vrijstaand of in een rijtje van maximaal drie woningen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de maatvoering van de hoofdgebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld: 
maximale goothoogte   maximale bouwhoogte  
6,00 meter   10,00 meter  

  • d. elk hoofdgebouw heeft tenminste gedeeltelijk een lage goot of doorschietende kap waar de goothoogte maximaal 3,00 meter bedraagt;
  • e. bij hoofdgebouwen met een langskap ligt de lage goot aan de achterzijde;
  • f. de regels zoals opgenomen in sub d. en e. gelden niet voor woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - maatvoering';
  • g. indien niet anders op de verbeelding is aangegeven, mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aangebouwde zijde niet minder dan 3,00 meter bedragen;
  • h. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m2;
  • i. bij (half)vrijstaande woningen en eindwoningen van een rijtje gelegen aan de openbare weg dient op het bouwperceel voldoende ruimte te worden gereserveerd voor ten minste één parkeerplaats per woning.

8.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. bij het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dient één strook van ten minste 3,00 meter evenwijdig aan een zijdelingse perceelgrens onbebouwd te blijven;
  • c. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:

Maximale goothoogte gebouwen   Maximale bouwhoogte gebouwen   Maximale bouwhoogte overkappingen   Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning waaronder een zwembad  
3,50 meter   5,50 meter   3,00 meter   100 m2  

8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen ter plaatse van parkeervakken niet meer dan 2,00 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  • f. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst;
  • g. er mogen geen lichtmasten en omheiningen ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
8.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de verkeersveiligheid.
8.4 Afwijken van de bouwregels

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 onder a en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een woning mag worden aangebracht, mits tevens de omgevingsvergunning in lid 8.6.2 is verleend.

8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen, anders dan voor eigen gebruik gedurende een periode van maximaal zes weken per jaar;
  • c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
  • e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-perceelgebonden handelsreclame;
  • f. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  • g. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  • h. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • i. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, indien:
    • 1. het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
    • 2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning en van de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en/of de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 100 m2;
  • j. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  • k. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
  • l. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • m. het storten van afvalstoffen en van vuil.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.6.1 Afwijken strijdig gebruik

Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

8.6.2 Afwijken bed en breakfast

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.5 en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij:

  • a. de bed en breakfast voorziening uitsluitend mag worden geëxploiteerd door de bewoners(s) van het perceel;
  • b. de oppervlakte voor de bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m2 mag bedragen;
  • c. onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche-, en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m2, zonder een separate kookvoorziening;
  • d. op eigen terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de perceelgrens niet minder dan tien meter dient te bedragen; 
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
    • 1. het bebouwingsbeeld; 
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:

  • 1. Bij een aanvraag om een reguliere bouwvergunning, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, dient door de aanvrager een rapport te worden overlegd, waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate te zijn vastgesteld.

 

  • 2. Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning kunnen worden verstoord, kan het college in ieder geval één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:
    • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

  • 3. Het bepaalde in artikel 9.2 onder sub 2a is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een reguliere vergunning voor:
    • a. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,50 meter onder peil;
    • b. de bouw van een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m2 .
9.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan het gebruik, aan de inrichting en aan de situering van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 sub 1 indien op basis van eerder uitgevoerd archeologische onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 1. Het is verboden zonder een omgevingsvergunning of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2, in combinatie met werken op een diepte van 0,50 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend:
      • het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
      • het aanleggen en verbreden van water;
      • het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
      • het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
    • b. het aanbrengen van drainage op een diepte van 0,50 meter of meer;
    • c. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van 0,50 meter of meer.
  • 2. Het in artikel 9.5 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • a. het normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
    • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met een daarvoor verleende vergunning;
    • c. indien op basis van eerder uitgevoerd archeologische onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
  • 3. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld.
  • 4. Het college kan aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
    • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemeen

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.
11.2 Voorwaarden

Een in lid 11.1 vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de woonsituatie.

Artikel 12 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  • a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
  • b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  • d. gedurende de in onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeergelegenheid
13.1.1 Parkeerruimte

Indien de omvang of het gebruik van een bouwwerk of een perceel daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in of op het bouwwerk, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort. Hierbij worden parkeernormen en uitgangspunten in acht genomen zoals opgenomen in de Parkeernota 2014 Oldebroek, vastgesteld op 2 oktober 2014.

13.1.2 Laad- en losruimte

Indien het gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan of in dat bouwwerk, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort. .

13.1.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte.

13.1.4 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan met inachtneming van de Parkeernota 2014 Oldebroek (vastgesteld op 2 oktober 2014) worden afgeweken van het bepaalde in 13.1.1 en 13.1.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Oldebroek West, Hogekamp '

van de gemeente Oldebroek.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op 28 september 2017.

, voorzitter mr. A. Hoogendoorn

, griffier J. Tabak.