direct naar inhoud van Regels
Plan: Schoonebeek, Bedrijventerrein De Vierslagen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2010006-B701

Regels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Schoonebeek, Bedrijventerrein De Vierslagen met identificatienummer NL.IMRO.0114.2010006-B701 van de gemeente Emmen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:

een beroep,of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfsvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererf:

gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het (hoofd)gebouw is gelegen;

1.7 achtererfscheiding:

een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;

1.8 achtergevel:

gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;

1.9 afvalinzamelsysteem:

geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen bouwwerken/ voorzieningen voor de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke;

1.10 agrarisch dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten voor agrarische bedrijven;

1.11 agrarische gronden/ agrarisch grondgebruik:

gronden welke gebruikt worden voor het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.12 ander(e) bouwwerk(en):

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.13 andere geluidsgevoelige gebouwen:

andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.14 andere werk(en):

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.15 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.16 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.17 archeologisch attentiegebied:

een gebied waar zich in en of de bodem met het oog op de bewoningsgeschiedenis beschermingswaardige voorwerpen of sporen van vroegere samenlevingen kunnen bevinden;

1.18 archeologisch waardevol gebied:

een door het rijk aangewezen gebied en of element (AMK) waarvan geconstateerd is dat zich in en of op de bodem, met het oog op de bewoningsgeschiedenis, beschermingswaardige en door mensen gemaakte voorwerpen en of sporen van de vroegere samenlevingen bevinden;

1.19 bebouwing:

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.20 bebouwingsgrens:

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;

1.21 bedrijf:

een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;

1.22 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.23 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.24 bedrijventerrein:

een gebied waar diverse bedrijven zich kunnen vestigen;

1.25 begane grond:

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.26 bergbezinkingsbassin:

ondergrondse voorziening om rioolwater te laten bezinken;

1.27 beroeps- cq; bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep c;q; een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.28 bestaand:

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.29 bestaande bebouwing:

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.30 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.31 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.32 bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw;

1.33 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.34 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.35 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren en of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en zolder: voor de onderscheidenlijke bouwlagen geldt de volgende maximale bouwhoogte:

1 bouwlaag, 5 meter;

2 bouwlagen, 8 meter;

3 bouwlagen, 12 meter;

4 bouwlagen 15 meter;

5 bouwlagen 18 meter;

6 bouwlagen 21 meter;

1.36 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.37 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.38 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.39 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.40 bovenverdieping

verdieping hoger dan gelijkvloers;

1.41 cultuurhistorische waarden:

een aangewezen gebied en of element met toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.42 detailhandel :

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruikof aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;

1.43 detailhandel grootschalige:

een detailhandelsbedrijf in goederen met een minimaal vloeroppervlak van 1000m2, detailhandelsbedrijven zoals dagelijkse goederen (foodsector) worden hier niet onder begrepen;

1.44 detailhandel in volumineuze goederen:

een detailhandelsbedrijf in goederen die vanwege de omvang van die goederen dan wel de aard van die goederen een grotere bedrijfsvloeroppervlakte per vestiging rechtvaardigen, een detailhandelsbedrijf in meubelen, badkamers en keukens, auto's caravans, campers, boten en aanverwante artikelen. Detailhandelsbedrijven zoals dagelijkse goederen en detailhandel in niet-dagelijkse goederen (non-foodsector) worden hier niet onder begrepen;

1.45 dienstverlenend beroep:

beroep waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar omvang en de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;

1.46 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe;

1.47 ecologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde , gekenmerkt door een samenhangend geheel van onderling elkaar beïnvloedende mensen, planten, dieren en omgeving;

1.48 erf:

het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel;

1.49 erker:

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.50 garage:

overdekte stalling voor een of meer auto's;

1.51 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.52 geluidswerende voorzieningen:

geluidsreducerende constructie/ bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerk/ constructie;

1.53 gemengde doeleinden:

een combinatie van minimaal twee gelijkwaardige functies, zoals in dit bestemmingsplan opgenomen hoofdgroepen van bestemmingen;

1.54 geometrische plaatsbepaling:

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.55 geurgevoelige objecten:

onder geurgevoelige objecten wordt o.a verstaan (bedrijfs)woningen, ziekenhuizen, bejaarden- en verpleeghuizen, asielzoekerscentra, dagverblijven, scholen, kantoren, winkels, recreatiegebieden voor dagrecreatie, hierbij is de verblijfsduur, omvang van de groep, functie van de omgeving, aanwezigheid van gevoelige groepen en bijzondere bestemmingen van belang;

1.56 gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.57 gevellijn:

de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.58 groenvoorziening:

