direct naar inhoud van Artikel 23 Wonen
Plan: Wedderbergen - Wedderveer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0007.010402-0001

Artikel 23 Wonen

 

23. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in bijlage 2;

b.    woonhuizen, met daaraan ondergeschikt:

1.    recreatieve dienstverlenende bedrijven, ambachtelijke bedrijvigheid, kunstnijverheidsbedrijven en bezoekerstuinen, die zijn genoemd in bijlage 3;

2.    logiesverstrekking;

3.    complementaire daghorecabedrijven;

4.    productiegebonden detailhandel;

voorzover het bouwpercelen met een oppervlakte van ten minste 1.500 m² betreft;

c.    een schuur, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - schuur’;

d.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

e.    tuinen en erven;

f.     de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’;

waarbij mede het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ruimtelijke en landschappelijke waarden wordt nagestreefd;

en in beperkte mate voor:

g.    woonstraten en paden;

h.    parkeervoorzieningen;

i.      groenvoorzieningen;

j.      water;

met de daarbijbehorende:

k.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

23. 2.    Bouwregels

23. 2. 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.    als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

b.    een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

c.    een hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd;

d.    de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte’, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte zal bedragen;

e.    de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen;

f.     de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen;

g.    ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’, zal (zullen) per hoofdgebouw één (of meer) gevel(s) in de gevellijn worden gebouwd;

h.    de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen;

i.      ter plaatse van de aanduiding ‘nokrichting’, zal de overheersende nokrichting overwegend haaks op de lengte-as van de weg gericht zijn.

23. 2. 2. Voor het bouwen van een schuur gelden de volgende regels:

a.    een schuur mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - schuur’;

b.    de goothoogte van een schuur zal ten hoogste 6,00 m bedragen;

c.    de dakhelling van een schuur zal ten hoogste 40º bedragen.

23. 2. 3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.    de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 50 m² bedragen;

c.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouw­perceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw en verminderd met de oppervlakte van gronden met de bestemming ‘Tuin’, bedragen;

d.    de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 3,50 m bedragen;

e.    de dakhelling van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 30° bedragen;

f.     de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;

g.    de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de hoofdgebou­wen zal ten hoogste 25,00 m bedragen;

h.    de afstand van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen. 

23. 2. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.    de bouwhoogte van de overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

23. 3.    Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveilig­heid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, na­dere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.

23. 4.    Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

 

a.    het bepaalde in lid 23.2.1. sub b en toestaan dat de hoofdgebouwen in beperkte mate buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.    de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gebouwde gedeelte van het hoofdgebouw ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen;

2.    minimaal 75% van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak blijft gesitueerd;

3.    indien een gevelbouwgrens is aangegeven, de gevelbouwgrens of het verlengde daarvan niet wordt overschreden;

4.    de geluidbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;

b.    het bepaalde in lid 23.2.1. sub d en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m;

c.    het bepaalde in lid 23.2.1. sub e en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verkleind c.q. dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;

d.    het bepaalde in lid 23.2.1. sub f en lid 23.2.3. sub e en toestaan dat de dakhelling van gebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 80°;

e.    het bepaalde in lid 23.2.1. sub h en lid 23.2.3. sub h en toestaan dat de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens wordt ver­kleind;

f.     het bepaalde in lid 23.2.3. sub a en toestaan dat de aan- en uitbou­wen, bijgebouwen en overkappingen in de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel in het verlengde daarvan worden ge­bouwd;

g.    het bepaalde in lid 23.2.3. sub b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw ten behoeve van de woonfunctie wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:

1.    er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;

2.    een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing is gegarandeerd;

3.    er een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten doeleinden aanwezig is;

4.    er sprake is van een situatie waarin de gewenste uitbreiding van een hoofdgebouw afgewezen moet worden gelet op het straat- en bebouwingsbeeld;

5.    bij een vergroting ten behoeve van de woonfunctie aantoonbaar is dat het gebruik van de uitbreiding voor langere termijn gekoppeld blijft aan de woonfunctie;

h.    het bepaalde in lid 23.2.3. sub b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150 m², mits:

1.    de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een anderszins krachtens deze bestemming toegelaten (bedrijfs)functie;

2.    er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;

3.    een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing is gegarandeerd;

4.    er sprake is van een situatie waarin de gewenste uitbreiding van een hoofdgebouw afgewezen moet worden gelet op het straat- en bebouwingsbeeld.

23. 5.    Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;

b.    het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel, anders dan in de vorm van productiegebonden detailhandel;

c.    het gebruik van gebouwen ten behoeve van een in lid 23.1. sub a. en b. genoemde functie, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;

d.    het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

23. 6.    Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

 

-       het bepaalde in lid 23.5 sub d en toestaan dat de gronden worden gebruikt ten behoeve van een minicamping, mits:

1.    het gaat om kleinschalige vormen van kamperen (mini-camping), met ten hoogste 15 kampeerplaatsen;

2.    er een goede landschappelijke inpassing van het kampeerterrein wordt gewaarborgd. Het kamperen dient zoveel mogelijk achter de gebouwen (woningen, boerderijpanden) plaats te vinden;

3.    er uitsluitend in de periode van 1 maart tot 1 oktober gekampeerd wordt;

4.    het betreffende perceel goed bereikbaar is;

5.    er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het landschappelijk karakter van het aangrenzende agrarische gebied;

6.    het een perceel betreft met een grootte van ten minste 1.500 m².