Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021    

Beleidstekst     

1. Inleiding     

1.1 Utrecht als aantrekkelijke provincie     

De provincie Utrecht is een aantrekkelijke regio om te wonen, te werken en te recreëren. Onze uitdaging is deze aantrekkelijkheid te behouden en waar mogelijk te verbeteren. Basis en richtinggevend voor ons handelen zijn de ontwikkelopgaven in onze strategische agenda 2011-2015:

  • Krachtige steden en dorpen
  • Vitaal landelijk gebied
  • Bereikbaar Utrecht en
  • Utrecht TOP-regio

Met dit Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 dragen wij bij aan het realiseren van deze ontwikkelopgaven door in een vroeg stadium kennis en inzichten in te brengen vanuit het bodem-, water- en milieudomein. Om focus aan te brengen werken wij dit beleid uit aan de hand van vier prioriteiten, die aansluiten bij de ontwikkelopgaven in de strategische agenda:

  1. Waterveiligheid en wateroverlast
  2. Schoon en voldoende oppervlaktewater
  3. Ondergrond
  4. Leefkwaliteit stedelijk gebied

Door deze prioriteiten samen met onze partners aan te pakken zorgen wij ervoor dat wij voor de langere termijn een sterke regio blijven met een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. De ene keer treden wij daarbij op als (gebieds)regisseur, in andere gevallen zijn wij sparringpartner of vervullen wij een rol als deskundige. De gebiedsgerichte aanpak is hierbij voor ons het uitgangspunt. Waar passend en nodig opereren wij vanuit onze rol als bevoegd gezag of vanuit onze kaderstellende rol.

1.2 Waarom dit Bodem-, Water- en Milieuplan?     

Het Bodem-, Water- en Milieuplan wordt opgesteld op grond van de verplichting in de Waterwet en de Wet Milieubeheer om respectievelijk een regionaal waterplan en een provinciaal milieubeleidsplan op te stellen. In december 2013 hebben wij besloten om ook het Grondwaterplan en de Kadernota Ondergrond in het Bodem-, Water- en Milieuplan op te nemen.

Wij kiezen er voor om aan te sluiten bij een plancyclus van 6 jaar in verband met de verplichtingen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR). Dit is in lijn met hoe het Rijk omgaat met de wettelijk verplichte plannen voor water en milieu.

Wij geven deels uitvoering aan ons beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), de Provinciale Milieuverordening (PMV) en de Provinciale Waterverordening. Tegelijk met de vaststelling van dit beleidsplan wordt een partiële herziening van de PMV vastgesteld. De doorwerking in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en PRV zal plaatsvinden in de eerstvolgende herziening van de PRS en de PRV.

1.3 Opmaat voor de omgevingsvisie     

Op grond van de Omgevingswet moeten provincies één integraal plan voor de fysieke leefomgeving opstellen: de omgevingsvisie. De omgevingsvisie vervangt vier wettelijk verplichte plannen (de structuurvisie voor ruimtelijke ordening, het waterplan, het milieubeleidsplan en het mobiliteitsplan).

De Omgevingswet zal naar verwachting inhoudelijk weinig verandering met zich meebrengen. Alle bestaande normen uit de te integreren wetten, zoals over geluid en lucht, zullen in de nieuwe wet één op één worden overgenomen. Procesmatig worden wel veranderingen doorgevoerd. Denk daarbij bijvoorbeeld aan integrale beleidsontwikkeling en -uitvoering. Volgens de planning van het Rijk wordt de Omgevingswet (incl. AMvB’s, invoeringsregelingen en overgangsrecht) op z’n vroegst in 2018 van kracht. Wanneer in dit kader inhoudelijke taken van de provincie overgedragen worden aan de gemeenten zullen wij deze overdracht zorgvuldig laten plaatsvinden.

Dit Bodem-, Water- en Milieuplan gaat op termijn op in de omgevingsvisie. Wij kiezen er daarom voor om met dit plan alvast te anticiperen op het gedachtegoed van de nieuwe Omgevingswet.

1.4 Leeswijzer     

In dit plan beschrijven wij in hoofdstuk 2 onze visie en onze werkwijze. In hoofdstuk 3 gaan wij in op de sturing. Vervolgens gaan wij in hoofdstuk 4 tot en met 7 in op de vier prioriteiten van ons Bodem-, Water- en Milieubeleid. In deze hoofdstukken beschrijven wij voor de verschillende onderdelen per prioriteit wat ons beleid is en hoe wij uitvoering geven aan dit beleid. Ook geven wij aan welke rol wij daarbij hebben. Vanuit de Wet milieubeheer moeten wij in dit plan gebieden aanduiden waar de kwaliteit van het milieu bijzondere bescherming behoeft. Dit hebben wij beschreven in hoofdstuk 8.

2. Visie     

Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven. Daarnaast signaleren wij veranderingen in de samenleving, waarbij de overheid anderen (bedrijven, organisaties, burgers) uitnodigt om initiatieven te nemen en zelf een faciliterende rol aanneemt.

Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. Hiermee spelen wij in op maatschappelijke ontwikkelingen, samen met onze partners in een passende rol: verbindend, stimulerend of regisserend. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal. Deze ontwikkelingen zetten wij in navolging van de nieuwe Omgevingswet door in de omgevingsvisie, het integrale plan voor de fysieke leefomgeving.

2.1 Onze visie en doelen     

In onze strategische agenda 2011-2015 richten wij ons op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in onze provincie. Een provincie met krachtige steden en dorpen en een vitaal landelijk gebied. Deze aantrekkelijkheid willen wij combineren met een sterke economische positie.

Voor bodem, water en milieu betekent het centraal stellen van deze doelen dat:

  • Wij streven naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden.
  • Wij streven naar bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied.
  • Wij streven naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden.
  • Wij streven naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Om deze doelen te bereiken onderscheiden wij twee hoofdlijnen in ons beleid:

  1. Wij focussen ons op vier prioriteiten. Dit betreft urgente maatschappelijke problemen waarin de provincie in de aanpak een belangrijke rol kan spelen.
  2. Wij werken vanuit zes basiskwaliteiten (bodemkwaliteit, waterkwaliteit, waterkwantiteit, lucht, geluid (incl. geur en licht) en externe veiligheid). Deze vormen een integraal onderdeel van al het provinciaal beleid gerelateerd aan de fysieke leefomgeving.

In de volgende twee subparagrafen gaan wij nader in op deze hoofdlijnen.

2.1.1. Prioriteiten     

Om focus aan te brengen hebben wij in de Kadernota Bodem-, Water- en Milieubeleid (2012) vier prioriteiten benoemd. Deze vier prioriteiten zijn sterk verbonden aan de ontwikkelopgaven uit de strategische agenda en dragen zo rechtstreeks bij aan onze kerntaken (economische ontwikkeling, ruimtelijke ontwikkeling, natuur en landschap, bereikbaarheid en cultuurhistorisch erfgoed). De prioriteiten zijn:

  1. Waterveiligheid en wateroverlast
  2. Schoon en voldoende oppervlaktewater
  3. Ondergrond
  4. Leefkwaliteit stedelijk gebied

Het beleid voor de vier prioriteiten is uitgewerkt in de hoofdstukken 4, 5, 6 en 7 van dit plan. Wij zoeken daarbij steeds een aanpak en rol waarmee wij waarde kunnen toevoegen aan het oplossen van de problematiek.

2.1.2 Basiskwaliteiten     

Naast prioriteiten hebben wij basiskwaliteiten benoemd voor het Bodem-, Water- en Milieubeleid. Deze zijn bodemkwaliteit, waterkwaliteit, waterkwantiteit, lucht, geluid (incl. geur en licht) en externe veiligheid. De zes basiskwaliteiten zijn voorwaardelijk voor het uitvoeren van onze kerntaken en het realiseren van de ontwikkelopgaven en vormen een stevige basis voor een veilige, gezonde en duurzame woon-, werk- en leefomgeving.

Aan de basiskwaliteiten liggen wettelijke normen ten grondslag waarmee de minimumkwaliteit bepaald is. Waar de basiskwaliteiten in bestaande situaties niet voldoen aan de eisen en wensen van het gebruik, biedt het Bodem-, Water- en Milieubeleid handvaten die het oplossen of verminderen van de problemen ondersteunen.

2.2 Trends en ontwikkelingen     

Welke koers wij de komende jaren varen binnen het Bodem-, Water- en Milieubeleid wordt voor een groot deel bepaald door trends en ontwikkelingen die deze beleidsvelden raken.

Toenemende druk op de fysieke leefomgeving

De provincie is aantrekkelijk als woon-, werk- en recreatiegebied. Door deze aantrekkingskracht en de centrale ligging wordt onze provincie steeds drukker en intensiever gebruikt. Dit heeft tot gevolg dat de druk op de milieukwaliteit en op het bodem- en watersysteem toeneemt. Hierdoor bestaat het risico dat die specifieke waarden van de provincie aangetast worden.

De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. In dit verband wordt steeds meer de nadruk gelegd op gezonde verstedelijking (‘healthy urban living”), waarbij gezocht wordt naar het leggen van koppelingen tussen leefbaarheid, veiligheid, bereikbaarheid en duurzaamheid.

Niet alleen boven de grond wordt het steeds drukker. Ook de ondergrond wordt steeds intensiever gebruikt, onder meer voor de ontwikkeling van bodemenergie, ondergronds bouwen en ondergrondse infrastructuur. Bodemwaarden als aardkundige en archeologische waarden kunnen hierdoor worden aangetast en drinkwaterwinningen kunnen worden beïnvloed.

Om te komen tot een duurzaam gebruik van ons bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk.

Klimaatbestendigheid en energietransitie

Eén van de grote uitdagingen van deze tijd is de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering. De verandering in het klimaat wordt onder meer gekenmerkt door hogere waterstanden, zwaardere buien en langere droogteperioden. Om hierop voorbereid te zijn is nu actie nodig op het gebied van waterveiligheid, het voorkomen van wateroverlast en het voorkomen van watertekort. Dit adaptatiebeleid is goed uitgewerkt in Deltabeslissingen en strategieën voor waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie als onderdeel van het Deltaprogramma.

Inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen. In het stedelijk gebied wordt geanticipeerd op de gevolgen van temperatuurstijging via bijvoorbeeld groen/blauwe structuren.

In het SER Energieakkoord hebben overheid, werkgevers, vakbeweging, natuur- en milieuorganisaties, andere maatschappelijke organisaties en financiële instellingen aan de hand van 10 pijlers breed gedragen afspraken gemaakt over energiebesparing, schone technologie en klimaatbeleid. In de provincie Utrecht zetten zowel provincie als gemeenten zich samen met de maatschappelijke partners in op het bereiken van energie-zelfvoorziening bij gebiedsontwikkeling en bij renovatie en nieuwbouw van woningen en utiliteitsbouw. Meer dan in het verleden wordt het als een integrale opgave opgepakt, die zich ook richt op het betaalbaar houden van de woonlasten, het beperken van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en het economische en werkgelegenheidspotentieel dat de verduurzaming van de woningvoorraad biedt.

Er is een duidelijke tendens dat het initiatief voor energiebesparing en duurzame opwekking verschuift van overheid naar marktpartijen en particulieren. Dit zorgt voor een versnelling in de energietransitie en een veranderende rol van de overheid.

Milieunormen minder centraal

Met de opbouw van de milieuwet- en regelgeving is tot op heden vooral de nadruk gelegd op het halen van normen en de daarbij behorende regels. Hierdoor is in de loop van de tijd de aandacht voor het achterliggende doel van het milieubeleid, namelijk het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving, afgenomen.

Het Rijk erkent dit en geeft in de “Aanpak Modernisering Milieubeleid” (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, maart 2014) aan gezondheid centraal te stellen in het milieubeleid. Ook constateert het Rijk dat gebiedsontwikkeling, herstructurering, transformatie en nieuwe verstedelijking zo kunnen worden uitgevoerd dat ze optimaal rekening houden met de milieu, duurzaamheid en andere opgaven en ze daarmee zoveel mogelijk maatschappelijke meerwaarde opleveren. Zij geeft aan dat dit nadrukkelijk verder gaat dan het halen van normen.

2.3 Onze aanpak     

Om onze doelen te bereiken is het van belang dat de basiskwaliteiten integraal en vroegtijdig meegenomen worden in ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedsopgaven. Een gebiedsgerichte aanpak heeft hierbij de voorkeur zodat alle belangen daarin integraal meegenomen en afgewogen worden. Naast de inbreng van de basiskwaliteiten werken wij in ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedsopgaven ook de meer integrale begrippen duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving en gezonde leefomgeving uit.

Om te komen tot een veilige, gezonde en duurzame inrichting van de leefomgeving is een continue wisselwerking tussen de provincie, gemeenten, waterschappen, Rijk en andere gebiedspartners over informatie en kaders die in het gebied gelden, in een vroeg stadium, van groot belang. Ook leveren wij een bijdrage vanuit onze rol als bevoegd gezag.

2.3.1 Maatwerk per gebied     

In grote delen van de provincie is de kwaliteit van de fysieke leefomgeving momenteel (veel) beter dan het wettelijk minimum. Dit draagt in hoge mate bij aan de aantrekkelijkheid van onze provincie. Wij willen deze kwaliteit minimaal behouden en waar mogelijk verbeteren.

Door de bodem-, water- en milieukwaliteiten en de invloed vanuit verschillende bronnen op deze kwaliteiten integraal mee te nemen in gebiedsontwikkelingen, wordt in een vroegtijdig stadium de basis gelegd voor een veilige, gezonde en duurzame leefomgeving. Bestaande knelpunten komen in beeld, het ontstaan van nieuwe knelpunten kan worden voorkomen en kansen om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren worden gesignaleerd. In een gebiedsgerichte aanpak wegen wij met onze gebiedspartners integraal de diverse opgaven op deze manier af, rekening houdend met de eisen aan en de invloed op de basiskwaliteiten. De rol die wij daar op ons nemen (verbindend, stimulerend of regisserend) is afhankelijk van het gebiedsproces. Met deze aanpak benutten wij de kansen voor duurzaam ruimtegebruik en het verbeteren van de leefbaarheid van onze provincie. Bovendien kan tijdig worden geanticipeerd op wettelijke regelingen en worden de risico’s van vertraging van ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedsopgaven op een later tijdstip beperkt.

Wij maken bij de gebiedsgerichte aanpak gebruik van verschillende instrumenten (3.4 Instrumenten), waaronder de milieukwaliteitsprofielen (3.4.3 Milieukwaliteitsprofielen). Dit instrument biedt inzicht in de ruimtelijke kwaliteit die voor verschillende type gebieden wordt nagestreefd en de keuzes die gemaakt kunnen worden. De milieukwaliteitsprofielen zijn er voor zowel stedelijke als landelijke gebieden.

2.3.2 Duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving     

Wij zoeken voor een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving naar een balans tussen benutten en beschermen van bodem, water en milieu. Door de toenemende drukte wordt dit een steeds grotere uitdaging. Wij benutten bijvoorbeeld de mogelijkheden voor ondiepe bodemenergie in bepaalde delen van de provincie en beschermen grond- en oppervlaktewater ten behoeve van de drinkwaterwinning en voor natuur in andere gebieden. Ook beschermen wij in de bodem aanwezige waarden als aardkundige en archeologische waarden.

Het bodem-, water- en milieusysteem levert ook diensten voor gebruikers, zoals drinkwaterbedrijven. Door goede afspraken kunnen gebruikers van het systeem elkaar in een gebied versterken.

Wij streven naar een robuust bodem- en watersysteem dat ook op de langere termijn goed functioneert en bijvoorbeeld de gevolgen van klimaatverandering kan opvangen. Het verminderen van onze behoefte aan energie en ons energiegebruik uit niet-hernieuwbare bronnen stimuleren wij door besparingen, innovaties en opwekking van duurzame energie, bijvoorbeeld uit afval, biomassa, wind, bodemenergie en zon. Een forse energiebesparing en bij voorkeur een energieneutrale gebouwde omgeving is wenselijk en noodzakelijk zowel vanuit klimaatperspectief (CO2 reductie) als vanuit economische perspectief (minder afhankelijkheid van fossiele brandstoffen). Dit sluit aan bij de overkoepelende opgave die wij als provincie hebben om, in samenwerking met onze gebiedspartners, het SER-akkoord regionaal uit te werken.

Onze inzet op het duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving is als volgt:

  • Op basis van het SER energieakkoord worden de mogelijkheden in beeld gebracht van de doorvertaling van de doelstellingen van het energieakkoord naar vergunningverlening en handhaving. De resultaten hiervan nemen wij mee in ons vergunningen- en handhavingsbeleid.
  • Via inbreng in andere beleidsterreinen, zoals bijvoorbeeld in het programma wonen en binnenstedelijke ontwikkeling, wordt het onderwerp energie meegekoppeld.
  • Via instrumenten zoals de zonnekaart en de wasstraat duurzaamheid voor woningcorporaties worden particulieren en andere partijen gestimuleerd tot duurzame opwekking van energie.
  • Voor het bereiken van klimaatbestendigheid worden met name vanuit het waterspoor adaptieve maatregelen getroffen die inspelen op de gevolgen van klimaatverandering (waterveiligheid, waterberging, wateroverlast).

2.3.3 Gezonde leefomgeving     

Bij plannen en projecten waarin wij betrokken zijn, brengen wij in beeld wat de gevolgen zijn van de voorgenomen ontwikkelingen op de kwaliteit van de leefomgeving. Wij richten ons op milieumaatregelen die op basis van (wetenschappelijke) kennis het meest effectief zijn voor het verbeteren van de gezonde leefomgeving. Conform ons Mobiliteitsprogramma 2015-2018 doorlopen wij de volgende stappen:

  • breng alle gevoelige bestemmingen (zoals woningen, scholen, kinderdagverblijven) in beeld in de omgeving van de betreffende ruimtelijke ontwikkeling en/of gebiedsopgave;
  • breng in beeld wat de effecten zijn van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling en gebiedsopgaven voor wat betreft de basiskwaliteiten van het Bodem-, Water- en Milieubeleid;
  • breng in beeld wat de belasting is van de gevoelige bestemmingen (actuele en toekomstige situatie);
  • geef aan op welke wijze eventuele belasting gecompenseerd of verkleind kan worden;
  • geef aan welke mogelijkheden bestaan om extra ambities voor kwaliteit van de leefomgeving toe te voegen, onder voorwaarde van extra financiering.

Wij geven voor het grondgebied van de provincie duidelijke informatie over de actuele situatie en over de effecten van voorgenomen ontwikkelingen op de kwaliteit van de leefomgeving. Dit doen wij bijvoorbeeld aan de hand van de Gezondheidseffectscreeningsmethode (3.4.5 Gezondheidseffectscreeningsmethode (GES). Wij vragen in ons ruimtelijk beleid aan gemeenten om rekening te houden met de gezonde leefomgeving. Deze informatie kan hierbij ingezet worden.

Wij zijn ons bewust van de toenemende aandacht voor een meer op gezondheid gerichte benadering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en willen hierin een actieve rol spelen. Samen met onze partners gaan wij dit nader uitwerken in een programma Gezonde Leefomgeving.

2.4 Samenhang     

Het Bodem-, Water- en Milieubeleid is nauw verweven met veel ander beleid en regelgeving. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de belangrijkste relaties van het Bodem-, Water- en Milieuplan met andere provinciale plannen en programma’s (2.4.1) en met plannen en programma’s op nationaal en Europees niveau (2.4.2). Plannen die alleen voor specifieke onderdelen uit dit Bodem-, Water- en Milieuplan belangrijk zijn (zoals bijvoorbeeld het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) komen bij het betreffende onderdeel aan de orde.

2.4.1 Provinciale plannen en programma's     

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS)

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijven wij ons ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De PRS geeft aan welke doelstellingen wij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe wij uitvoering geven aan dit beleid. Deels geven wij uitvoering aan ons beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) welke tegelijk met de PRS is opgesteld. In de PRS is onder meer vastgelegd dat wij streven naar een gezonde, veilige, duurzame en aantrekkelijke leefomgeving.

De operationele vertaling van de thema’s zoals die zijn benoemd in de PRS vindt plaats in het Ruimtelijk Actieprogramma (RAP).

Mobiliteitsvisie en -programma

In onze Mobiliteitsvisie 2015-2028 benadrukken wij dat een goede bereikbaarheid per fiets, openbaar vervoer en auto in een gezonde omgeving, de provincie Utrecht tot een aantrekkelijkere vestigingsplaats maakt, de economie versterkt en een duurzame leefomgeving bevordert. De negatieve effecten van mobiliteit op de leefomgeving willen wij voorkomen en als dat niet mogelijk is, willen wij die effecten zoveel mogelijk beperken. In de Mobiliteitsvisie brengen wij ook de functie van wegen in relatie tot waterveiligheid aan de orde.

In het Mobiliteitsprogramma 2015-2018 is de trajectaanpak geïntroduceerd. Met behulp van deze trajectaanpak verbeteren wij de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid en benutten wij de kansen voor onder andere de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Bij de uitvoering van wegenprojecten wordt rekening gehouden met bodem, water en milieu. Bijvoorbeeld door het gebruik van duurzame materialen, bij de verlichting van provinciale wegen en bij wegen met een compartimenterende functie of een functie als evacuatie- en herstelroute bij overstromingen.

Natuur 2.0

In Natuurbeleid 2.0 (2013) kiezen wij op hoofdlijnen voor een type natuur, dat past bij het bodem- en watersysteem. De inzet zal daarna zijn om de bodem-, water- en milieucondities op orde te krijgen en adequaat natuurbeheer uit te voeren. Dat betekent dat wij ons richten op verbetering van de omgevingsfactoren, zodat de randvoorwaarden voor het systeem op orde worden gebracht. De nadruk ligt daarbij op het ecosysteem zelf en minder op individuele soorten: een robuust netwerk met natuurlijke processen. Binnen dit netwerk ontwikkelen wij met andere partners, zoals de waterschappen, de omstandigheden waaronder de natuur zich op een goede manier kan ontwikkelen. De waterschappen zorgen bijvoorbeeld voor de juiste watercondities voor natuur en dragen met een op de natuur gerichte inrichting en beheer bij aan natuurwaarden in het oppervlaktewater, oevers en waterkeringen.

Agenda Vitaal Platteland (AVP)

In dit programma wordt in gebiedsgerichte projecten gewerkt aan het realiseren van provinciale doelen voor natuur, landschap, recreatie, landbouw, water en erfgoed in het landelijk gebied. De uitvoering wordt in opdracht van de provincie, aangestuurd door twee AVP-gebiedscommissies, ‘Utrecht West’ en ‘Vallei en Heuvelrug en Kromme Rijn’. In de gebiedscommissies zijn gemeenten, waterschappen en belangenorganisaties vertegenwoordigd. Het programma Agenda Vitaal Platteland wordt in de loop van 2015 geactualiseerd voor de periode 2016-2019.

Economische visie (2011-2020)

Fossiele brandstoffen worden schaarser en duurder, de klimaatverandering zorgt op sommige plaatsen voor zoetwatertekorten en elders voor problemen met wateroverlast of zelfs waterveiligheid. Vanuit dit besef hebben wij in onze economische visie 2011-2020 binnen het onderwerp duurzaamheidseconomie de volgende speerpunten benoemd:

  • Toepasbaarheid: kennis over de invoering van duurzame techniek en financieringsconstructies;
  • Klimaat: onderzoek naar de klimaatverandering en haar gevolgen;
  • Water: veiligheid en duurzaam gebruik;
  • Energie: besparing en duurzame opwekking.

Strategie Utrecht 2040

Op basis van de huidige situatie en de toekomstige trends komt voor onze provincie een beeld naar voren van een aantrekkelijke regio die onder hoge druk staat. Dat vraagt om een langetermijnstrategie. Utrecht kiest voor een strategie van duurzame ontwikkeling en behoud van aantrekkingskracht, versterken waar wij goed in zijn en streven naar uitgebalanceerde groei van de kwaliteit van de regio. De samenhang met het Bodem-, Water- en Milieubeleid ligt vooral in het behoud van de aantrekkingskracht door het bieden van een veilige, gezonde en aantrekkelijke leefomgeving en in de doelstelling uit de strategie om in het jaar 2040 in de provincie klimaatneutraliteit en klimaatbestendigheid te hebben gerealiseerd.

Kadernota en programma Wonen en Binnenstedelijke Ontwikkeling (2012-2028)

Wij werken aan vitale dorpen en steden. Dit is het langetermijndoel voor wonen en binnenstedelijke ontwikkeling, en wordt genoemd als pijler voor ruimtelijke ontwikkeling in de PRS. Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden wij vitale dorpen en steden. Binnen de kadernota is als één van de ambities opgenomen het waarborgen van een toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit. In de praktijk betekent dat onder andere het meekoppelen van de bodem-, water- en milieudoelstellingen bij binnenstedelijke ontwikkelingen waar wij vanuit het wonen programma bij zijn betrokken.

2.4.2 Plannen en programma's op nationaal en Europees niveau     

Eenvoudig Beter

In het programma Eenvoudig Beter werken Rijksoverheid en decentrale overheden samen met onder andere de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), thematische adviescommissies, universiteiten, koepelorganisaties, koplopermeenten, bedrijven en juridische experts aan een eenvoudiger en samenhangender omgevingsrecht en het ontwerpen van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet regelt:

  • het versnellen en verbeteren van besluitvorming in het brede fysieke domein
  • de integratie van plannen en toetsingskaders
  • het vergroten van bestuurlijke afwegingsruimte
  • het doelmatig uitvoeren van onderzoek.

SER Energieakkoord

Veel partijen, inclusief de (provinciale) overheid, hebben in september 2013 gezamenlijk het Energieakkoord voor duurzame groei ondertekend. Dit akkoord is gericht op vergroening van onze energievoorziening. In dit kader zullen vooral investeringen gedaan worden in energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking. Op basis van het energieakkoord hebben de provincies een stimulerende, faciliterende en regulerende rol om bij te dragen aan de doelstellingen van het energieakkoord. Het gaat daarbij om het ruimtelijk mogelijk maken en stimuleren van de realisatie van duurzame energieopwekking en waar nodig en mogelijk worden burgers ondersteund om zelf duurzame energie op te wekken.

Structuurvisie voor de Ondergrond (STRONG)

Het programma STRONG is een nationaal programma, waarin overheden nauw samenwerken om te komen tot een duurzaam en efficiënt gebruik van de ondergrond, ook in relatie tot de bovengrond, waarbij benutten en beschermen in balans zijn. Binnen het beleidsveld van dit programma spelen naast Rijksbelangen ook belangen van de provincie, de gemeente en het waterschap. Iedere organisatie is verantwoordelijk voor haar eigen belangen. Een belangrijk aspect van het programma STRONG is de goede onderlinge vroegtijdige afstemming om de kansen in een gebied te benutten en om in te spelen op mogelijke beperkingen. In dit programma wordt een beleids- en afsprakenkader, een afwegingssystematiek en een Rijksstructuurvisie opgesteld.

