direct naar inhoud van Regels
Plan: Bornsche Maten 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBM2014-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Bornsche Maten 2015' met identificatienummer NL.IMRO.0147.BpBM2014-vg01 van de gemeente Borne.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte of als een vergroting van een bestaande ruimte in directe of indirecte verbinding staat met het hoofdgebouw, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwde woningen

woningen welke wordt gekenmerkt door drie of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel.

1.9 achtergevellijn

denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.10 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf-aan-huis

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.13 beheersgebouw

een gebouw noodzakelijk voor het goede beheer en de zorg van de ter plaatse voorkomende bestemming, zoals (fietsen-)bergingen, opslagmogelijkheden en daarmee gelijk te stellen functies;

1.14 beroep-aan-huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.15 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat:

  • a. op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  • b. na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarbij de vergunningsaanvraag voor dat tijdstip is ingediend.
1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende vergunning;

1.19 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging en afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in de grond.

1.27 carport

een overkapping met een open constructie zonder eigen wanden, aangebouwd aan het hoofdgebouw, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen en daarvoor ook toegankelijk.

1.28 dagrecreatie voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.31 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.32 evenement

gebeurtenissen gericht op een groot publiek met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.33 extensieve recreatie

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden alsmede rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen, zijnde woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven.

1.36 geschakelde woning

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van een bijgebouw of bijgebouwen met elkaar zijn verbonden.

1.37 gestapelde woningen

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen (niet zijnde twee-aan-een gebouwde woningen dan wel aaneen gebouwde woningen), waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is.

1.38 gevellijn

de aanduiding, waar de voorgevel van een hoofdgebouw naar toe is gekeerd, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.39 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.40 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.41 ingreep

bodemroerende werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van het bouwen van (ondergrondse) bouwwerken.

1.42 kampeermiddel

een tent, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.43 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.44 Lijst van Bedrijfsactiviteiten

de lijst van bedrijven en bedrijfsactiviteiten bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals die lijst is opgenomen in Bijlage 3 behorende bij deze regels.

1.45 maatschappelijk

het verlenen van diensten, op het gebied van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, onderwijs, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid, verenigingsleven en opvoeding.

1.46 onderdoorgang

een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt, bestaande uit een overdekte constructie en twee wanden, waar geen gebouwen worden opgericht behoudens ten behoeve van de hoger opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies;

1.47 ondergeschikte horeca

het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca). Met dien verstande dat:

  • a. het houden van feesten en partijen niet is toegestaan;
  • b. er geen reclame wordt gemaakt ten behoeve van de horecavoorziening en;
  • c. de toegang tot de horecavoorziening dezelfde is als de toegang van de hoofdfunctie.
1.48 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op minimaal 1,75 meter beneden peil.

1.49 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder niet wordt begrepen een carport.

1.50 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.51 perceelsgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.52 permanente bewoning

een gebruik van een (gedeelte van een) gebouw of kampeermiddel door eenzelfde persoon of groep van personen als hoofdverblijf.

1.53 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.54 recreatief medegebruik

recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden alsmede rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.

1.55 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.56 twee-aaneen gebouwde woningen

een blok van twee-aaneen gebouwde woningen.

1.57 vloeroppervlak

de grootte van de gebruiksoppervlakte van de vloer.

1.58 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.59 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.60 voorgevelrooilijn

langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft; op een hoekperceel wordt de zijgevellijn, die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd, ook beschouwd als voorgevelrooilijn.

1.61 vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen.

1.62 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen ten behoeve en/of ten dienste van de waterhuishouding, waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, bruggen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers, voorzieningen voor infiltratie, buffering, berging en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van biologische waterzuivering en (secundaire en/of tertiaire) bluswatervoorzieningen.

1.63 weg

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.64 woning

een gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van maximaal 1 huishouden.

1.65 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.66 zijgevel

een gevel van een hoofdgebouw niet zijnde een voor- of achtergevel.

1.67 zijgevellijn

denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 afstand tot de bouwperceelgrens:

de kortste afstand van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel.

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.9 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).

2.10 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m2);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (°).

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke dienstverlening;
  • b. sportvoorzieningen;
  • c. horeca uit ten hoogste categorie 1a zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten;

met de daarbij behorende:

  • d. ondergeschikte horeca;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. voorzieningen van algemeen nut;
  • i. gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen;
  • j. fietsenstallingen;
  • k. verhardingen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte van hoofdgebouwen maximaal de aangegeven maximum bouwhoogte;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient te worden gebouwd in de gevellijn waarbij de minimale bouwhoogte 8 m bedraagt.
3.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen in en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het gezamenlijke oppervlak van bijgebouwen buiten het bouwvlak mag ten hoogste 130 m2 bedragen;
  • c. de oppervlakte per bijgebouw bedraagt ten hoogste 75 m2;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 5,5 meter bedragen;
  • e. de goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van een met het hoofdgebouw verbonden bijgebouw niet meer bedraagt dan:
    • 1. 3 m of;
    • 2. de hoogte van de eerste bouwlaag of;
    • 3. de hoogte van het verlengde van de dakhelling van het hoofdgebouw.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 m en ten hoogste 2 m in en/of achter de voorgevel met dien verstande dat:
    • 1. de maximale hoogte van speeltoestellen 5 m bedraagt.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. wonen;
  • b. detailhandel;
  • c. activiteiten op het gebied van verslavingszorg.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' tevens een speelveld;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'houtwal' een houtwal;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' een houtsingel;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' tevens voor geluidwerende voorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' tevens evenementen;
  • g. recreatief medegebruik;
  • h. wandel- en fietspaden;
  • i. speelvoorzieningen en kunstwerken;
  • j. inritten en uitwegen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'groenvoorziening' worden uitsluitend groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en kunstwerken en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan;