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.59 groepsaccommodatie:

een zelfstandig recreatieverblijf dat is specifiek naar afmetingen en inrichting bedoeld is voor een grotere groep van personen, tot uitdrukking komend in o;a; gezamenlijke faciliteiten voor logies, dagverblijf en maaltijdbereiding;

1.60 agrarisch bedrijf grondgebonden:

agrarische bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals akkerbouw, veeteelt en vollegrond tuinbouw die afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend, uitgezonderd een boomkwekerij;

1.61 agrarisch bedrijf niet grondgebonden:

agrarisch bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals kalvermesterijen, pluimveehouderijen, varkensfokkerij, varkensmesterij, champignonkwekerij e;a; naar de aard hiermee te vergelijken bedrijven die niet afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend;

1.62 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan personen of instellingen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.63 hoofdgebouw:

gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.64 horeca:

een bedrijf, inrichting waar bedrijfsmatig dranken en/ of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en /of waarin berijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.65 horeca-1:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven zoals een sportkantine;

1.66 horeca-2:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken zoals restaurants, bistro's, grillrooms, en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;

1.67 horeca-3:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, met uitzondering van discotheken en nachtclubs;

1.68 horeca-4:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse;

1.69 horeca-5:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels en pensions;

1.70 incidentele bebouwing:

vrijstaande woningen verspreid over een groot gebied en lintbebouwing;

1.71 intensieve boomteelt en/of containerteelt:

agrarische bedrijvigheid (bedrijfsvoering) in de vorm van het telen van bomen, heesters en vaste planten, waarbij de productie in de openlucht en ten dele onder glas plaatsvindt (ondersteunend glas is noodzakelijk); een hoveniersbedrijf niet inbegrepen;

1.72 kampeermiddel:
  • a. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
1.73 kantoor:

beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte(n) die door hun indeling en aard bestemd zijn om overwegend gebruikt te worden voor het verrichten van administratieve werkzaamheden en dienstverlening

1.74 karakteristieke objecten:

objecten, welke wordt bepaald door de hoofdvorm en de bouwstijl, waarbij de relatie tussen hoofdvorm (nokhoogte, goothoogte en dakvorm), voormalige functie en situering kenmerkend is voor de streek of een tijdsperiode;

1.75 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht-doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.76 kort verblijven:

een verblijf buiten de eigen woning voor recreatieve doeleinden met 1 tot 3 opeenvolgende overnachtingen;

1.77 kwekerij:

een bedrijfsactiviteit hoofdzakelijk ingericht voor het opkweken en/of verhandelen van nut- en/of siergewassen, met daarbij behorende gebouwen;

1.78 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);

1.79 luifel:

een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;

1.80 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: openbare dienstverlening, culturele voorzieningen, verenigingsleven, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor sport en sportieve recreatie, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.81 manege:

een bedrijf met een publieksgericht karakter, dat is gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur, het dresseren en trainen, alsmede het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen) en daaraan ondergeschikte detailhandel en horeca, niet zijnde een paardenfokkerij;

1.82 medische voorzieningen:

voorzieningen voor medische hulpverlening en medische hulpmiddelen, zoals een huisartsenpost, medische groepspraktijk, tandartsenpraktijk, fysiotherapie, apotheek, kruisgebouw, GGD, dierenartsenpraktijk, geestelijke hulpverlening of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon;

1.83 mestopslagplaats:

een constructie van beton, hout of staal, dan wel een aarden put bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal voor de opslag van drijfmest; Onder een mestopslagplaats wordt niet inbegrepen een mestkelder, zijnde een volledige bak, die is gecombineerd met een gebouw;

1.84 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.85 nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.86 onderkomen(s):

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, caravans en tenten;

1.87 overkapping:

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);

1.88 overstek:

bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel;

1.89 perceelsgrens:

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.90 postorderbedrijf

Een bedrijf waar of vanwaar ontvangst, opslag, beheer, verzending of bezorging van artikelen, in het kader van transacties met consumenten, plaatsvindt, maar waarbij ter plaatse geen overdracht van artikelen aan of fysieke communicatie met consumenten plaatsheeft;

1.91 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.92 recreatieruimte:

bedrijfsgebouwen met voorzieningen ten dienste van het recreatief bedrijf, zoals een receptie, kantoren, onderhoudsdienst en speelruimte;

1.93 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.94 recreatiewoning:

een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.95 serre:

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.96 staat van inrichtingen:

een lijst van bedrijven bevattende informatie over de bedrijven die zijn toegestaan binnen het plangebied; De lijst is als bijlage bij de voorschriften opgenomen;

1.97 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingennet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.98 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.99 tenthuisje:

een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, waaronder in ieder geval tentdoek, niet zijnde een kampeermiddel of een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf.

