direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Vossenakker, 2e uitwerking, tevens 1e wijziging
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.UP2VOSSENAKKER-VST1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het uitwerkingsplan  Bestemmingsplan Vossenakker, 2e uitwerking, tevens 1e wijziging met identificatienummer NL.IMRO.0230.UP2VOSSENAKKER-VST1 van de gemeente Elburg;

1.2 uitwerkingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aangebouwd bijgebouw

een bijgebouw, grenzend aan danwel rechtstreeks toegankelijk vanuit het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererf

het bij een woongebouw behorende perceelsgrensgedeelte dat is gelegen achter de achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voor- of zijerf;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.10 bedrijfsmatige activiteiten in of bij een woning

het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen dienstverlenend bedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon en leefmilieu in de directe omgeving;

1.11 beroepsmatige activiteiten in of bij een woning

het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.15 bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd gebouw dat zowel qua afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, zoals berg- en werkruimte, dan wel als stallingsruimte voor voertuigen (carport), niet zijnde een dierenverblijf;

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwvlakgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt met een bouwvlak;

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.24 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 halfvrijstaande woning

een woning van het type twee-aaneengebouwd;

1.28 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.29 nadere eisen

nadere eisen als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.30 onderbouw

een bouwlaag die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil;

1.31 onderkomens

voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun bestemming onttrokken - voer- en vaartuigen, woonboten, toer- en stacaravans, kampeerauto's, salonwagens en woonwagens, loodsen, keten, tenten en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.32 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.33 perceelsgrens

de scheiding tussen bouwpercelen die niet aan éénzelfde eigenaar behorend;

1.34 praktijkruimte

bedrijfsruimte ten behoeve van het beoefenen van vrije beroepen zoals artsen, tandartsen, architecten, accountant en daarmee gelijk te stellen beroepen;

1.35 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.36 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, seksclub of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel;

1.37 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouw aan een hoofdgebouw, welke gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.38 voorgevel
  • a. de gevel aan de voorzijde van een gebouw;
  • b. de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die kennelijk als zodanig wordt aangemerkt (bijvoorbeeld die welke de toegangsdeur met huisnummer bevat);
1.39 vrijstaand bijgebouw

een niet met het hoofdgebouw verbonden bijgebouw;

1.40 vrijstaande woning

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;

1.41 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.42 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.43 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
  • a. de breedte van een gebouw:

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel de harten van de scheidingsmuren;

  • b. de dakhelling:

de kleinste hoek langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  • c. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de laagste horizontale snijlijn van gevel- en dakvlak, ondergeschikte bouwdelen zoals goten en dakkapellen worden niet meegerekend;

  • d. de inhoud van een bouwwerk:

buitenwerks en boven peil;

  • e. de (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • f. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en 1 m boven peil.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen, uitwegen, parkeerstroken, infiltratie van water en waterhuishoudkundige voorzieningen met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, terreinen en verhardingen.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Groen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming.

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen, erven en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van onbebouwde gronden voor:

  • a. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare stoffen;
  • b. de opslag van gebruiksklare en onklare dan wel aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • d. prostitutiedoeleinden;

met dien verstande dat zulks niet geldt voor:

    • 1. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;
    • 2. het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van tuinen, andere open terreinen en watergangen.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonstraten en paden, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, infiltratie van water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

Op de tot 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders dan bouwwerken rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 8,50 m mag bedragen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid of
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in woningen, met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

6.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. het aantal te bouwen woningen mag niet minder respectievelijk meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • b. binnen een bouwvlak mogen als hoofdgebouw woonhuizen twee-aaneen en aaneen worden gebouwd;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mag binnen een bouwvlak een woongebouw worden gebouwd;
  • d. de afstand van (uitbreidingen van) het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen. Met betrekking tot de situering van uitbreidingen van een woning geldt dat deze tenminste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg toe gekeerde bouwgrens van de woning gesitueerd dient te worden. De goothoogte van de uitbreiding van een woning mag ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,25 m;
  • e. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’;
  • f. de bouwhoogte van een woongebouw mag niet minder of meer bedragen dan de aangegeven minimum of maximum bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • g. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen.
6.2.2 Bijgebouwen

Voor bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 1,00 meter bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10% van de grondoppervlakte van het bouwperceel met een minimaal toegestane oppervlakte van 50 m2 en een maximum van 125 m2, met dien verstande dat een aaneengesloten grondoppervlakte van ten minste 35 m2 van het achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
  • c. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,25 meter;
  • d. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,00 meter bedragen.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een carport mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - scherm' geldt voor de bouw van de vereiste geluidsscherm een bouwhoogte van 2,10 m met een minimale massa van 10 kg/m²;
  • d. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid of
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 6.2.1 onder e en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt verhoogd met 1 m;
  • b. het bepaalde in artikel 6.2.1 onder g en toestaan dat de dakhelling van hoofdgebouwen wordt vergroot of verkleind met niet meer dan 5 ° danwel dat een hoofdgebouw al dan niet gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of afwijkende dakvorm;
  • c. het bepaalde in artikel 6.2.2 onder a en toestaan dat een bijgebouw tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
  • d. het bepaalde in artikel 6.2.2 onder b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte met het oog op de bouw van een aan de woning aangebouwde praktijkruimte met niet meer dan 50 m2 wordt vergroot.
6.4.2 Afwegingskader