alsmede voor:

  • n. de instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - oorlogsmonument' gedenkplaats voor gevallen van W.O. II.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen en kunstwerken mag maximaal 5 m bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' mag de hoogte van geluidwerende voorzieningen maximaal 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - oorlogsmonument' dient de bestaande maatvoering gehandhaafd te worden.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor de bouw van een aanlegsteiger, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte maximaal 20 m² mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte maximaal 2 m mag bedragen.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
4.5.2 Evenementen

Ten aanzien van het gebruik van de gronden ten behoeve van evenementen gelden de volgende regels:

  • a. er zijn ten hoogste 8 evenementen per jaar toegestaan;
  • b. de duur van evenementen bedraagt ten hoogste 7 dagen, inclusief opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement.
4.5.3 Voorwaardelijke verplichting

Het speelveld ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' mag niet in gebruik worden genomen indien niet aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de aanleg en instandhouding van de houtsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' waarbij de aan te leggen houtsingel 2 m breed dient te zijn;
  • b. de instandhouding van de houtwal ter plaatse van de aanduiding 'houtwal'.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op gronden ter plaatse van de aanduidingen 'houtwal' en 'houtsingel', zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • c. het vellen en rooien van gewassen.
4.6.2 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.6.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

4.6.3 Uitzonderingen

Het in 4.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.
4.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
4.7.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - oorlogsmonument', zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het geheel of gedeeltelijk slopen van de gedenkplaats voor gevallen van W.O. II.
4.7.2 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.7.1 mag alleen worden verleend indien door de sloopwerkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  • a. de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan het desbetreffende bouwwerk niet blijvend onevenredig worden geschaad; of
  • b. de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan het desbetreffende bouwwerk worden veiliggesteld dan wel (elders) worden teruggebracht.
4.7.3 Uitzonderingen

Het in 4.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke dienstverlening, met dien verstande dat een functiewijziging naar een geluidsgevoelige functie niet is toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', kantoor en dienstverlening is toegestaan;

met de daarbij behorende:

  • c. ondergeschikte horeca 
  • d. tuinen en erven;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. wandel- en fietspaden;
  • i. verhardingen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. fietsenstallingen;
  • l. terras.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofd- en bijgebouwen

Voor het bouwen van hoofd- en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofd- en bijgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' mag de oppervlakte aan hoofd- en bijgebouwen niet meer bedragen dan de aangegeven oppervlakte;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag de oppervlakte aan hoofd- en bijgebouwen niet meer bedragen dan het aangegeven percentage van de oppervlakte van het bouwvlak;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen maximaal de aangegeven maximum goot- en bouwhoogte;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte van hoofd- en bijgebouwen maximaal de aangegeven maximum goothoogte;
  • f. de hoofdgebouwen dienen vanaf de bovenkant van de goot (kniklijn) te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60°, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60°; één en ander overeenkomstig het Envelop-principe zoals vermeld in Bijlage 2, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60° en rechtopstaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60°- lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis aan de voorgevel mogen niet meer dan tweederde van de breedte van het dakvlak beslaan;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' tevens beheersgebouwen toegestaan buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van beheersgebouwen buiten het bouwvlak maximaal 50 m2 mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van beheersgebouwen maximaal 3 m mag bedragen;
  • h. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3 m bedragen;
  • i. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 5,5 m bedragen, met dien verstande dat deze regel niet geldt voor het bepaalde onder e;
  • j. in afwijking van het bepaalden onder h en i mag de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' respectievelijk 3 en 11 m bedragen.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m en maximaal 2 m achter de voorgevellijn met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van tuinmeubilair achter de voorgevellijn maximaal 3 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen maximaal 3 m mag bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. zelfstandige horeca, met uitzondering van het bepaalde in 5.5 sub b;
  • b. activiteiten op het gebied van verslavingszorg ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk'.
5.4.2 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - voorwaardelijke verplichting' mogen de gebouwen en gronden niet in gebruik worden genomen ten behoeve van de onder 5.1 genoemde doeleinden indien niet aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de aanleg en instandhouding van de binnen de bestemming 'Groen' opgenomen en ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' aangeduide houtsingel, waarbij de aan te leggen houtsingel 2 m breed dient te zijn;
  • b. de instandhouding van de binnen de bestemming 'Groen' opgenomen en ter plaatse van de aanduiding 'houtwal' aangeduide houtwal.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. 5.1 sub a voor een functiewijziging naar een geluidgevoelige functies, met dien verstande dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  • b. 5.1 onder b voor het toestaan van horeca ter plaatse van de aanduiding 'horeca' in maximaal categorie 2 zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten.