1.100 tuincentrum:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen alsmede op het verkopen en het leveren van gewassen en andere goederen voor het inrichten van tuinen, al of niet met bijbehorende bedrijfswoning;

1.101 tunnelkas:

een bouwwerk voorzien van een bedekking van licht-doorlatend materiaal, dienend als teeltondersteunende voorziening;

1.102 vaste standplaats:

een ruimte voor het plaatsen van een tent of caravan, stacaravan of kampeerauto die het gehele jaar of een seizoen is gehuurd;

1.103 veldschuur:

Een bedrijfsgebouw dat dient voor opslag en onderbrenging van producten en/of machines ten behoeve van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;

1.104 verblijfsrecreatie:

een recreatief verblijf buiten de woning met minimaal 1 overnachting; Bijvoorbeeld in een tent, zomerhuis, caravan of kampeerauto;

1.105 voorerf:

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;

1.106 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.107 waterlopen:

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.108 watersport;

vorm van recreatie waarbij het gebruik van een (grote of kleine) boot centraal staat, al of niet met een overnachting;

1.109 windbelemmering:

het geheel of gedeeltelijk verstoken zijn van toetreding van wind;

1.110 windturbine:

een installatie bestaande uit een drager en wieken, de bedrading al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.111 wonen voormalig agrarisch bebouwing:

een grondgebonden woning met kenmerken van het voormalig agrarisch bedrijf;

1.112 woning aaneengebouwd (rijwoning):

een grondgebonden woning die met andere gelijkvormige huizen onder een kap of in een rij staat;

1.113 woning geschakeld:

een woning welke geschakeld is doordat (niet vrijstaande) bijgebouwen aan elkaar zijn gebouwd;

1.114 woning twee-aaneen:

een woning op slechts 1 zijde gesitueerd op de zijdelingse perceelsgrens waaronder ook begrepen geschakelde woningen;

1.115 woning vrijstaand:

een grondgebonden woning waarbij het hoofdgebouw vrij staat van naast gelegen hoofdgebouwen;

1.116 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.117 wooneenheid:

afzonderlijk bewoonbaar gedeelte van een voor wonen (mede) bestemd gebouw; e;

1.118 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.119 woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.120 wro- zone- wijzigingsgebied:

de op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring aangegeven gebieden, waarvoor aanvullende bepalingen gelden;

1.121 zijerf:

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;

1.122 zijerfscheiding:

een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 de bebouwing op de verbeelding:

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 de bebouwingspercentage:

een op de plankaart of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 het peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Gasontvangststation

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Gasontvangststation aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een gasontvangststation;
  • b. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;

met bijbehorende:

  • c. andere bouwwerken;
  • d. toegangswegen in- en uitritten;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. geluidswerende voorzieningen;
  • h. kunstwerken en waterwerken;
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste van de bestemmingstaan;
3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 5 meter;
3.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 5 meter bedragen;
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar object.

Artikel 4 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf- Verkooppunt motorbrandstoffen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. brandstofverkooppunt, LPG niet inbegrepen;
  • b. brandstofverkooppunt, LPG wel inbegrepen ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg";
  • c. een verkooppunt gekoppeld aan brandstofverkooppunt en aan het brandstofverkooppunt gerelateerde goederen;
  • d. autowasgelegenheid;
  • e. een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";

met de daarbij behorende:

  • f. andere bouwwerken;
  • g. toegangswegen in- en uitritten;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. indien op de verbeelding een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar is aangegeven, zijn binnen die risicocontour geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
  • b. gebouwen dienen op ten minste 15 meter uit de as van de weg worden opgericht, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  • c. de afstand van een gebouw tot de zij- en achtererfscheiding dient minimaal 3 meter te bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  • d. de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw mag niet meer bedragen dan 10 meter, tenzij:
    • 1. de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bestaande hoogte als maximum geldt;
    • 2. op de verbeelding met de maatvoeringaanduiding "maximum bouwhoogte" een afwijkende maximum bouwhoogte is aangegeven;
  • e. het te bebouwen oppervlak van het binnen het bestemmingsoppervlak gelegen terrein mag per bouwperceel niet meer dan 70% bedragen;
4.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" is een bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat per bouwperceel maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan;
  • b. de afstand van de voorgevel van de bedrijfswoning tot de as van de weg bedraagt ten hoogste 25 meter, danwel de bestaande afstand;
  • c. de totale of gezamenlijke oppervlakte van een bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning mag maximaal 250 m² bedragen;
  • d. de oppervlakte van het bijbehorend bedrijfsgebouw bedraagt minimaal 150m2;
  • e. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding "maximum bouwhoogte" mag de bouwhoogte van de bedrijfswoning niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande bouwhoogte van de bedrijfswoning indien geen bouwhoogte is aangegeven;
  • f. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding "maximum goothoogte" mag de goothoogte van de bedrijfswoning niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande goothoogte van de bedrijfswoning indien geen goothoogte is aangegeven;
4.2.3 Bijbehorend bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt te zijn aan de woning, waarbij het totale aantal m² dat gebouwd mag worden als bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van de woning;
  • b. de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten opzichte van de woning ten hoogste 30 meter bedraagt;
  • c. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op het zij- en achtererf worden opgericht;
  • d. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn van de woning te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • e. bij twee naar de weg gekeerde zijgevels (hoeksituatie) van een hoofdgebouw dienen vrijstaande bijbehorende bouwwerken achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • f. aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen maximaal 5 meter achter de oorspronkelijke achtergevel van de woning worden gebouwd;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • h. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 5 meter bedragen;
  • i. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
4.2.4 Andere bouwwerken
  • a. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 10 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk binnen 15 meter afstand tot de as van de weg mag maximaal 6 meter bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van reclamezuilen maximaal 6 meter mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding mag maximaal 2 meter bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van een ander bouwwerk binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bestaande hoogte als maximum geldt;
  • b. de totale oppervlakte aan andere bouwwerken inclusief overkappingen mag per bouwperceel maximaal 10% van het bouwperceel bedragen;
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.2.1 onder b. en toestaan dat het hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits het oppervlakte aan bebouwing niet wordt vermeerderd;
  • b. artikel 4.2.1 onder e. in die zin dat de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen dan de bestaande hoogte;
  • c. artikel 4.2.1 onder f. in die zin dat de maximale goothoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen dan de bestaande hoogte;
  • d. artikel 4.2.1 onder g. in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd of verhoogd;
  • e. artikel 4.2.1 onder h. in die zin dat de afstand van een gebouw tot de zij- of achtererfscheiding minder dan 3 meter mag bedragen;
  • f. artikel 4.2.3 onder a. en toestaan dat maximaal 30 meter² aan extra bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning mogen worden opgericht voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) uitsluitend op grond van - en vertoon van een medische indicatie;
  • g. artikel 4.2.3 onder a. en toestaan dat de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning maximaal 100m2 mag bedragen, onder voorwaarde dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte aan aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 1,5 de oppervlakte van het hoofdgebouw;
    • 2. niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
4.4.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 4.4.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het verkopen van LPG indien er geen aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg" is aangegeven;
  • b. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken, niet zijnde aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning;
  • c. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als hoofdgebouw;
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.1 onder a tot en met d., en toestaan dat andere bedrijven die in aard en omvang gelijk zijn aan de milieucategorie 1 en 2 bedrijven op de bijgevoegde staat van inrichtingen zich mogen vestigen binnen de voor Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen bestemde gronden met uitzondering van detailhandelsbedrijven en bedrijven met een risicocontour van 10-6;
4.6.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 4.6.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Artikel 5 Bedrijventerrein - De Vierslagen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven tot en met milieucategorie 4.1, zoals bedoeld in de bijgevoegde Staat van Inrichtingen, Bijlage 1. Uitgezonderd zijn de risicovolle inrichtingen met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar en vuurwerkbedrijven;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder 5.1 onder a. zijn ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone - bevi zoekgebied risicovolle inrichtingen met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar toegestaan, onder voorwaarde dat
    • 1. het bijbehorende groepsrisico wordt verantwoord;
    • 2. een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar binnen de grenzen van de eigen inrichting valt;
    • 3. vuurwerkbedrijven uitgesloten blijven;
  • c. in afwijking van het bepaalde in 5.1 onder a. en b. zijn ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - DSM" tevens de bestaande bedrijfsactiviteiten toegestaan;
  • d. in afwijking van het bepaalde in 5.1 onder a. zijn ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan;
  • e. in afwijking van het bepaalde in 5.1 onder a. zijn ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" uitsluitend bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan;
  • f. in afwijking van het bepaalde in 5.1 onder a. zijn ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" uitsluitend bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan;
  • g. in afwijking van het bepaalde in 5.1 onder a. zijn ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" uitsluitend bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan;
  • h. in afwijking van het bepaalde in 5.1 onder a. is ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg" de verkoop van motorbrandstoffen inclusief lpg toegestaan;
  • i. een horeca-inrichting van categorie 1,2 of 3 ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met categorie 3";
  • j. bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
  • k. Zelfstandige kantoren ter plaatse van de aanduiding "kantoor";
  • l. opslag en verkooppunt van vuurwerk ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - opslag en verkooppunt van vuurwerk";
  • m. bedrijfsgebouwen;

met bijbehorende:

