direct naar inhoud van Regels
Plan: Detmerskazerne Eefde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0262.eeDetmerskazerne-BP41

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Detmerskazerne Eefde' met identificatienummer NL.IMRO.0262.eeDetmerskazerne-BP41 van de gemeente Lochem.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woning:

een woning die wordt gekenmerkt door aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen, niet zijnde gestapelde woningen.

1.6 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingspercentage:

het op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage van het bouwperceel dat maximaal mag worden bebouwd.

1.9 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.10 begane grond:

de verdieping van een gebouw die ter plaatse van de hoofdtoegang rechtstreeks toegankelijk is vanaf het maaiveld, en waartoe ten behoeve van het toelaatbare gebruik mede worden gerekend eventuele kelders, onderbouwen en/of souterrains.

1.11 beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.12 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bijbehorende bouwwerken:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak, dat door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, zoals aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.22 carport:

gebouwde overkapping voor de stalling van motorvoertuigen, waarvan in ieder geval de naar de straat gekeerde zijde geen wand heeft.

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.24 erker:

uitbouw aan de voor- of de zijgevel van het hoofdgebouw.

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 geluidbelasting:

de geluidsbelasting vanwege de spoorweg Zutphen - Delden.

1.27 geluidsgevoelige objecten:

woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.28 gestapelde woning:

een woning waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd (zie grondgebonden woningen).

1.29 goot, druiplijn, boeiboord:

constructie of de overgang van gevel- naar dakvlak.

1.30 grondgebonden woning:

een woning die direct met de grond is verbonden, en die niet als een gestapelde woning is aan te merken.

1.31 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.32 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 hoofdverblijf:

het adres dat fungeert als het centrum van iemands sociale en maatschappelijke activiteiten en dat ingevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving als woonadres.

1.34 kamerverhuur:

het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning aan derden.

1.35 kap:

constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met tenminste 1 hellend vlak.

1.36 kleinschalige bedrijvigheid aan huis:

bedrijvigheid die is genoemd in de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten', dan wel bedrijvigheid die niet in deze lijst is genoemd maar daarmee naar de aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.37 maatschappelijke voorzieningen:

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, zoals genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Lijst van typen maatschappelijke instellingen en/of instanties, waaronder begrepen: gezondheidszorg en/of, zorg- en welzijn en/of, jeugd/kinderopvang en/of, onderwijs en/of, religie en/of, uitvaart/ begraafplaats en/of, bibliotheken en/of, openbare dienstverlening en/of, verenigingsleven.

1.38 meer aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van drie of meer aaneengebouwde woningen.

1.39 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.40 omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.41 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.42 openbare weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.43 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een wand.

1.44 peil:

het peil voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, is de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van de openbare weg waarop het desbetreffende gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, is georiënteerd.

1.45 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.46 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.

1.47 twee-aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen.

1.48 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.49 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.50 vrijstaande woning:

een woning waarvan het hoofdgebouw niet is aangebouwd aan een andere woning.

1.51 voorzijde van de woning:

de zijde waar de woning met de voordeur op de openbare weg wordt ontsloten.

1.52 woning:

een gebouw dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.

1.53 wooneenheid:

een gebouw of deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Meetregels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • b. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • c. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • d. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • e. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • f. het bebouwingspercentage: de som van de oppervlakten van alle bouwwerken binnen een vlak, uitgedrukt in een percentage van dat vlak.
2.2 Aanvullende meetregels

Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:

  • a. ondergeschikte bouwdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken met buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoenen, en/of;
  • b. groenvoorzieningen, waaronder begrepen fiets- en voetpaden, toegangswegen en -paden naar percelen, en/of;
  • c. water, waterberging, waterinfiltratievoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding, taluds, en/of;
  • d. speelvoorzieningen, en/of;
  • e. beplanting, en/of;
  • f. straatmeubilair.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

De voor 'Groen' aangewezen gronden mogen niet worden gebruikt voor parkeren, met dien verstande dat het gebruik voor voet- en fietspaden, andere paden en in- en uitritten wel is toegestaan.

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder begrepen;
    • 1. gezondheidszorg;
    • 2. zorg en welzijn;
    • 3. jeugd- en kinderopvang;
    • 4. onderwijs;
    • 5. religie;
    • 6. bibliotheken;
    • 7. maatschappelijke instellingen;
    • 8. verenigingsleven;

één en ander zoals genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Lijst van typen maatschappelijke instellingen en/of instanties;

  • b. bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven;
  • c. voet- en rijwielpaden;

alsmede voor:

  • d. ter plaatse van de aanduiding 'langzaamverkeer', de instandhouding van een langzaamverkeersontsluiting door het poortgebouw;

met dien verstande dat:

  • e. een dienstwoning niet is toegestaan.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.1 Binnen het bouwvlak
  • a. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, en met inachtneming van de overige bouwregels;
  • b. binnen het bouwvlak mag de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte;
  • c. binnen het bouwvlak mag de dakhelling van een kap niet meer dan 60 graden bedragen;
  • d. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 2 meter bedragen.
4.2.2 Buiten het bouwvlak
  • a. buiten het bouwvlak mag maximaal 30% van de oppervlakte van het bouwperceel worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, en met inachtneming van de overige bouwregels;
  • b. buiten het bouwvlak zijn de gebouwen uitsluitend toegestaan achter de lijn ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn';
  • c. buiten het bouwvlak mag de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter, mits het gebouw op ten minste 2 meter van de zijdelingse en/of achtergrenzen van het bouwperceel is gesitueerd;
  • d. op een afstand van 2 meter of minder van de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel mag de bouwhoogte van gebouwen buiten het bouwvlak maximaal 3 meter bedragen (behoudens afwijking als bedoeld in lid 4.3);
  • e. buiten het bouwvlak mag de dakhelling van een kap niet meer dan 60 graden bedragen;
  • f. buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde:
    • 1. achter de lijn ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' niet meer dan 2 meter bedragen;
    • 2. vóór de lijn ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' niet meer dan 1 meter bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder d, voor een gebouw met een kap op een afstand van 2 meter of minder van de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel, mits:

  • a. de dakhelling vanaf de zijdelingse en/of achtergrenzen van het bouwperceel oploopt met een helling van maximaal 60 graden, en;
  • b. de nok van de kap ten minste 2 meter uit de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel is gesitueerd;
  • c. de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden en bebouwing mogen mede worden gebruikt voor ondergeschikte kantine- en sportvoorzieningen ten dienste van de bestemming;
  • b. het niet voldoen aan de instandhoudingsdoelstelling in artikel 4.1, onder d, van deze regels wordt als een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan aangemerkt.

Artikel 5 Verkeer - Verblijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten, en paden met hoofdzakelijk een ontsluitings- en verblijfsfunctie, en/of;
  • b. voet- en rijwielpaden, en/of;
  • c. parkeervoorzieningen, en/of;
  • d. bermen en beplanting (waaronder begrepen water en waterberging), en/of;
  • e. speelvoorzieningen, en/of
  • f. bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.
5.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

5.3 Specifieke gebruiksregels

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden mogen niet worden gebruikt voor een motorbrandstofverkooppunt.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. de uitoefening van een beroep aan huis of kleinschalige bedrijvigheid aan huis;
  • d. groen- en speelvoorzieningen;
  • e. verkeers-, verblijfs- en parkeervoorzieningen, waaronder ontsluitingswegen en voet- en fietspaden;
  • f. water, voorzieningen voor de waterhuishouding, waterberging en/of waterinfiltratievoorzieningen;
  • g. bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. bij een en ander behorende overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

6.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 6.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. vrijstaande, twee-aaneen gebouwde of meer aaneen gebouwde woningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen, speelvoorzieningen, keerwanden, straatverlichting en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van voorzieningen voor de waterhuishouding, waterberging of -infiltratie.
6.2.2 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen
  • a. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • b. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m².
6.2.3 Woningen algemeen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aangeduide aantal wooneenheden niet worden overschreden;
  • b. een éénmaal gebouwde woning mag niet meer worden omgezet naar een ander woningtype.
6.2.4 Vrijstaande woningen
  • a. de oppervlakte van een vrijstaande woning (inclusief bijbehorende bouwwerken) mag per bouwperceel maximaal 250 m² bedragen, met dien verstande dat het bouwperceel nooit voor meer dan 50% mag worden bebouwd;
  • b. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient tenminste 2 meter te bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', mogen de aangeduide hoogtes niet door hoofdgebouwen worden overschreden.
6.2.5 Twee-aaneen gebouwde woningen
  • a. de oppervlakte van een twee-aaneen gebouwde woning (inclusief bijbehorende bouwwerken) mag per bouwperceel maximaal 200 m² bedragen;
  • b. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient aan de niet aaneen gebouwde zijde, ten minste 1,5 meter te bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de aangeduide hoogtes niet door hoofdgebouwen worden overschreden.
6.2.6 Meer aaneen gebouwde woningen
  • a. de oppervlakte van een meer-aaneen gebouwde woning (inclusief bijbehorende bouwwerken) mag per bouwperceel maximaal 150 m² bedragen;
  • b. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient bij eindwoningen aan de niet aaneengebouwde zijde, ten minste 1,5 meter te bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de aangeduide hoogtes niet door hoofdgebouwen worden overschreden.
6.2.7 Bijbehorende bouwwerken (inclusief overkappingen)
  • a. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend achter de voorgevel van het hoofdgebouw toegestaan;
  • b. per woning is maximaal 75 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. het bouwperceel nooit voor meer dan 50% mag worden bebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van een vrijstaande woning en bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 250 m²;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van een twee-aaneen gebouwde woning en bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 200 m²;
    • 4. de gezamenlijke oppervlakte van een aaneengebouwde woning en bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 150 m²;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter;
  • d. de bouwhoogte van een carport mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  • e. de dakhelling van een kap op een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 60 graden bedragen.
6.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde (exclusief overkappingen)