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met daarbij behorende:

  • a. inritten en uitwegen;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 1 m bedragen;
  • c. aan een voorgevel dan wel aan een zijgevel van het hoofdgebouw, die gericht is op de weg of het openbare groen, mag een portaal of erker worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte maximaal 6 m² mag bedragen;
    • 2. de diepte maximaal 1,5 m mag bedragen;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    • 4. de afstand tussen de portaal of erker tot de voorperceelsgrens minimaal 1 m bedraagt;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 2' geldt dat artikel 10.2.2 (Bijgebouwen) en artikel 10.2.4 (Carports en overkappingen) van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat het (gezamenlijk) oppervlak en het bebouwingspercentage elkaar niet mag overschrijden.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegde gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 sub a voor de bouw erfafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m, met dien verstande dat er vanaf 1 m hoogte sprake dient te zijn van een open constructie (minimaal 80% open).

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. fiets- en voetpaden;
  • e. kunstwerken;
  • f. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het oprichten van een antenne-installatie, mits:

  • a. de oppervlakte van de antenne-installatie met bijbehorende bebouwing mag maximaal 50 m2 bedragen, dan wel zoveel meer als noodzakelijk is voor de plaatsing van een antenne-installatie met bijbehorende apparatuur en installaties;
  • b. de antenne-installatie wordt geplaatst binnen een bouwvlak, dan wel in de directe nabijheid van een bestaand groter infrastructureel element, zoals een rijks- of provinciale weg dan wel een spoorlijn;
  • c. de plaatsing van de antenne-installatie op de betreffende locatie noodzakelijk is voor een vlakdekkend (inter)nationaal netwerk voor mobiele-telecommunicatie, in verband waarmee in elk geval dient te worden aangetoond dat gebruik van een andere mast elders(site-sharing) niet tot de mogelijkheden behoort;
  • d. de hoogte van de antenne-installatie niet meer gaat bedragen dan 20 m, dan wel zoveel meer aantoonbaar noodzakelijk is voor het onder c genoemde vlakdekkend (inter)nationaal netwerk, met een maximum tot 40 m;
  • e. de in het plan aan de omliggende gronden toegekende functies en waarden alsmede de belangen van de gebruikers daarvan niet onevenredig worden geschaad.
7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' te wijzigingen in de bestemming 'Groen' met dien verstande dat van deze wijzigingsbevoegdheden uitsluitend gebruik mag worden gemaakt indien de Rondweg niet meer fungeert als verbindingsweg voor regionaal verkeer.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein' tevens een speelterrein is toegestaan;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen en kunstwerken;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. fietsenstallingen;
  • g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen en kunstwerken mag maximaal 5 m bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel' is een luifel toegestaan met een maximale bouwhoogte van 11 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. groenvoorzieningen, taluds en oevers;
  • c. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
  • d. medegebruik voor extensieve recreatie;
  • e. speelvoorzieningen en kunstwerken;
  • f. natuurontwikkeling.
9.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen en kunstwerken ten behoeve van verkeersdoeleinden mag maximaal 5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde aanlegsteigers, mag maximaal 3 m bedragen.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2 voor de bouw van een aanlegsteiger, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van een aanlegsteiger maximaal 20 m² mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte, gemeten vanaf het waterpeil, maximaal 2 m mag bedragen.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen met daaronder begrepen beroep aan huis;
  • b. een onderdoorgang ten behoeve van het wegverkeer ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • e. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. groen- en speelvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwperceel mag één hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de woningen mogen zowel aaneen gebouwd, twee-aaneen gebouwd, geschakeld als vrijstaand worden opgericht, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd:
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend meer dan twee-aaneen gebouwde woningen worden gebouwd;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen ook gestapelde woningen worden gebouwd;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand uitgesloten' mogen uitsluitend aaneengebouwde (geschakelde) en twee-aaneen gebouwde woningen worden gebouwd;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd uitgesloten' mogen uitsluitend vrijstaande, twee-aaneengebouwde en/of geschakelde woningen worden gebouwd;
    • 6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geschakeld' mogen uitsluitend geschakelde woningen worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'minimum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte van hoofdgebouwen minimaal de aangegeven minimum goothoogte;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte van hoofdgebouwen minimaal de aangegeven minimum goothoogte en maximaal de aangegeven maximum goothoogte;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte van hoofdgebouwen maximaal de aangegeven bouwhoogte;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte van hoofdgebouwen minimaal de aangegeven minimum bouwhoogte en maximaal de aangegeven maximum bouwhoogte;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen minimaal de aangegeven minimum goot- en bouwhoogte en maximaal de aangegeven maximum goot- en bouwhoogte;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)' bedraagt de goot-, bouwhoogte en dakhelling van hoofdgebouwen minimaal de aangegeven minimum goot-, bouwhoogte en dakhelling en maximaal de aangegeven maximum goot-, bouwhoogte en dakhelling;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de goot en bouwhoogte van hoofdgebouwen maximaal de aangegeven maximum goot- en bouwhoogte;
  • k. de hoofdgebouwen dienen in de voorgevellijn te worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van het hoofdgebouw in de gevellijn te worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding- rooilijnzone' dient de voorgevel van het hoofdgebouw in het aanduidingsvlak te worden gebouwd;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding- rooilijnzone 2' dient de voorgevel van het (de) hoofdgebouw(en) in deze rooilijnzone te worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel van de woning(en) de gevellijn op minimaal 1 punt dient te raken één en ander conform de denkbeeldige rooilijn zoals vermeld in bijlage 4;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-rooilijnzone 3’ dient de voorgevel van het hoofdgebouw in deze rooilijnzone te worden gebouwd, met dien verstande dat de eerst gekozen voorgevellijn voor alle hoofdgebouwen in deze rooilijnzones geldt;
  • l. de gebouwen dienen vanaf de bovenkant van de goot (kniklijn) te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60°, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60°; één en ander overeenkomstig het Envelop-principe zoals vermeld in Bijlage 2, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60° en rechtopstaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60°- lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis aan de voorgevel mogen niet meer dan tweederde van de breedte van het dakvlak beslaan;
    • 3. deze regel geldt niet voor het bepaalde:
      • onder d indien geen sprake is van een kapconstructie;
      • onder e en h;
  • m. de afstand van een vrijstaande woning (hoofdgebouw) tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan beide zijden minimaal 2,5 m;
  • n. de afstand van twee-aaneen of geschakelde woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan één zijde ten minste 2,5 m, met dien verstande dat maximaal één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd;
  • o. ten aanzien van het parkeren dient:
    • 1. per vrijstaande, geschakelde en twee-aan-een gebouwde woning op eigen terrein ruimte gereserveerd te worden voor minimaal twee parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen mogen ook gerealiseerd worden binnen de bestemming 'Tuin';
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - collectief parkeren', voor geschakelde woningen binnen het bestemmingsvlak een collectieve parkeervoorziening te worden gerealiseerd;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeren', ongeacht het woningtype, op eigen terrein ruimte gereserveerd te worden voor minimaal twee parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen mogen ook gerealiseerd worden binnen de bestemming 'Tuin'.
10.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 3 m;
  • b. het gezamenlijke oppervlak van bijgebouwen buiten het bouwvlak bedraagt maximaal:
    • 1. 50 m² op bouwpercelen met een oppervlakte tot en met 500 m²;
    • 2. 60 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 501 tot en met 750 m²;
    • 3. 70 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 751 tot en met 1.000 m²;
    • 4. 80 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 1.001 m² tot en met 1.500 m²;
    • 5. 90 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte van 1.501 m² tot en met 2.000 m²;
    • 6. 110 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 2.001 m² tot en met 3.000 m²;
    • 7. 130 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 3.001 m² en groter;