  • n. andere bouwwerken;
  • o. tuin, erven;
  • p. fiets- en voetpaden;
  • q. toegangswegen in- en uitritten;
  • r. parkeervoorzieningen;
  • s. groenvoorzieningen;
  • t. geluidswerende voorzieningen;
  • u. kunstwerken en waterwerken;
  • v. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. indien op de verbeelding een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar is aangegeven, zijn binnen die risicocontour geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
  • b. gebouwen dienen op ten minste 15 meter uit de as van de weg worden opgericht, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  • c. de afstand van een gebouw tot de zij- en achtererfscheiding dient minimaal 3 meter te bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  • d. de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw mag niet meer bedragen dan 10 meter, tenzij:
    • 1. de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bestaande hoogte als maximum geldt;
    • 2. op de verbeelding met de maatvoeringaanduiding "maximum bouwhoogte" een afwijkende maximum bouwhoogte is aangegeven;
  • e. Het te bebouwen oppervlak van het binnen het bestemmingsoppervlak gelegen terrein mag per bouwperceel niet meer dan 70% bedragen;
5.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" is 1 bedrijfswoning per bouwperceel toegestaan;
  • b. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding "maximum aantal wooneenheden" mag het totaal aantal bedrijfswoningen niet meer bedragen dan met de aanduiding is aangegeven;
  • c. de afstand van de voorgevel van de bedrijfswoning tot de as van de weg bedraagt ten hoogste 25 meter, danwel de bestaande afstand;
  • d. In afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder b. de mag ter plaatse van de op de verbeelding weergegeven figuur "gevellijn" de voorgevel van de bedrijfswoning in of achter de gevellijn worden opgericht;
  • e. de totale of gezamenlijke oppervlakte van een bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning mag maximaal 150 m² bedragen;
  • f. de oppervlakte van het bijbehorend bedrijfsgebouw bedraagt minimaal 150m2;
  • g. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 9 meter;
  • h. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 meter;
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt te zijn aan de woning, waarbij het totale aantal m² dat gebouwd mag worden als bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van de woning;
  • b. de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten opzichte van de woning ten hoogste 30 meter bedraagt;
  • c. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op het zij- en achtererf worden opgericht;
  • d. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn van de woning te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • e. bij twee naar de weg gekeerde zijgevels (hoeksituatie) van een hoofdgebouw dienen vrijstaande bijbehorende bouwwerken achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • f. aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen maximaal 5 meter achter de oorspronkelijke achtergevel van de woning worden gebouwd;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • h. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 5 meter bedragen;
  • i. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
5.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 10 meter bedragen, en ter plaatse van de aanduiding "specifieke vom van bedrijventerrein - DSM" maximaal 18 meter, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen 15 meter afstand tot de as van de weg mag maximaal 5 meter bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van reclamezuilen maximaal 5 meter mag bedragen;
    • 4. de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. overkappingen dienen op ten minste 15 meter uit de as van de weg worden opgericht;
  • c. de totale oppervlakte aan andere bouwwerken inclusief overkappingen mag per bouwperceel maximaal 10% van het bouwperceel bedragen;
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 5.2.1 onder b. en toestaan dat gebouwen op minder dan 15 meter uit de as van de weg worden opgericht;
  • b. artikel 5.2.1 onder c. en artikel 5.2.4 onder a1. en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de zij- of achtererfscheiding minder dan 3 meter mag bedragen, onder voorwaarde dat binnen 3 meter van de erfscheiding de bouwhoogte ten hoogste 3,5 meter en de goothoogte ten hoogste 3 meter bedraagt;
  • c. artikel 5.2.1 onder d. en toestaan dat de bouwhoogte van een gebouw maximaal 20 meter mag bedragen;
  • d. artikel 5.2.1 onder e. en toestaan dat te bebouwen oppervlak van het binnen het bestemmingsoppervlak gelegen terrein per bouwperceel maximaal 80% mag bedragen;
  • e. artikel 5.2.2 onder a. en toestaan dat ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding "maximum aantal wooneenheden" een bedrijfswoning wordt toegevoegd, onder voorwaarde dat het op de verbeelding aangegeven maximum aantal wooneenheden niet wordt overschreden;
  • f. artikel 5.2.3 onder a. en toestaan dat de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning maximaal 100m2 mag bedragen, onder voorwaarde dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte aan aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 1,5 de oppervlakte van het hoofdgebouw;
    • 2. niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  • g. artikel 5.2.4 onder a. en toestaan dat de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 12 meter mag bedragen, en ter plaatse van de aanduiding "specifieke vom van bedrijventerrein - DSM" maximaal 25 meter, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 5.2.4 onder a.1. tot en met a.4. van toepassing blijft;
  • h. artikel 5.2.4 onder a.4. en toestaan dat de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 3 meter mag bedragen;
  • i. artikel 5.2.4 onder a. en toestaan dat antennemasten uitsluitend op of aan bedrijfsgebouwen mogen worden gemonteerd tot een maximale hoogte van 25 meter;
5.4.2 Beperking
  • a. De toepassing van de in artikel 5.4.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;
5.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
    • 2. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken, niet zijnde aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning;
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 5.1 en toestaan dat andere bedrijven, die in aard en omvang gelijk zijn aan de milieucategorie van de bedrijven, volgens de verbeelding, overeenkomstig de bijgevoegde Staat van Inrichtingen zich mogen vestigen binnen de voor Bedrijventerrein - De Vierslagen bestemde gronden met uitzondering van:
    • 1. detailhandelsbedrijven,
    • 2. bedrijven met een risicocontour van 10-6/jaar buiten het met de aanduiding veiligheidszone - bevi zoekgebied op de verbeelding weergegeven gebieden;
    • 3. vuurwerkbedrijven;
  • b. artikel 5.1 en toestaan dat detailhandel van ter plaatse vervaardigde goederen, niet zijnde levensmiddelen, kleding, schoeisel, en huishoudelijke artikelen mag plaatsvinden;
5.6.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 5.6.1 genoemde afwijking beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