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet op de ruimtelijke ordening heeft het NWP2 voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP2 is gericht op duurzaam waterbeheer, op de bescherming tegen overstromingen, op voldoende en schoon water en op diverse vormen van watergebruik. Belangrijke onderdelen van het NWP2 zijn o.a. het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid en de Stroomgebiedbehee­rplannen voor de Rijn, Maas, Schelde en Eems op grond van de Kaderrichtlijn Water. In het NWP2 zijn de vijf Deltabeslissingen van het Deltaprogramma verankerd. Het NWP2 bevat ook een samenvatting van de Overstromingsrisicobeheerplannen (op basis van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s).

Deltaprogramma

Het nationale Deltaprogramma heeft tot doel het op orde krijgen en houden van de waterveiligheid en het op orde houden van de zoetwatervoorziening. Bij de daarvoor te nemen maatregelen spelen veel aspecten een rol, denk aan leefomgeving, economie, natuur, landbouw en recreatie. Vijf (nationale) Deltabeslissingen geven richting aan de maatregelen die Nederland hiervoor inzet, op korte en lange termijn. De Deltabeslissingen zijn verankerd in het Nationaal Waterplan.

Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)

De KRW geeft een kader voor de bescherming van de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Met kwaliteit wordt hier zowel de ecologische als de chemische kwaliteit bedoeld. Voor grondwater stelt de KRW bovendien eisen aan de kwantiteit. De KRW gaat uit van een stroomgebiedsgerichte benadering, legt de ecologische doelen voor oppervlaktewater vast, geeft een impuls aan het grondwaterbeleid en gaat uit van afrekenbaarheid.

Het Rijk neemt de Stroomgebiedbeheerplannen van Rijn, Maas, Schelde en Eems op in het Nationaal Waterplan (NWP2). Voor de provincie Utrecht is het Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta van belang. In dit Bodem-, Water- en Milieuplan verankeren wij de KRW-doelen van de afzonderlijke waterlichamen en de onderbouwing van de gemaakte keuzes (aanwijzing, status en hoogte van de doelen van de waterlichamen, maatregelen).

3. Sturing     

Wij kunnen en willen onze ambitie, een veilige, gezonde en duurzame leefomgeving, niet alleen verwezenlijken. Wij werken meer en meer als partner in samenwerking met regionale partners, bijvoorbeeld in de vorm van allianties of andere samenwerkingsverbanden. Wij maken daarbij gebruik van een aantal instrumenten. Waar nodig stellen wij kaders of regels.

Dit hoofdstuk gaat over de rol van de provincie in het algemeen, het toezicht op gemeenten en waterschappen en de in te zetten instrumenten voor het bereiken van onze bodem-, water- en milieudoelen.

3.1 Provinciale rol     

In de provinciale sturingsfilosofie, die uitgedragen is in de provinciale Strategische Agenda en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, onderscheiden wij de volgende rollen:

  • Participeren: regisseur, coördinator, ontwikkelaar, deelnemer. Hier valt ook het afsluiten van of deelnemen aan convenanten onder.
  • Stimuleren: facilitator, aanleveren van expertise en capaciteit, subsidies, overleg en informeren.
  • Reguleren: kaderstellend, toetsend; bijvoorbeeld via de Provinciale Ruimtelijke Verordening PRV), de provinciale Milieuverordening (PMV) of de Waterverordening; handelend vanuit onze rol als bevoegd gezag.

Deze rollen hoeven elkaar niet uit te sluiten, ze kunnen bij een onderwerp ook gelijktijdig vervuld worden. Per beleidsthema is onder het kopje realisatie aangegeven welke rollen wij willen inzetten en hoe wij de rol gaan invullen. Het doelmatig en tijdig halen van het gewenste resultaat, bepaalt voor ons de voorkeur voor een rol. De rol moet ook passen binnen de samenwerkingsvorm met partners, waarbij iedere partner de verantwoordelijkheid neemt die het best bij de situatie past, en waarbij het totaal van de rollen dekkend is voor het beoogde resultaat. Als voorbeeld: bij initiatieven in de ondergrond in het stedelijk gebied zijn gemeenten bevoegd gezag voor activiteiten en belangen.

Wij hebben als provincie echter ook een rol als er een relatie is met de bodem of het grondwater (sanering bodemverontreiniging of toepassing bodemenergie). Samenwerking en afstemming is dus van groot belang. In het genoemde voorbeeld is in de meeste gevallen de gemeente de trekker.

Een ander voorbeeld is de Agenda Vitaal Platteland waarbij wij de gebiedscommissies ‘Utrecht-West’ en ‘Vallei en Heuvelrug en Kromme Rijn’ opdracht hebben gegeven om samen met partners (waterschappen, natuurorganisaties, landbouworganisaties en particulieren) ook de bodem- water- en milieucondities te verbeteren bij de realisatie van de ecologische hoofdstructuur en bijvoorbeeld milieuverbeteringen binnen de landbouwbedrijven (Lami) te stimuleren.

3.2 Toezicht op de gemeenten     

Het interbestuurlijk toezicht is gericht op de uitvoering van wettelijke medebewindstaken. Het is niet bedoeld om de kwaliteit van de taakuitvoering te verbeteren. Er kan worden ingegrepen als wettelijk vastgelegde medebewindstaken onjuist of niet worden uitgevoerd. Wij zijn de toezichthouder voor: ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, huisvesting, monumenten en constructieve veiligheid van bouwwerken. De gemeenten moeten in verband daarmee informatie aan ons verstrekken. Zij moeten ons bijvoorbeeld informeren over het aantal meldingen voor gesloten bodemenergiesystemen.

3.3 Toezicht op waterschappen     

Het regionaal waterbeheer wordt gekenmerkt door samenwerking tussen verschillende bestuursorganen. Ieder met eigen taken en vanuit een eigen verantwoordelijkheid. Een goede relatie tussen de provincie en de waterschappen is van groot belang voor succesvol regionaal waterbeheer. Deze passage aan het begin van de Inleiding van de door GS op 28 juni 2011 vastgestelde ‘Nota Relatie provincie Utrecht met de waterschappen’ geldt nog onverkort.

Deel 1 van die nota bevat een omschrijving van de ontwikkelingen op het gebied van het waterbeheer en van het toezicht en tevens onze visie op het toezicht op de waterschappen. Samengevat houdt deze visie in:

  • vertrouwen in de waterschappen;
  • terughoudendheid;
  • transparantie;
  • bevorderen van een eenduidige toepassing van het instrumentarium voor interventie.

In deel 3 van de nota is vastgelegd op welke wijze GS uitvoering geven aan het wettelijke toezicht dat hun is opgedragen.

Er is geen aanleiding de delen 1 en 3 van deze nota te herzien. De meest recente ontwikkelingen zijn daarin verwerkt, waaronder de in het Bestuursakkoord Water van mei 2011 gemaakte afspraken betreffende de verantwoordelijkheden van de bij het waterbeheer betrokken partijen.

Deel 2 van de nota betreft de Beleidsmonitoring waarin het format is opgenomen dat wij hanteren bij het opstellen van de voortgangsrapportage. De waterschappen rapporteren jaarlijks aan de provincie Utrecht over de voortgang van de uitvoering van hun waterbeheersplannen. Voor deze rapportages wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van informatie die aan het dagelijks of algemeen bestuur van het waterschap wordt verstrekt (o.a. Voorjaarsrapportage). Wij zullen met de waterschappen nadere afspraken maken over actualisatie van het format van deel 2 van de nota. De door ons vastgestelde kaders in het Bodem-, Water- en Milieuplan en de door de waterschappen opgenomen maatregelen en doelen in de nieuwe waterbeheersplannen vormen hiervoor het uitgangspunt.

3.4 Instrumenten     

Wij maken onderscheid in wettelijke instrumenten, zoals vergunningverlening en handhaving, en instrumentarium dat ons in staat stelt om gebiedsprocessen en afwegingen zorgvuldig in te richten (zowel gericht op ontwikkeling als op realisatie en uitvoering van beleid).

3.4.1 Vergunningverlening en handhaving     

Wij zijn wettelijk bevoegd voor het uitvoeren van de volgende vergunningverlenings-, toezichts- en handhavings- (hierna VTH) taken:

  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. Besluit omgevingsrecht);
  • Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit, onderdelen Informatie Gestuurd Handhaven, ketentoezicht en ketenhandhaving en Systeem- / en afgestemd toezicht);
  • Consignatiedienst milieuklachten (24-uurs bereikbaarheid);
  • Wet bodembescherming (Onderdeel bodemsaneringen);
  • Ontgrondingenwet;
  • Wet geluidhinder;
  • Vuurwerkbesluit;
  • Wet luchtvaart;
  • Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden;
  • Waterwet;
  • Provinciale Milieu Verordening;
  • Provinciale Waterverordening;
  • Natuurbeschermingswet 1998;
  • Flora- en faunawet en Verordening schadebestrijding dieren;
  • Boswet;
  • Natuurschoonwet (alleen vergunningverlening);
  • Provinciale Landschapsverordening;
  • Provinciale Stikstofverordening.

Het Besluit omgevingsrecht geeft procedureel vrij nauwgezet aan langs welke weg en met behulp van welke wettelijke instrumenten wij de VTH-taken in de praktijk moet uitvoeren. De volgende documenten/werkwijze zijn wettelijk verplicht: jaarverslag, risicoanalyse, (meerjarige) beleidsdoelen, prioriteitstelling, meerjarig VTH-beleidsplan, jaarlijks uitvoeringsprogramma, nalevingsstrategie, handhavingssamenwerking en tussentijdse resultaatmonitoring.

Wettelijk verplichte werkmethode

Landelijk wordt inmiddels op grote schaal gewerkt op basis van de beleidscyclusgedachte ( de zogeheten ‘big eight’) zoals die hieronder is afgebeeld. Doel van deze werkwijze is om transparant te maken welke keuzes worden gemaakt en op grond waarvan dat gebeurt.

Rode draad van de ‘big-eight’ is de trits: ‘plan-do-check-act’. De ‘big-eight’ bestaat uit twee werktrajecten. De bovenste cirkel is de beleidscirkel. De onderste cirkel is de uitvoeringscirkel. Beleidsplannen VTH zitten in de bovenste cirkel en bevatten de prioriteiten en doelen en de nalevingsstrategie. Op basis daarvan wordt (in de onderste cirkel) het Jaarprogramma VTH opgesteld en uitgevoerd. De resultaten worden (ook in de onderste cirkel) via monitoring van de uitvoering beschreven in het Jaarverslag VTH. Dat evaluatieresultaat is vervolgens voor de bovenste cirkel weer input voor het al dan niet wijzigen van beleidsdoelen en -prioriteiten met bijbehorende consequenties voor het volgende Jaarprogramma. Daarmee is de beleidscirkel rond en begint het traject weer van voren af aan.

Het Beleidsplan als geheel wordt in beginsel om de 4 jaar geactualiseerd op basis van Jaarverslagen, actuele ontwikkelingen en het nieuwe Collegeprogramma. In 2015 wordt, in samenspraak met de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) Utrecht, het eerstvolgende meerjarige Beleidsplan VTH 2016-2019 opgesteld.

3.4.2 Verordeningen     

Voor ons Bodem-, Water- en Milieubeleid zijn de volgende drie verordeningen van groot belang:

  • Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV). Deze bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen. In 2014 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht een eerste en tweede partiële herziening PRV2013 vastgesteld.
  • Provinciale Milieuverordening (PMV). Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn wij verplicht een verordening ter bescherming van het milieu vast te stellen. Wij geven invulling aan deze verplichting via de Provinciale Milieuverordening Utrecht 2013 (PMV). De PMV wijst grondwaterbeschermingszones en stiltegebieden aan. In de verordening zijn regels opgenomen ter bescherming van de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwaterwinning. Daarnaast zijn regels opgenomen voor het behoud en de bescherming van stiltegebieden.
  • Waterverordeningen. Met deze verordeningen wordt uitvoering gegeven aan de Waterwet. Er is een waterverordening per waterschap (dat zijn er in Utrecht vier). Elk van die verordeningen is samen met de betrokken buurprovincies vastgesteld. Daarin zijn de waterschapsgerelateerde onderwerpen geregeld. Dat zijn normen voor regionale waterkeringen en wateroverlast en regels voor het beheerplan, de legger, het peilbesluit en grondwaterbeheer. Daarnaast is er de Waterverordening provincie Utrecht 2009 waarin de onderwerpen zijn geregeld die zich naar hun aard richten op het gehele gebied van de provincie. Dat zijn regels voor het provinciaal waterplan, de regionale vaarwegen en de grondwateronttrekkingen waarvoor wij bevoegd gezag zijn.

3.4.3 Milieukwaliteitsprofielen     

Het begrip ruimtelijke kwaliteit is voor de bodem-, water- en milieuthema’s uitgewerkt in milieukwaliteitsprofielen. Door de milieukwaliteiten en de invloed daarop vanuit verschillende bronnen integraal mee te nemen in gebiedsontwikkelingen wordt in een vroegtijdig stadium de basis gelegd voor een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving. De profielen zijn er voor zowel stedelijke als landelijke gebieden. De profielen passen wij toe in combinatie met een digitale ontwerptafel waarmee wij interactieve planvorming faciliteren. Dit innovatieve instrument bevordert de communicatie tussen de verschillende partijen en draagt daarmee bij aan de integraliteit en de kwaliteit van de planontwikkeling.

De gebiedsambities zoals benoemd in de milieukwaliteitsprofielen actualiseren wij periodiek als onderdeel van de Leidraad duurzame gebiedsontwikkeling.

3.4.4 Bodemwijzer     

De bodemwijzer bundelt kennis over bodem en grondwater die nodig is om als provincie ruimtelijke ontwikkelingen meer duurzaam te plannen door rekening te houden met de eigenschappen van het bodem- en watersysteem. Deze informatie, al dan niet verwerkt in andere instrumenten, kan ook andere partijen aan wie wij vragen om hier aandacht aan te besteden, helpen om aan deze vraag te voldoen.

3.4.5 Gezondheidseffectscreeningsmethode (GES)     

De gezondheidseffectscreeningsmethode zet de milieubelasting om in gezondheidseffectcontouren. Met behulp hiervan ontstaat inzicht in de situatie op verschillende locaties. Er kan gezocht worden naar de beste plek voor de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen. Ook kunnen knelpunten in de huidige situatie worden geïdentificeerd. Deze informatie, beschikbaar via de provinciale website en de Atlas leefomgeving, is een hulpmiddel bij de vraag in de PRS aan gemeenten om bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te besteden aan de leefomgevingskwaliteit, waaronder gezondheid.

4. Waterveiligheid en wateroverlast     

Het grootste deel van onze provincie ligt in overstroombaar gebied. De huidige waterveiligheidsnormen voor de waterkeringen langs Neder-Rijn en Lek zijn erg laag in vergelijking tot de omvang van de bevolking en de te beschermen waarden in het gebied achter de dijken. Dat betekent dat ook de gevolgen bij een eventuele doorbraak van de keringen enorm zullen zijn en gezien de functie van Utrecht als knooppunt van Nederland kunnen de gevolgen van een overstroming in onze regio het hele land ontwrichten. Daarom willen wij de provincie Utrecht nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en overstromingen. Bovendien zetten wij in op het robuuster maken van het regionale watersysteem tegen wateroverlast als gevolg van extreme neerslag.

4.1 Primaire waterkeringen     

Beleid

Wij leveren vanuit onze provinciale rol een bijdrage aan een waterveilige provincie en aantrekkelijke leefomgeving bij de primaire keringen:

  • Wij waarborgen een goede ruimtelijke doorwerking en inpassing van projectplannen voor primaire waterkeringen.
  • Wij zien toe op een goede afweging van eventuele lokale nieuwe Ruimte voor de rivierprojecten en (innovatieve) dijkversterkingen.
  • Wij zien toe op een goede afweging van cultuurhistorische, landschappelijke, recreatieve en ecologische waarden bij waterveiligheidsmaatregelen bij de primaire waterkeringen. Wij zetten bij verbeteringen van primaire waterkeringen in op behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Wij houden daarbij rekening met andere gebiedsontwikkelingen en stimuleren een zoveel mogelijk integrale uitvoering van dijkverbeteringen.
  • Bij grootschalige, gemeente overstijgende dijkverbeteringen die strijdig zijn met meerdere bestemmingsplannen kunnen wij in overleg met de betrokken overheden het provinciaal inpassingsplan als instrument inzetten.

Toelichting

Een groot deel van de provincie Utrecht is kwetsbaar voor overstromingen. Primaire waterkeringen langs de Neder-Rijn, Lek, Eemmeer en Eem beschermen onze provincie tegen grootschalige overstromingen. Voor de provincie Utrecht is het van groot belang voor de veiligheid van haar inwoners en de bescherming van economische waarden dat de primaire waterkeringen op orde zijn. Binnen het Deltaprogramma zijn de strategie en de kaders voor de toekomstige maatregelen op het gebied van waterveiligheid neergelegd. In de tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan (2014) zijn de doelen van het nieuwe waterveiligheidsbeleid vastgelegd. Langs de Neder-Rijn en Lek is als gevolg van dit nieuwe waterveiligheidsbeleid sprake van een aanzienlijke verbeteropgave om te voldoen aan de nieuwe beschermingsniveaus bij de primaire keringen. Wij leveren hier vanuit onze eigen rol en verantwoordelijkheden een bijdrage aan. De komende jaren spelen de volgende verbeteringen aan primaire waterkeringen in de provincie Utrecht:

Naam

Initiatiefnemer(s)

Status

Project overstijgende verkenning Centraal Holland

Lekdijken Amerongen - Schoonhoven

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Rijkswaterstaat, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en Hoogheemraadschap van Rijnland

Verkenning binnen het Hoogwaterbeschermingsprogramma

Dijkverbetering Hagestein -Opheusden

Waterschap Rivierenland

In uitvoering

Dijkverbetering Vianen

Waterschap Rivierenland

Planfase

Dijkverbetering Zuidelijke Randmeren

Waterschap Vallei en Veluwe

In uitvoering

Grebbedijk - Deltadijk

Waterschap Vallei en Veluwe

Pre verkenning

Dijken zijn belangrijke landschappelijke structuren die meestal meer zijn dan een monofunctioneel waterstaatswerk, maar meervoudig gebruik kennen als (recreatieve) route, woonomgeving, cultuurhistorisch object bepalend in het landschap of onderdeel van het ecologisch netwerk. Dijkverbeteringen raken aan deze waarden. Wij zien toe op een goede ruimtelijke inpassing van de dijkverbetering zodat deze optimaal is afgestemd op bestaande dan wel nog te ontwikkelen ruimtelijke, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Dit is een wettelijk verplicht onderdeel bij dijkverbeteringen. Een belangrijke rol hierbij vormt het begrip ruimtelijke kwaliteit.

De basis voor de provinciale visie op ruimtelijke kwaliteit bij dijkverbeteringen en rivierverruiming is beschreven in een aantal documenten: de Handreiking ruimtelijke kwaliteit voor de Rijn (tot en met Vianen), de ruimtelijke visie bij het Regioadvies Voorkeursstrategie Neder-Rijn en Lek en de kwaliteitsgidsen voor de Utrechtse landschappen. Over het algemeen gaat het hier om een hoger schaalniveau welke nog operationeel moet worden gemaakt op het niveau van de dijkverbetering. Wij leveren in samenwerking met initiatiefnemers van dijkverbeteringen een actieve bijdrage aan het ontwikkelen van een ruimtelijke visie op het niveau van de dijkverbetering. Een dergelijke visie is onderdeel van de methodiek van het Hoogwaterbeschermingsprogramma.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren, participeren, stimuleren

Reguleren

Wij hebben goedkeuringsbevoegdheid en coördinerend bevoegd gezag bij projectplanprocedures (art. 5 van de Waterwet).

Wij zijn bevoegd gezag in het kader van m.e.r.-procedures (Wet Milieubeheer).

Wij hebben de mogelijkheid op basis van art. 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening een provinciaal inpassingsplan op te stellen.

Participeren

Wij participeren vroegtijdig in de planvorming van de waterbeheerders voor waterveiligheidsmaatregelen bij de primaire keringen in het kader van het Hoogwaterbeschermings­programma.

Wij leveren daarbij inbreng vanuit provinciale belangen bij de waterveiligheidsmaatregelen. Op deze manier worden kansen benut voor de integrale uitvoering van dijkverbeteringen en eventuele lokale nieuwe Ruimte voor de Rivierprojecten en provinciale projecten.

Wij leveren een actieve bijdrage aan het ontwikkelen van een visie op de ruimtelijke kwaliteit voor waterveiligheidsmaatregelen.

Stimuleren

Wij stimuleren de integrale uitvoering van dijkverbeteringen met gebiedsontwikkelingen van overige partijen.

Wij vergroten het bewustzijn op het gebied van overstromingsrisico’s.

4.1.1 C-keringen     

Beleid

De functie en status van de C-keringen langs Amsterdam-Rijnkanaal, Lekkanaal en gekanaliseerde Hollandsche IJssel wordt heroverwogen.

Toelichting

Primaire waterkeringen van de categorie C, ook wel C-keringen genoemd, zijn waterkeringen die indirect tegen buitenwater, zoals de Neder-Rijn en Lek, beschermen.

In ‘Centraal Holland’ is bij de Derde Toetsing Waterkeringen een groot deel van de C-keringen en de kunstwerken langs de gekanaliseerde Hollandsche IJssel en het Amsterdam-Rijnkanaal afgekeurd. Deze tekortkomingen leiden ertoe dat een overstroming vanuit de Neder-Rijn en Lek zich kan uitstrekken tot diep in de Randstad. Om de C-keringen tussen dijkringen 14, 15 en 44 hun functie te laten vervullen zijn grootschalige dijkverbeteringen noodzakelijk. Deze verbeteringen zijn zeer kostbaar en reduceren slechts voor een beperkt deel van het effectgebied het overstromingsrisico. Bovendien hebben dergelijke maatregelen een zeer grote maatschappelijke impact over het ca. 120 km lange traject. Uit eerdere studies blijken investeringen in de noordelijke Lekdijken kosteneffectiever en beter inpasbaar. In het Deltaprogramma is daarom de strategische keuze gemaakt om de functie en status van de C-keringen in Centraal Holland te herzien en in plaats daarvan in te zetten op een risico gestuurde aanpak van de noordelijke Lekdijken tussen Amerongen en Schoonhoven. De uitwerking van deze hoofdkeuze is binnen het Hoogwaterbeschermingsprogramma gestart met de Project Overstijgende Verkenning Centraal Holland. De looptijd van deze verkenning is van januari 2014 tot december 2017.

De herziening van de status en de norm van de C-keringen vergt wettelijke verankering op nationaal en provinciaal niveau. Wettelijke verankering is voorzien in 2017.

Voor de C-kering Diefdijk is vooralsnog niet voorzien in aanpassing van de wettelijke status. Hierover komt definitief duidelijkheid in het voorjaar van 2015 na afronding van een landelijke studie naar de toekomstige status van C-keringen.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

Wij leggen eventuele nieuwe veiligheidsnormen voor de regionale waterkeringen in beheer bij de waterschappen in 2017 vast in onze Waterverordeningen van de waterschappen.

Wij vullen zo nodig in het kader van artikel 2.5 Vrijwaringszone versterking regionale waterkering van de PRV de kaart aan voor deze regionale keringen.

4.2 Regionale waterkeringen     

Regionale waterkeringen beschermen onze provincie tegen overstromingen vanuit boezemwater en andere regionale wateren. Ook dienen ze lokaal als bescherming tegen overstromingen uit buitenwater, bijvoorbeeld bij de westzijde van de Eem, of als tweede beschermingslijn bij overstromingen vanuit buitenwater.

4.2.1 Regionale waterkeringen en normering     

Beleid

Wij hebben veiligheidsnormen vastgesteld voor de regionale waterkeringen in beheer bij de waterschappen. Zij zijn vastgelegd in de door ons vastgestelde Waterverordeningen van de waterschappen. Deze normen zijn gebaseerd op de economische waarde van het gebied dat ze beschermen.

Toelichting

De veiligheidsnormen voor de keringen in het westen van onze provincie zijn samen met de provincies Zuid-Holland en Noord-Holland en in nauw overleg met de waterschappen vastgesteld. De keringen in de Gelderse Vallei en de Eempolders zijn door de provincies Utrecht en Gelderland vastgelegd, in nauw overleg met Waterschap Vallei en Veluwe.

Als uitwerking van de waterverordeningen is in uitvoeringsbesluiten vastgesteld wanneer de regionale keringen getoetst moeten worden en wanneer deze moeten voldoen aan de veiligheidsnormen. De regionale waterkeringen moeten in 2020 voldoen aan de veiligheidsnorm. Op basis van een gemotiveerd verzoek van de waterbeheerder kunnen Gedeputeerde Staten uitloop toestaan.

In 2018 gaan wij in nauwe samenwerking met de betrokken waterschappen het vooronderzoek doen voor eventuele aanpassing van de normen voor de regionale waterkeringen. Hierbij wordt gekeken naar het instrumentarium, de (verwachte) ruimtelijke ontwikkelingen, de uitkomsten van het Deltaprogramma, de nieuwe normen en normeringssystematiek van de primaire keringen, nieuwe inzichten op basis van overstromingsmodellen, afstemming met de normering voor regionale wateroverlast etc. Deze werkzaamheden kunnen aanleiding zijn om bestaande afspraken te herzien.

Wij gaan een doelmatigheidsonderzoek uitvoeren voor het wel of niet normeren van voorlandkeringen in de uiterwaarden van de Neder-Rijn en Lek.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren

Regulering vindt plaats via de Utrechtse waterverordening en de Waterverordeningen van de waterschappen.

Participeren

In het Ontwikkelingsprogramma regionale waterkeringen participeren wij samen met de andere provincies, waterbeheerders en de STOWA om kennis te ontwikkelen en handreikingen en leidraden te verbeteren over regionale keringen.

Bij dijkverbeteringen dragen wij bij met kennis op het gebied van ruimtelijke, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

4.2.2 Vrijwaringszones regionale waterkeringen (toelichtend)     

Toelichting

Wij voorzien voor de regionale waterkeringen in een vrijwaringszone aan beide zijden van de waterkering, zodat reconstructies of versterkingen mogelijk zijn. De geometrische plaatsbepaling van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering is bepaald op basis van de legger van de waterbeheerders. Daar waar geen exacte plaatsbepaling kan worden aangegeven is een indicatieve zone aangegeven. Een indicatieve vrijwaringszone van 30 meter biedt in algemene zin voldoende ruimte voor versterking of reconstructie van de regionale waterkering.