met dien verstande dat het gezamenlijk oppervlak van gebouwen, carports en overkappingen maximaal 60% van het oppervlak van het bouwperceel bedraagt;

  • c. het bepaalde onder b geldt met dien verstande dat de overkappingen en carports, niet worden meegerekend met het maximaal toelaatbare oppervlak aan bijgebouwen;
  • d. de oppervlakte per bijgebouw mag maximaal 100 m2 bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 5,5 m bedragen;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van een met het hoofdgebouw verbonden bijgebouw niet meer bedraagt dan:
    • 1. 3 m of;
    • 2. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. de hoogte van het verlengde van de dakhelling van het hoofdgebouw.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en/of carports en/of overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m en maximaal 2 m achter de voorgevellijn met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van tuinmeubilair achter de voorgevellijn maximaal 3 m mag bedragen
    • 2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen maximaal 3 m mag bedragen.
10.2.4 Carports en overkappingen

Voor het bouwen van carports en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag maximaal 30 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
    • 1. 3 m of;
    • 2. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

Met dien verstande dat het gezamenlijke oppervlak van hoofdgebouw en bijgebouwen, carports en overkappingen ten hoogste 60% van het oppervlak van het bouwperceel bedraagt.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;
    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
    • 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
    • 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
    • 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
10.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.3 sub a voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de voorgevelrooilijn met een maximale hoogte van 2 m, met dien verstande dat er vanaf 1 m hoogte sprake dient te zijn van een open constructie (minimaal 80% open).