  • a. voor het verwijderen van de aanduiding "bedrijfswoning" bij beëindiging van de desbetreffende activiteit;

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Artikel 6 Bos

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos, inclusief recreatief medegebruik;
  • b. water;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. voet-en fietspaden;
  • e. houtproductie;
  • f. ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ecologische verbindingszone;

met bijbehorende:

  • g. andere bouwwerken;
  • h. kunstwerken en waterwerken;
  • i. sport en speelgelegenheden;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
6.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen en maximaal 15m² vloeroppervlak beslaan;
  • b. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs de openbare weg mag maximaal 1 meter bedragen;
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 6.2.2 onder b en toestaan dat de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 2 meter mag bedragen;
6.3.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 6.3.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen en diepploegen;
  • b. het aanleggen van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
  • c. het graven en dempen van wijken, sloten en waterlopen;
  • d. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen en het zoeken naar delfstoffen;
  • e. kappen/ rooien van bomen;
6.4.2 Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in 6.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer betreffen, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • c. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.
6.4.3 Combinaties

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichting-)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

6.4.4 Voorwaarden

De in artikel 6.4.1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid plaatsvindt met het oog op het ontwikkelen of versterken van natuurwaarden in een nieuw natuurgebied en door de uitvoering op directe of indirecte wijze aantoonbare afbreuk wordt of zou worden gedaan aan de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende of nabijgelegen percelen, dan wel aantoonbare schade of nadeel aan nabijgelegen agrarische bedrijven en/of de landbouwfunctie wordt of zou worden gedaan.

6.4.5 Beperkingen

De in artikel 6.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen(voorziening);
  • b. bos, inclusief recreatief medegebruik;
  • c. water;

met bijbehorende:

  • d. andere bouwwerken;
  • e. sport- en speelgelegenheden;
  • f. fiets- en voetpaden;
  • g. bruggen;
  • h. toegangswegen in- en uitritten;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
7.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggemasten maximaal 5 meter mag bedragen;

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, fietspaden met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
  • b. informatiesystemen/signaleringsborden
  • c. voorzieningen voor het openbaar vervoer;
  • d. taxistandplaats;

met bijbehorende:

  • e. andere bouwwerken;
  • f. kunstwerken en waterwerken;
  • g. toegangswegen, in- en uitritten;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
8.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken, mag maximaal 7 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg mag maximaal 1 meter bedragen.

Artikel 9 Verkeer - Railverkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer-Railverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegverbindingen;

met bijbehorende:

  • b. andere bouwwerken;
  • c. kunstwerken en waterwerken;
  • d. toegangswegen in- en uitritten;
  • e. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
9.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 7 meter bedragen;
9.3 Nadere eisen
9.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. oevers en beplanting;

met de bijbehorende:

  • d. andere bouwwerken;
  • e. kunstwerken en waterwerken;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. fiets- en voetpaden;
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
10.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen andere bouwwerken worden opgericht, mits deze de waterhuishouding niet belemmeren;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken en kunstwerken van artistieke aard mag maximaal 6 meter bedragen;
10.3 Nadere eisen
10.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Artikel 11 Leiding - Gas

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, het gebruiken en in stand houden van ondergrondse (hoofd)gastransportleidingen en overige aardgastransportleidingen, met de daarbij behorende belemmeringsstroken;
  • b. leidingen ten behoeve van de aardgaswinning;

met bijbehorende:

  • c. gebouwen en andere bouwwerken;
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen en andere bouwwerken