De regionale waterbeheerders zijn verantwoordelijk voor het opnemen van deze keringen in de keur, de legger en het beheerregister. Ook zijn zij verantwoordelijk voor het toetsen en, indien nodig, verbeteren van deze keringen.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

Wij geven, waar mogelijk, in plaats van de indicatieve vrijwaringszones op de kaart de exacte plaatsbepaling aan van de vrijwaringszones regionale keringen, in het kader van artikel 2.5 Vrijwaringszone versterking regionale waterkering van de PRV.

Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter bescherming van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering (2.5 PRV, Vrijwaringszone versterking regionale waterkering).

4.2.3 Vrijwaringszones regionale waterkeringen in Rijksbeheer (toelichtend)     

Toelichting

Het Rijk is verantwoordelijk voor het aanwijzen en normeren van de regionale waterkeringen langs het Amsterdam-Rijnkanaal. Zij neemt daartoe bepalingen op in de legger (waaronder kern- en beschermingszones). In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie hebben wij op basis van deze legger vrijwaringzones opgenomen voor deze keringen. Wij zetten ons er voor in dat ook deze keringen op korte termijn getoetst worden en, indien nodig, verbeterd worden.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Stimuleren

Stimuleren

Wij geven op de kaart de exacte plaatsbepaling aan van de vrijwaringszones regionale keringen in het kader van de PRV.

Wij stimuleren dat gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening houden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen in Rijksbeheer.

Wij vragen Rijkswaterstaat de regionale keringen in hun beheer op korte termijn te toetsen en, indien nodig, te verbeteren.

4.3 Overstroombaar gebied     

Beleid

  • Wij dragen, in lijn met de Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s, zorg voor productie, actualisatie en publicatie van overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten.
  • Wij nemen voor het Overstromingsrisicobeheerplan (ORBP) van de Rijn de regie voor het aanleveren van de afgestemde regionale informatie aan het Rijk.
  • Wij dragen zorg voor het beschikbaar zijn van actuele overstromingsscenario’s over doorbraak van primaire keringen.
  • Wij willen overstromingen voorkomen. Als het ondanks maatregelen toch misgaat, willen wij daarop goed voorbereid zijn. Daarom verplichten wij bij nieuwe grootschalige bouwlocaties en nieuwbouwlocaties en nieuw grondgebruik in het ruimtelijk plan aan te geven hoe rekening gehouden wordt met randvoorwaarden vanuit

    waterveiligheid. De focus ligt hierbij op vitale en kwetsbare objecten en infrastructuur.
  • Wij leveren een bijdrage door middel van een regionaal programma gericht op gemeenten om de gevolgen van een eventuele overstroming te beperken.
  • Wij leveren vanuit onze rol een bijdrage aan calamiteitenbestrijding.

Toelichting

Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR)

Het doel van de ROR is de beperking van de negatieve gevolgen van overstromingen voor de gezondheid van de mens, het milieu, het culturele erfgoed en de economische bedrijvigheid. Ons waterveiligheidsbeleid sluit naadloos aan bij de Europese Richtlijn Overstromingsrisico (ROR). De ROR verplicht ons om voor gebieden met significant overstromingsrisico kaarten te maken waarop overstromingsgevaar en -risico te zien is en plannen te maken waarin de doelen en maatregelen voor het overstromingsrisicobeheer beschreven staan. Concreet verplicht de ROR lidstaten tot het maken van een voorlopige risicobeoordeling (uiterlijk 22-12-2011), overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten (uiterlijk 22-12-2013) en overstromingsrisicobeheerplannen (uiterlijk 22-12-2015). Meer informatie kunt u vinden op http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/wetgeving-beleid/eu-richtlijn. De overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten voor Nederland zijn gepubliceerd op www.risicokaart.nl.

De provincies dragen in samenwerking met Rijkswaterstaat en de waterschappen zorg voor productie, actualisatie en publicatie van overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten. Overstromingsgevaarkaarten geven de fysieke kenmerken van een overstroming weer zoals de maximale waterdiepte. Overstromingsrisicokaarten geven de potentiele gevolgen van een overstroming weer zoals het potentieel aantal getroffenen. Voor de productie van veel kaarten worden overstromingsscenario’s gebruikt. In het Overstromingsrisicobeheerplan (ORBP) voor de Rijn zijn alle doelen en maatregelen over waterveiligheid opgenomen die eerder in nationale of regionale context zijn vastgesteld en waarvoor bestuurlijk en publiek draagvlak bestaat (mede de Deltabeslissingen). Bij het ORBP voor de Rijn nemen de provincies de regie voor het aanleveren van afgestemde regionale informatie aan het Rijk die de over-all regie heeft.

Kaarten en plannen voor de gebieden met significant overstromingsrisico worden elke zes jaar geactualiseerd.

Overstromingsscenario’s

Wij zorgen voor het beschikbaar zijn van actuele overstromingsscenario’s bij doorbraak van primaire keringen. Deze scenario’s geven informatie over de snelheid waarmee een gebied overstroomt en hoe diep het water wordt in geval van een dijkdoorbraak. De scenario’s zijn een cruciale bouwsteen voor de overstromingsgevaarkaarten. De scenario’s zijn tevens belangrijke bouwstenen voor een groot deel van het waterveiligheidsbeleid, zoals de normering van dijken, dijkversterkingsplannen, ruimtelijke plannen, risicocommunicatie en bestrijdingsplannen.

Overstromingsscenario’s zijn berekeningen gemaakt met modellen. Deze berekeningen zijn zeer complex en zijn een benadering van de werkelijkheid.

Wij zetten vanwege het belang en vanwege de visuele kracht in op de doorontwikkeling van overstromingsscenario’s en ook op het ontsluiten van de gegevens voor gebruikers.

Overstromingsrobuust inrichten

Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Neder-Rijn, Lek en het Eemmeer. Door een goed doordachte locatiekeuze en ruimtelijke inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Ook kunnen kosten vermeden of beperkt worden die anders gemaakt moeten worden voor overstromingsrobuust bouwen. Bij het bouwen in een overstroombaar gebied wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen. Dit geldt voor nieuw te bouwen grootschalige woonwijken, grootschalige bedrijventerreinen en voor vitale en kwetsbare objecten. Voor buitendijkse gebieden geldt dit ook voor kleinschalige woonwijken en bedrijventerreinen (zie 4.3.1 Overstroombaar gebied - buitendijks). In Bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de kwetsbare en vitale objecten. Een verdere uitwerking is te vinden in de Handreiking Overstromingsrobuust inrichten.

In het kader van de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie is afgesproken waterveiligheid en klimaatbestendigheid (wateroverlast, watertekort) integraal mee te wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen, herontwikkelingen en investeringen in beheer en onderhoud in binnen- en buitendijks gebied. Vanuit onze rol werken wij hieraan mee, mede via het Stimuleringsprogramma Ruimtelijke Adaptatie dat vooral de kennis en het bewustzijn voor waterrobuust en klimaatbestendig inrichten wil vergroten. Waar sprake is van effecten op of kansen voor meekoppeling op regionale schaal, dragen wij zelf actief bij aan oplossingen. Bij de lokale aanpak van gevolgen van overlast zien wij de gemeenten en waterschappen als eerste regisserende overheden. Via onze verantwoordelijkheid voor de regionale programmering van ruimtelijke ontwikkelingen zorgen wij voor een goede afstemming van stad-land relaties in adaptief ontwerp en inrichting (bijvoorbeeld groen-blauwe dooradering in stedelijke uitloopgebieden) en stedelijke verdichting.

In ons Mobiliteitsprogramma (2015-2018) staan de wegen benoemd die voor waterveiligheid belangrijk zijn. Het gaat om wegen op primaire en regionale waterkeringen, wegen die een compartimenterende werking (kunnen) hebben en herstel- en evacuatieroutes. Als deze trajecten aangepakt worden, zoeken wij samenwerking met het bevoegd gezag voor de waterveiligheid om te borgen dat de eisen van waterveiligheid worden meegenomen en waar nodig de waterkerende werking wordt versterkt.

Wij zorgen, waar nodig, voor actualisering van het beleidsinstrumentarium. Te denken valt aan de Handreiking overstromingsrobuust inrichten en de overstromingsscenario’s. Wij maken waar relevant gebruik van instrumentarium dat uit het Deltaprogramma beschikbaar komt.

Gevolgbeperking bij overstromingen

Wij vinden het belangrijk om voorbereid te zijn als er toch een overstroming plaatsvindt. Daarom participeren wij in een regionaal programma dat wordt opgezet primair vanuit de verantwoordelijkheden van de gemeenten. Een plan van aanpak wordt hiervoor nog opgesteld. Wij nemen deel aan dit programma primair vanuit onze rol bij het ruimtelijk beleid. Via dit programma worden kansen gepakt om de gevolgen van een overstroming te beperken en de veerkracht van de provincie te vergroten zodat herstel na een overstroming kan worden bespoedigd. De focus ligt daarbij op vitale infrastructuur, duurzame (toekomstige) ruimtelijke ontwikkeling en rampenbeheersing. Dit programma loopt tot eind 2017.

Watercalamiteiten

Wij spelen bij watercalamiteiten in voorkomende gevallen diverse rollen. Wij brengen overstromingsscenario’s voor primaire keringen in en houden toezicht bij gevaar voor regionale keringen. Ook als beheerder van (vaar)wegen, als bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning voor bedrijven en vanwege ons netwerk kunnen wij bij calamiteiten een rol spelen. Voor het invullen van deze rollen hebben wij afspraken gemaakt met de waterschappen over het beschikbaar stellen van de calamiteitenplannen, de situatierapporten en de evaluaties. Zo hebben wij een goede informatiepositie.

Om onze rollen bij watercalamiteiten goed te kunnen vervullen werken wij met een draaiboek, dat tenminste elk jaar wordt geactualiseerd. Ook oefenen wij met onze interne organisatie tenminste eenmaal per jaar en participeren wij bij relevante oefeningen die partners organiseren.

Wij spelen een adviserende rol bij de doorontwikkeling van de planvorming voor calamiteiten in samenwerking met veiligheidsregio’s en waterbeheerders. De totstandkoming en actualisering van de (bestrijdings)plannen is een verantwoordelijkheid van de Veiligheidsregio Utrecht en de waterbeheerders. Wij zorgen dat de provinciale onderwerpen goed zijn opgenomen in deze plannen.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren, participeren, stimuleren

Reguleren

- artikel 4.9 Waterbesluit

- artikel 2.9, 3.1, 3.2, 3.4, 4.7, 4.8, 4.12, 4.13, 4.16, 4.17 PRV

- artikel 4.1.7 PRS

Participeren

Wij nemen voor het Overstromingsrisicobeheerplan (ORBP) van de Rijn de regie voor het aanleveren van de afgestemde regionale informatie aan het Rijk.

Wij ontwikkelen overstromingsscenario’s in geval van doorbraken van primaire keringen als bouwstenen voor overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten.

Bij (de voorbereiding op) grootschalige watercalamiteiten brengen wij onze provinciale belangen en kennis in en houden wij toezicht bij gevaar voor regionale keringen.

Stimuleren

Voor overstromingsrobuust inrichten adviseren wij in concrete projecten en stimuleren wij de doorontwikkeling van instrumenten zodat initiatiefnemers nog meer handvatten hebben om rekening te houden met overstromingsgevaar.

4.3.1 Overstroombaar gebied - buitendijks     

Beleid

Wij verplichten initiatiefnemers om bij nieuwe kleinschalige bouwlocaties en nieuw grondgebruik in het buitendijks gebied, in het ruimtelijk plan aan te geven hoe rekening gehouden wordt met randvoorwaarden vanuit waterveiligheid. De focus ligt hierbij op vitale en kwetsbare objecten en infrastructuur.

Toelichting

Een deel van het overstroombaar gebied in Utrecht ligt buitendijks, bij de Neder-Rijn, Lek en het Eemmeer. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Bij het bouwen in buitendijks gebied wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen. Dit vloeit voort uit “een goede ruimtelijke ordening”.

Dit geldt in het buitendijks gebied voor zowel nieuw te bouwen grootschalige als kleinschalige woonwijken en bedrijventerreinen en voor vitale en kwetsbare objecten.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

Artikel 4.1.7 PRS.

4.4 Wateroverlast     

4.4.1 Normering wateroverlast (toelichtend)     

Toelichting

Bij hevige regenval kan het afwateringssysteem onvoldoende zijn en kunnen gebieden deels onder water komen te staan. Dit leidt tot schade en overlast. Wij hebben met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht normen vastgesteld. Deze normen variëren per landgebruiksfuncties: voor stedelijk gebied gelden strengere normen dan voor grasland. Deze normen voor wateroverlast zijn vastgelegd in de Waterverordeningen van de waterschappen. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van het watersysteem.

Daarnaast hebben wij tijdstippen vastgelegd waarop het systeem moet voldoen aan deze normen. In 2015 hebben wij de normering voor wateroverlast samen met de waterschappen en betrokken buurprovincies geëvalueerd. Aanleiding is dat waterschappen in de praktijk ervaren dat het soms lastig is het watersysteem tijdig op orde te krijgen tegen maatschappelijk verantwoorde kosten. Tevens worden andere ontwikkelingen meegenomen.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

Regulering vindt plaats via de Provinciale waterverordening en de Waterverordeningen van de waterschappen.

4.4.2 Waterbergingsgebieden (toelichtend)     

Toelichting

Bij hevige regenval kan het afwateringssysteem onvoldoende zijn en kunnen gebieden deels onder water komen te staan. Om dit te voorkomen zijn normen vastgesteld voor de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren (4.4.1 Normering wateroverlast (toelichtend)). In het grootste deel van de provincie gebeurt dit onder water raken (inundatie) op kleine schaal. In delen van de Gelderse Vallei gebeurt dit grootschaliger, waarbij het te moeilijk/kostbaar bleek dit te voorkomen. Daarom hebben wij deze gebieden aangewezen als waterbergingsgebieden. Deze functie kan, binnen grenzen, gecombineerd worden met andere gebruiksfuncties, zoals grondgebonden landbouw, extensieve recreatie en natuur. Ruimtelijke ontwikkelingen die plaatsvinden op basis van bestaande uitbreidingsrechten van ter plaatse al aanwezige functies zijn in de waterbergingsgebieden toegestaan. Nieuwe bestemmingen die ontwikkelingen toestaan die in strijd zijn met de waterbergingsfunctie staan wij niet toe.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

Artikel 4.1.5 PRS

5. Schoon en voldoende oppervlaktewater     

Onze zoetwatervoorziening is cruciaal omdat het de basis is voor het functioneren van veel functies (natuur, landbouw, wonen, werken). Ons watersysteem is niet overal robuust genoeg om de huidige functies te voorzien van voldoende water (niet te weinig maar ook niet te veel) van de goede kwaliteit. De zoetwatervoorziening is steeds complexer (en kwetsbaarder) geworden, vanwege zeespiegelstijging, langere droge en warme periodes, een toenemende watervraag en omdat wij tegemoet willen komen aan veel, vaak tegengestelde belangen. Dit merken wij vooral in het veenweidegebied waar de kwetsbaarheid zich uit in problemen als wateroverlast op straat, te natte landbouwgronden, afname van natuurkwaliteit en verzakking van dijken, gebouwen en infrastructuur. De houdbaarheid van de zoetwatervoorziening voor de langere termijn en de strategieën die daarvoor worden uitgewerkt, raken het ruimtelijk-economische domein en daarmee onze rol.

Een goede waterkwaliteit vinden wij belangrijk. Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn in Europees verband afspraken gemaakt, sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

5.1 Zoetwatervoorziening     

Beleid

  • Wij werken mee aan de uitwerking van de Deltabeslissing zoetwater.
  • In het kader van het Deltaprogramma zijn regionale uitvoeringsprogramma’s opgesteld ten behoeve van de zoetwatervoorziening door Rijk, regio en gebruikers. Samen met onze partners gaan wij aan de slag met de uitwerking van de uitvoeringsprogramma`s die van toepassing zijn op de provincie Utrecht.
  • In het Nationaal Waterplan is een nieuw instrument voor zoetwater geïntroduceerd, het voorzieningenniveau. Afgesproken is dat de provincies het initiatief nemen om het proces om tot voorzieningenniveaus voor regionale watersystemen te komen in gang te zetten.
  • Via onderzoek en innovaties zetten wij in op zelfvoorzienendheid in de provincie Utrecht.
  • Wij zetten in op het optimaal meenemen van provinciale belangen en meekoppelkansen bij omvangrijke zoetwatermaatregelen zoals de KWA.

Toelichting

Beschikken over zoet water is cruciaal voor de leefbaarheid en economische positie van Nederland en de provincie Utrecht. In droge perioden ontstaan nu al knelpunten in de zoetwatervoorziening (zoetwatertekort en schade door verzilting of verdroging als gevolg daarvan). In de toekomst zullen naar verwachting vaker knelpunten optreden. Daarom zoeken wij naar oplossingen om de huidige en te verwachte zoetwatertekorten zoveel mogelijk te voorkomen. Daartoe nemen wij actief deel aan de uitvoering van de Deltabeslissing zoetwater. Uitgangspunt is dat Rijk, regio en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van tekorten.

Voor watergebruikers is het belangrijk te weten op hoeveel zoetwater ze kunnen rekenen. Hiertoe worden voorzieningenniveaus vastgesteld. De voorzieningenniveaus geven aan tot waar de verantwoordelijkheid van de overheid gaat voor zoetwatervoorziening en welke inspanningen daarbij horen. Het voorzieningenniveau gaat over de beschikbaarheid van zoetwater en de kans op watertekorten in een gebied, in normale en extreem droge situaties. Het gaat hierbij om oppervlakte- en grondwater, kwantiteit en kwaliteit (indien van toepassing).

In de vorm van regio specifiek uitgewerkte afspraken wordt duidelijk wat de grens is van verantwoordelijkheden en inspanningen van de overheid en wat de verantwoordelijkheid en restrisico voor de gebruiker is. Het voorzieningenniveau biedt transparantie aan gebruikers en daarmee de mogelijkheid om in te spelen op de (toekomstige) waterbeschikbaarheid.

Het Rijk (Rijkswaterstaat) neemt het initiatief voor het uitwerken van voorzieningenniveaus voor het hoofdwatersysteem; de provincies doen dit voor het regionale watersysteem. Wij nemen het initiatief bij de regionale uitwerking van het voorzieningenniveau in Utrecht. Wij betrekken daarbij de waterschappen en de gebruikers en volgen de spelregels uit het Nationaal Kader Voorzieningenniveau.

Daarnaast gaan Rijk, regionale overheden en gebruikers ook investeren in duurzaam gebruik van zoetwater, in zelfvoorzienendheid en in innovatie. Deze maatregelen hebben wij samen met onze partners vastgelegd in gemeenschappelijke uitvoeringsprogramma’s. Een van de belangrijkste maatregelen voor de regio West-Nederland is de Kleinschalige Water Aanvoer (KWA).

Wij stimuleren de gebruikers zuiniger om te gaan met zoetwater en het vergroten van de zelfvoorzienendheid van het Utrechtse grondgebied. Dit gaat o.a. over maatregelen voor extra benutten van buffers, doelmatig doorspoelen, optimaliseren van het watersysteem, slim watermanagement en een klimaatbestendige ruimtelijke inrichting met transparante handelingsperspectieven. Wij richten ons daarbij met name op die gebieden en functies die kwetsbaar zijn voor een tekort aan zoetwater. Hierbij gaat het onder andere om beschermde natuurgebieden (zoals Natura 2000-gebieden) en de veenweidegebieden (landbouw, tegengaan van bodemdaling en om het waarborgen van de stabiliteit van de veendijken).

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam gebruik van bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren, participeren, stimuleren

Reguleren

Als bij het opstellen van het Voorzieningenniveau blijkt dat het gewenst is om regelgeving op te stellen, zetten wij hierbij provinciaal instrumentarium in, zoals de provinciale waterverordeningen of PRS/PRV.

Participeren

Wij nemen het initiatief voor het regionaal uitwerken van het voorzieningenniveau in de provincie Utrecht.

Wij nemen actief deel aan de uitvoering van het Deltaplan Zoetwater.

Stimuleren

Wij stimuleren de zoetwatergebruikers zuiniger om te gaan met zoetwater.

Wij stimuleren het vergroten van de zelfvoorzienendheid.

5.1.1 Verdringingsreeks zoetwatervoorziening (toelichtend)     

Toelichting

Het beheer van de regionale watersystemen is er onder andere op gericht alle watervragers zoveel mogelijk te voorzien van voldoende water van die kwaliteit die voor bepaalde behoefte nodig is. In tijden van watertekort (wanneer de vraag naar water vanuit de verschillende maatschappelijke en economische behoeften groter is dan het aanbod) is dit echter niet meer mogelijk. De gevolgen voor waterverbruikers kunnen dan aanzienlijk zijn. De regionale verdringingsreeks biedt helderheid over welke behoeften in een situatie van watertekort voorgaan boven de andere. De verdringingsreeks draagt hiermee bij aan een slagvaardig en eenduidig optreden van de waterbeheerder in situaties van watertekorten.

Artikel 2.1 van het Waterbesluit legt de landelijke verdringingsreeks vast. Deze is bindend. De landelijke verdringingsreeks bepaalt de prioriteitsrangorde van de waterbehoeften waarvoor water mag worden benut in geval van watertekort. De landelijke verdringingsreeks is opgebouwd in vier categorieën van gebruikers, welke onderling zijn geprioriteerd. Provincies hebben de mogelijkheid om in een provinciale verordening de nadere prioritering binnen categorie drie (kleinschalig hoogwaardig gebruik) en categorie vier (overige behoeften) vast te leggen. Wij hebben daar voor de regio’s Amstelland, Gelderse Vallei en het Eemgebied gebruik van gemaakt. De inzet van de regionale verdringingsreeksen wordt mede bepaald door de keuzes voor de waterverdeling op landelijk niveau.

In de verdringingsreeks Amstelland zijn ook afspraken gemaakt over toepassing van de verdringingsreeks met betrekking tot de zogenoemde Kleinschalige Water Aanvoer (5.1.2 Kleinschalige Water Aanvoer (KWA)). Wanneer één van de verdringingsreeksen voor het eerst wordt toegepast, wordt daarna een evaluatie uitgevoerd.

Voor Waterschap Rivierenland hebben wij geen nadere prioritering vastgelegd.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

Artikel 2.1 en 2.2 van het Waterbesluit.

Nadere prioritering binnen de categorieën drie en vier van de landelijke verdringingsreeks is vastgelegd in de Waterverordeningen van de waterschappen.

5.1.2 Kleinschalige Water Aanvoer (KWA)     

Beleid

Langdurige en extreme droogte kan leiden tot een tekort aan water van voldoende kwaliteit. Dit betekent dat onvoldoende kwalitatief goed water beschikbaar is of kan worden aangevoerd om alle functies volledig te kunnen voorzien. De Kleinschalige Water Aanvoer (KWA) biedt de mogelijkheid om buiten de normale aanvoerroutes om extra water aan te voeren vanuit het hoofdwatersysteem naar het westen van de provincie Utrecht en naar Zuid-Holland. Als uitwerking van het Deltaprogramma wordt de KWA de komende jaren uitgebreid en robuuster aangelegd. Wij zetten bij deze werkzaamheden in op het zo optimaal benutten van meekoppelkansen op het gebied van o.a. natuur en recreatie en op het waarborgen van veiligheid van de regionale waterkeringen.

Toelichting

De KWA is een bestaande afspraak tussen waterschappen en Rijkswaterstaat voor de (nood)watervoorziening van (Midden-)West-Nederland via het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek, als door droogte en verzilting de normale waterinlaat vanuit de Hollandse IJssel bij Gouda moet worden stilgelegd. Door 13 m3/s aan het hoofdwatersysteem te onttrekken kan dan 6,9 m3/s via Lopikerwaard, de Leidsche Rijn/Oude Rijn en gekanaliseerde Hollandse IJssel naar West-Nederland worden doorgevoerd.

Door klimaatverandering en een groeiende watervraag in West-Nederland zal een uitgebreide KWA vaker en langer ingezet moeten worden. Om goed te kunnen anticiperen op de veranderende vraag is in het Deltaprogramma zoetwater gekozen voor een adaptieve strategie. De uitbreiding van de KWA zal daarom gefaseerd, flexibel en naar behoefte plaatsvinden. Ten behoeve van de zoetwateraanvoer na 2021 zal in de planperiode 2016-2021 een Joint Fact Finding plaatsvinden.

De inzet van de KWA voor de landbouw, natuur, het tegengaan van bodemdaling etc. betekent dat via een aantal watergangen extra water wordt doorgevoerd. Deze extra doorvoer kan een negatieve invloed hebben op de recreatie, veiligheid en de scheepvaart op en rond de watergangen. Bij de uitwerking van de KWA zetten wij ons in voor de waarborging van de Utrechtse belangen en zetten wij in op het optimaal meenemen van meekoppelkansen. Wanneer nodig wordt hierbij provinciaal instrumentarium, zoals PRS/PRV, ingezet.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Participeren

Participeren

Wij participeren bij de uitwerking van de KWA en zetten daarbij in op het optimaal benutten van meekoppelkansen op het gebied van o.a. natuur en recreatie en op het waarborgen van de veiligheid van de regionale waterkeringen.

5.2 Oppervlaktewater     

5.2.1 Oppervlaktewater en de Kaderrichtlijn Water (KRW)     

Voor het oppervlaktewater worden in dit plan de volgende zaken juridisch verankerd:

  • De onderbouwing van de gemaakte keuzes wat betreft de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen, de status van de oppervlaktewaterlichamen, de hoogte van de doelen per waterlichaam en de onderbouwing waarom de maatregelen niet allemaal voor 2021 kunnen worden uitgevoerd.
  • De KRW-doelen op het gebied van de waterkwaliteit voor de afzonderlijke en oppervlaktewaterlichamen.

Er liggen inhoudelijke en beleidsmatige keuzes ten grondslag aan de wijze waarop wij invulling geven aan de KRW. Deze keuzes zijn deels op deelstroomgebied door de waterbeheerders gezamenlijk gemaakt, vastgelegd in twee KRW-nota’s (KRW Adviesnota Schoon Water Rijn-West, juni 2014, Blijven werken aan schoon water, KRW Agenda Rijn-Oost 2016 - 2021, april 2014).

Een pragmatische strategie vormt daarbij ons uitgangspunt. Dat wil zeggen dat haalbare doelen moeten worden vastgesteld die betaalbaar zijn voor waterbeherende organisaties, betrokken partijen, instanties en de burger.

Alle KRW-relevante informatie over de oppervlaktewaterlichamen, zoals de doelen, de toestand, de geplande maatregelen en de uitvoering daarvan, wordt door de waterschappen, provincies en Rijkswaterstaat per waterlichaam samengebracht in een factsheet. De informatie uit de factsheets wordt door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu samengevoegd in het Stroomgebiedbeheerplan Rijn 2016-2021.

In Bijlage 2: Kaderrichtlijn Water is een uitgebreide toelichting over de Kaderrichtlijn Water opgenomen.

De Kaderrichtlijn Water gaat ook over het grondwater. Dit is uitgewerkt in 6.1 Grondwater en de Kaderrichtlijn Water.