De in 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik onbebouwde gronden

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van onbebouwde gronden voor:

  • a. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • b. de opslag van gebruiksklare en onklare dan wel aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • d. prostitutiedoeleinden;

met dien verstande dat zulks niet geldt voor:

    • 1. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;
    • 2. het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van tuinen, andere open terreinen en watergangen;
    • 3. het stallen van niet meer dan 1 toercaravan op het erf van een woning.
6.5.2 Strijdig gebruik bouwwerken

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik of laten gebruiken van bouwwerken voor:

  • a. beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte;
  • b. detailhandelsdoeleinden;
  • c. andere doeleinden dan waarvoor vrijstelling is verleend dan wel een wijzigingsplan van kracht is;
  • d. prostitutiedoeleinden en seksinrichtingen;

met dien verstande dat het bepaalde onder a niet van toepassing is op het gebruik van praktijkruimten, mits geen detailhandel plaatsvindt.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 6.5.2 onder a voor het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in woningen en aangebouwde bijgebouwen, mits:
    • 1. de grondoppervlakte niet meer dan 30 % van de vloeroppervlakte van de woning bedraagt, met een maximum van 50 m2;
    • 2. een rechtstreekse relatie bestaat tussen de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten en de hoofdbewoner van de woning;
    • 3. geen gebruik plaatsvindt dat vergunning- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer zoals die luidt op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt;
    • 5. geen verkeersaantrekkende werking optreedt waardoor extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn, of een verkeersonveilige situatie ontstaat;
    • 6. geen reclame-uitingen worden aangebracht;
    • 7. geen kappersactiviteiten en geen seksinrichtingen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Parkeer-, laad- en losruimte
8.1.1 Parkeerruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van auto's, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien in of op het bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort, wordt voorzien in die behoefte.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in de Parkeernota, zoals deze geldt op het moment van inwerkingtreding van dit plan, waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan.
8.1.2 Laad- en losruimte

Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij dat bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet voor bestaande situaties, waarbij de herbouw van een gebouw zonder functiewijziging wordt beschouwd als een bestaande situatie.

8.1.3 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan met inachtneming van het gestelde in de Parkeernota worden afgeweken van het bepaalde in 8.1.1 en 8.1.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
8.1.4 Parkeerfonds

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in 8.1.3 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag legt in een nadere regel de bepalingen omtrent het parkeerfonds en de hoogte van de financiële voorwaarde vast.

8.1.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Gebruik

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemmingsaanwijzing.

9.2 Strijdig gebruik

Onder een gebruik, strijdig met de bestemmingsomschrijving, wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van prostitutiedoeleinden en een seksinrichting.

9.3 Strijdig gebruik - functiewijziging met grotere parkeerbehoefte
9.3.1 Parkeerruimte
  • a. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in de Parkeernota, zoals deze geldt op het moment van de inwerkingtreding van dit plan, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging.
9.3.2 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan met inachtneming van de Parkeernota, bedoeld in 9.3.1 onder b worden afgeweken van het bepaalde in 9.3.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
9.3.3 Parkeerfonds
  • a. Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in 9.3.2 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning overeenkomstig de Parkeernota.
  • b. Het bevoegd gezag legt in een nadere regel de bepalingen omtrent het parkeerfonds en de hoogte van de financiële voorwaarde vast.
9.3.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen en de situering van de parkeerplaatsen ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de voorschriften gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de vrijstelling gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de andere-bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • e. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen,

mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;

  • f. het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek-)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
10.2 Uitbreiden woonruimte

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning vrijstelling verlenen van de bepalingen van het plan ten behoeve van het uitbreiden van woonruimte met ten hoogste 50 m2, indien zulks in verband met sociale en/of medische indicatie redelijk gewenst geacht wordt, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;
  • b. op een bij een woning behorend erf slechts gebouwen mogen worden opgericht indien het gedeelte van dat bijbehorend erf voor tenminste 60% van de oppervlakte onbebouwd en onoverdekt zal blijven, zulks met een minimum van 35 m2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht bouwwerken

  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 12 Overgangsrecht gebruik

  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het uitwerkingsplan 'Bestemmingsplan Vossenakker, 2e uitwerking, tevens 1e wijziging'.

Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders in de vergadering van 18 september 2018.

de burgemeester, de secretaris,

september 2018.