Voor het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. binnen een op de verbeelding aangegeven afstand van de ondergrondse aardgastransportleiding mag, in afwijking van het bepaalde elders in deze regels, niet worden gebouwd, uitgezonderd gebouwen ten dienste van de leiding;
  • b. de maximale oppervlakte van de bebouwing ten dienste van de leiding bedraagt 25 m² per gebouw;
  • c. de maximale bouwhoogte van de bebouwing ten dienste van de leiding bedraagt 3 meter;
  • d. andere bouwwerken mogen alleen ten dienste van de bestemming gebouwd worden;
  • e. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen;
11.3 Nadere eisen
11.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
11.4 Afwijken van de bouwregels
11.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 11.2.1 onder a, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    • 1. de veiligheid van de betrokken leiding wordt niet geschaad;
    • 2. vooraf is schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant;
    • 3. er worden geen kwetsbare objecten toegelaten.
11.4.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in artikel 11.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  • d. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • b. het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden, verdiepen, en dempen van sloten, wijken en andere wateren;
  • d. het aanbrengen, vellen en/of rooien van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het permanent opslaan van goederen;
  • g. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen, ophogen, woelen, mengen en egaliseren;
  • h. drainage van de gronden;
  • i. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen van de bodem;
11.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in artikel 11.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • b. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.
  • d. verband houden met de aanleg van de betreffende leiding;
  • e. het normale onderhoud ten aanzien van de leidingen en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van andere voorkomende bestemmingen betreffen;
  • f. samenhangen met graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
11.5.3 Combinaties

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

11.5.4 Voorwaarden
  • a. De in artikel 11.5.1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid plaatsvindt met het oog op het ontwikkelen of versterken van natuurwaarden in een nieuw natuurgebied en door de uitvoering op directe of indirecte wijze aantoonbare afbreuk wordt of zou worden gedaan aan de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende of nabijgelegen percelen, dan wel aantoonbare schade of nadeel aan nabijgelegen agrarische bedrijven en/of de landbouwfunctie wordt of zou worden gedaan.
  • b. De in artikel 11.5.1 genoemde vergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de leiding.
  • c. De in artikel 11.5.1 genoemde vergunning kan niet eerder worden verleend dan nadat de leidingbeheerder schriftelijk advies heeft uitgebracht.
11.5.5 Weigering

De in artikel 11.5.1 bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

11.6 Wijzigingsbevoegdheid
11.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

  • a. voor de vergroting, verkleining of verwijdering van de dubbelbestemming Leiding - Gas, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    • 2. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    • 3. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. er is schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.
11.6.2 Afwegingen
  • a. De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten.
  • b. In de afweging omtrent toepassing van de in 11.6.1 opgenomen wijzigingsbevoegdheden worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
  • c. Voorzover voor meerdere activiteiten een wijziging benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 4

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen;
  • b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden, met dien verstande dat de bestemming niet geldt voor het gebied dat is gelegen binnen de dubbelbestemming Leiding – Gas en of de Leiding – Nam leiding.
12.2 Bouwregels
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 4, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
  • c. In de situatie als bedoeld in artikel 12.2 onder b.2. kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Artikel 12.2 onder a. is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 1000 m², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
    • 3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  • e. Indien artikel 12.2 onder c.3. van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
  • f. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in het artikel 12.2 onder a., waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 12.2 onder c., is artikel 12.2 onder d. 2 en 3. niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 12.2 onder b., c. en e. zijn van overeenkomstige toepassing.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, is het verboden om op of in de gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 4 , zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    • 1. bodemingrepen meer dan 1000m2 op een grotere diepte dan dan 30 centimeter, ter plaatse van de bestemming Waarde -Archeologie 4;
  • b. Het verbod als bedoeld in artikel 12.3 onder a is niet van toepassing op werken en / of werkzaamheden die:
    • 1. drainage betreffen;
    • 2. normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 3. bodemingrepen tot ten hoogste 30 cm;
    • 4. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor betreffen, de zogenaamde woellaag ( tezamen met sub b het 30 cm +10 cm principe);
    • 5. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 6. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning,
    • 7. oppervlakte beslaan van ten hoogste 1000m2;
    • 8. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  • c. Voor zover voor meerdere werken en / of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • d. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.3 onder a., die betrekking heeft op gronden die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 4, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld. Alvorens tot onderzoek over te gaan kan een archeoloog in dienst van de gemeente, een provinciaal archeoloog of hiermee gelijk te stellen archeologische deskundige advies worden gevraagd omtrent de noodzaak tot onderzoek, indien deze schriftelijk heeft verklaard dat een onderzoek niet noodzakelijk is vervalt de verplichting tot onderzoek zoals gesteld in artikel 12.3 onder d.
  • e. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 12.3 onder d. genoegzaam blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld
    • 2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 3. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften;
    • 4. de archeologische deskundige Burgemeester en Wethouders positief heeft geadviseerd omtrent het uitvoeren van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • f. In de situatie als bedoeld in artikel 12.3 e.3., kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de aanlegvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • g. Indien artikel 12.3 onder f.3. van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
12.4 Wijzigingsbevoegdheid
12.4.1 Bevoegdheid
  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:
    • 1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 te wijzigen of geheel of gedeeltelijk doen vervallen, indien op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de desbetreffende gronden geen archeologische waarden meer aanwezig zijn;
    • 2. aan gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2 of Waarde - Archeologie 3 toe te kennen, indien een archeologisch onderzoek dit, gelet op de ter plaatse aanwezige waarden, rechtvaardigt;
    • 3. de oppervlaktes en/ en of dieptes als genoemd in artikel 12.2 en 12.3 te veranderen en / of desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/ of mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels

14.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  • b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  • c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;
14.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 veiligheidszone - bevi zoekgebied
15.1.1 Bouwregels

Op de gronden, ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone - bevi zoekgebied, zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.

15.1.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar object.
15.1.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

  • a. de op de verbeelding aangegeven veiligheidszone - bevi zoekgebied te verkleinen of te verwijderen;
  • b. de in artikel 15.1.3 onder a. genoemde wijzigingsbevoegdheid kan slechts worden toegepast, indien:
    • 1. uit een actualisatie / revisie / wijziging / of intrekking van de milieuvergunning o.g.v. de Wet milieubeheer de noodzaak tot verplaatsing of toevoeging van een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar blijkt:
    • 2. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast:
      • er eerst een QRA naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is uitgevoerd (dit tenzij er sprake is van een categoriale inrichting overeenkomstig het Bevi en het Revi);
      • er geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en / of geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar aanwezig zijn;
      • het groepsrisico kan worden verantwoord;
  • c. De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.
15.2 veiligheidszone - lpg
15.2.1 Bouwregels

Op de gronden, ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone - lpg, zijn geen beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten toegestaan.

15.2.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.
15.2.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:

  • a. de op de verbeelding aangegeven veiligheidszone - lpg te verschuiven, indien het concrete voornemen bestaat om de LPG-opslag te verplaatsen, indien dit vanuit een oogpunt van milieu en externe veiligheid niet bezwaarlijk is;
  • b. de op de kaart aangegeven veiligheidszone - lpg te verwijderen, indien de verkoop van LPG ter plaatse gedurende ten minste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de verkoop op korte termijn wordt voortgezet;
  • c. de op de kaart aangegeven veiligheidszone - lpg te verwijderen alsmede de aanduiding "LPG niet toegestaan" toe te voegen, indien de verkoop van LPG op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet langer is toegestaan.

 

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

16.1 Bevoegdheid

Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 16 afwijken van de regels door:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
  • b. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
  • c. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  • d. het toestaan van in geringe mate, doch maximaal 5.00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  • e. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  • f. het toestaan van het oprichten van maximaal 30 meter² extra gebouwen voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) uitsluitend op grond van - en vertoon van een medische indicatie;
  • g. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
  • h. de hoogte van andere bouwwerken zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 m;
  • i. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25.00 meter met dien verstande dat als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond;
  • j. het overschrijden van de gevellijn door:
    • 1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
    • 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 meter² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;
  • k. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1,5 meter;
  • l. het oprichten van veiligheidsfakkels ten behoeve van de gaswinning tot 30 meter hoog met een hekwerk tot 2 meter;
  • m. de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    • 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    • 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    • 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 5. maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden activiteiten met een maximum van 50 meter²;
    • 6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
    • 7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 meter² bij of aan de woning worden geplaatst;
    • 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  • n. het laten gebruiken van een deel van de woning voor bed en breakfast, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    • 1. de activiteit is uitvoerbaar binnen de bestaande bebouwing;
    • 2. de activiteit is ruimtelijk ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    • 3. er mag geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreden; .
16.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 16.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast.In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen.Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonen bij de leidingbeheerder, indien daartoe noodzaak is. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 17 algemene wijzigingsregels

17.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:

  • a. het verschuiven van de bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 meter waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
  • b. het verruimen van de op de plankaart aangegeven bouwvlakken tot maximaal 5 procent van het bouwvlak waarbij de verruiming uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bestemming waarop het bouwvlak betrekking heeft;
  • c. het verschuiven van de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen waarbij de verschuiving niet meer mag bedragen dan 5 meter en de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd.
17.2 Beperking

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan
18.3 Uitzondering overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in artikel 18.2 geldt niet voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik.

18.4 Hardheidsclausule

Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 18.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 19 slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Schoonebeek, Bedrijventerrein De Vierslagen.

Bijlagen bij de regels