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. bouwhoogte  
vlaggen- en andere masten   6 m  
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw  
2 m  
overige erf- en perceelsafscheidingen   1 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde   3 m  
6.3 Nadere eisen
6.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid.
6.3.2 Procedure

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van lid 6.3.1 is de volgende procedure van toepassing:

  • a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
  • b. het college van burgemeester en wethouders maakt de nederlegging van tevoren bekend op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  • d. gedurende de onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college van burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
6.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij de projectmatige bouw afwijken van de in lid 6.2.4, 6.2.5 en 6.2.6 voorgeschreven afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, mits dat noodzakelijk is om een goede verkaveling van het gebied te verkrijgen.
  • b. Bij een eenmaal gebouwde woning kan deze afwijkingsbevoegdheid niet worden gebruikt.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Tijdelijke en/of permanente huisvesting

Een woning mag niet worden gebruikt voor de tijdelijke en/of permanente huisvesting van meer dan één huishouden.

6.5.2 Zelfstandige wooneenheid

Bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor een zelfstandige wooneenheid.

6.5.3 Beroep- en kleinschalige bedrijvigheid aan huis:

Een woning mag worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep aan huis / kleinschalige bedrijvigheid aan huis, mits:

  • a. wonen de hoofdfunctie blijft in de woning;
  • b. het ruimtebeslag van ondergeschikte betekenis is, met dien verstande dat ten hoogste 30% van de aanwezige vloeroppervlakte van de gebouwen mag worden aangewend tot een maximum van:
    • 1. 100 m² ten behoeve van een beroep aan huis;
    • 2. 50 m² ten behoeve van kleinschalige bedrijvigheid aan huis;
  • c. de beroeps- of kleinschalige bedrijvigheid aan huis wordt uitgeoefend door degene die in de desbetreffende woning zijn hoofdverblijf heeft;
  • d. er uitsluitend activiteiten plaatsvinden van bedrijfstypen in de categorieën A en B van de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten' in Bijlage 1 van deze regels;
  • e. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein wordt opgelost en er ter plaatse geen onevenredige aantasting van de parkeer- en/of verkeerssituatie optreedt;
  • f. er geen buitenopslag plaatsvindt.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bestaande en afwijkende maatvoering

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemming zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze bestond ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, en destijds legaal is gerealiseerd.

8.2 Bijzondere kapvormen

Bij de toepassing van bijzondere kapvormen op gebouwen mag de maximale dakhelling van 60 graden worden overschreden, en is een dakhelling van maximaal 90 graden toegestaan voor ten hoogste 80% van het dakvlak.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. het plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
9.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 9.1 is niet van toepassing:

  • a. op (tijdelijk) gebruik voor de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken;
  • b. op de opslag voor de normale bedrijfsvoering van de in het plan toegelaten bedrijven.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Geluidzone - spoor

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - spoor' overschrijdt de geluidbelasting van de spoorweg Zutphen - Hengelo de voorkeursgrenswaarde en zijn in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geluidgevoelige objecten niet toegestaan, tenzij hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld vóór de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, worden afgeweken van het bepaalde in deze regels of de aanwijzingen op de verbeelding, voor:

  • a. de vestiging van een bedrijf en/of instelling die niet is genoemd in de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten', en/of Lijst van typen maatschappelijke instellingen en/of instanties, maar die naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige bedrijven en/of instellingen;
  • b. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken indien naar aanleiding van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen blijkt dat afwijking noodzakelijk is, mits:
    • 1. de afwijking van de maatvoering niet meer dan 10% bedraagt;
    • 2. de bestemmingsgrens, dan wel het bouwvlak, daarbij niet wordt overschreden;
  • c. het in geringe mate overschrijden van een bestemmings- en/of bouwgrens en/of aanduidingsgrens, indien meetverschillen of de definitieve verkaveling daartoe aanleiding geven, mits de grenzen met niet meer dan 2 meter worden overschreden;
  • d. de bouw van een erker, mits:
    • 1. de diepte van de erker, gemeten vanuit de voorgevel van het gebouw waaraan deze wordt gebouwd, niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
    • 2. de erker niet meer dan 60% van de voorgevel beslaat en/of maximaal 40% van de zijgevel, van het gebouw waaraan wordt aangebouwd;
    • 3. de erker in maximaal 1 bouwlaag op de begane grond wordt gebouwd;
    • 4. de bouwhoogte van een erker mag niet meer bedragen dan 25 centimeter boven de vloer van de eerste verdieping van het gebouw waaraan wordt aangebouwd.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Parkeren
  • a. een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd - waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer binnen het plangebied niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden, met dien verstande dat parkeergelegenheid ten behoeve van de bestemming 'Maatschappelijk' dient te worden gerealiseerd op eigen terrein.
  • b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van de maximale variant van de normen zoals opgenomen in CROW Publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van oktober 2012 bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;
  • c. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a en b, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- en SLOTREGELS

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Detmerskazerne Eefde'.