10.5 Specifieke gebruiksregels
10.5.1 Beroep-aan-huis

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken voor een beroep-aan-huis gelden de volgende regels:

  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van een beroep-aan-huis mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen bedragen met een maximum van 45 m2.
10.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval het gebruik van, of laten gebruiken van de in de bestemming aangegeven gronden en bouwwerken voor:

  • a. bewoning voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft.
10.6 Afwijken van de gebruiksregels
10.6.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.1 voor de uitoefening van een bedrijf-aan-huis in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit);
    • 2. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. dat detailhandel uitsluitend in de volgende vormen is toegestaan:
    • 1. een beperkte verkoop in het klein in verband met de uitoefening van het bedrijf-aan-huis;
    • 2. detailhandel waarbij de verkoop uitsluitend via elektronische weg plaatsvindt en ter plaatse geen goederen worden uitgestald of aan particulieren worden afgeleverd;
  • f. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een bedrijf-aan-huis in gebruik mag zijn, met een maximum van 45 m².

Artikel 11 Wonen - Landgoed Wildiek

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Landgoed Wildiek' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende:

  • b. tuinen en erven;
  • c. wegen en paden;
  • d. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • e. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. groen- en speelvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • c. per bouwvlak mag maximaal één hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen maximaal het aangegeven aantal mag bedragen;
  • d. de voorgevel van de hoofdgebouwen moet worden gericht op de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen maximaal de aangegeven maximum bouwhoogte bedragen;
  • f. de inhoud van hoofdgebouwen bedraagt minimaal 900 m3;
  • g. de oppervlakte van de hoofdgebouwen mag maximaal 60% van het bouwvlak bedragen;
  • h. ten aanzien van het parkeren dient per vrijstaande woning op eigen terrein ruimte gereserveerd te worden voor minimaal 2 parkeerplaatsen.
11.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw en/of de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m;
  • b. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,5 m bedragen,
  • c. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 7 m bedragen;
  • d. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen mag ten hoogte 130 m2 bedragen, met een maximaal oppervlak van 100 m2 per bijgebouw;
  • e. aan- en uitbouwen van het hoofdgebouw worden, met inachtneming van het bepaalde in 11.2.3 onder d en 11.2.5 onder b, niet meegerekend met het maximaal toelaatbare oppervlak aan bijgebouwen;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder a is ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' één bijgebouw toegestaan, met dien verstande dat de afstand tussen de bestemmingsgrens en de voorgevel van het bijgebouw tenminste 3 m dient te bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder a en onverminderd het bepaalde onder d mag maximaal 1 bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 100 m2 worden gebouwd voor de voorgevel van het hoofdgebouw.
11.2.3 Aan- en uitbouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van aan- en uitbouwen tot de voorgevel en/of zijdelingse perceelsgrens van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 3 m;
  • b. de goothoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal 3,5 m bedragen,
  • c. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal 7 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van een met het hoofdgebouw verbonden aan- en uitbouw niet meer bedraagt dan:
    • 1. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 2. de hoogte van het verlengde van de dakhelling van het hoofdgebouw;
  • d. indien sprake is van een groter oppervlak aan aan- en uitbouwen dan 100 m2, dan wordt de oppervlakte boven de 100 m2 in mindering gebracht op het maximaal gezamenlijk toegestaan oppervlak aan bijgebouwen als bedoeld in 11.2.2onder d.
11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en/of carports en of overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m en maximaal 2 m achter de voorgevellijn met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van tuinmeubilair achter de voorgevellijn maximaal 3 m mag bedragen
    • 2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen maximaal 3 m mag bedragen.
11.2.5 Carports en overkappingen

Voor het bouwen van carports en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. carports en overkappingen mogen tot in de voorgevellijn worden gebouwd worden met een oppervlak van maximaal 65 m² en een goothoogte van maximaal 3,5 m, met dien verstande dat de kap maximaal 0,5 m voor de voorgevellijn mag uitsteken;
  • b. indien sprake is van een groter oppervlak aan carports en overkappingen dan 65 m2, dan wordt de oppervlakte boven de 65 m2 in mindering gebracht op het maximaal gezamenlijk toegestaan oppervlak aan bijgebouwen als bedoeld in 11.2.2 onder d.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;
    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
    • 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
    • 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
    • 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
11.4 Specifieke gebruiksregels
11.4.1 Beroep-aan-huis

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken voor een beroep-aan-huis gelden de volgende regels:

  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van een beroep-aan-huis mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouw bedragen met een maximum van 45 m2.
11.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval het gebruik van, of laten gebruiken van de in de bestemming aangegeven gronden en bouwwerken voor:

  • a. bewoning voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft.
11.5 Afwijken van de gebruiksregels
11.5.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.1 voor de uitoefening van een bedrijf-aan-huis in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit);
    • 2. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. dat detailhandel uitsluitend in de volgende vormen is toegestaan:
    • 1. een beperkte verkoop in het klein in verband met de uitoefening van het bedrijf-aan-huis in of bij het hoofdgebouw;
    • 2. detailhandel waarbij de verkoop uitsluitend via elektronische weg plaatsvindt en ter plaatse geen goederen worden uitgestald of aan particulieren worden afgeleverd;
  • f. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een bedrijf-aan-huis in gebruik mag zijn, met een maximum van 45 m².