5.2.1.1 Oppervlaktewaterlichamen KRW     

Beleid

Met dit plan leggen wij van de KRW-oppervlaktewaterlichamen de begrenzing, het watertype, de status, de ecologische doelen en de ecologische en chemische toestand vast (zie ook de afzonderlijke oppervlaktewaterlichamen).

Voor informatie over de oppervlaktewaterlichamen wordt verder verwezen naar de Factsheets oppervlaktewaterlichamen per waterschap, te raadplegen in het Waterkwaliteitsportaal van het Informatiehuis water via www.waterkwaliteitsportaal.nl onder het kopje ‘Rapportage’. Als u hier de meest recente link met factsheets aanklikt komt u in het overzicht met alle oppervlaktewaterlichamen (en grondwaterlichamen) per waterschap, die u vervolgens kunt raadplegen voor het betreffende oppervlaktewaterlichaam.

Begrenzing

Voor de provincie Utrecht gaan wij uit van 57 oppervlaktewaterlichamen. In de provincie Utrecht liggen weliswaar 59 oppervlaktewaterlichamen, maar wij laten er twee buiten beschouwing, omdat deze voor het grootste deel in Noord-Holland liggen. Van enkele oppervlaktewaterlichamen is de begrenzing gewijzigd ten opzichte van 2009, in de meeste gevallen gaat het om beperkte wijzigingen.

Status

In de provincie Utrecht hebben 17 oppervlaktewaterlichamen de status ‘sterk veranderd’ en zijn 40 waterlichamen ‘kunstmatig’.

Ecologische doelen

De ecologische doelen zoals die zijn vastgesteld in het deelplan KRW 2009 blijven gehandhaafd. Voor enkele waterlichamen zijn de ecologische doelen beperkt aangepast, dit heeft geen gevolgen voor ambities en maatregelen. Zie Tabel 1: Doelhoogtes (GEP's voor ecologische kwaliteitselementen en fysisch-chemische ondersteunende parameters) per oppervlaktewaterlichaam voor gedetailleerde informatie over de ecologische doelen.

Uitgangspunt is dat voor het realiseren van KRW-doelen de huidige functies als wonen, werken, landbouw, natuur en recreatie niet - of in slechts beperkte mate - worden bijgesteld.

Ecologische en chemische toestand

In Tabel 2: Status, type en oordeel per oppervlaktewaterlichaam is een uitgebreid overzicht opgenomen van de huidige ecologische en chemische toestand van de oppervlaktewaterlichamen in de provincie Utrecht. In onderstaande tabellen is dit kort weergegeven. Volgens het principe ‘one out-all out’ bepaalt het laagst scorende kwaliteitselement de klasse van de huidige ecologische en chemische toestand van het waterlichaam. De bepaling van de huidige toestand is van belang om te toetsen of er geen sprake is van achteruitgang. Het beginsel van ‘geen achteruitgang’ is een belangrijk uitgangspunt van de KRW.

Ecologische toestand

Percentage

Aantal oppervlaktewaterlichamen

Slecht

5 %

3

Ontoereikend

39 %

22

Matig

56 %

32

Goed

0 %

0

Chemische toestand

Percentage

Aantal oppervlaktewaterlichamen

Voldoet niet

46 %

26

Voldoet

54 %

31

De vergelijking met de vorige planperiode laat schijnbare achteruitgang zien. In de praktijk blijkt er vaak geen werkelijke achteruitgang te zijn, maar wordt de slechtere beoordeling veroorzaakt door veranderde maatlatten of normen, een andere typering (en dus toetsing aan een andere maatlat), natuurlijke variatie in meetresultaten of een verbeterde nauwkeurigheid van de metingen.

Maatregelen

De waterschappen bepalen de maatregelen voor de oppervlaktewaterlichamen. De nadruk ligt op het inzetten van middelen op de meest kosteneffectieve maatregelen. De keuzes die gemaakt worden bij de afweging van maatregelen moeten helder en transparant worden vastgelegd in plannen.

Voor de nu vastgestelde maatregelen geldt dat deze in de planperiode 2016-2021 moeten worden uitgevoerd. Wij maken met de waterschappen afspraken over de uitvoering van de maatregelen.

Informatie over de maatregelen is te vinden bij de beschrijving van de afzonderlijke oppervlaktewaterlichamen in dit plan.

De maatregelen ter vermindering van nutriënten zijn zoveel mogelijk gekoppeld aan instrumenten om ze te implementeren. Speciale aandacht is besteed aan de financiële prikkels in het kader van de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), waarbij de inzet is om landbouwsubsidies te koppelen aan het realiseren van maatschappelijke meerwaarde voor water, bodem, klimaat en biodiversiteit. Wij zullen zoveel mogelijk het subsidie instrument inzetten voor de realisering van KRW maatregelen.

Toelichting

Begrenzing

In de provincie Utrecht liggen 59 oppervlaktewaterlichamen. De oppervlaktewaterlichamen Wijde Blik en Ster en Zodden liggen slechts een heel klein deel binnen de grenzen van de provincie Utrecht. De vaststelling van de begrenzing van deze oppervlaktewaterlichamen gebeurt door provincie Noord Holland. Voor de provincie Utrecht gaan wij dus uit van 57 oppervlaktewaterlichamen.

De wijziging van de begrenzing van een aantal oppervlaktewaterlichamen gaat veelal om beperkte, administratieve verbeteringen die geen gevolgen hebben voor type, status, monitoring of toestand.

De voornaamste redenen voor de wijziging van de begrenzing zijn:

  • herinrichting van het waterlichaam, bijvoorbeeld om waterhuishoudkundige knelpunten op te lossen;
  • nieuwe inzichten in beïnvloeding kunnen ertoe leiden dat een apart waterlichaam is aangewezen;
  • door vergroting van het oppervlaktewaterlichaam neemt de mogelijkheid voor de beheerder toe om binnen de begrenzing van het waterlichaam zinvolle maatregelen te nemen.

Een belangrijke wijziging is Tienhovense Plassen, dat onderdeel was van waterlichaam Molenpolder. Het is nu bij het waterlichaam Loosdrechtse Plassen gevoegd, omdat dat qua stroomgebied correcter is.

Status

De statustoekenning is essentieel voor de bepaling van de ecologische doelstellingen zoals die per waterlichaam zijn aangegeven. Voor de sterk veranderde en kunstmatige wateren mogen de doelen worden aangepast zodat ze passen bij de onomkeerbare hydromorfologische aanpassingen in deze wateren. Voor het tweede Stroomgebiedbeheerplan (SGBP) 2016-2021 is de status van de oppervlaktewaterlichamen opnieuw bepaald.

Per waterlichaam is een en ander gespecificeerd in de factsheets bij de afzonderlijke objecten in dit plan. De waterschappen hebben verantwoordingsdocumenten opgesteld waarin de status voor de waterlichamen verder wordt onderbouwd.

Ecologische doelen

Voor alle 57 waterlichamen in provincie Utrecht zijn aan de hand van maatlatten afzonderlijke doelen afgeleid. Op basis van nieuwe maatlatten, nieuwe inzichten in de effectiviteit van maatregelen en strengere normen voor nutriënten zijn in enkele waterlichamen de ecologische doelen beperkt aangepast ten opzichte van de vorige planperiode. Dit zijn doorgaans administratieve aanpassingen die geen gevolgen hebben voor ambities en maatregelen.

Ecologische en chemische toestand

De bepaling van de huidige toestand is van belang om te toetsen of er wel of geen sprake is van achteruitgang in de toestand. Het beginsel van ‘geen achteruitgang’ is een belangrijk uitgangspunt van de KRW. Volgens de KRW is van een achteruitgang van de toestand sprake als een waterlichaam in een slechtere ‘toestandsklasse’ terechtkomt ten opzichte van het referentiejaar 2009.

Met het bepalen van de huidige toestand kan tevens op termijn het effect van de maatregelen worden beoordeeld.

Ecologische toestand

De ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen is opgebouwd uit biologische en fysisch-chemische kwaliteitselementen. Volgens het principe "one out- all out" bepaalt het laagst scorende kwaliteitselement de klasse van de huidige ecologische toestand van het waterlichaam. In vergelijking met de toestand in 2009 is een verschuiving te zien van 10 OWL naar een betere klasse en 10 OWL naar een lagere klasse. In de praktijk blijkt er vaak geen sprake te zijn van werkelijke achteruitgang, maar wordt een verschuiving geconstateerd door veranderde maatlatten, een nieuwe typering, nauwkeuriger meten en/of toeval.

Veel oppervlaktewateren zijn te voedselrijk. Werkelijke verbetering van de waterkwaliteit is alleen mogelijk als de belasting met nutriënten wordt verminderd. Voor een effectieve aanpak van nutriëntenemissies is een intensieve inzet van overheden én de landbouwsector nodig. Daarover zijn in het kader van het Nutriëntenadvies Rijn-West en Deltaplan Agrarisch Waterbeheer afspraken gemaakt, onder andere het Besluit tot samenwerken nutriënten Rijn-West van juni 2013 en de Bestuursovereenkomst nutriënten in Veenweiden Rijn-West, oktober 2013.

Een deel van de nutriënten is afkomstig uit niet beïnvloedbare natuurlijke bronnen zoals voedselrijke kwel. Niet-beïnvloedbare bronnen worden beschouwd als natuurlijke achtergrondbelasting. Voor waterlichamen die te maken hebben met een substantiële achtergrondbelasting is het behalen van eerder geformuleerde doelen niet haalbaar. Bij de vraag of doelactualisatie aan de orde is, wordt het stappenplan als leidraad gehanteerd. Het stappenplan is afkomstig uit het rapport "Nutriëntenmaatwerk in de polder" van de Nutriëntenadviesgroep Waterschappen Rijn-West (2012).

Chemische toestand

In de Nederlandse wetgeving zijn normen voor chemische stoffen vastgelegd in het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water (Bkmw, 2009) en de Ministeriële Regeling Monitoring Kaderrichtlijn (MR, 2010). Deze normen zijn van toepassing op alle oppervlaktewaterlichamen. Zowel het Bkmw als de Ministeriële Regeling worden in 2015 /2016 herzien.

Naast deze lijst met wettelijke geldende normen is er een ‘schaduwlijst’ van normen voor stoffen die nog niet in regelgeving zijn vastgelegd, waaronder normen voor medicijnen. De risico’s voor deze stoffen worden de komende jaren onderzocht. Dit kan gevolgen hebben voor het Monitoringsprogramma KRW en eventueel te treffen maatregelen.

De doelen voor de chemische kwaliteit van het oppervlaktewater worden uitgedrukt in normen voor de concentraties van een aantal stoffen. De kwaliteit is bepaald op grond van de gemeten concentraties van 33 prioritaire stoffen plus acht stoffen/stofgroepen. De chemische toestand is ontoereikend als één of meer van deze stoffen/stofgroepen in normoverschrijdende concentraties wordt gemeten (‘one out-all out’).

In 2014 voldeden 31 van de 57 oppervlaktewaterlichamen aan een goede chemische toestand, 21 minder dan in 2014. Toch is de chemische kwaliteit sindsdien niet verslechterd. De belangrijkste redenen voor de slechtere beoordeling zijn:

  • Voor een aantal prioritaire stoffen zijn de normen strenger geworden;
  • Wij kunnen inmiddels beter meten: stoffen waarvan de norm in 2009 nog onder de detectiegrens lag kunnen nu wel in zulke lage concentraties worden gemeten.

In dergelijke gevallen kan de chemische toestand in 2014 slechter worden beoordeeld terwijl er van een werkelijke achteruitgang geen sprake is.

Maatregelen

Het bereiken van de doelen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle partners in de KRW. Rijk, provincies, waterbeheerders, gemeenten en ook de maatschappelijke partners zoals bedrijven, terreinbeheerders en maatschappelijke organisaties voeren maatregelen uit. De keuzes die gemaakt worden bij de afweging van maatregelen staan in de factsheets en waterplannen van de waterbeheerders. Met de waterschappen maken wij afspraken over de uitvoering van de maatregelen.

Bij het maken van keuzes voor het maatregelenpakket 2016-2021 staan effectiviteit, afweging van maatschappelijke belangen en beschikbare middelen voorop. Wij brengen in deze planperiode focus aan in het maatregelenpakket. De nadruk ligt op het inzetten van middelen op de meest kosteneffectieve maatregelen. De samenwerkende partijen leggen voor het maatregelenpakket 2016-2021 de prioriteit bij betekenisvolle stappen in een aantal kansrijke of te beschermen gebieden en niet op kleine stappen verspreid over alle waterlichamen. Het invullen van deze prioriteiten heeft geleid tot maatwerk per beheergebied.

Voor de vastgestelde maatregelen geldt dat deze in de planperiode 2016-2021 moeten worden uitgevoerd. Halverwege de planperiode moet over de voortgang van de uitvoering worden gerapporteerd aan de Europese Commissie. Op dat moment (in het 3e jaar van de planperiode) moeten de maatregelen operationeel zijn.

Voor een aantal maatregelen geldt dat deze pas na 2021 kunnen worden uitgevoerd. Deze zijn al wel opgenomen in de factsheets.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem.

Provinciale rol

Reguleren, participeren, stimuleren

Reguleren

Juridisch verankeren van doelen, type, status en huidige toestand. Afspraken maken met waterschappen over de uitvoering van maatregelen.

Participeren

Door de inzet van instrumenten als POP3, groenblauwe diensten, AVP, strategisch grondbeleid helpen wij mee aan het bereiken van de afgesproken waterdoelen.

Wij trekken het traject “Verminderen nutriënten in veenweide Rijn West”.

Stimuleren

Wij stimuleren de gebiedsgerichte aanpak van projecten en maatregelen en het koppelen aan andere beleidsdoelstellingen, o.a. de realisatie van het provinciaal Natuurnetwerk (EHS) en Agenda Vitaal Platteland (AVP). Daarmee stimuleren wij ook een verdere vergroting van het maatschappelijk draagvlak voor de uitvoering van maatregelen.

5.2.1.1.1 Oppervlaktewaterlichaam NL09_14_2 Kanalen Vijfheerenlanden     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.2 Oppervlaktewaterlichaam NL09_19_2 Merwedekanaal/Stenenhoek     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.3 Oppervlaktewaterlichaam NL11_1_1 Amstellandboezem     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.4 Oppervlaktewaterlichaam NL11_1_2 Vecht     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.5 Oppervlaktewaterlichaam NL11_2_3 Vaarten Ronde Venen     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.6 Oppervlaktewaterlichaam NL11_2_7 Vaarten Groot Mijdrecht     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.7 Oppervlaktewaterlichaam NL11_3_4 Vinkeveense Plassen     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.8 Oppervlaktewaterlichaam NL11_3_8 Grote Maarsseveense Plas     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.9 Oppervlaktewaterlichaam NL11_5_1 Loosdrechtse Plassen     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.10 Oppervlaktewaterlichaam NL11_5_4 Terra Nova     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.11 Oppervlaktewaterlichaam NL11_6_5 Molenpolder en Tienhovense Plassen     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.12 Oppervlaktewaterlichaam NL11_7_1 Botshol     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.13 Oppervlaktewaterlichaam NL11_8_1 Tussenboezem Vinkeveen a     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.14 Oppervlaktewaterlichaam NL11_8_2 Tussenboezem Vinkeveen b     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.15 Oppervlaktewaterlichaam NL14_1 Langbroekerwetering     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.16 Oppervlaktewaterlichaam NL14_10 Hollandse IJssel     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.17 Oppervlaktewaterlichaam NL14_11 De Keulevaart     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.18 Oppervlaktewaterlichaam NL14_12 De Pleijt     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.19 Oppervlaktewaterlichaam NL14_13 De Koekoek     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.20 Oppervlaktewaterlichaam NL14_15 Bijleveld     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.21 Oppervlaktewaterlichaam NL14_16 Leidsche Rijn     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.22 Oppervlaktewaterlichaam NL14_18 Galecop     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.23 Oppervlaktewaterlichaam NL14_19 Gerverscop     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.24 Oppervlaktewaterlichaam NL14_2 Kromme Rijn     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.25 Oppervlaktewaterlichaam NL14_20 De Tol     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.26 Oppervlaktewaterlichaam NL14_21 Ouwenaar-Haarrijn     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.27 Oppervlaktewaterlichaam NL14_22 Wiericke's     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.28 Oppervlaktewaterlichaam NL14_23 Snelrewaard     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.29 Oppervlaktewaterlichaam NL14_24 Lange Linschoten     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.30 Oppervlaktewaterlichaam NL14_25 Montfoortse Vaart     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.31 Oppervlaktewaterlichaam NL14_27 Oude Rijn     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.32 Oppervlaktewaterlichaam NL14_28 Zegveld     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.33 Oppervlaktewaterlichaam NL14_29 Grecht     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.34 Oppervlaktewaterlichaam NL14_3 Westerlaak     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.35 Oppervlaktewaterlichaam NL14_30 Kockengen     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.36 Oppervlaktewaterlichaam NL14_31 Kamerik Teijlingens     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.37 Oppervlaktewaterlichaam NL14_32 Houtensewetering     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.38 Oppervlaktewaterlichaam NL14_4 Honswijk     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.39 Oppervlaktewaterlichaam NL14_5 Biltse Grift     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.40 Oppervlaktewaterlichaam NL14_6 Ravensewetering     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.41 Oppervlaktewaterlichaam NL14_7 Merwedekanaal     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.42 Oppervlaktewaterlichaam NL14_8 Binnenstad Utrecht     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.43 Oppervlaktewaterlichaam NL14_9 Maartensdijk     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.44 Oppervlaktewaterlichaam NL43_15 Valleikanaal     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.45 Oppervlaktewaterlichaam NL43_16 Zijdewetering     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.46 Oppervlaktewaterlichaam NL43_17 Lunterse Beek     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.47 Oppervlaktewaterlichaam NL43_18 Heiligenbergerbeek     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.48 Oppervlaktewaterlichaam NL43_19 Modderbeek     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.49 Oppervlaktewaterlichaam NL43_22 Middenloop Barneveldse Beek     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.50 Oppervlaktewaterlichaam NL43_23 Benedenloop Barneveldse Beek     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.51 Oppervlaktewaterlichaam NL43_24 Esvelderbeek     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.52 Oppervlaktewaterlichaam NL43_25 Moorsterbeek     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.53 Oppervlaktewaterlichaam NL43_26 Hoevelakense Beek     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.54 Oppervlaktewaterlichaam NL43_27 Eem     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.55 Oppervlaktewaterlichaam NL43_29 Eemnesservaart     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.56 Oppervlaktewaterlichaam NL43_30 Noorderwetering     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.1.57 Oppervlaktewaterlichaam NL43_31 Haarse Wetering     

http://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

5.2.1.2 Oppervlaktewaterwinning bestemd voor menselijke consumptie     

Beleid

Op oppervlaktewaterwinningen voor menselijke consumptie is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van toepassing. Voor het oppervlaktewater bestemd voor de productie van drinkwater gelden voor de waterbeheerder (Rijkswaterstaat) de richt- en streefwaarden voor drinkwater uit het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water (Bkmw). Daarnaast geldt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater niet mag verslechteren. Het drinkwaterbedrijf moet voldoen aan de Drinkwaterwet en het bijbehorende Drinkwaterbesluit. De normen en parameters komen niet altijd overeen met het Bkmw.

De oppervlaktewaterwinningen worden ruimtelijk beschermd door een beschermingszone die is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en bijbehorende regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Wij vragen gemeenten om te voorkomen dat binnen dit gebied ruimtelijke plannen een verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit veroorzaken.

Verder dragen wij bij aan (preventieve) maatregelen van Rijkswaterstaat om de winning Nieuwegein-C. Biemond goed te beschermen (verkleinen risico op calamiteiten bij bedrijven waarvoor wij bevoegd gezag zijn).

Toelichting

In de provincie Utrecht zijn twee oppervlaktewaterwinningen voor drinkwater aanwezig, namelijk bij Nieuwegein en Nieuwersluis. Het oppervlaktewater wordt gewonnen uit het Lekkanaal resp. het Amsterdam-Rijnkanaal voor levering aan andere provincies, met name Noord-Holland. Rijkswaterstaat is waterkwaliteitsbeheerder van het water waaruit wordt gewonnen. Rijkswaterstaat heeft in het Beheer- en ontwikkelplan Rijkswateren (BPRW) 2010-2015 een beschermingszone rond de innamepunten opgenomen. De beschermingszone is een op kaart begrensd gebied waarbinnen zo nodig aanvullende maatregelen worden genomen om de winning van ruwwater voor de bereiding van drinkwater te waarborgen. De beschermingszone is tevens vastgelegd in de PRS en PRV als beschermingszone waterwinning voor drinkwater en wordt daarmee ruimtelijk beschermd. Gemeenten moeten in hun vestigingsbeleid rekening houden met de winningen. Functiewijzigingen mogen in deze zones niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater voor de waterwinning. Indien nodig moeten maatregelen genomen worden om dit te voorkomen.

Onder onze regie zijn er voor beide winningen gebiedsdossiers opgesteld waarbij een analyse is uitgevoerd van de risico’s voor de oppervlaktewaterwinningen. De hieruit voortgekomen maatregelen zijn in twee uitvoeringsprogramma’s opgenomen. Voor de uitvoering van het programma waterwinning Nieuwegein is een convenant met alle betrokken partijen afgesloten. Wij participeren bij de uitvoering van de maatregelen. De maatregelen voor de waterwinning Nieuwersluis zijn opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Drinkwater provincie Utrecht 2014-2021. Rijkswaterstaat werkt mee aan de uitvoering van de opgenomen maatregelen.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Behoud van de strategische watervoorraden.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren

Wij vragen gemeenten om te voorkomen dat binnen dit gebied ruimtelijke plannen een verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit veroorzaken.

Participeren

Convenant Uitvoeringsprogramma waterwinning Nieuwegein-C. Biemond 2014-2021. Trekker van het convenant is Rijkswaterstaat. Voor Nieuwegein-C. Biemond en Nieuwersluis dragen wij bij aan de uitvoering van de maatregelen uit het uitvoeringsprogramma.

Afspraken voor de winning Nieuwersluis worden betrokken bij de afspraken voor de winning Bethunepolder, als onderdeel van het Uitvoeringsprogramma Drinkwater provincie Utrecht 2014-2021.

5.2.2 Oppervlaktewater niet-KRW     

Beleid

Wij vinden het van belang dat ook voor oppervlaktewateren die niet als KRW-waterlichaam zijn vastgesteld (‘overige wateren’) chemische en ecologische doelen gelden.

Voor de chemische doelen sluiten wij aan bij de normen voor de chemie uit het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water (Bkmw 2009). Voor zowel de KRW-waterlichamen als overige wateren kunnen de in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water (Bkmw) en de onderliggende Ministeriële regeling monitoring opgenomen stoffen en de daar vermelde getalswaarden als vertrekpunt dienen voor afwegingen.

Wij verwachten dat de waterschappen deze normen met ingang van 2016 als uitgangspunt voor afwegingen toepassen op alle oppervlaktewateren in de provincie Utrecht.

In deze planperiode willen wij, in samenwerking met de waterschappen, de gemeenten en de betrokken buurprovincies, komen tot de vaststelling van ecologische doelen voor overige wateren. Uitgangspunt is dat in de hele provincie Utrecht de doelen op dezelfde wijze worden bepaald via de landelijk afgesproken methodiek. Hierbij maken wij gebruik van de “Handleiding doelafleiding overige wateren”, zoals vastgesteld door de Stuurgroep Water (november 2013). Wij sluiten aan bij de KRW voor wat betreft systematiek, rollen en verantwoordelijkheden.

Met waterschappen, gemeenten en buurprovincies werken wij uit voor welke wateren wij ecologische doelen bepalen. Bij deze afweging speelt voor ons het volgende een rol:

  • het effect op de KRW wateren;
  • prioriteitstelling op basis van de KRW en overig beleid in een gebied.

Toelichting

Met de vaststelling van het Nationaal Waterplan in 2009 is het nationale kader van normen voor alle oppervlaktewateren komen te vervallen. Hierdoor ligt de nadruk op dit moment sterk op de oppervlaktewaterlichamen, zoals aangewezen voor de Kaderrichtlijn Water. Onder deze waterlichamen vallen alle grotere wateren. De zeer grote groep aan kleinere wateren dreigt hierdoor op de achtergrond te raken, terwijl juist deze wateren lokaal nog hoge ecologische waarden bevatten en gezamenlijk een groot deel (95%) van het Utrechtse oppervlaktewater beslaan. Daarnaast zijn veel van deze kleine wateren onlosmakelijk verbonden met de waterlichamen en bepalen deze ‘overige wateren’ mede de kwaliteit van de KRW-waterlichamen. In de overige wateren kunnen ook effectieve maatregelen worden genomen die naast een lokaal effect ook positief doorwerken in de rest van het stroomgebied. De overige wateren vormen daarmee een belangrijk onderdeel van het stroomgebiedsuitgangspunt zoals opgenomen in de KRW en zijn van groot belang in het watersysteem als geheel.

De waterschappen hebben behoefte aan chemische en ecologische doelen voor de overige wateren als juridisch toetsingskader voor het inschatten van de directe of indirecte invloed (afwenteling) van de overige wateren op de kwaliteitstoestand van een KRW oppervlaktewaterlichaam. Het principe van ‘geen achteruitgang’ van oppervlaktewater kan hierdoor worden getoetst (vergunning en handhaving). Daarnaast kunnen de doelen dienen voor de bescherming van de waterkwaliteit, als toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen en als handreiking voor inrichting, beheer en onderhoud.

De waterschappen hebben aangegeven vooral behoefte te hebben aan een uniforme landelijke systematiek voor de overige wateren aan de hand waarvan regionaal beleidsdoelen kunnen worden ontwikkeld. Deze systematiek moet aansluiten bij de methodiek van de KRW. Op deze manier kan goed worden gecommuniceerd met aangrenzende waterbeheerders en met andere belangen in een gebied en kan landelijk uniform worden gerapporteerd. Ook wordt het belangrijk gevonden voor de beleidsafstemming tussen overige wateren en de KRW-waterlichamen. De landelijke methodiek om doelen voor overige wateren mee te kunnen afleiden kent de volgende uitgangspunten:

  • De methodiek leidt niet tot nieuwe regelgeving en resultaatsverplichting.
  • Geen extra monitoringsinspanning, e.e.a. sluit aan bij de huidige monitoringsmeetnetten van waterschappen.
  • Regio's/deelstroomgebieden (waterschappen/provincies i.s.m. partijen) zijn vrij in het opstellen van doelen. Er wordt niet opgelegd om doelen voor overige wateren af te leiden. Indien men wel doelen gaat afleiden dan wel via deze standaard IPO/UvW methodiek.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren

Vastleggen van chemische en ecologische doelen voor overig water.

