Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Elburg en Oostendorp
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0230.BPELBODORP2010-VST1

Artikel 32 Wonen

 
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
en mede bestemd voor:
  1. de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop';
  2. het tegengaan van te hoge bebouwing vanwege een straalpad, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - straalpad';
  3. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg';
met daaraan ondergeschikt:
  1. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, wegen en paden en parkeervoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
  1. gebouwen, bijbehorende bouwwerken, andere bouwwerken, tuinen en erven.
32.2 Bouwregels
Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal regels gebonden.
 
32.2.1 Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken: 
  1. het aantal wooneenheden binnen een bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1;
  2. in afwijking van sub a mag het aantal wooneenheden binnen een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' niet meer bedragen dan het aangegeven aantal;
  3. een hoofdgebouw mag:
    1. niet buiten gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
    2. met de vrijstaande zijde niet dichter op de zijdelingse perceelgrens dan 3,00 meter, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand niet mag worden verkleind;
    3. een goot- respectievelijk bouwhoogte hebben die niet groter is dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag de eerste bouwlaag van een hoofdgebouw niet worden gebouwd;
  5. anders dan onder sub c is bepaald, geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die legaal bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen blijven. 
32.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. bijbehorende bouwwerken mogen per hoofdgebouw een gezamenlijke oppervlakte hebben die niet groter is dan:
    1. 85 m² bij een perceel kleiner dan 850 m²;
    2. 10% van de perceelsoppervlakte bij een perceel gelijk aan of groter dan 850 m² en kleiner dan 1.250 m²;
    3. 160 m² bij een perceel gelijk of groter dan 1.250 m²;
    4. met dien verstande dat maximaal 50% van het achtererf wordt bebouwd;
    5. in afwijking van het bepaalde onder sub 4. mag op een perceel in ieder geval een bijbehorend bouwwerk van maximaal 6 m² worden gebouwd;
  2. bijbehorende bouwwerken mogen in de perceelgrens worden gebouwd;
  3. aangebouwde bijbehorende bouwwerken een goothoogte/boeiboordhoogte hebben die niet groter is dan de bouwhoogte van de vloer van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 meter;
  4. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen een goothoogte hebben die niet groter is dan 3,00 meter en een bouwhoogte die niet groter is dan 5,00 meter.
  5. anders dan in sub a tot en met d is bepaald, geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die legaal bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen blijven.
32.2.3 Andere bouwwerken
  1. een erf- en terreinafscheiding mag:
    1. een bouwhoogte van maximaal 1,00 meter hebben als deze zich voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan verbindt;
    2. een bouwhoogte van maximaal 2,00 meter hebben in andere gevallen;
  2. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 5,00 meter. 
 
32.3 Nadere eisen
Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.
Dit kan indien dit noodzakelijk is:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  3. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  4. ter waarborging van het uitzicht van woningen.
32.4 Specifieke gebruiksregels  
Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal beperkingen gebonden.
 
32.4.1 Woonfunctie
De bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor de woonfunctie tenzij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. het bijbehorend bouwwerk is aangebouwd aan het hoofdgebouw;
  2. het bijbehorend bouwwerk is rechtstreeks via het hoofdgebouw bereikbaar;
 
Bij een bijbehorend bouwwerk gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw:
  1. het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4 meter achter het bouwvlak;
 
Bij een bijbehorend bouwwerk gelegen aan de zijgevel van het hoofdgebouw:
  1. het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4 meter aan de zijgevel van het hoofdgebouw, zoals deze aanwezig was op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
 
32.4.2 Aan-huis verbonden beroep of bedrijf 
De hoofdgebouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt voor een aan-huis verbonden beroep of bedrijf als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de grondoppervlakte bedraagt maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m²;
  2. er bestaat een rechtstreekse relatie tussen de bedrijfsmatige activiteiten en de bewoner van het hoofdgebouw;
  3. er vindt geen gebruik plaats dat vergunning- of meldingsplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht respectievelijk de Wet milieubeheer;
  4. er mag geen detailhandel of horeca plaatsvinden;
  5. er mag geen sprake zijn van een seksinrichting;
  6. geen verkeersaantrekkende werking optreedt waardoor extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn of een verkeersonveilige situatie ontstaat;
  7. geen reclameuitingen worden aangebracht.