Artikel 12 Wonen - Wilde Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Wilde Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende:

  • b. tuinen en erven;
  • c. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • d. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. groen- en speelvoorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per bouwperceel mag één hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • c. de afstand tussen de voorgevellijn en de voorste bouwperceelgrens moet minimaal 3 m en mag maximaal 7 m bedragen;
  • d. de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse bouwperceelgrens moet minimaal 2 m bedragen;
  • e. de afstand tussen het hoofdgebouw en de achterste bouwperceelgrens moet minimaal 5 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 11 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder f mag binnen een afstand van 8 m vanaf de achterste bouwperceelgrens de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw maximaal 4 m en 6 m bedragen.
12.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. er zijn geen bijgebouwen toegestaan:
    • 1. voor de voorgevellijn;
    • 2. binnen een afstand van 3 m achter de voorgevellijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde in 12.2.2 onder a. mag aan een voorgevel dan wel aan een zijgevel van het hoofdgebouw, die grenst aan de weg of het openbare groen, een portaal of erker worden gebouwd, met een oppervlakte van maximaal 6 m², een diepte van maximaal 1,5 m en een goothoogte van maximaal 3 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 5,5 m bedragen;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van een met het hoofdgebouw verbonden bijgebouw niet meer bedraagt dan:
    • 1. 3 m of;
    • 2. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. de hoogte van het verlengde van de dakhelling van het hoofdgebouw.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en/of carports en/of overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m en maximaal 2 m achter de voorgevellijn met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van tuinmeubilair achter de voorgevellijn maximaal 3 m mag bedragen
    • 2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen maximaal 3 m mag bedragen.
12.2.4 Carports en overkappingen

Voor het bouwen van carports en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag maximaal 30 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
    • 1. 3 m of;
    • 2. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

Met dien verstande dat het gezamenlijke oppervlak van hoofdgebouw en bijgebouwen, carports en overkappingen ten hoogste 60% van het oppervlak van het bouwperceel bedraagt.

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;
    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
    • 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
    • 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
    • 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
12.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.3 onder a voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de voorgevellijn tot een bouwhoogte van maximaal 2 m, met dien verstande dat er vanaf 1 m hoogte sprake moet zijn van een open constructie (minimaal 80% is open).

12.5 Specifieke gebruiksregels
12.5.1 Beroep-aan-huis

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken voor een beroep-aan-huis gelden de volgende regels:

  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van een beroep-aan-huis mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouw bedragen met een maximum van 45 m2.
12.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval het gebruik van, of laten gebruiken van de in de bestemming aangegeven gronden en bouwwerken voor:

  • a. bewoning voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels
12.6.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.1 voor de uitoefening van een bedrijf-aan-huis in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit);
    • 2. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. dat detailhandel uitsluitend in de volgende vormen is toegestaan:
    • 1. een beperkte verkoop in het klein in verband met de uitoefening van het bedrijf-aan-huis;
    • 2. detailhandel waarbij de verkoop uitsluitend via elektronische weg plaatsvindt en ter plaatse geen goederen worden uitgestald of aan particulieren worden afgeleverd;
  • f. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een bedrijf-aan-huis in gebruik mag zijn, met een maximum van 45 m².

Artikel 13 Woongebied

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis;
  • b. tuinen en erven;
  • c. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. groen- en speelvoorzieningen;
  • e. wegen en paden;
  • f. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  • g. parkeervoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per bouwperceel mag één hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd uitgesloten' mogen uitsluitend vrijstaande, twee-aaneengebouwde en/of geschakelde woningen worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' worden gestapelde woningen gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen minimaal de aangegeven minimum goot- en bouwhoogte en maximaal de aangegeven maximum goot- en bouwhoogte;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte van hoofdgebouwen minimaal de aangegeven minimum goothoogte en maximaal de aangegeven maximum goothoogte;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt bouwhoogte maximaal de aangegeven maximum bouwhoogte;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag de oppervlakte aan gebouwen niet meer bedragen dan het aangegeven percentage;
  • h. afstand van een vrijstaande woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan beide zijden minimaal 2,5 m;
  • i. de afstand van twee-aaneen gebouwde woningen of een geschakelde woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan één zijde minimaal 2,5 m, met dien verstande dat maximaal één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd;
  • j. ten aanzien van het parkeren op eigen erf dient per vrijstaande, twee-aaneen gebouwde en geschakelde woning op eigen terrein ruimte gereserveerd te worden voor minimaal 2 parkeerplaatsen.
13.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 3 m;
  • b. het gezamenlijke oppervlak van bijgebouwen op het zij- en achtererf mag maximaal bedragen:
    • 1. 50 m² op bouwpercelen met een oppervlakte tot en met 500 m²;
    • 2. 55 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 501 tot en met 750 m²;
    • 3. 60 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 751 tot en met 1.000 m²;
    • 4. 65 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 1.001 m² tot en met 1500 m²;;
    • 5. 90 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte van 1.501 m² tot en met 2.000 m²;
    • 6. 110 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 2.001 m² tot en met 3.000 m²;
    • 7. 130 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 3.001 m² en groter;

met dien verstande dat het gezamenlijk oppervlak van gebouwen, carports en overkappingen maximaal 60% van het oppervlak van het bouwperceel bedraagt;