Participeren

Wij participeren in de trajecten van bepalen ecologische doelen van de buurprovincie. Wij leveren input aan het traject van de waterschappen.

5.2.3 Zwemwater     

Beleid

  • Wij willen de aanwezige officiële zwemwaterlocaties in oppervlaktewater (zomer 2014: 23 locaties) behouden dan wel uitbreiden tegen maatschappelijk verantwoorde kosten.
  • Wij zien toe op de veiligheid en waterkwaliteit van de aangewezen zwemwaterlocaties. Wij streven naar gezond en veilig zwemwater met de resultaatsverplichting voor de waterbeheerder en houder van de zwemlocatie om voor alle aangewezen zwemlocaties de classificatie ‘aanvaardbaar’ tenminste te behouden en zo mogelijk de classificatie ‘goed’ of ‘uitstekend’ te bereiken.
  • Indien bij een structureel slechte waterkwaliteit de classificatie ‘aanvaardbaar’ onhaalbaar of onevenredig duur is, leggen wij een permanent zwemverbod op en trekken de aanwijzing met functie zwemwater in.
  • Wij communiceren over de aangewezen zwemlocaties (website, folder).

Toelichting

Bestaande zwemwaterlocaties

Veilig en schoon zwemwater draagt bij aan een positieve beleving van water. Ieder zomerseizoen kan het publiek weer veilig zwemmen op de 23 officiële locaties in oppervlaktewater die door ons zijn aangewezen.

De ambitie voor bestaande zwemwaterlocaties, zoals verankerd in de Visie Recreatie en Toerisme 2020, richt zich op het verbeteren van zwemwaterlocaties rondom de steden Utrecht en Amersfoort. Onze ambitie is hierbij dat de bestaande locaties behouden blijven en tenminste van de classificatie ‘aanvaardbaar’ zijn. Tevens spannen wij ons in om de classificatie ‘goed’ of ‘uitstekend’ te halen. Dit alles wel tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De werkzaamheden hiervoor zijn vastgelegd in de Wet- en het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz/Bhvbz). Daarmee voldoen wij ook aan de verplichtingen die de EU Zwemwaterrichtlijn (2006/7/EG) stelt.

Wij zijn in dit kader onder meer verantwoordelijk voor een beleidskader en de strategische doelen op regionaal niveau. Andere belangrijke verantwoordelijkheden vanuit de Whvbz zijn de functietoekenning zwemwater voor regionale wateren (Rijkswaterstaat doet dat voor rijkswateren), het jaarlijkse aanwijzingsbesluit zwemwater en het opleggen van een zwemverbod of afgeven van een negatief zwemadvies. Tevens hebben wij verschillende taken op het gebied van publieksparticipatie en publieksvoorlichting. De uitvoering van diverse taken gaat in nauwe samenwerking met diverse partners waaronder de mede-overheden. De waterschappen en Rijkswaterstaat zijn verantwoordelijk voor het operationele beheer van respectievelijk regionale wateren en rijkswateren. Belangrijke taken van de beheerder zijn het opstellen van zwemwaterprofielen, het zwemwateronderzoek en het in stand houden en waar nodig het verbeteren van de waterkwaliteit. De zwemwateren zijn ook beschermde gebieden zoals beschreven in de Kader Richtlijn Water.

Participatie en communicatie

In navolging van de EU zwemwaterrichtlijn worden jaarlijks, vóór aanvang van het zwemseizoen, zwemlocaties aangewezen door Gedeputeerde Staten van de provincie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van publieksparticipatie. Na aanwijzing van de zwemwateren maken wij een zwemwaterfolder om het publiek te informeren over de zwemwateren waar gedurende het betreffende zwemseizoen kan worden gezwommen. Tijdens het zwemseizoen informeren wij het publiek over de actuele kwaliteit en veiligheid van het zwemwater. Centrale plaats van communicatie is www.zwemwater.nl. Wij informeren nadrukkelijk bij een zwemverbod of negatief zwemadvies.

Nieuwe zwemwaterlocaties

Wij constateren een toenemende vraag naar nieuwe zwemlocaties. De ambitie voor nieuwe locaties, zoals verankerd in de Visie Recreatie en Toerisme 2020, richt zich in eerste instantie op de steden Utrecht en Amersfoort. Hiervoor hebben wij planologische ruimte verankerd in de PRS in zogenoemde recreatiezones. Hierbij moet het initiatief in eerste aanzet bij deze gemeenten liggen. In het ruimtelijk spoor bekijken wij vroegtijdig wat de mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling van een zwemwaterfunctie.

Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme).

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren

Uitvoering van de Wet- en het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz/Bhvbz). Daarmee voldoen wij ook aan de verplichtingen die de EU Zwemwaterrichtlijn (2006/7/EG) oplegt.

Artikel 4.8 Waterbesluit.

Participeren

Wij participeren in gebiedsprojecten en ruimtelijke plannen waar eventueel een nieuwe zwemwaterlocatie aan de orde kan zijn.

5.3 Bodemdaling     

In de provincie Utrecht komen diverse bodemtypen voor, de zandige Utrechtse Heuvelrug, de kleiafzettingen van de Rijn en Eem, droogmakerijen en veenbodems. Met name in het westen van de provincie treffen wij op uitgebreide schaal deze veenbodems aan. Veen is van oorsprong een slappe bodem die in duizenden jaren is ontstaan uit niet verteerde plantenresten. Sinds de mens de veenbodems is gaan gebruiken als landbouwgrond en om op te wonen, is het veen gaan dalen. Dit proces van bodemdaling zal nog eeuwen doorgaan tot al het veen is verdwenen.

Het verdwijnen van het veen heeft gevolgen voor het gebruik en beheer. Het waterbeheer is in grote mate bepalend voor de snelheid waarmee het veen verdwijnt. Vandaar dat wij beperkingen aan het waterbeheer en het gebruik kennen. Daarnaast hebben recente studies aangetoond dat differentiatie en maatwerk op de lange termijn wenselijk zijn. Het is nog te vroeg in het proces om deze nieuwe inzichten om te zetten in provincie dekkend beleid. Hiervoor is een traject opgestart wat ertoe moet leiden om het bodemdalingsbeleid te differentiëren. De aanleiding voor dit traject is beschreven in 5.3.2 Beleidsvorming bodemdaling (toelichtend). Vooralsnog blijft het bestaande beleid ongewijzigd van kracht, zoals is beschreven in 5.3.1 Beperken bodemdaling.

5.3.1 Beperken bodemdaling     

Beleid

In veengebieden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking geldt een maximale drooglegging van 60 cm (gemiddeld per peilvak). Dit behoudens eerder gemaakte afspraken in het kader van de landinrichtingsprojecten Lopikerwaard en Eemland.

Wij vragen de waterbeheerder aandacht te hebben voor het beperken van de bodemdaling en het tegengaan van versnippering. In veengebieden willen wij geen vergroting van de drooglegging tenzij dit noodzakelijk is voor het duurzaam uitoefenen van de functie. Wij vragen de waterbeheerder bij nieuwe peilbesluiten er naar te streven waar mogelijk de drooglegging te beperken tot 60 cm.

Toelichting

Veengebieden zijn gebieden met in de bovenste 80 cm van het bodemprofiel 40 cm of meer veen (definitie Stiboka). De kaart is gebaseerd op de Bodemkaart Veengebieden provincie Utrecht (februari 2008). Voor meer detail wordt naar deze Bodemkaart verwezen (link toevoegen).

De provincie Utrecht heeft een aanzienlijk areaal veenbodem. Afhankelijk van het aandeel veen of klei in de bodem daalt het maaiveld met een bepaalde snelheid. Ook wateronttrekking, grondwaterpeil, oxidatie van veen en druk van buitenaf beïnvloeden de snelheid van bodemdaling. Sommige delen van het landschap dalen daarentegen bijna niet. Ook deze ongelijke maaivelddaling kan problemen veroorzaken voor het bodem- en watersysteem. Knelpunten zijn versnippering van het watersysteem, slechte waterkwaliteit (droge perioden), wateroverlast (natte perioden) en verzilting door zoute kwel uit de ondergrond (diepe droogmakerijen). Doordat deze knelpunten in de loop der tijd versterken, wordt de waterhuishouding in de veengebieden slechter beheersbaar en kostbaarder. Ook kunnen er meer verzakkingen van gebouwen en wegen optreden en kunnen de gevolgen bij overstromingen groter worden.

Onze langetermijndoelstelling voor de bodemdalingsgevoelige gronden, zoals vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS), is de gevolgen van daling van het maaiveld beperken, zodat er een robuust en klimaatbestendig bodem- en watersysteem bestaat tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Daarbij houden wij rekening met de (landschappelijke) kernkwaliteiten van het gebied en met een economisch vitaal platteland.

In de landbouwgebieden met veengronden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking, sluiten wij in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) bodembewerkingen die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht uit. Door dit Bodem-, Water- en Milieuplan beperken wij de drooglegging. Het scheuren voor graslandverbetering is wel toegestaan. Dit behoudens eerder gemaakte afspraken in het kader van de landinrichtingsprojecten Lopikerwaard en Eemland, waarbij een grotere drooglegging dan 60 cm is afgesproken.

Wij zien bij voorkeur geen nieuwe bouwlocaties in veengebieden. Mocht bouwen toch nodig zijn, dan is het in deze gebieden extra belangrijk rekening te houden met de eisen die de eigenschappen van het bodem- en watersysteem ter plaatse stellen. Wij vragen gemeenten hierover vroegtijdig met ons in overleg te treden.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren

Artikel 4.1.2 PRS en 2.1 PRV.

Participeren

Wij participeren in onderzoekstrajecten naar de effecten van bodemdaling. Wij nemen deel aan gebiedsprocessen van waterschappen bij het opstellen van watergebiedsplannen en peilbesluiten.

Wij participeren in het Programma Westelijke Veenweiden (Groot Wilnis Vinkeveen, Noorderpark/Oostelijke Vechtplassen), als onderdeel van de Agenda Vitaal Platteland.

Wij initiëren en participeren in onderzoeken naar adaptatiemogelijkheden, zoals onderwaterdrainage en alternatieve vormen van gebruik. Daarnaast koppelen wij bodemdaling ook aan andere beleidsvelden die samenhangen, zoals ruimtelijke ontwikkeling. Hierbij werken wij samen met waterschappen, provincies, gemeenten en de gebiedscommissies.

5.3.2 Beleidsvorming bodemdaling (toelichtend)     

Toelichting

Voor het gehele veengebied wordt onderzocht of beleidsdifferentiatie gewenst is.

Het beheer van het veenweidegebied is complex. Er zijn veel tegengestelde belangen, die lastig verenigbaar zijn. Bovendien daalt door ontwatering de veenbodem, wat leidt tot toenemende kosten. Recente inzichten hebben aangetoond dat een uniform beleid niet overal past op dit complexe watersysteem.

Een langetermijnbeeld van de gevolgen van bodemdaling is noodzakelijk. Daarom hebben wij samen met Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en provincie Zuid-Holland in 2012 de studie ”Toekomstverkenning bodemdalingsgevoelig gebied” gestart. Dit project is onderdeel van het Ruimtelijk Actieprogramma 2012-2015 (RAP2) en is tevens een kernproject van de Stuurgroep Groene Hart. De inzichten uit de eerste fase van de toekomstverkenning roepen de vraag op of het uniform remmen van bodemdaling overal de juiste beleidsstrategie is. Op locaties waar op lange termijn de kosten sterk stijgen en ongewenste landschappelijke of ecologische effecten optreden, zouden nog strengere restricties voor het waterbeheer en het landgebruik moeten gelden. Op andere locaties ontstaan op termijn wellicht helemaal geen knelpunten en valt te overwegen alle nu geldende restricties voor het remmen van de bodemdaling op te heffen.

In 2014 is de tweede fase van dit proces opgestart. Hierbij is opgeschaald naar het niveau van het Groene Hart. Daarnaast zoomen wij in deze fase in op knelpuntgebieden.

Rondom Kockengen zijn wij in het kader van het omgaan met bodemdaling een gebiedsproces gestart waarbij wij met de gebruikers van het gebied een duurzaam toekomstperspectief proberen te realiseren. Als een dergelijk gebiedsproces tot goede resultaten leidt kan dit later in meer gebieden worden toegepast. Wij initiëren een grootschalige proef naar de effecten van onderwaterdrainage (Zegveld en Groot Wilnis-Vinkeveen). Wij participeren in diverse studies naar innovaties in de landbouw gerelateerd aan dit bodemdalingsvraagstuk. Op basis van de uitkomsten van deze studies en gebiedspilots is de verwachting dat in de planperiode 2016-2021 de differentiatie van het bodemdalingsbeleid zal worden uitgewerkt en verankerd.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren

Wij verwachten in de planperiode 2016-2021 de differentiatie van het bodemdalingsbeleid uit te werken en te verankeren in regelgeving.

Participeren

Wij participeren in ”Toekomstverkenning bodemdalingsgevoelig gebied”.

Wij participeren in diverse studies naar innovaties in de landbouw gerelateerd aan dit bodemdalingsvraagstuk.

5.4 Vaarwegen     

Beleid

Vaarwegen moeten hun functie voor recreatietoervaart en beroepsvaart kunnen vervullen.

  1. In de Waterverordening hebben wij de vaarwegen opgenomen die wij van regionaal belang achten.
  2. Wij stellen op basis van de Waterverordening provincie Utrecht de vaardiepten, de brugbedieningstijden en de brughoogtes vast om voldoende capaciteit te bieden aan de recreatietoer- en beroepsvaart. Voor de beroepsvaarwegen zijn de Richtlijnen vaarwegen uitgangspunt. Voor de recreatieve vaarwegen vormen de richtlijnen uit de Beleidsvisie Recreatietoervaart (BRTN) het uitgangspunt. Uitgangspunt is dat het bedieningsregime van bruggen en sluizen voldoende ruim is en dat de bedieningstijden goed op elkaar zijn afgestemd. Hiermee wordt tevens gestimuleerd dat de recreatievaart zoveel mogelijk gebruik maakt van de recreatieve vaarwegen, zodat de beroepsvaart de ruimte heeft op het hoofdvaarwegennet. Het recreatieve toervaartnet is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS).
  3. Wij dragen zorg voor de vaarwegen die bij ons in beheer zijn. Het gaat hierbij onder meer om het op diepte houden, het oeveronderhoud en de vergunningverlening en handhaving op de provinciale vaarwegen.
  4. Het beheer van vaarwegen berust in de meeste gevallen bij de waterschappen. Wij zetten ons in voor de overdracht van het vaarwegbeheer van de Oude Rijn-West indien dit de doelmatigheid van het beheer bevordert.
  5. Wij beoordelen het vijfjaarlijks onderhoudsverslag van de beheerders van de vaarwegen opgenomen in de lijsten A en B van de Waterverordening provincie Utrecht.
  6. De kleinere wateren, die niet zijn opgenomen in de Waterverordening provincie Utrecht, kunnen wel een functie vervullen voor de kleine watersport (kanoën, roeien, sloepvaren etc.). Waar mogelijk dient hieraan medewerking te worden verleend door de beheerders van deze wateren. Deze wateren zijn opgenomen in de Visie Recreatie en Toerisme 2020.

Toelichting

Vaarwegen in de provincie dienen een economisch en maatschappelijk belang en worden gebruikt door de beroeps- en recreatievaart. Het recreatietoervaartnet (BRTN) is grotendeels opgenomen in de Waterverordening provincie Utrecht. Door toezending van het onderhoudsverslag door beheerders wordt toegezien op de bevaarbaarheid van de wateren. Het vaststellen van de brugbedieningstijden en de doorvaarthoogtes door GS bevordert eveneens de bevaarbaarheid en de instandhouding van een routestructuur. De routestructuur wordt hiermee beschermd, omdat de zwakste schakel in de route de sterkte bepaalt. De vaarwegen die in beheer zijn bij Rijkswaterstaat en de vaarwegen die in hoge mate niet voldoen aan de BRTN-richtlijnen zijn niet opgenomen. Het hele recreatietoervaartnet – dus ook kleinere vaarwegen – is wel opgenomen in onze Visie Recreatie en Toerisme 2020.

Het merendeel van de vaarwegen is bij waterschappen in beheer. Wij zijn uitvoerder van het beheer van de Eem en de Oude Rijn-West. De provincies Noord-Holland en Zuid-Holland voeren het beheer uit voor respectievelijk de Amstel en het Merwedekanaal bezuiden de Lek.

Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme).

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

via Waterverordening provincie Utrecht.

6. Ondergrond     

De ondergrond bevat waardevolle onderdelen als bodem / grond, grondwater en ‘ruimte’, met uiteenlopende kwaliteiten. Door deze waarden neemt het gebruik van de ondergrond voor maatschappelijke opgaven als drinkwatervoorziening, duurzame energie en winning van grondstoffen en ook voor transport, wonen, werken en parkeren steeds verder toe. Ook is duidelijk dat het bodem- en watersysteem diensten levert voor bijvoorbeeld de landbouw, natuur en filteren van grondwater. Deze (groeiende) mogelijkheden zorgen voor een grotere druk op het gebruik van de ondergrond en voor een grotere samenhang tussen alle activiteiten op en in de ondergrond en vragen om het maken van beleidskeuzen. Wij benutten bijvoorbeeld de mogelijkheden voor ondiepe bodemenergie in bepaalde delen van de provincie en beschermen grond- en oppervlaktewater voor het bereiden van drinkwaterwinning in andere gebieden. Ook beschermen wij in de bodem aanwezige waarden als aardkundige en archeologische waarden. Tegelijkertijd moet er ruimte zijn voor (economische) ontwikkelingen rekening houdend met de waarden van het ‘ecosysteem’ voor nu en in de toekomst. In een gebiedsgerichte aanpak kunnen integraal en met toepassing van de lagenbenadering de diverse opgaven afgewogen worden rekening houdend met de eisen aan en de invloed op de basiskwaliteiten.

6.1 Grondwater en de Kaderrichtlijn Water     

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en haar dochterrichtlijn (Grondwaterrichtlijn, GWR) bepalen in belangrijke mate onze opgave en ambities voor het grondwater. Het gaat om het behouden of halen van een goede toestand van het grondwater wat betreft de kwantiteit én de kwaliteit.

In Utrecht gaat het om alle grondwatervoerende pakketten binnen de vier in Utrecht gelegen (delen van) KRW grondwaterlichamen. Gezamenlijk zijn deze provinciedekkend. De Kaderrichtlijn Water gaat ook over het oppervlaktewater. Dit is uitgewerkt in 5.2.1 Oppervlaktewater en de Kaderrichtlijn Water (KRW). In Bijlage 2: Kaderrichtlijn Water is een uitgebreide toelichting op de Kaderrichtlijn Water opgenomen.

De opgave en ambities voor grondwater moeten de Nederlandse grondwaterbeheerders op regionale en lokale schaal realiseren, vooral op basis van de wettelijke taken en bevoegdheden volgens de Waterwet, de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming.

Wij zijn mede verantwoordelijk voor het Utrechtse grondwater, naast de specifieke taken van het Rijk, de waterschappen en gemeenten. Wij zijn primair verantwoordelijk voor:

  • de uitvoering van de KRW (proces en doelbereik, te treffen maatregelen),
  • de strategie en deels uitvoering van het onttrekkingenbeleid. Wij zijn als zodanig kaderstellend voor de waterschappen,
  • de grondwaterkwaliteit: zowel algemeen voor de grondwaterlichamen (maatregelen), als voor een goede bescherming van de winningen voor menselijke consumptie en bescherming van de Natura 2000-gebieden.

Deze wettelijke taken bepalen in belangrijke mate de grondwaterambities, maar bieden ook beleidsruimte. In deze paragraaf geven wij aan hoe wij deze wettelijke taken invullen:

  • hoe gaan wij om met de verschillende -mogelijk concurrerende- grondwatervragers;
  • hoe zorgen wij ervoor dat de verschillende winningen voor menselijke consumptie en Natura 2000-gebieden voldoende zijn beschermd.

Beleid

Het algemene grondwaterbeleid is uitgewerkt in twaalf beleidslijnen:

  1. Wij zorgen dat de hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater geschikt is en blijft voor duurzaam gebruik door mens en natuur, waarbij de randvoorwaarden van de KRW en de GWR gelden.
  2. Wij zijn terughoudend in het aanwijzen van gebieden met een bijzonder grondwaterbeleid en/of -regelgeving. Wij doen dit pas als de noodzaak daartoe is aangetoond.
  3. Via vergunningverlening voor grondwateronttrekkingen voorkomen wij inefficiënt gebruik van grondwater.
  4. Wij reguleren grondwateronttrekkingen zodanig dat er een doelmatige verdeling van de beschikbare grondwaterhoeveelheid is en beperken zoveel mogelijk de negatieve effecten van die onttrekkingen op andere belangen.
  5. Bij vergunningaanvragen voor het onttrekken van grondwater beoordelen wij de effecten op het grondwater en op de daarvan afhankelijke belangen.
  6. Wij hanteren voor de grondwateronttrekkingen een indeling in winningen voor hoogwaardig, middelwaardig en laagwaardig gebruik. Criteria zijn de vereiste kwaliteit van het te onttrekken water en de vraag of er een openbaar belang mee wordt gediend. Naarmate het gebruiksdoel een hogere kwaliteit vereist en/of een openbaar doel dient, kennen wij aan de onttrekking een groter belang toe. Dit werkt door bij de vergunningverlening waar gebruikersbelangen (kunnen) conflicteren.

Hoogwaardig gebruik

Middelwaardig gebruik

Laagwaardig gebruik

Onttrekkingscategorie

(doel van de onttrekking)

Winningen ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening

  • Grondwateronttrekking voor watervoorziening van natuurgebieden
  • Ondiepe open bodemenergie
  • Industriële winningen ten behoeve van menselijke consumptie
  • Eigen winningen ten behoeve van menselijke consumptie

  • Industriële onttrekkingen – niet consumptief
  • Tijdelijke en permanente onttrekkingen voor bouwwerken en infrastructuur
  • Bodemsanering
  • Beregening en bevloeiing
  • Artesische bronnen
  • Bestrijding grondwateroverlast
  • Watervoorziening waterpartijen
  • Veedrenking

  1. Wij beperken het laagwaardig gebruik van grondwater door via het vergunningenbeleid aan te sturen op inzet van alternatieven voor dit gebruik.
  2. Als het verlenen van een onttrekkingsvergunning voor hoogwaardig(er) gebruik onevenredig wordt belemmerd door een bestaande onttrekking met een laagwaardiger gebruik, overwegen wij de vergunning voor het laagwaardiger gebruik in te trekken.
  3. Vergunningaanvragen en procedures voor intrekking van vergunningen, worden beoordeeld aan de hand van specifieke toetsingskaders en criteria voor het vergunningenbeleid.
  4. Wij zijn terughoudend om beschermingszones in te stellen ter bescherming van grondwater anders dan voor de openbare drinkwatervoorziening.
  5. De mate van regelgeving voor activiteiten binnen de grondwaterbeschermingszones voor de openbare drinkwatervoorziening stemmen wij af op de kwetsbaarheid van de specifieke locatie.
  6. Om te zorgen dat de grondwaterkwaliteit geschikt is voor functies zoals drinkwater of natuur, zorgen wij waar mogelijk met gebiedsgericht maatwerk en samenwerking met gebiedspartners voor een optimale keuze voor te treffen maatregelen.

Specifiek beleid vanuit de Kaderrichtlijn Water.

Wij zijn verantwoordelijk voor het bereiken van een goede toestand van de grondwaterlichamen en de grondwaterafhankelijke beschermde gebieden. Het gaat daarbij om zowel kwantitatieve als kwalitatieve eisen aan het grondwater. Onze doelen voor de grondwaterlichamen en de beschermde gebieden zijn als volgt:

  1. De (gehele) grondwaterlichamen moeten in een goede kwantitatieve en chemische toestand zijn. Dit betekent voor de kwantitatieve toestand: er is minimaal evenwicht tussen onttrekking en aanvulling, en de ingrepen van de mens op de grondwaterstanden hebben geen intrusies van zout water met verzilting tot gevolg, of een negatieve invloed op het oppervlaktewater of beschermde natuur. Voor de chemische toestand betekent dit dat deze voldoet aan de eisen van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water, dat er geen sprake is van een negatieve trend en dat de inbreng van verontreinigingen wordt voorkomen.
  2. Specifiek binnen de grondwaterlichamen moet voldaan worden aan de KRW-eisen voor menselijke consumptie (winningen).
  3. Specifiek binnen de grondwaterlichamen moet het grondwater in grondwaterafhankelijke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden) geschikt zijn voor de natuurdoelen (opheffen verdroging).

Wij kunnen overwegen om te faseren in het bereiken van een goede toestand (doelen later of verlagen) als de prognoses voor het bereiken van een goede toestand voor 2021 niet goed zijn. De analyse en afweging gebeuren voor ieder van de vier grondwaterlichamen afzonderlijk (zie paragrafen 6.1.1.1 t/m 6.1.1.4).

De begrenzing van grondwaterafhankelijke beschermde gebieden is door het Rijk in het Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta vastgesteld (middels het Register Beschermde gebieden). De begrenzing van de grondwaterlichamen in de provincie Utrecht hebben wij in het Waterplan provincie Utrecht 2010-2015, deelplan KRW, vastgesteld. Er is geen aanleiding om de begrenzing van de grondwaterlichamen te herzien en wij stellen deze hierbij opnieuw en ongewijzigd vast.

Maatregelen

Om de grondwaterdoelstellingen te realiseren, worden voor de periode 2016 - 2021 nieuwe maatregelen getroffen. Dit doen wij op basis van de analyse van de toestand, de risico’s en de trendontwikkeling van het grondwater en de in de periode 2010-2015 getroffen maatregelen. Wij hebben de ambitie om ook maatregelen te nemen om risico’s op belasting of verontreiniging van het grondwater te voorkomen, de zogenoemde prevent & limit-maatregelen, ook als de toestand nu goed is. KRW-maatregelen zijn in elk geval nodig als de toestand of prognose van het grondwater voor 2021 niet goed is. Wij hebben deze nieuwe maatregelen opgesteld in samenspraak met de gebiedspartners.

Het overzicht van de maatregelen staat samengevat in Bijlage 3: Samenvatting KRW-grondwatermaatregelen provincie Utrecht voor tweede Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta. Deze maatregelen staan opgenomen in de factsheets voor het tweede Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta, te raadplegen in het Waterkwaliteitsportaal van het Informatiehuis Water via www.waterkwaliteitsportaal.nl onder het kopje ‘Rapportage’. Als u hier de meest recente link met factsheets aanklikt komt u in het overzicht met alle grondwaterlichamen (en oppervlaktewaterlichamen). Hier staan ook de uitgevoerde maatregelen van de vorige KRW-planperiode (2010-2015) genoemd.

Toelichting

Het algemene grondwaterbeleid (beleidslijnen) is hieronder toegelicht:

Ad 1: strategische doelstelling.

