direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijventerrein
Plan: Kruismaten 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.BPINDKRUISMA2012-VST1

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in de bij deze planregels behorende en hieraan toegevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarbij geldt dat:
    • 1. ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' bedrijven behorende tot bedrijfscategorie 1, 2, 3.1 of 3.2 zijn toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1' bedrijven behorende tot bedrijfscategorie 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 zijn toegestaan;
    • 3. ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 5.1' bedrijven behorende tot bedrijfscategorie 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 5.1 zijn toegestaan;
  • b. specifieke bedrijfsactiviteiten, die afwijken van het bepaalde onder a, waarbij geldt dat ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' bedrijfsactiviteiten ten behoeve van een groente- en fruitconservenfabriek met drogerij , voor zover deze behoren tot bedrijfscategorie 4.2, zijn toegestaan;
  • c. een bestaande bedrijfswoning, ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. detailhandel in watersportgerelateerde goederen, ter plaatse van de functieaanduiding 'detailhandel';
  • e. kantoor ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';

met hieraan ondergeschikt:

  • f. detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen, niet zijnde voedings- of genotmiddelen, huishoudelijke artikelen, schoeisel, lederwaren en textiel;

met de daarbij behorende:

  • g. bedrijfsgebouwen met de daarbij behorende kantoren en bijbehorende bouwwerken;
  • h. interne toegangs- en ontsluitingswegen, in- en uitritten voor bedrijven;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. waterpartijen;

met dien verstande dat:

  • m. geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder niet zijn toegestaan;
  • n. het kantoorhoudend deel van een bedrijf niet meer mag bedragen dan de helft van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 2.000 m² bedrijfsvloeroppervlak per bedrijf.
4.2 Bouwregels

Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

4.2.1 Algemeen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak, uitgezonderd gebouwen als bedoeld in 4.2.4 welke ook buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. nieuwe bedrijfsgebouwen dienen de entree richting de openbare weg te situeren;
  • c. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens dient minimaal 5,0 meter te bedragen dan wel indien de afstand kleiner is, de afstand ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan, met dien verstande dat deze afstand niet mag worden verkleind;
  • d. het bebouwingspercentage van een perceel bedraagt maximaal 80%;
  • e. er dient te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein, op grond van CROW normering.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Een bedrijfsgebouw mag:

  • a. een maximale bouwhoogte hebben die niet groter is dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • b. een maximale goot- en bouwhoogte hebben die niet groter is dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.
4.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken

Bedrijfswoning

  • a. ter plaatse van de op de verbeelding voorkomende functieaanduiding 'bedrijfswoning (bw) mag één bedrijfswoning worden gebouwd met een inhoud van maximaal 650 m3;
  • b. de goothoogte van een bedrijfswoning mag maximaal 6,5 meter bedragen, de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag maximaal 9,5 meter bedragen, indien als zelfstandig element, anders gelden de bepalingen voor bedrijfsgebouwen.

Bijbehorende bouwwerken voldoen aan de volgende kenmerken:

  • c. bijbehorende bouwwerken mogen ter plaatse van de op de verbeelding voorkomende functieaanduiding 'bedrijfswoning (bw)' een gezamenlijke oppervlakte hebben die niet groter is dan 85 m2:
  • d. bijbehorende bouwwerken mogen in de perceelsgrens worden gebouwd, op minimaal 1 meter achter (het verlengde van) de naar de weg toegekeerde voorgevel van het hoofdgebouw;
  • e. aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen een goothoogte hebben die niet groter is dan de bouwhoogte van de vloer van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 meter;
  • f. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen een goothoogte hebben die niet groter is dan 3,00 meter en een bouwhoogte die niet groter is dan 5,00 meter;
  • g. anders dan in sub c tot en met f is bepaald, geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die legaal bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen blijven.
4.2.4 Nutsvoorzieningen en andere bouwwerken
  • a. de oppervlakte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 20 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw voor een nutsvoorziening mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • c. de hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 10 meter voor overige palen en masten;
    • 2. 14 meter voor kranen;
    • 3. 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen, indien gesitueerd voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde bouwgrens mogen deze niet meer dan 1 meter bedragen;
    • 4. 5 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak en 10 meter voor bouwwerken, geen gebouw zijnde binnen het bouwvlak.
4.2.5 Kantoor

Ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' gelden de volgende - afwijkende- regels:

  • a. de maximale oppervlakte van het gebouw bedraagt 60 m2;
  • b. de maximale bouwhoogte van het gebouw bedraagt 3 meter.
4.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders zijn - na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen - bevoegd nadere eisen te stellen, met betrekking tot:
    • 1. de situering van bouwwerken;
    • 2. de situering van in- en uitritten;
    • 3. situering van en het aantal parkeervoorzieningen;
  • b. De bevoegdheid onder 4.3 onder a wordt toegepast met het oog op:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden:
      • ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
      • in verband met gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
    • 2. de verkeersveiligheid:
      • ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van verkeersveiligheid, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen, bochten en in- en uitritten niet gewenst is;
    • 3. de brandveiligheid:
      • ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding, niet gewenst is, dient rekening gehouden te worden met het waarborgen, instandhouden c.q. tot stand brengen van een brandveilige situatie en goede bereikbaarheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. de uitoefening van een andere tak van bedrijvigheid dan is geregeld in 4.1;
  • b. zelfstandige detailhandel;
  • c. een zelfstandig kantoor;
  • d. horeca, met uitzondering van ondergeschikte kantineactiviteiten binnen de bedrijven.
4.5 Afwijking van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 4.1 onder d en e en 4.4 onder b ten behoeve van:
    • 1. detailhandel in stoffen en goederen waarvan de verkoop in winkelcentra niet past in verband met de verstoring van het aldaar gewenste milieu, zoals de verkoop van brand- en explosiegevaarlijke of andere milieubelastende stoffen en goederen;
    • 2. detailhandel in grove bouwmaterialen alsmede bouwmarkten;
    • 3. detailhandel in volumineuze goederen, mits daardoor geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de structuur van het plaatselijke en/of regionale distributieapparaat of een reeds bestaande verstoring wordt vergroot en in voldoende mate verzekerd is dat geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast zal optreden voor de omgeving;
  • b. het bepaalde in 4.1 onder m voor het toestaan van een nieuwe Bevi-inrichting, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen jo. artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, dient te zijn gelegen binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichting;
    • 2. het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting dient onder de oriënterende waarde, zoals bedoeld in artikel 12 lid 1 onder b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, te liggen;
    • 3. bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloed gebied van de inrichting.
  • c. het bepaalde in 4.1 onder a voor de vestiging van bedrijven/inrichtingen c.q. uitoefening van bedrijfsactiviteiten in een hogere bedrijfscategorie, wanneer deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de toegestane bedrijfscategorieën.
  • d. het bepaalde in 4.1 onder a voor de vestiging van bedrijven/inrichtingen c.q. uitoefening van bedrijfsactiviteiten die niet zijn vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in 4.1 onder a toegestane bedrijfscategorieën.
  • e. het bepaalde in 4.1 onder n voor de vestiging van zelfstandige kantoren, mits dit geen milieuhinderlijke beperking voor omliggende bedrijven met zich meebrengt, met een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 2.000 m2.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ter plaatse van de functieaanduidingen 'bedrijfswoning', respectievelijk 'specifieke vorm van bedrijf - 1' door deze functieaanduidingen van de verbeelding te verwijderen indien de bewoning, respectievelijk de bedrijfsvoering feitelijk en duurzaam is beëindigd.