  • c. het bepaalde onder b geldt met dien verstande dat carports niet worden meegerekend met het maximaal toelaatbare oppervlak aan bijgebouwen;
  • d. de oppervlakte per bijgebouw mag maximaal 100 m2 bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 5,5 m bedragen;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van een met het hoofdgebouw verbonden bijgebouw niet meer bedraagt dan:
    • 1. 3 m of;
    • 2. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. de hoogte van het verlengde van de dakhelling van het hoofdgebouw.
13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en/of carports en/of overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m en maximaal 2 m achter de voorgevellijn met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van tuinmeubilair achter de voorgevellijn maximaal 3 m mag bedragen
    • 2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen maximaal 3 m mag bedragen.
13.2.4 Carports en overkappingen

Voor het bouwen van carports en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag maximaal 30 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
    • 1. 3 m of;
    • 2. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

Met dien verstande dat het gezamenlijke oppervlak van hoofdgtebouw en bijgebouwen, carports en overkappingen ten hoogste 60% van het oppervlak van het bouwperceel bedraagt.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;
    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
    • 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
    • 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
    • 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
13.4 Specifieke gebruiksregels
13.4.1 Beroep-aan-huis

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken voor een beroep-aan-huis gelden de volgende regels:

  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van een beroep-aan-huis mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouw bedragen met een maximum van 45 m2.
13.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval het gebruik van, of laten gebruiken van de in de bestemming aangegeven gronden en bouwwerken voor:

  • a. bewoning voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft.
13.5 Afwijken van de gebruiksregels
13.5.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1 voor de uitoefening van een bedrijf-aan-huis in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit);
    • 2. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. dat detailhandel uitsluitend in de volgende vormen is toegestaan:
    • 1. een beperkte verkoop in het klein in verband met de uitoefening van het bedrijf-aan-huis;
    • 2. detailhandel waarbij de verkoop uitsluitend via elektronische weg plaatsvindt en ter plaatse geen goederen worden uitgestald of aan particulieren worden afgeleverd;
  • f. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een bedrijf-aan-huis in gebruik mag zijn, met een maximum van 45 m².

Artikel 14 Maatschappelijk - Voorlopig

14.1 Voorlopige bestemming
14.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende:

  • b. tuinen en erven;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. verhardingen;
  • f. groenvoorzieningen.
14.1.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de bouwwerken mag niet worden vergroot;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de bouwwerken mag niet worden vergroot.
14.2 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt bedraagt ten hoogste 2 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

14.3 Definitieve bestemming

De voor 'Maatschappelijk - Voorlopig' aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de termijn zoals bedoeld in 14.2 bestemd voor 'Groen'. De regels in artikel 3 'Groen' zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15 Gemengd - Uit te werken

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in gestapelde en niet gestapelde vorm;
  • b. uitoefening van beroep-aan-huis;
  • c. lichte bedrijvigheid voor zover genoemd in de van deze regels deel uitmakende Lijst van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 3) in de categorieën 1 en/ of 2;
  • d. tuinen en erven;
  • e. detailhandel, dienstverlening en horeca passend in een woonbestemming;
  • f. maatschappelijke dienstverlening;
  • g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. groen- en speelvoorzieningen;
  • i. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  • j. gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen;
  • k. geluidwerende voorzieningen.
15.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken, overeenkomstig artikel 3.6. lid 1. sub b. van de Wet ruimtelijke ordening, de in 15.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:

  • a. maximaal 15% van de woningen mag gestapeld worden gebouwd;
  • b. de gemiddelde bruto woningdichtheid bedraagt minimaal 20 woningen per hectare;
  • c. voor gestapelde woningen geldt een maximale bouwhoogte van 28 m. Voor niet gestapelde woningen geldt een maximale bouwhoogte van 11 m;
  • d. bij de uitwerking dient de in de Wet geluidhinder aangegeven maximaal toelaatbare geluidbelasting op de gevel van een woning in acht te worden genomen;
  • e. ten behoeve van wonen de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in 10.6.1 wordt opgenomen voor een bedrijf-aan-huis.
15.3 Bouwregels

Zolang een uitwerkingsplan als bedoeld in 15.2 nog niet in werking is getreden, mag op de in artikel 15.1 bedoelde gronden niet worden gebouwd.

Artikel 16 Leiding - Brandstof

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van een ondergrondse leiding voor het transport van brandstof.