De grondwatervoorraad mag benut worden, zonder deze wezenlijk aan te tasten of andere belangen te schaden, nu en in de toekomst. Wij zorgen er voor dat de hoeveelheid en de kwaliteit van het grondwater adequaat zijn om kwetsbare functies, zoals waardevolle natuur of winningen voor drinkwater, in stand te houden.

Het standstill-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.

Ad 2: aanwijzen van gebieden.

De terughoudendheid in het aanwijzen van bijzondere gebieden of opnemen van regels daarvoor, komt voort uit de sturingsfilosofie in dit plan, onder meer vanuit het principe van eenvoudig beter. Bijzonder beleid, en zeker extra regelgeving, stellen wij pas op als aangetoond is dat dit noodzakelijk is voor de realisatie van onze grondwaterdoelstellingen (zie ook doelstellingen bij beleidslijnen 10 en 11).

Ad 3: voorkomen inefficiënt gebruik.

Wij hanteren het basisprincipe dat bij het benutten van grondwater geen verspilling mag optreden.

Ad 4: reguleren grondwateronttrekking.

Een belangrijk instrument hierbij is de vergunningverlening. Wij verlenen selectief vergunningen voor grondwateronttrekkingen door bij iedere aanvraag de afweging te maken tussen de noodzaak tot onttrekking enerzijds en de negatieve effecten op andere belangen anderzijds. Voor onttrekkingen hebben wij een algemeen beoordelingskader (zie beleidslijn 9) en afhankelijk van het gebruiksdoel en het belang dat mogelijk een negatief effect ondervindt, ook nog specifieke kaders (zie het beleid voor de specifieke grondwateronttrekkingen).

Ad 5: beoordelen grondwateronttrekkingen.

Wij hebben geen algemene criteria geformuleerd voor onttrekkingen in relatie tot de omvang daarvan. De relatie tussen de onttrekking en het effect daarvan (bijvoorbeeld grondwaterstandsverandering, kwelverandering) is niet eenduidig. Het effect is sterk afhankelijk van het lokale grondwatersysteem en de diepte waarop het grondwater wordt onttrokken. Daarom beoordelen wij onttrekkingen op de effecten zelf.

Ad. 6: indeling winningen op hoog-, middel-, laagwaardig gebruik.

Op grond van het gebruiksdoel is een aantal categorieën onttrekkingen te onderscheiden. Deze systematiek gaat over de afweging van grondwateronttrekkingen onderling en niet over de afweging ten opzichte van andere (grondwaterafhankelijke) belangen. Binnen een categorie is geen rangorde.

Ad 7: beperken laagwaardig gebruik.

Wij willen er voor zorgen dat voor hoogwaardige(re) gebruiksdoelen voldoende grondwater beschikbaar blijft en dat de cumulatieve effecten van alle winningen gezamenlijk beperkt blijven. Het gaat hierbij overigens in eerste instantie over nieuwe aanvragen voor laagwaardig(er) gebruik van grondwater. Alleen in bijzondere gevallen (bijv. in de omgeving van Natura 2000-gebieden) kan een heroverweging van bestaande vergunningen aan de orde zijn.

Ad 8: belemmering voor een nieuwe onttrekking door bestaand laagwaardiger gebruik.

Te denken valt aan een geplande drinkwaterwinning (bijv. als gevolg van een re-allocatie) waarbij WKO-systemen aanwezig zijn in het te beschermen deel van het intrekgebied van de geplande drinkwaterwinning. In het uiterste geval kan de vergunning van het WKO-systeem worden ingetrokken, aan de hand van een zorgvuldige procedure en met vergoeding van de schade, zoals opgenomen in de Waterwet.

Ad 9: toetsingskaders onttrekkingsvergunningen.

Wij gebruiken de volgende toetsingskaders en criteria bij het vergunningenbeleid:

  • Andere bij het grondwater betrokken belangen mogen niet onevenredig geschaad worden. Het belang van de vergunningaanvrager wordt afgewogen tegen de (negatieve) effecten van de onttrekking.
  • In geval van significante negatieve effecten, moeten maatregelen getroffen worden om die effecten zoveel mogelijk te mitigeren. Bij de beoordeling weegt mee:
    • of de effecten van de winning (op korte termijn) omkeerbaar zijn;
    • of er aanvaardbare alternatieven voor de grondwaterwinning zijn;
    • of schadecompensatie mogelijk is.
  • De beoordeling van effecten moet uitgevoerd worden op basis van de cumulatieve effecten van alle onttrekkingen en op vergunningscapaciteit.
  • De totale maatschappelijke kosten die als gevolg van de winning ontstaan, moeten worden meegewogen.
  • De kwaliteit van het grondwater mag als gevolg van onttrekking of infiltratie niet negatief beïnvloed worden (bijv. door het aantrekken van zout water of het verplaatsen van verontreinigingen).
  • Grondwater van goede kwaliteit mag alleen verbruikt worden voor hoog- en middelwaardige doeleinden. Dit om verspilling van grondwater van goede kwaliteit tegen te gaan.
  • In geval grondwater van goede kwaliteit gebruikt wordt voor laag- of middelwaardige toepassingen, wordt dit zoveel mogelijk teruggebracht in de bodem.
  • Waar mogelijk moeten waterbesparende maatregelen genomen worden.
  • Daar waar de effecten van onttrekkingen de grens van het eigen beheersgebied overschrijden, moeten de naburige grondwaterbeheerders (provincie, waterschappen en Rijkswaterstaat) bij de belangenafweging worden betrokken.

Naast dit algemene toetsingskader kan er voor specifieke type onttrekkingen, zoals ondiepe bodemenergie, een aanvullend toetsingskader van toepassing zijn (zie de tekst van het specifieke onttrekkingstype).

Ad 10: terughoudendheid bij het instellen van beschermingszones industriële of eigen winningen voor menselijke consumptie.

De reden is dat met deze winningen geen dwingende reden van groot openbaar belang is gemoeid, wat wel bij de drinkwaterwinningen het geval is. Het instellen van beschermingszones leidt tot maatschappelijke kosten en legt bovendien een ruimtelijke claim die de mogelijkheden van andere functies beperkt. Dit vinden wij ongewenst. Wij gaan er vanuit dat de generieke milieuregels veelal voldoende bescherming bieden voor de grondwaterkwaliteit, en dat daarnaast instrumenten als de Warenwet en het Drinkwaterbesluit voldoende bescherming bieden tegen gezondheidsrisico’s.

Ad 11: afstemming regelgeving en risico’s grondwaterbeschermingszones.

Op deze wijze blijft de regeldruk beperkt: weinig regels bij lage kwetsbaarheid. Uitwerking vindt plaats via de Provinciale milieuverordening (PMV).

Ad 12: gebiedsgericht maatwerk.

Waar wettelijke maatregelen ontoereikend zijn om te zorgen voor een geschikte grondwaterkwaliteit voor maatschappelijke functies, overwegen wij steeds meer de aanwezige beleidsruimte te benutten met integrale gebiedsgerichte oplossingen, zeker als sprake is van ruimtelijke dynamiek.

Dit sluit ook aan bij de aandacht die het landelijke Bodemconvenant 2016-2020 hieraan geeft bij het omgaan met grondwaterverontreinigingen. De beleidsomslag van saneren naar beheren betekent dat, waar er kansen zijn, wij gebiedsgericht beheer van de grondwaterkwaliteit voor drinkwaterwinningen of natuur willen toepassen. Wij kunnen dan curatieve en preventieve maatregelen beoordelen op hun effectiviteit en een goede keuze maken met gebiedspartijen.

Hieronder is het specifieke beleid vanuit de KRW toegelicht:

Wij leggen de begrenzing van grondwaterwaterlichamen gelegen binnen onze grenzen met dit plan vast conform de wijze waarop deze is opgenomen in het Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta (SGBP Rijndelta). Voor het bepalen van de grenzen tussen grondwaterlichamen worden hydrogeologische barrières, (geo)chemische en bestuurlijke grenzen gehanteerd.

De beschermde gebieden in de provincie Utrecht met een beschermingsstatus voor de KRW zijn opgenomen in het landelijke Register Beschermde Gebieden (Natura 2000, zwemwater, wateronttrekkingen voor menselijke consumptie).

De toestand van het grondwater wordt beoordeeld conform het 'Protocol voor toestand- en trendbeoordeling van grondwaterlichamen KRW'. Drie deeltesten hebben een algemeen karakter en worden uitgevoerd voor het gehele grondwaterlichaam: waterbalans, intrusies en chemische toestand. Drie andere deeltesten worden uitgevoerd voor specifieke aandachtsgebieden: de grondwaterafhankelijke kwetsbare objecten. Dit zijn de drinkwaterwinningen, grondwaterafhankelijke oppervlaktewateren en grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen. Voor deze gebieden is het oordeel gebaseerd op gebiedsspecifieke criteria en is ook een risicobeoordeling opgenomen. Voor de beoordeling van de chemische toestand gelden de drempelwaarden in het Besluit Kwaliteitseisen en monitoring water.

Op het niveau van de grondwaterlichamen als geheel geeft de uitslag van genoemde testen geen aanleiding voor het nemen van maatregelen. Bij de vier grondwaterlichamen is sprake van een goede chemische en kwalitatieve toestand en er is geen sprake van stijgende trends in concentraties van verontreinigende stoffen. Wel is er aanleiding om maatregelen te nemen om de verspreiding van grondwaterverontreinigingen tegen te gaan. Voor de beschermde gebieden (de winningen voor menselijke consumptie en de Natura 2000-gebieden) is er ook aanleiding om maatregelen te treffen. De meeste maatregelen betreffen de bescherming van grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening (zie paragraaf 6.1.5.1). Het gaat dan om de aanpak van emissies van bestrijdingsmiddelen en andere diffuse verontreinigingen naar het grondwater, de borging van de gebiedsaanpak, de ruimtelijke bescherming van drinkwaterwinningen en de aanpak van grondwaterverontreinigingen.

Voor de grondwaterwinningen voor eigen drinkwaterwinningen en industriële winningen voor menselijke consumptie hebben wij als maatregel opgenomen onderzoek te doen naar de risico’s voor deze winningen en het maken van afspraken om deze risico’s te verminderen.

Voor de meeste maatregelen zijn wij als grondwaterbeheerder, ruimtelijke beschermer of milieuregelgever zelf de initiatiefnemer. Bovendien vormt dit plan het kader voor maatregelen die de overige waterbeheerders gaan nemen of daarbij betrokken zijn. Waar de verantwoordelijkheid of bevoegdheid bij andere partijen ligt, hebben wij over de totstandkoming van de maatregelen met deze partijen afgestemd. Hiermee is de uitvoering van de maatregelen voldoende geborgd.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Behoud van de strategische watervoorraden.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren

Wij vragen gemeenten om te voorkomen dat binnen beschermingszones grondwaterwinning zoals genoemd in de PRS en binnen de strategische grondwatervoorraad (zoals genoemd in 6.1.3) ruimtelijke plannen een verslechtering van de grondwaterkwaliteit veroorzaken.

Wij zorgen voor beschermingsregels voor de grondwaterbeschermingszones en de adequate handhaving ervan (PMV).

Wij stellen regels voor vergunningverlening of algemene regels op basis Waterwet, evt. kaderstellende uitspraken voor de waterschappen waar zij bevoegd gezag zijn (PWV, Waterwet).

Wij treffen de noodzakelijke maatregelen om de KRW-doelstellingen te realiseren. Dit zijn preventieve maatregelen (winningen, natuur) en curatieve maatregelen (aanpak spoedlocaties grondwaterverontreinigingen).

Wij monitoren de toestand en trend van het grondwater (chemische kwaliteit en stijghoogten) voor de KRW (KRW, Waterwet, Wet bodembescherming, Besluit kwaliteitseisen en monitoring water).

Ter ondersteuning voor het grondwaterbeleid monitoren wij de chemische kwaliteit en kwantiteit van het grondwater, om te toetsen aan de normen, nieuwe knelpunten te signaleren en om te bepalen wat de effectiviteit is van maatregelen om de juiste maatregelen te kunnen uitvoeren (KRW, Waterwet en Wet milieubeheer).

Participeren

Wij werken samen met andere provincies en partners binnen Utrecht. Wij hebben hierbij een regierol voor grondwater, en een coördinatierol bij drinkwater.

Voor drinkwater hebben wij de uitvoering van maatregelen opgenomen in een Uitvoeringsprogramma Drinkwater 2014-2021.

Wij maken afspraken met andere (gebieds)partijen om hun bevoegdheid in te zetten voor de realisatie van de KRW-opgaven en de overige maatregelen uit het Uitvoeringsprogramma Drinkwater 2014-2021.

Om de samenhang tussen het grondwaterbeleid/KRW en het beleid bodemverontreinigingen te versterken, stellen wij concrete uitvoeringsmaatregelen en acties op om de integrale beleidsontwikkeling vorm te geven.

6.1.1 Grondwaterlichamen     

De toestand van een grondwaterlichaam moet voldoen aan de KRW vereisten. De KRW-opgave is dat het grondwaterlichaam, inclusief de grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen en het grondwaterafhankelijke oppervlaktewater in een goede toestand verkeren en blijven. Om de KRW-opgave voor grondwater te realiseren voeren wij KRW-maatregelen uit (zie 6.1 Grondwater en de Kaderrichtlijn Water), monitoren wij de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater en rapporteren wij over de voortgang. De karakterisering van het grondwaterlichaam, de beoordeling van de toestand en de maatregelen zijn opgenomen in de factsheets voor het tweede Stroomgebiedbeheerplan (SGBP) Rijndelta, te raadplegen in het Waterkwaliteitsportaal van het Informatiehuis Water via www.waterkwaliteitsportaal.nl onder het kopje ‘Rapportage’. Als u hier de meest recente link met factsheets aanklikt komt u in het overzicht met alle grondwaterlichamen (en oppervlaktewaterlichamen).

De beoordeling van de toestand van de grondwaterafhankelijke terrestrische systemen en van de drinkwaterwinningen heeft in 2014 op een andere wijze plaats gevonden dan in het referentiejaar 2009. De vergelijking met de vorige planperiode laat daarom soms een schijnbare achteruitgang zien terwijl in de praktijk geen sprake is van een achteruitgang.

De KRW biedt ruimte om af te wijken van de doelen. Fasering is mogelijk als verwacht wordt dat de toestand voor 2021 niet “goed” is.

6.1.1.1 Grondwaterlichaam Zand Rijn-Midden en beschermde gebieden     

Beleid

Onderstaande tabellen laten zien wat de toestand van grondwaterlichaam Zand Rijn-Midden is en wat de prognoses zijn voor 2021. Mede op basis hiervan hebben wij de maatregelen vastgesteld. Wij handhaven de doelen voor het grondwaterafhankelijke oppervlaktewater, voor het Natura 2000-gebied Binnenveld en voor de dertien aanwezige (drink)waterwinningen. Wij faseren het doelbereik voor het Binnenveld tot na 2021.

De actuele informatie over dit grondwaterlichaam staat in de factsheet voor het tweede Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta, te raadplegen in het Waterkwaliteitsportaal van het Informatiehuis Water via www.waterkwaliteitsportaal.nl onder het kopje ‘Rapportage’. Als u hier de meest recente link met factsheets aanklikt komt u in het overzicht met alle grondwaterlichamen (en oppervlaktewaterlichamen).

Testen voor gehele grondwaterlichaam

Toestand 2009

Toestand 2010-2015

Prognose toestand 2021

Waterbalans

Goed

Goed

Goed

Intrusies

Goed

Goed

Goed

Chemische toestand

Goed

Goed

Goed

Regionale testen

Toestand 2009

Toestand 2010-2015

Prognose toestand 2021

Grondwaterafhankelijke oppervlaktewaterlichamen

Goed

Goed

Goed

Grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen

Goed

Ontoereikend

Ontoereikend

Drinkwater

Goed

Ontoereikend

Goed

Toelichting

Het grondwaterlichaam Zand Rijn-Midden heeft een totaal oppervlak van 3.904 km2 en een gemiddelde diepte van 177 meter tot de hydrologische basis. Het heeft drie watervoerende pakketten. Binnen het Utrechtse deel bevinden zich 13 winningen voor menselijke consumptie (zes openbare drinkwaterwinningen, vijf eigen winningen drinkwater en twee industriële winningen) en een gedeelte van het Natura 2000-gebied Binnenveld (Hel en Blauwe Hel).

Dit grondwaterlichaam is kwetsbaar voor de uitspoeling van nitraat en bestrijdingsmiddelen. Risico’s doen zich voor waar (een deel van) het intrekgebied van drinkwaterwinningen zich in stedelijk gebied bevindt (de Utrechtse Heuvelrug).

Toestand van het grondwaterlichaam

Op het schaalniveau van het gehele grondwaterlichaam is de kwantitatieve en kwalitatieve toestand goed. Er zijn geen significant stijgende trends van verontreinigende stoffen in het grondwaterlichaam. Op lokale schaal (regionale testen) is de toestand op enkele onderdelen ontoereikend. Voor het terrestrische ecosysteem Hel en Blauwe Hel is een te lage grondwaterstand het probleem. De drinkwaterwinningen Amersfoort-Berg en Soestduinen zijn niet in goede toestand vanwege een toename van de zuiveringsinspanning vergeleken met het referentiejaar 2000. Beide verslechteringen in de toestand zijn te verklaren door de aangepaste wijze van beoordeling.

Uitzonderingen van doelbereik

Er is geen aanleiding voor doelverlaging, het toestaan van een tijdelijke achteruitgang of vanwege nieuwe ontwikkelingen. Wel is er voor het Natura 2000-gebied Binnenveld aanleiding tot fasering van het doelbereik tot na 2021. De motivering hierbij is dat het onevenredig kostbaar en technisch onhaalbaar is om de doelen in 2021 te halen.

Voor de winningen Amersfoort-Berg en Soestduinen is de prognose voor 2021, dat door het treffen van maatregelen de kwaliteit van het onttrokken grondwater verbetert en de extra zuivering teruggedraaid kan worden. Hiervoor worden verschillende maatregelen genomen.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Behoud van de strategische watervoorraden.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren

Wij treffen de noodzakelijke maatregelen om de KRW-doelstellingen te realiseren. Dit zijn preventieve maatregelen (winningen) en curatieve maatregelen (aanpak spoedlocaties grondwaterverontreinigingen) (KRW, Wet bodembescherming, Besluit kwaliteitseisen en monitoring water).

Wij monitoren de toestand en trend van het grondwater (chemische kwaliteit en stijghoogten) voor de KRW (KRW, Waterwet, Besluit kwaliteitseisen en monitoring water).

Participeren

Wij werken samen met andere provincies en partners binnen Utrecht. Wij hebben hierbij een regierol voor grondwater, en een coördinatierol bij drinkwater.

Wij maken afspraken met andere (gebieds)partijen om hun bevoegdheid in te zetten voor de realisatie van de KRW-opgaven. Als grondwaterbeheerder zijn wij verantwoordelijk voor de uitvoering van grondwater gerelateerde maatregelen in Natura 2000-gebied Binnenveld (Hel/Blauwe Hel).

6.1.1.2 Grondwaterlichaam Zand Rijn-West en beschermde gebieden     

Beleid

Onderstaande tabellen laten zien wat de toestand van het grondwaterlichaam Zand Rijn-West is en wat de prognoses zijn voor 2021. Mede op basis hiervan hebben wij maatregelen vastgesteld. Wij handhaven de doelen voor het grondwaterafhankelijke oppervlaktewater, voor de grondwaterafhankelijke terrestrische systemen (gelegen buiten de provincie Utrecht) en voor de veertien aanwezige (drink)waterwinningen.

De actuele informatie over dit grondwaterlichaam staat in de factsheet voor het tweede Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta, te raadplegen in het Waterkwaliteitsportaal van het Informatiehuis Water via www.waterkwaliteitsportaal.nl onder het kopje ‘Rapportage’. Als u hier de meest recente link met factsheets aanklikt komt u in het overzicht met alle grondwaterlichamen (en oppervlaktewaterlichamen).

Testen voor gehele grondwaterlichaam

Toestand 2009

Toestand 2010-2015

Prognose toestand 2021

Waterbalans

Goed

Goed

Goed

Intrusies

Goed

Goed

Goed

Chemische toestand

Goed

Goed

Goed

Regionale testen

Toestand 2009

Toestand 2010-2015

Prognose toestand 2021

Grondwaterafhankelijke oppervlaktewaterlichamen

Goed

Goed

Goed

Grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen

Goed

Ontoereikend

Ontoereikend

Drinkwater

Goed

Ontoereikend

Ontoereikend

Toelichting

Het grondwaterlichaam Zand Rijn-West heeft een totaal oppervlak van 435 km2 met een gemiddelde diepte van 177 meter tot de hydrologische basis. Het grondwaterlichaam heeft drie watervoerende pakketten. Het is een zandig infiltratiegebied dat gezien de stromingsrichting ook het naburige grondwaterlichaam Deklaag Rijn-West voedt.

Binnen het Utrechtse deel bevinden zich veertien winningen voor menselijke consumptie (acht openbare drinkwaterwinningen, zes eigen winningen voor menselijke consumptie) en geen Natura 2000-gebieden.

Dit grondwaterlichaam is kwetsbaar voor de uitspoeling van nitraat en bestrijdingsmiddelen. Risico’s doen zich voor waar (een deel van) het intrekgebied van drinkwaterwinningen zich in stedelijk gebied bevindt (de Utrechtse Heuvelrug).

Toestand van het grondwaterlichaam

Op het schaalniveau van het gehele grondwaterlichaam is de kwantitatieve en kwalitatieve toestand goed. Er zijn geen significant stijgende trends van verontreinigende stoffen in het grondwaterlichaam. Op lokale schaal (regionale testen) is de toestand op enkele onderdelen ontoereikend. Dit betreft enkele grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen (Natura 2000 gebieden) buiten de provincie Utrecht. De drinkwaterwinningen Beerschoten en Bilthoven zijn niet in goede toestand vanwege een toename van de zuiveringsinspanning vergeleken met het referentiejaar 2000. Beide verslechteringen in de toestand zijn te verklaren door de aangepaste wijze van beoordeling.

Uitzonderingen van doelbereik

Binnen Utrecht is er is geen aanleiding voor doelverlaging, het toestaan van een tijdelijke achteruitgang of vanwege nieuwe ontwikkelingen. Er is wel aanleiding voor fasering. De motivering hierbij is dat het voor de winning Beerschoten technisch onhaalbaar is om de doelen in 2021 te halen. De geplande maatregelen hebben langer de tijd nodig om voldoende effect te hebben. De winning Beerschoten bereikt daardoor, naar verwachting, pas na 2021 de goede toestand. Voor de winning Bilthoven is de prognose voor 2021 wel goed. Door het treffen van maatregelen verbetert de kwaliteit van het onttrokken grondwater zodanig dat de extra zuivering teruggedraaid kan worden.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Behoud van de strategische watervoorraden.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren

Wij treffen de noodzakelijke maatregelen om de KRW-doelstellingen te realiseren. Dit zijn preventieve maatregelen (winningen) en curatieve maatregelen (aanpak spoedlocaties grondwaterverontreinigingen). (KRW, Wet bodembescherming, Besluit kwaliteitseisen en monitoring water).

Wij monitoren voor de KRW de toestand en trend van het grondwater (chemische kwaliteit en stijghoogten). (KRW, Waterwet, Besluit kwaliteitseisen en monitoring water).

Participeren

Wij werken samen met andere provincies en partners binnen Utrecht. Wij hebben hierbij een regierol voor grondwater, en een coördinatierol bij drinkwater.

Wij maken afspraken met andere (gebieds)partijen om hun bevoegdheid in te zetten voor de realisatie van de KRW-opgaven.

6.1.1.3 Grondwaterlichaam Deklaag Rijn-West en beschermde gebieden     

Beleid

Onderstaande tabellen laten zien wat de toestand van het grondwaterlichaam Deklaag Rijn-West is en wat de prognoses zijn voor 2021. Mede op basis hiervan hebben wij maatregelen vastgesteld. Wij handhaven de doelen voor het grondwaterafhankelijke oppervlaktewater, voor de drie Natura 2000-gebieden Noorderpark, Schraallanden van de Meije en Kolland & Overlangbroek en voor de 15 aanwezige (drink)waterwinningen. Wij faseren het doelbereik voor deze drie Natura 2000-gebieden tot na 2021.

De actuele informatie over het grondwaterlichaam staat in de factsheet voor het tweede Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta, te raadplegen in het Waterkwaliteitsportaal van het Informatiehuis Water via www.waterkwaliteitsportaal.nl onder het kopje “Rapportage’. Als u hier de meest recente link met factsheets aanklikt komt u in het overzicht met alle grondwaterlichamen (en oppervlaktewaterlichamen).

Testen voor gehele grondwaterlichaam

Toestand 2009

Toestand 2010-2015

Prognose toestand 2021

Waterbalans

Goed

Goed

Goed

Intrusies

Goed

Goed

Goed

Chemische toestand

Goed

Goed

Goed

Regionale testen

Toestand 2009

Toestand 2010-2015

Prognose toestand 2021

Grondwaterafhankelijke oppervlaktewaterlichamen

Goed

Goed

Goed

Grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen

Goed

Ontoereikend

Ontoereikend

Drinkwater

Goed

Ontoereikend

Goed

Toelichting

Het grondwaterlichaam Deklaag Rijn-West heeft een totaal oppervlak van 4.044 km2 en een gemiddelde diepte van 180 meter. Het grondwaterlichaam heeft drie watervoerende pakketten. Het is een zoet grondwaterlichaam, mede gevoed door grondwaterstromingen vanuit de Utrechtse Heuvelrug. Er heeft zich een deklaag van klei en veen gevormd met variatie in diktes. In de diepe polders treedt regelmatig kwel op.

Binnen het Utrechtse deel van het grondwaterlichaam bevinden zich 15 winningen voor menselijke consumptie (12 openbare drinkwaterwinningen en drie industriële winningen). Daarnaast liggen er binnen het Utrechtse deel drie Natura 2000-gebieden: Noorderpark (onderdeel van Oostelijke Vechtplassen), de Schraallanden van de Meije (onderdeel van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck) en Kolland & Overlangbroek.



Dit grondwaterlichaam is minder kwetsbaar voor uitspoeling van nutriënten en bestrijdingsmiddelen dan de grondwaterlichamen Zand Rijn-Midden of Zand Rijn-West. Lokaal zijn er problemen daar waar zich in het intrekgebied oppervlaktewateren bevinden die door rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) beïnvloed worden en waar geen of slechts een dunne deklaag aanwezig is, bijvoorbeeld in de gemeente Woerden. In het Kromme Rijngebied zijn gewasbeschermingsmiddelen, afkomstig uit de fruitteelt, een belangrijke belasting voor de drinkwaterwinningen in Bunnik en Groenekan. Door lokaal infiltrerend oppervlaktewater komen deze middelen relatief snel in het intrekgebied van de winning terecht.