16.2 Bouwregels
  • a. Binnen de beschermingszone mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht, die ten dienste staan van de primaire bestemming met een maximale hoogte van 1,5 m en een oppervlakte van maximaal 5 m2;
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen binnen de beschermingszone uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, welke krachtens de aan de betreffende gronden gegeven primaire bestemming zijn toegelaten, indien de belangen van de dubbelbestemming niet op een onevenredige manier worden geschaad;
  • c. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag -met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels- uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik gemaakt van de bestaande fundering.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op de tot 'Leiding - Brandstof' bestemde grond, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen, paden of parkeergelegenheden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op enige andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. het permanent opslaan van goederen.
16.3.2 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding en vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

16.3.3 Uitzonderingen

Het in 16.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden hebben een hoge verwachtingswaarde en zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de gronden eigen zijnde aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

17.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen alleen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 17.2 omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van bouwwerken die zijn toegestaan krachtens de regels behorende bij de primaire bestemming, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

17.3.2 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 17.3.1, wint zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.
17.4.2 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

17.4.3 Uitzonderingen

Het in 17.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. werken of werkzaamheden waarbij bodemingrepen plaatsvinden op een diepte van minder dan 0,4 m;
  • c. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken of werkzaamheden gericht op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

Artikel 18 Waarde - Archeologie hoog

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

18.2 Bouwregels
  • a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • b. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn op de in 18.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien:
    • 1. het een bouwwerk betreft van minder dan 2.500 m2; of
    • 2. het een bouwwerk betreft waarvan de oppervlakte meer dan 2.500 m2 bedraagt én de bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 cm, is deze eveneens toelaatbaar; of
    • 3. het betreft de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing en de bestaande fundering wordt benut.
18.3 Afwijking van de bouwregels
18.3.1 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd om af te wijken van het bepaalde onder 18.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels, mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek redelijkerwijs is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek redelijkerwijs is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek redelijkerwijs is aangetoond dat archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden gericht op:
    • 1. Het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. Het doen van opgravingen;
    • 3. Begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
18.3.2 Advies

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.3.1, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

18.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie hoog' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.

18.4.2 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek redelijkerwijs is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek redelijkerwijs is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek redelijkerwijs is aangetoond dat archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden gericht op:
    • 1. Het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. Het doen van opgravingen;
    • 3. Begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

18.4.3 Uitzonderingen

Het in 18.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. werken of werkzaamheden die kleiner zijn dan 2.500 m2 of niet dieper reiken dan 40 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, mits de gronden niet dieper dan 40 cm worden geroerd, tenzij is aangetoond dat vanaf 40 cm diepte archeologische waarden ten gevolge van het gebruik van de gronden in het verleden reeds verloren zijn gegaan;
  • c. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken of werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is.

18.4.4 Advies

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4.1, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  • a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. de wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

20.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van het bepaalde in sub b;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 m onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 m onder peil gebouwd mag worden.
20.3 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.2 sub c voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer en met uitzondering van een gebruik als stort- en/of opslagplaats zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan als stallings- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. een gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen alsmede voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport en voor het racen of crossen van motorvoertuigen;
  • d. een gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein, met uitzondering van een gebruik als kleinschalig kampeerterrein zoals uitdrukkelijk is toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit omgevingsrecht;
  • f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een gebruik voor (detail)handel zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  • g. een gebruik van gebouwen, niet zijnde een woning, voor permanente bewoning
  • h. een gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca, met uitzondering van horeca zoals uitdrukkelijk is toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  • i. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere regel van deze regels afgeweken kan worden, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van:

  • a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
  • b. het afwijken van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, met dien verstande dat de afwijking maximaal 5 meter mag bedragen;
  • c. de in sub a en b genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

23.1 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van:

  • a. het afwijken van de aangeduide bestemmingsgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, met dien verstande dat de afwijking maximaal 5 meter mag bedragen;
  • b. het aanpassen van opgenomen regels in de voorgaande artikelen, waarbij wordt verwezen naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
23.2 Wijzigingsgebieden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen in de bestemming 'Woongebied', waarbij de maximale bouwhoogte 11 meter bedraagt met dien verstande dat van deze wijzigingsbevoegdheden uitsluitend gebruik mag worden gemaakt indien de Rondweg niet meer fungeert als verbindingsweg voor regionaal verkeer.

Artikel 24 Algemene procedureregels

Bij toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

Artikel 25 Overige regels

25.1 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

25.2 Parkeren en laden en lossen
  • a. Indien een omgevingsvergunning nodig voor het afwijken van dit bestemmingsplan ten behoeve van wijziging van gebruik of uitbreiding van een bouwwerk, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort conform de richtlijnen van de CROW-publicatie 317, voor zover het een toename van het aantal parkeerplaatsen betreft.
  • b. Indien een omgevingsvergunning nodig is voor het afwijken van dit bestemmingsplan ten behoeve van wijziging van gebruik of uitbreiding van een bouwwerk, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in voldoende mate in de behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort conform de Richtlijn voor het akoestisch bewust ontwerpen en uitvoeren van laad- en loslocaties en Luchtkwaliteit en vormgeving van laad- en loslocaties van de CROW.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning gemotiveerd afwijken van het bepaalde onder a en b ten aanzien van de richtlijnen van de CROW-publicatie 317, Richtlijn voor het akoestisch bewust ontwerpen en uitvoeren van laad- en loslocaties, Luchtkwaliteit en vormgeving van laad- en loslocaties van de CROW.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 26 Overgangsrecht

26.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
26.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 27 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bornsche Maten 2015'.