Toestand van het grondwaterlichaam

Op het schaalniveau van het gehele grondwaterlichaam is de kwantitatieve en kwalitatieve toestand goed. Er zijn geen significant stijgende trends van verontreinigende stoffen in het grondwaterlichaam. Op lokale schaal (regionale testen) is de toestand op enkele onderdelen ontoereikend. Voor de terrestrische ecosystemen Noorderpark en de Schraallanden van de Meije is wegzijging door te laag polderpeil in combinatie met onvoldoende waterkwaliteit het probleem. Voor Kolland & Overlangbroek moet de interne en externe waterhuishouding worden aangepast om de natuurdoelstellingen te realiseren.

Voor drinkwater zijn de Utrechtse winningen in goede toestand, maar is het oordeel negatief omdat één winning in Zuid-Holland niet in goede toestand is vanwege een toename van de zuiveringsinspanning vergeleken met het referentiejaar 2000.

Beide verslechteringen in de toestand zijn te verklaren door de aangepaste wijze van beoordeling.

Uitzonderingen van doelbereik

Binnen Utrecht is er is geen aanleiding voor doelverlaging, het toestaan van een tijdelijke achteruitgang of vanwege nieuwe ontwikkelingen. Wel is er voor Noorderpark (onderdeel van Oostelijke Vechtplassen), en de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck aanleiding tot fasering van doelbereik tot na 2021. De motivering hierbij is, dat het onevenredig kostbaar en technisch onhaalbaar is om de doelen in 2021 te halen.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Behoud van de strategische watervoorraden.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren

Wij treffen de noodzakelijke maatregelen om de KRW-doelstellingen te realiseren. Dit zijn preventieve maatregelen (winningen, natuur) en curatieve maatregelen (aanpak spoedlocaties grondwaterverontreinigingen). (KRW, Wet bodembescherming, Besluit kwaliteitseisen en monitoring water)

Wij monitoren de toestand en trend van het grondwater (chemische kwaliteit en stijghoogten) t.b.v. de KRW (KRW, Waterwet, Besluit kwaliteitseisen en monitoring water).

Participeren

Wij werken samen met andere provincies en partners binnen Utrecht. Wij hebben hierbij een regierol voor grondwater, en een coördinatierol bij drinkwater.

Wij maken afspraken met andere (gebieds)partijen om hun bevoegdheid in te zetten ter realisatie van de KRW-opgaven.

Wij worden mede-ondertekenaar en zijn medeverantwoordelijk voor het opstellen van de beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden en het realiseren van de natuurdoelen (zie 6.1.2 Grondwaterafhankelijke Natura 2000-gebieden). Voor Kolland & Overlangbroek zijn wij voortouwnemer.

6.1.1.4 Grondwaterlichaam Zout Rijn-West en beschermd gebied     

Beleid

Onderstaande tabellen laten zien wat de toestand van het grondwaterlichaam Zout Rijn-West is en wat de prognoses zijn voor 2021. Mede op basis hiervan hebben wij maatregelen vastgesteld. Wij handhaven de doelen voor het grondwaterafhankelijke oppervlaktewater en voor het Natura 2000-gebied Botshol.

De actuele informatie over het grondwaterlichaam staat in de factsheet voor het tweede Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta, te raadplegen in het Waterkwaliteitsportaal van het Informatiehuis Water via www.waterkwaliteitsportaal.nl onder het kopje ‘Rapportage’. Als u hier de meest recente link met factsheets aanklikt komt u in het overzicht met alle grondwaterlichamen (en oppervlaktewaterlichamen).

Testen voor gehele grondwaterlichaam

Toestand 2009

Toestand 2010-2015

Prognose toestand 2021

Waterbalans

Goed

Goed

Goed

Intrusies

Goed

Goed

Goed

Chemische toestand

Goed

Goed

Goed

Regionale testen

Toestand 2009

Toestand 2010-2015

Prognose toestand 2021

Grondwaterafhankelijke oppervlaktewaterlichamen

Goed

Ontoereikend

Goed

Grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen

Goed

Ontoereikend

Goed

Drinkwater

n.v.t.*

n.v.t.*

n.v.t.*

* Er bevinden zich geen drinkwaterwinningen in dit grondwaterlichaam

Toelichting

Het grondwaterlichaam Zout Rijn-West heeft een totaal oppervlak van 2.986 km2 en een gemiddelde diepte van 180 meter. Het grondwaterlichaam heeft drie watervoerende pakketten. In dit brak/zoute grondwaterlichaam van laag Nederland treedt overwegend kwel op in de diepe polders, zoals in Utrecht bij Groot Mijdrecht. Het grondwaterlichaam wordt deels gevoed door regionale zoete grondwaterstromingen vanuit de Utrechtse Heuvelrug. Binnen het Utrechtse deel bevinden zich geen winningen voor menselijke consumptie. Er is één Natura 2000-gebied: Botshol.

Toestand van het grondwaterlichaam

Op het schaalniveau van het gehele grondwaterlichaam is de kwantitatieve en kwalitatieve toestand goed. Er zijn geen significant stijgende trends van verontreinigende stoffen in het grondwaterlichaam. Op lokale schaal (regionale testen) is de toestand op enkele onderdelen ontoereikend. De interactie met oppervlaktewater scoort niet goed in enkele waterlichamen buiten de provincie Utrecht. In het terrestrische ecosysteem Botshol zijgt water weg door het lage polderpeil en is sprake van onvoldoende waterkwaliteit.

Deze verslechteringen in de toestand zijn te verklaren door de aangepaste wijze van beoordeling.

Uitzonderingen van doelbereik

Er is geen aanleiding voor doelverlaging, het toestaan van een tijdelijke achteruitgang of vanwege nieuwe ontwikkelingen.

Voor het Natura 2000-gebied Botshol is de toestand niet goed, maar er is geen aanleiding tot fasering van doelbereik tot na 2021, omdat de prognose voor 2021 voor Botshol goed is.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Behoud van de strategische watervoorraden.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren

Wij treffen de noodzakelijke maatregelen om de KRW-doelstellingen te realiseren. Dit zijn preventieve maatregelen (natuur) en curatieve maatregelen (aanpak spoedlocaties grondwaterverontreinigingen). (KRW, Wet bodembescherming, Besluit kwaliteitseisen en monitoring water)

Wij monitoren de toestand en trend van het grondwater (chemische kwaliteit en stijghoogten) voor de KRW. (KRW, Waterwet, Besluit kwaliteitseisen en monitoring water)

Participeren

Wij werken samen met andere provincies en partners binnen Utrecht. Wij hebben hierbij een regierol voor grondwater, en een coördinatierol bij drinkwater.

Wij worden mede-ondertekenaar en zijn medeverantwoordelijk voor het opstellen van het beheerplan Natura 2000 Botshol en het realiseren van de natuurdoelen, zie 6.1.2 Grondwaterafhankelijke Natura 2000-gebieden).

6.1.2 Grondwaterafhankelijke Natura 2000-gebieden     

Beleid

Voor de Utrechtse Natura 2000-gebieden zorgen wij voor de uitvoering van de hydrologische maatregelen die getroffen moeten worden om het gewenste hydrologische herstel te realiseren. Ook maatregelen die de effecten van bodemverontreiniging in deze gebieden tegengaan dragen bij aan het bereiken van de natuurdoelen.

Toelichting

De begrenzing van de Natura 2000-gebieden is door het Rijk vastgesteld in het Stroomgebiedsbeheerplan Rijn (door het Register Beschermde gebieden).

De beleidsdoelstelling vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW) is dat het grondwater in de grondwaterafhankelijke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden) geschikt is voor de natuurdoelen.

In totaal zijn er in Utrecht acht Natura 2000-gebieden aangewezen, waarvan er vijf met habitattypen die afhankelijk zijn van grondwater. Dit zijn Noorderpark (onderdeel van de Oostelijke Vechtplassen), Hel en Blauwe Hel (onderdeel van het Binnenveld), Botshol, Kolland en Overlangbroek, en de Schraallanden van de Meije (onderdeel van Nieuwkoopse Plassen en de Haeck). Voor Botshol, Kolland en Overlangbroek, en de Schraallanden van de Meije zijn inmiddels maatregelen genomen of gepland om de hydrologische omstandigheden afgestemd te krijgen op de aanwezige natuurdoelen. Voor het Noorderpark en Hel en Blauwe Hel zijn hiervoor nog maatregelen in voorbereiding resp. in ontwikkeling.

Nauw verbonden aan de Natura 2000 beheerplannen zijn afspraken gemaakt in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor een deel zijn dat hydrologische maatregelen en voor een deel zijn dat maatregelen of afspraken over uitstoot en depositie van stikstof.

Wat betreft het beleid voor bodemverontreinigingen geldt de aanpak van spoedlocaties op grond van de Wet bodembescherming (Wbb). Toepassing van het Wbb-instrument gebiedsgericht grondwaterbeheer staan wij niet toe in Natura 2000-gebieden wanneer zich hierbinnen geen grootschalige of complexe grondwaterverontreinigingen bevinden (6.2 Bodemverontreiniging).

Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.

Provinciale rol

Participeren, stimuleren

Participeren

Als grondwaterbeheerder zijn wij verantwoordelijk voor de uitvoering van grondwater gerelateerde maatregelen ten behoeve van de realisatie van de Natura 2000 doelen.

Vanuit de wettelijke EU-regelgeving zijn wij (mede)-verantwoordelijk voor het opstellen van de beheerplannen van de Natura 2000-gebieden in de provincie Utrecht.

Specifiek voor Oostelijke Vechtplassen voeren wij onderzoek uit naar de relatie tussen grondwateronttrekking en de hydrologische randvoorwaarden van de natuurdoelen.

Stimuleren

Wij spreken af met de waterschappen om de hydrologische maatregelen op te nemen in hun watergebiedsplannen en hun peilbesluiten af te stemmen op de habitattypen uit de beheerplannen van de Natura 2000-gebieden.

Wij vragen de betreffende gebiedscommissies de uitvoering van deze maatregelen ter hand te nemen.

6.1.2.1 Grondwaterafhankelijk Natura-2000 gebied Binnenveld (toelichtend)     

Toelichting

Het ministerie van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het opstellen van het beheerplan voor Natura 2000-gebied Binnenveld. Het onderzoekt de mogelijkheden van hydrologische maatregelen die passen in de herstelstrategie in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Verwacht wordt dat de verantwoordelijkheid voor het op te stellen beheerplan in de loop van 2014 overgedragen wordt aan provincies Gelderland en Utrecht, Utrecht heeft het voortouw.

6.1.2.2 Grondwaterafhankelijk Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen (toelichtend)     

Toelichting

Volgens het (concept)-beheerplan Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen moet onderzoek plaatsvinden naar de relatie tussen de drinkwaterwinningen in en rond het gebied en de natuurwaarden in het gebied.

Het hydrologisch onderzoek moet duidelijkheid verschaffen in hoeverre de drinkwaterwinning een negatief effect heeft op de hydrologische randvoorwaarden van verschillende habitattypen. Op grond van de uitkomsten ervan kunnen keuzen gemaakt worden om die negatieve effecten op te heffen.

Daarnaast is in het beheerplan een groot aantal hydrologische maatregelen opgenomen voor realisatie van de randvoorwaarden van de natuurdoelen.

6.1.3 Strategische grondwatervoorraad     

Beleid

Om de mogelijkheden voor de winning van grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening in de toekomst te behouden wijzen wij een strategische grondwatervoorraad aan.

Het heeft de voorkeur dat eventuele toekomstige drinkwaterwinningen uit het tweede en derde watervoerende pakket onttrekken. Daarom beschermen wij de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit van het tweede en derde watervoerende pakket.

Wij zullen in de PRS/PRV ruimtelijke bescherming van de strategische grondwatervoorraad opnemen, om ontwikkelingen te voorkomen die een risico vormen voor de grondwaterkwaliteit met het oog op toekomstige openbare drinkwaterwinningen. Bij activiteiten waarvoor wij zelf geen initiatiefnemer of bevoegd gezag zijn, vragen wij anderen rekening te houden met het belang van de strategische grondwatervoorraad.

Bij vergunningverlening voor een nieuwe drinkwaterwinning in dit gebied, op een locatie in de nabijheid van de rode contour of ontwikkellocaties vastgesteld in de PRS, houden wij rekening met vergunde WKO-systemen en ongebruikte potenties voor WKO binnen de rode contour en genoemde ontwikkellocaties.

Toelichting

In de provincie Utrecht zijn er gebieden met goede mogelijkheden voor het winnen van grondwater voor drinkwater. Daarnaast zijn er gebieden in de provincie Utrecht die, om diverse redenen, niet in aanmerking komen voor drinkwaterwinning. Het is ongewenst dat wij nu ontwikkelingen en activiteiten toestaan, die het in de toekomst onmogelijk maken om in de eerstgenoemde gebieden openbare drinkwaterwinningen te starten. Daarom wijzen wij een “strategische grondwatervoorraad” aan. Deze strategische grondwatervoorraad is ruim voldoende om in de (verre) toekomst aan de vraag naar drinkwater te kunnen voldoen. De omvang en ligging van de strategische grondwatervoorraad is bovendien zodanig, dat in alle regio’s binnen de provincie voldoende mogelijkheid is om hieruit drinkwater te winnen.

Het meest geschikt voor winning van grondwater voor de bereiding van drinkwater binnen de strategische grondwatervoorraad zijn het tweede en derde watervoerende pakket omdat:

  • De kwaliteit van het te winnen grondwater beter te beschermen is. De natuurlijke geohydrologische bescherming is beter dan bij winningen uit het eerste watervoerende pakket. Indien een drinkwaterwinning wordt gerealiseerd, kan worden volstaan met minder regels.
  • De effecten van grondwaterwinning op de omgeving kleiner zijn dan bij een ondiepe winning. Eventuele verdrogingseffecten op natuur en landbouw zijn minder groot, evenals bijvoorbeeld het risico van zetting.

De indeling van de watervoerende pakketten is gebaseerd op REGIS II en is toegelicht in Bijlage 4: Naamgeving en toelichting op watervoerende pakketten



De risico’s voor de kwaliteit en kwantiteit van het grondwater kunnen gelegen zijn in activiteiten in de watervoerende pakketten zelf, maar ook in activiteiten en bestemmingen aan maaiveld, of juist op grotere diepte. Ruimtelijke bescherming moet ervoor zorgen dat ruimtelijke ontwikkelingen die een risico vormen voor de grondwaterkwaliteit in de strategische grondwatervoorraad zoveel mogelijk voorkomen worden, zodat drinkwaterwinning in de toekomst mogelijk blijft. Hiertoe nemen wij de strategische grondwatervoorraad op als provinciaal ruimtelijk belang in de PRS. Voor die delen van de strategische grondwatervoorraad waar de natuurlijke bescherming onvoldoende is nemen wij regels op in de PRV. De benodigde mate van bescherming is onder andere afhankelijk van de bodemopbouw ter plaatse. Bij de aanpassing van de PRV werken wij dit verder uit.

Verdere bescherming vanuit het milieubeleid achten wij vooralsnog niet nodig, omdat er al veel generiek beleid is dat er voor zorgt dat nieuwe verontreinigingen van het grondwater voorkomen worden. Bestaande, ongewenste activiteiten zullen zo nodig beëindigd worden, mocht het daadwerkelijk tot een drinkwaterwinning komen.

Buiten dit gebied wordt meer ruimte geboden voor ander gebruik van de ondergrond, met name voor open bodemenergie. Desondanks blijven nieuwe drinkwaterwinningen hier in de toekomst wel mogelijk. Maar gelet op ons beleid zal een aanvraag daartoe slechts gehonoreerd worden in geval een geschikte locatie binnen de strategische grondwatervoorraad aantoonbaar niet voorhanden blijkt.

Een concreet initiatief voor een nieuwe drinkwaterwinning binnen de strategische grondwatervoorraad, in de nabijheid van de rode contour of ontwikkellocaties zoals vastgesteld in de PRS, zou een bestaand WKO-systeem of een concreet initiatief voor een WKO-systemen kunnen beïnvloeden en omgekeerd. Indien deze situatie zich voordoet, zullen wij in een maatwerkbeoordeling de afweging maken tussen het belang van duurzame bodemenergie en dat van de openbare drinkwatervoorziening. In afwijking van onze algemene beleidslijnen (6 en 8) geven wij hierbij niet op voorhand voorrang aan het drinkwaterbelang, mede vanwege de ruime mogelijkheden die er zijn voor nieuwe drinkwaterwinningen uit de strategische grondwatervoorraad.

Realisatie

Provinciaal belang

Behoud van de strategische watervoorraden.

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

In de PRS en PRV wordt het gebied aangewezen waar gemeenten in hun ruimtelijk beleid en uitvoering rekening moeten houden met de strategische grondwatervoorraad, en worden regels voor de bescherming ervan opgenomen.

Daarop aansluitend maken wij een handreiking waarmee gemeenten nader kunnen bepalen of specifieke gebruiksfuncties al dan niet een risico vormen voor de strategische grondwatervoorraad.

6.1.4 Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug (toelichtend)     

Met het oog op de waterwinningen voor drinkwater en de kwelstromen naar omliggende natuurgebieden beschermen wij de grondwaterkwaliteit in het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug. Wij vragen gemeenten om te voorkomen dat binnen dit gebied ruimtelijke plannen een verslechtering van de grondwaterkwaliteit veroorzaken. Dit beleid is reeds vastgelegd in de PRS en de PRV. Het beleid met betrekking tot het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug wordt geëvalueerd in relatie tot het de strategische grondwatervoorraad en de provinciale Natuurvisie. Hierbij wordt gekeken naar nut en noodzaak van de bescherming in het infiltratiegebied als aanvulling op de bescherming van de strategische grondwatervoorraad.

De Utrechtse Heuvelrug is voor de provincie Utrecht een belangrijk gebied voor de aanvulling van grondwater. Deze grondwatervoorraad is van belang voor drinkwaterbereiding en voor de grondwaterafhankelijke natuur aan de flanken van de Utrechtse Heuvelrug. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen daarom geen bedreiging vormen voor de grondwaterkwaliteit. Als op basis van een integrale afweging toch voor een functie wordt gekozen die risico’s met zich meebrengt voor de grondwaterkwaliteit, zijn maatregelen nodig om emissie naar het grondwater te voorkomen.

Realisatie

Provinciaal belang

Behoud van de strategische watervoorraden.

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren

Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter bescherming van het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug (PRV).

Stimuleren

Wij stimuleren gemeenten om bij nieuwe ontwikkelingen de Handreiking “Grond- en oppervlaktewaterbescherming bronnen voor drinkwater bij ruimtelijke plannen” te gebruiken.

6.1.5 Winningen voor menselijke consumptie     

6.1.5.1 Grondwaterwinningen bestemd voor de openbare drinkwatervoorziening (grondwaterbeschermingszones)     

Beleid

Wij zijn verantwoordelijk voor de bescherming van het grondwater dat gewonnen wordt voor de openbare drinkwatervoorziening vanuit onze rol in de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening.

Om winningen duurzaam te beschermen tegen risico’s hebben wij beschermingszones rond de winningen ingesteld waarvoor ruimtelijke- en milieuregels gelden. Binnen of nabij deze beschermingszones zetten wij instrumenten in of treffen wij noodzakelijke maatregelen. Maatregelen treffen wij zelf of wij vragen dit aan gemeente, waterschap, drinkwaterbedrijf of anderen, wanneer de bevoegdheid of expertise bij hen ligt.

Kern van het beleid is de samenwerking met deze partners aan de hand van gebiedsdossiers in de gebiedsaanpak.

Toelichting

In de provincie Utrecht zijn 26 grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening. Daartoe rekenen wij ook de winning Bethunepolder. Hoewel deze strikt genomen een oppervlaktewaterwinning is wordt hier, vanwege de grote samenhang met in de polder opwellend grondwater, het grondwaterbeleid toegepast.

Voor deze grondwaterwinningen zijn, om een duurzame waterwinning te waarborgen, beschermingszones in de Provinciale Milieuverordening (PMV) ingesteld: de waterwingebieden, de grondwaterbeschermingsgebieden, de boringsvrije zones en de 100-jaarsaandachtsgebieden. Deze zijn, met uitzondering van de boringsvrije zones, ook ruimtelijk beschermd (PRV).

Bij de oppervlaktewaterwinning Nieuwegein (Waterwinstation Cornelis Biemond) bevindt zich een grondwateronttrekking die ingezet kan worden als de oppervlaktewaterwinning tijdelijk wordt stilgelegd of grondwater bijgemengd moet worden om de vereiste kwaliteit te bereiken (calamiteitenonttrekking). De winning wordt zeer beperkt ingezet. Wij hebben het voornemen om deze winning een vorm van bescherming te geven tegen risico’s in de ondergrond. In deze planperiode werken wij dit verder uit.

Wij werken per winning samen met de gebiedspartijen aan de hand van een gebiedsdossier. Dit dossier bevat feiten, risicoanalyses, een beeld van knelpunten en handvatten voor oplossingen met maatregelen. In dit dossier en bij de gebiedsaanpak is zowel aandacht voor preventie als voor curatieve maatregelen. Dit gebiedsgericht maatwerk biedt kansen om een goede afweging te maken welk beheer nodig is om de beschermingsdoelstelling voor de winning efficiënt en optimaal te realiseren.

De Utrechtse grondwaterwinningen zijn vanuit de KRW-systematiek medio 2015 in een goede toestand, met uitzondering van de winningen Beerschoten, Bilthoven, Soestduinen en Amersfoort-Berg waar sprake is van antropogene verontreiniging van het grondwater. Bij de beoordeling van de toestand van de winning is gekeken naar de toename in de zuivering (t.o.v. 2000) en de trendontwikkeling in het ruwwater. Bij deze winningen zijn maatregelen noodzakelijk om de verontreiniging te verwijderen, zodat de zuiveringsinspanning weer omlaag kan.

Voor de winningen treffen wij in de periode 2015-2021 preventieve en curatieve maatregelen, soms alleen voor de kwetsbare winningen, soms generiek en soms specifiek (zoals voor Beerschoten, Bilthoven, Soestduinen of Amersfoort-Berg), zie 6.1 Grondwater en de Kaderrichtlijn Water. Een aantal van deze maatregelen vinden wij nodig om achteruitgang te voorkomen en risico’s te verminderen (prevent & limit).

Prioritering, clustering en verdere uitwerking van alle (toen nog concept-)maatregelen heeft geleid tot een Uitvoeringsprogramma Drinkwater, waarin KRW-maatregelen en overige maatregelen (die geen KRW-status krijgen) zijn opgenomen. Er is draagvlak bij de betrokken partijen voor uitvoering van de maatregelen.

Wat betreft het beleid voor bodemverontreinigingen staan wij toepassing van het Wbb-instrument gebiedsgericht grondwaterbeheer niet toe in grondwaterbeschermingszones, wanneer zich hierbinnen geen grootschalige of complexe grondwaterverontreinigingen bevinden (zie paragraaf 6.2. Bodemverontreinigingen).

Realisatie

Provinciaal belang

Behoud van de strategische watervoorraden.

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren, participeren, stimuleren

Reguleren

In de PRS en PRV beschermen wij de grondwaterbeschermingszones (excl. de boringsvrije zones) ruimtelijk.

In de PMV zijn milieuregels opgenomen voor de grondwaterbeschermingszones om de winning tegen risico’s te beschermen. Wij handhaven die regels en maken met andere partijen afspraken waar het hun bevoegdheid betreft.

De vastgestelde KRW-maatregelen zijn verplichtend voor partijen. Wij zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en de zorg om het doel te bereiken. Voortgang en effecten worden gemonitord en gerapporteerd voor de KRW.

De KRW-maatregelen voor verspreidingsspoed zijn gebaseerd op de Wet bodembescherming.

Wij werken de bescherming van de calamiteitenonttrekking bij Nieuwegein uit.

Participeren

Afspraken in het kader van de KRW tussen overheden en bevoegde gezagen. Samenwerking gebiedspartijen per winning op basis van gebiedsdossiers (wij coördineren en voeren de regie).

Alle maatregelen voor winningen voor drinkwater worden programmatisch aangepakt en gevolgd in het Uitvoeringsprogramma Drinkwater 2014-2021.

Stimuleren

Maatregelen gericht op bewustwording (onderdeel van het Uitvoeringsprogramma Drinkwater 2014-2021).

6.1.5.2 Eigen winningen bestemd voor menselijke consumptie     

Beleid

Wij willen eigen winningen bestemd voor menselijke consumptie zo veel mogelijk beperken.

  • Wij voeren een vergunningplicht in voor nieuwe eigen winningen bestemd voor menselijke consumptie, niet zijnde voor eigen gebruik.
  • Bij de vergunningverlening moet de beschermbaarheid van de winning en de beschikbaarheid van alternatieven voor de grondwaterwinning worden meegenomen in de afweging van belangen (maatschappelijke kosten en baten).
  • De eigenaar is er primair verantwoordelijk voor dat het water dat gebruikt wordt als drinkwater van goede kwaliteit is. Het is aan de eigenaar zelf om zich hiervan te vergewissen en zo nodig maatregelen te nemen, en om in te spelen op veranderende omstandigheden en wetgeving.
  • Wij gaan de risico’s voor de bestaande winningen in beeld brengen en met de eigenaren afspraken maken over de bescherming van de winning. Dit merken wij aan als een KRW-maatregel.
  • Eigenaren van bestaande kleine eigen drinkwaterwinningen adviseren wij over te gaan op het gebruik van leidingwater.

Toelichting

Drinkwaterwinningen waarbij grondwater door de eigenaar in eigen beheer wordt opgepompt en, eventueel na behandeling, als drinkwater ter beschikking wordt gesteld aan derden worden beschouwd als eigen winningen. Deze winningen staan onder direct toezicht van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en vallen onder de Drinkwaterwet. Het zijn doorgaans campings, vakantieparken e.d. met een eigen bron. Het gaat vaak om relatief kleine hoeveelheden. De KRW stelt eisen aan grondwater waaruit water onttrokken wordt voor menselijke consumptie. Hierbij hanteert de KRW de grens van tenminste 10 m3/dag of voor meer dan 50 personen voor winningen voor menselijke consumptie. Onder de Waterwet zijn echter winningen van minder dan 10 m3/uur niet vergunningplichtig en daardoor vaak ook niet bij ons bekend. Om aan de KRW te kunnen voldoen moeten wij alle onttrekkingen in beeld hebben en bovendien willen wij een belangenafweging kunnen maken. Daarom is de vergunningplicht uit de Waterwet in de provinciale Waterverordening (PWV) aangescherpt voor alle nieuwe winningen voor menselijke consumptie.

Bij de vergunningverlening moet de beschermbaarheid van de winning worden meegenomen in de afweging van belangen (maatschappelijke kosten en baten). De aanvrager zal daarvoor bij de vergunningaanvraag inzicht moeten geven in de aanwezige risico’s. Voor bestaande winningen worden in deze planperiode door ons de risico’s in beeld gebracht en met de eigenaren afspraken gemaakt over de bescherming. Dit merken wij aan als een KRW-maatregel.

Wij willen het gebruik van grondwater voor eigen drinkwatervoorziening zo veel mogelijk beperken, omdat voor kleinere winningen de bescherming lastig en/of de (maatschappelijke) kosten hoog kunnen zijn. Bovendien willen wij in de concurrentie met andere gebruikers van het grondwater voorrang geven aan hoogwaardiger gebruik.

Het gebruik van leidingwater is in veel gevallen een goed alternatief. Wij zullen daarom eigenaren van bestaande kleinere eigen drinkwaterwinningen adviseren over te gaan op het gebruik van leidingwater.

Realisatie

Provinciaal belang

Behoud van de strategische watervoorraden.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren

In de PWV: Wij voeren een vergunningplicht in voor nieuwe eigen winningen bestemd voor menselijke consumptie, niet zijnde voor eigen gebruik.

Stimuleren

Wij gaan de risico’s voor de bestaande winningen in beeld brengen en met de eigenaren afspraken maken over de bescherming.

Wij adviseren eigenaren van bestaande kleinere eigen drinkwaterwinningen over te gaan op het gebruik van leidingwater.

6.1.5.3 Industriele winningen bestemd voor menselijke consumptie     

Beleid

  • Wij voeren een vergunningplicht in voor nieuwe industriële winningen bestemd voor menselijke consumptie, niet zijnde voor eigen gebruik.
  • Bij de vergunningverlening moet de beschermbaarheid van de winning en de beschikbaarheid van alternatieven voor de grondwaterwinning worden meegenomen in de afweging van belangen (maatschappelijke kosten en baten).
  • Het bedrijf is er primair verantwoordelijk voor dat het eindproduct van goede kwaliteit is en dat daarbij de grondstof, in casu het grondwater, daartoe geschikt is. Het is aan het bedrijf om zich hiervan te vergewissen en zo nodig maatregelen te nemen, en om in te spelen op veranderende omstandigheden en wetgeving.
  • Wij gaan de risico’s voor de bestaande winningen in beeld brengen en met de bedrijven afspraken maken over de bescherming van de winning. Dit merken wij aan als een KRW-maatregel.
  • Eigenaren van bestaande kleine industriële winningen adviseren wij over te gaan op het gebruik van leidingwater.

Toelichting

Industriële winningen voor menselijke consumptie zijn winningen door bedrijven die volgens de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) grondwater onttrekken en dit gebruiken bij de bereiding van producten voor menselijke consumptie. Deze winningen vallen onder de KRW. De KRW stelt eisen aan grondwater waaruit water bestemd voor menselijke consumptie onttrokken wordt.

Het onttrekken van grondwater is aan regels gebonden. Er geldt een vergunning- en registratieplicht. Bij de vergunningverlening in het kader van de Waterwet ten behoeve van een winning voor menselijke consumptie zal de beschermbaarheid van de winning worden meegenomen in de afweging van belangen. Het bedrijf zal daarvoor bij de vergunningaanvraag inzicht in de aanwezige risico’s moeten geven.

Voor bestaande winningen worden door ons de risico’s in beeld gebracht en met de bedrijven afspraken gemaakt over de bescherming van de winning.

Wij willen kleinere industriële winningen voor menselijke consumptie zo veel mogelijk beperken, omdat de bescherming lastig en/of kostbaar kan zijn. Het gebruik van leidingwater is in veel gevallen een goed alternatief.

Realisatie

Provinciaal belang

Behoud van de strategische watervoorraden.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren

In de PWV: Wij voeren een vergunningplicht in voor nieuwe industriële winningen bestemd voor menselijke consumptie, niet zijnde voor eigen gebruik.

Stimuleren

Wij gaan de risico’s voor de bestaande winningen in beeld brengen en met de eigenaren afspraken maken over de bescherming.

Wij stimuleren eigenaren van bestaande kleinere industriële winningen voor menselijke consumptie om aan te sluiten op waterleidingnet.

6.1.6 Ondiepe bodemenergie     

Beleid

Wij stimuleren de toepassing van ondiepe bodemenergie, met open WKO als meest voorkomende vorm.

Toelichting

Gebruik van ondiepe bodemenergie levert een bijdrage aan de klimaat- en energiedoelstellingen. Daarom stimuleren wij de duurzame toepassing ervan. Hierbij zoeken wij de koppeling met onze kerntaken en ontwikkelopgaven.

Onder ondiepe bodemenergie vallen bodemenergiesystemen die worden toegepast tot een diepte van 500 m beneden maaiveld. Tot deze diepte zijn wij voor open systemen op grond van de Waterwet bevoegd gezag voor het verlenen van onttrekkingsvergunningen en het handhaven daarvan. Voor de toepassing van bodemenergie dieper dan 500 m beneden maaiveld is het ministerie van Economische Zaken bevoegd gezag op grond van de Mijnbouwwet. De indeling van de watervoerende pakketten is gebaseerd op REGIS II en is toegelicht in Bijlage 4: Naamgeving en toelichting op watervoerende pakketten.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende typen ondiepe bodemenergiesystemen.

Open systemen

Gesloten systemen

Type systeem

Open WKO

MTO

HTO

OGT

Gesloten WKO

Bevoegd gezag

provincie

provincie

provincie

provincie

gemeente

Infiltratietempera­tuur (indicatief)

5 – 25 oC

30 – 60 oC

> 60 oC

20 – 30 oC

-3 – 30 oC

Tabel: Ondiepe bodemenergiesystemen: onderscheiden typen, bevoegd gezag en infiltratietemperatuur. (WKO=warmtekoude opslag, MTO= middelhoge temperatuuropslag, HTO= hoge temperatuuropslag, OGT= ondiepe geothermie)

Realisatie

Provinciaal belang

Ruimte voor duurzame energiebronnen.

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Stimuleren

Stimuleren

Signaleren en benutten van kansen voor ondiepe bodemenergie in provinciale programma’s en plannen.

6.1.6.1 Toetsingskader vergunningverlening Waterwet, handhaving en ordening     

Beleid

  • Wij beperken de risico’s voor de grondwaterkwaliteit bij toepassing van ondiepe bodemenergie.
  • Wij zijn terughoudend in het op voorhand verbieden van de toepassing van ondiepe bodemenergie in specifieke gebieden of in specifieke watervoerende pakketten, tenzij dit is ter bescherming van het drinkwaterbelang.
  • Voor de bescherming van de drinkwatervoorziening verlenen wij bovendien slechts vergunning voor een nieuw open bodemenergiesysteem of de uitbreiding van een bestaand systeem als de thermische invloedssfeer van het betreffende systeem zich op voldoende afstand (uitgedrukt in verblijftijd) van de putten van openbare drinkwaterwinningen bevindt.
  • Overige grondwaterbelangen, zoals andere onttrekkingen voor natuur of landbouw, mogen bij toepassing van ondiepe bodemenergie niet worden geschaad.
  • Wij toetsen bij vergunningverlening en handhaving zowel op effecten op grondwaterbelangen als op doelmatig gebruik van bodemenergie. Daarbij betrekken wij de energiebalans, het rendement en de capaciteit van een bodemenergiesysteem.
  • Vanwege de in potentie grote energiebesparing staan wij positief tegenover middelhoge- en hoge temperatuuropslag en ondiepe geothermie (MTO, HTO en OGT). Deze vormen van bodemenergie hebben echter grotere effecten en daarmee potentieel grotere risico’s dan warmte-/koudeopslag. Ook is hier nog weinig ervaring mee. Daarom verbinden wij aan een vergunning voor MTO, HTO of OGT aanvullende monitoringsvoorschriften en verlenen wij deze vergunning in eerste instantie voor bepaalde tijd.
  • In gebieden waar grote drukte van WKO-systemen wordt verwacht of een grote energiebehoefte bestaat, kunnen bij gemeentelijke of provinciale verordening interferentiegebieden worden aangewezen. Dit is in eerste instantie een taak voor gemeenten. In uitzonderlijke gevallen zullen wij een interferentiegebied aanwijzen. De Waterwet biedt hier een kader voor.
  • Om binnen een interferentiegebied sturing te kunnen geven aan het gebruik van de ondergrond voor bodemenergie, moeten regels in een verordening of beleidsregels worden vastgesteld. Ook hiervoor ligt het initiatief primair bij de gemeenten, maar wij leveren hieraan een actieve bijdrage.

Toelichting

Een randvoorwaarde voor toepassing van ondiepe bodemenergiesystemen is dat sprake moet zijn van een duurzaam gebruik van de ondergrond. Dit betekent dat de toepassing niet ten koste mag gaan van het belang van de bescherming van de ondergrond en dat andere belangrijke functies die de bodem kan vervullen, niet in het geding mogen komen. De Waterwet biedt ruimte om invulling te geven aan ‘doelmatig gebruik van bodemenergie’.

De hoofdlijn van onze invulling van de doelstellingen en de beleidsruimte van de Waterwet en het Waterbesluit is in dit plan opgenomen. Waar nodig stellen Gedeputeerde Staten hiervoor beleidsregels vast. Dit samen vormt het kader voor vergunningverlening. Aanvullend op het algemeen toetsingskader voor grondwateronttrekkingen geldt het onderstaande.

Aanvullende bescherming openbare drinkwaterwinningen

Om ook op lange termijn negatieve effecten van een open bodemenergiesysteem op een drinkwaterwinning uit te sluiten, moet dit systeem op voldoende afstand daarvan worden gerealiseerd. De thermische bellen van een ondiep bodemenergiesysteem moeten buiten de 25-jaarszone in het bepompte pakket van de drinkwaterwinning blijven. Hiermee sluiten wij aan bij de beschermingszones die in de Provinciale milieuverordening zijn opgenomen. Wij werken dit uit in beleidsregels.

Energiebalans

Wij betrekken cumulatieve effecten bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een koudeoverschot. Verhoging van de temperatuur van grond en grondwater is nadeliger voor de kwaliteit van het water dan verlaging. Daarom zijn wij terughoudend in het gebruik van onze bevoegdheid een warmteoverschot toe te staan, zeker in de nabijheid van drinkwaterwinningen.

Rendement

Het energierendement is sterk bepalend voor de bijdrage van WKO aan energie- en klimaatdoelstellingen en voor de terugverdientijd. In de praktijk blijkt dat WKO-systemen tijdens de exploitatiefase vaak minder goed functioneren dan de ontwerpspecificatie. Aan de vergunning voor een WKO-systeem verbinden wij een eis voor de te behalen productiviteit en hier handhaven wij ook op. Wij beogen en verwachten dat hierdoor de prestaties van open WKO-systemen verbeteren. Het gebouwzijdige rendement valt buiten het beoordelingskader van de Waterwet. Inrichtingen waarvoor wij bevoegd gezag zijn voor de omgevingsvergunning op grond van de Wabo, kunnen wij via dat spoor bedrijven aanspreken op het totale rendement. Wij werken momenteel al samen met de gemeente Utrecht om deze twee sporen, ook waar er sprake is van twee verschillende bevoegde gezagen, in samenhang te beschouwen. Deze samenwerking kan worden uitgebreid naar andere gemeenten.

Capaciteit

In de praktijk blijkt regelmatig dat de onttrokken en teruggebrachte hoeveelheid grondwater veel kleiner is dan de maximaal vergunde hoeveelheid. Nieuwe bodemenergiesystemen moeten echter rekening houden met de vergunde hoeveelheid van nabijgelegen systemen. Hierdoor wordt niet optimaal gebruik gemaakt van het potentieel aan bodemenergie. Om onnodige ruimteclaims te beperken, verkleinen wij actief de vergunde capaciteit als er structureel geen gebruik van wordt gemaakt. Bij voorkeur in overleg met de vergunninghouder, maar zo nodig kunnen wij de vergunning ambtshalve aan passen. De Waterwet biedt hiertoe de grondslag.

MTO, HTO en OGT

Toepassing van MTO, HTO of OGT kan leiden tot extra energiebesparing. Naar verwachting zijn de kansen voor toepassing van deze technieken in de provincie Utrecht vooralsnog niet groot. Indien zich een initiatiefnemer meldt, zullen wij deze faciliteren door actief mee te werken aan het onderzoeken van de mogelijkheden.

Doordat bij MTO en HTO sprake is van een hoge opslagtemperatuur en een warmteoverschot in de bodem, kan de temperatuurinvloed op de lange termijn doordringen in aangrenzende bodemlagen en daar negatieve effecten met zich brengen. Om dit risico te beperken, worden voorwaarden gesteld aan de resulterende temperatuur in het eerste watervoerende pakket en aan de temperatuursverhoging in het tweede en derde watervoerende pakket in de gebieden aangemerkt als strategische grondwatervoorraad.

Interferentiegebieden en bijbehorende regels

Wanneer WKO-systemen in elkaars nabijheid zijn gelegen kan interferentie optreden: de systemen beïnvloeden elkaar, met als gevolg een hoger of lager rendement. Vooralsnog zijn er in de provincie weinig gebieden waar de inpassing van nieuwe WKO-systemen wordt bemoeilijkt door negatieve interferentie. Er bestaan enkele (potentiële) knelpunten en de verwachting is dat het aantal gebieden met ondergrondse drukte en de bijbehorende kans op negatieve interferentie zal toenemen. Dit kan ondergrondse ordening van bodemenergiesystemen gewenst maken.

Door een interferentiegebied aan te wijzen en hiervoor regels op te stellen, wordt het principe ‘Wie het eerst komt, het eerst pompt’ doorbroken, worden betere kansen geschapen voor collectieve systemen en kan voorrang worden gegeven aan open of juist gesloten systemen, al dan niet gedifferentieerd naar diepte. Het is gewenst dat de inhoud van de provinciale en gemeentelijke beleidsregels wordt afgestemd. Wij zullen hierin nauw samenwerken met gemeenten en gebiedspartijen. Om bestuurlijke lasten te beperken, zullen wij rechtstreeks toetsen aan gemeentelijke masterplannen, indien deze zowel procedureel als inhoudelijk met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen.

Realisatie

Provinciaal belang

Ruimte voor duurzame energiebronnen.

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren

Kader voor vergunningverlening Waterwet. Gedeputeerde Staten stellen beleidsregels vast op grond van het in dit plan opgenomen kader.

Stimuleren

In enkele gebieden werken wij met gemeenten en gebiedspartijen samen aan het vaststellen van een interferentiegebied en sturingsregels, bijvoorbeeld voor Utrecht Rijnsweerd en het stationsgebied Utrecht. Naar verwachting zal dit zich de komende jaren vaker voordoen.

6.1.6.2 Ondiepe bodemenergie in grondwaterbeschermingszones     

Beleid

Binnen grondwaterbeschermingszones staan wij geen bodemenergiesystemen toe. Onder strikte voorwaarden, vastgelegd in de PMV, zijn hierop uitzonderingen mogelijk. Hiermee voorkomen wij negatieve invloed op de grondwaterkwaliteit nabij deze drinkwaterwinningen.

Toelichting

In dit gebied is, ter bescherming van het drinkwaterbelang, het gebruik van de ondergrond voor open bodemenergiesystemen niet toegestaan, met uitzondering van de gevallen benoemd in de PMV. Hiermee geven wij invulling aan het veiligstellen van de drinkwatervoorziening, wat in de Drinkwaterwet is aangewezen als dwingende reden van groot openbaar belang. Aangezien de effecten van open ondiepe bodemenergiesystemen de grondwaterkwaliteit nadelig kunnen beïnvloeden, moet er voldoende afstand zijn tussen deze systemen en drinkwaterwinningen.

Realisatie

Provinciaal belang

Ruimte voor duurzame energiebronnen.

Behoud van de strategische watervoorraden.

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

De regels voor ondiepe bodemenergiesystemen in grondwaterbeschermingszones zijn opgenomen in de PMV.

6.1.6.3 Ondiepe bodemenergie in de strategische grondwatervoorraad     

Beleid

Binnen het gebied van de strategische grondwatervoorraad staan wij open WKO-systemen toe in het eerste watervoerende pakket. MTO-, HTO- en OGT-systemen staan wij in dit gebied toe in het onderste deel van de Formatie van Maassluis (direct boven de hydrologische basis).

Wij sluiten andere pakketten in principe uit voor deze open bodemenergiesystemen, zodat effecten die de realisatie van toekomstige drinkwaterwinningen kunnen belemmeren worden voorkomen.

Toelichting

In dit gebied geven wij ten behoeve van het drinkwaterbelang voorrang aan bescherming van de kwaliteit van het grondwater boven het belang van het gebruik van de ondergrond voor open bodemenergiesystemen. In het eerste watervoerende pakket staan wij wel open WKO-systemen toe, omdat de effecten op de onderliggende watervoerende pakketten beperkt zijn en het tot ongewenste maatschappelijke gevolgen leidt als ook dit pakket niet beschikbaar is. Een vergunningaanvraag wordt getoetst aan het toetsingskader voor grondwateronttrekkingen (zie 6.1 en 6.1.6.1). In afwijking van de algemene lijn voor de strategische grondwatervoorraad kunnen wij in uitzonderlijke gevallen vergunning verlenen voor een open WKO-systeem in het tweede of derde watervoerende pakket indien, aanvullend op genoemd toetsingskader:

  • op de betreffende locatie het eerste watervoerende pakket niet geschikt is voor open WKO, en
  • het betreffende WKO-systeem leidt tot significante energiebesparing, die niet tegen vergelijkbare kosten op andere wijze kan worden gerealiseerd, en
  • er voldoende geschikte alternatieve locaties voor eventuele toekomstige drinkwaterwinning in de nabije omgeving zijn.

Vergunningverlening voor toepassing van MTO, HTO of OGT in het onderste deel van de formatie van Maassluis is maatwerk, waarbij specifieke aandacht vereist is voor de risico’s van doorboring van scheidende lagen en thermische effecten op bovenliggende watervoerende pakketten. Toepassing van MTO of HTO in het onderste deel van de Formatie van Maassluis is mogelijk, zonder de grondwaterkwaliteit van de strategische grondwatervoorraad in het tweede en derde watervoerende pakket aan te tasten. De tussenliggende scheidende laag heeft voldoende weerstand om onacceptabele temperatuursverhoging in deze pakketten te voorkomen. Dit is overigens ook voor een initiatiefnemer essentieel: realisatie van een MTO- of HTO-systeem alleen rendabel, indien de warmte niet naar boven afstroomt. Ook toepassing van OGT in de Formatie van Maassluis kan zonder risico van onaanvaardbare thermische effecten voor de bestaande en toekomstige drinkwatervoorziening, vanwege de beperkte temperatuurverlaging en de grote diepte waarop die plaatsvindt. Om kortsluiting tussen watervoerende pakketten te voorkomen verbinden wij zo nodig aan de vergunning voor een MTO-, HTO- of OGT-systeem extra voorwaarden over afdichting van afsluitende kleilagen ter bescherming van de strategische grondwatervoorraad.

Wanneer binnen het gebied van de strategische grondwatervoorraad een nieuwe drinkwaterwinning wordt gerealiseerd zullen wij de effecten van vergunde bodemenergiesystemen hierop onderzoeken en de risico´s voor de drinkwaterwinning beoordelen. Zo nodig maken wij gebruik van de mogelijkheden die de Waterwet biedt om een watervergunning in te trekken.

Realisatie

Provinciaal belang

Ruimte voor duurzame energiebronnen.

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

Kader voor vergunningverlening. Mogelijk beleidsregel over afdichting afsluitende kleilaag ter bescherming strategische grondwatervoorraad, vast te stellen door GS.

6.1.6.4 Ondiepe bodemenergie in de gemeente Utrecht     

Beleid

Binnen het deel van de gemeente Utrecht waar zich grootschalige grondwaterverontreinigingen bevinden, staan wij open WKO-systemen alleen toe in het eerste watervoerende pakket. Hier kan in de toekomst van worden afgeweken wanneer uit (mede) door of namens ons verricht onderzoek is gebleken dat gebruik van diepere watervoerende pakketten mogelijk is, zonder dat dit leidt tot onaanvaardbare risico’s op verspreiding van verontreinigingen uit het eerste naar diepere watervoerende pakketten. In dit gebied staan wij geen MTO, HTO of OGT toe.

In een bufferzone rondom het meest vervuilde gebied is open WKO mogelijk in het eerste watervoerende pakket en, onder voorwaarde van een bijdrage aan of tenminste het niet bemoeilijken van de gebiedsgerichte sanering, ook in het tweede watervoerende pakket. MTO, HTO en OGT is in de bufferzone mogelijk in het onderste deel van de formatie van Maassluis.

Toelichting

Voor een deel van de gemeente Utrecht wijken wij af van ons algemene beleid voor stedelijk gebied. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat zich in het historische centrum van Utrecht en omliggende wijken veel verontreinigingen bevinden, deels in de vorm van zaklagen. In het tweede watervoerende pakket is een relatief sterke grondwaterstroming richting de drinkwaterwinning Leidsche Rijn. Doorboring van de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerende pakket levert in dit gebied daarom een groter risico op dan gebruikelijk. In het eerste watervoerende pakket wordt gebiedsgericht grondwaterbeheer uitgevoerd. Daarom verlenen wij hier vooralsnog geen vergunning voor WKO-systemen in het tweede of derde watervoerende pakket. Voor MTO-, HTO- en OGT-systemen wordt vooralsnog helemaal geen vergunning verleend in het meest vervuilde gebied. In de bufferzone daar omheen zijn er ruimere mogelijkheden, maar nog altijd beperkter dan in het overige stedelijk gebied binnen de provincie. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzingen en regels nader uitwerken in een beleidsregel.

Er heeft afstemming plaatsgevonden tussen ons beleid voor dit gebied en het Gebiedsplan Gebiedsgericht Grondwaterbeheer van de gemeente Utrecht.

Realisatie

Provinciaal belang

Ruimte voor duurzame energiebronnen.

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

Kader voor vergunningverlening.

6.1.6.5 Ondiepe bodemenergie in het overige deel van de provincie     

Beleid

In dit deel van de provincie staan wij open WKO-systemen toe in alle watervoerende pakketten. Binnen dit gebied staan wij MTO-, HTO- en OGT-systemen toe in het tweede watervoerend pakket en dieper.

Toelichting

Het gebied buiten de strategische grondwatervoorraad is minder geschikt om in de toekomst grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening te winnen. Op grond hiervan en rekening houdend met de beschermingszones van huidige drinkwaterwinningen zijn gebieden bepaald waar toepassing van open WKO in alle watervoerende pakketten geen negatief effect heeft op de kwaliteit van grondwater dat voor drinkwaterwinning gebruikt wordt of mogelijk zal worden. Hiermee wordt extra ruimte geboden voor bodemenergie en wordt de onderzoeksinspanning voor initiatiefnemers verminderd.

Omdat een groot provinciaal areaal geschikt is voor potentiele winning van grondwater voor drinkwater zijn toekomstige ontwikkelingen, zoals opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, buiten de strategische grondwatervoorraad gehouden. Het betreft toekomstige woningbouwlocaties, toekomstige bedrijventerreinen, kantorenlocaties op knooppunten en glastuinbouwconcentratiegebieden. In deze gebieden wordt voorrang gegeven aan open WKO-systemen boven drinkwaterwinning.

De grootste kansen voor toepassing van open WKO liggen op ontwikkellocaties. Maar ook de mogelijkheden bij binnenstedelijke ontwikkeling en bij verduurzaming van bestaande bouwwerken willen wij zo veel mogelijk faciliteren. Daarom vervalt ook voor de gebieden binnen de rode contouren de voorkeur voor het eerste watervoerende pakket voor WKO en worden open WKO-systemen toegestaan in alle watervoerende pakketten.

Ook toepassing van MTO, HTO of OGT is in dit overige deel van de provincie in principe mogelijk, omdat er geen drinkwaterwinning gerealiseerd zal worden. Op grond van de huidige kennis is het tweede watervoerende pakket niet geschikt voor MTO, HTO en OGT. Het derde watervoerende pakket kan geschikt zijn voor MTO, maar is naar verwachting niet geschikt voor HTO en OGT. Het onderste deel van de Formatie van Maassluis is voor alle drie technieken in beginsel geschikt. Wij willen de toepassing in ondiepere pakketten echter niet op voorhand onmogelijk maken en bieden daarom ruimte in het beleid. Het temperatuureffect in bovenliggende watervoerende pakketten is een aandachtspunt bij de vergunningverlening.

Realisatie

Provinciaal belang

Ruimte voor duurzame energiebronnen.

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

Kader voor vergunningverlening.

6.2 Bodemverontreiniging     

Beleid

Wij leveren een bijdrage aan het geleidelijk verbeteren van de algehele grond- en grondwaterkwaliteit binnen de provincie. Wij zullen de afspraken uit het Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020 (hierna: het Bodemconvenant) nakomen:

  1. Wij blijven ons inzetten om de spoedlocaties binnen de bodemsanering aan te pakken. De nadruk ligt op locaties met verspreiding van verontreinigingen via grondwater.
  2. Wij betrekken het beheer en waar nodig sanering van de bodem bij ruimtelijke ontwikkelingen. Via maatwerk in het gebied zoeken wij gezamenlijk met andere partijen naar een goede aanpak van verontreiniging van grond en grondwater gezien de ontwikkelingen in dat gebied of ten behoeve van de maatschappelijke opgaven. Wij zien hierbij gebiedsgericht grondwaterbeheer (GGB) en de gebiedsaanpak bij drinkwaterwinningen als goede instrumenten.
  3. Wij stimuleren gebiedsgericht grondwaterbeheer en stellen als randvoorwaarde, dat het instrument flexibel is bij gewenste gebiedsontwikkelingen maar niet conflicteert met de grondwaterdoelstellingen.
  4. Wij bevorderen dat derden hun verantwoordelijkheid voor de aanpak van bodemverontreinigingen oppakken.

Toelichting

De aanpak van bodemverontreinigingen wordt vormgegeven door de Wet bodembescherming (Wbb) en de op 17 maart 2015 vastgelegde afspraken tussen het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in het Bodemconvenant. Gelijktijdig hebben deze partijen het Beleidsdocument duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van bodem en ondergrond (het Beleidsdocument) vastgesteld. In het verlengde van het Bodemconvenant heeft het Rijk met het bedrijfsleven afspraken gemaakt in het Bedrijvenconvenant bodem 2016-2020. Daaruit spreekt dat overheden en bedrijfsleven/derden gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de aanpak van bodemverontreinigingen. Wij zijn, samen met de gemeenten Utrecht en Amersfoort, bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).

Wij conformeren ons aan de afspraken in het Bodemconvenant en zullen in de geest handelen van het Beleidsdocument. We werken daarin samen met alle bij het convenant betrokken partijen aan de hand van een landelijk uitvoeringsprogramma. Evaluatie van de resultaten maakt hiervan deel uit.

Het Bodemconvenant zet in op verbreding van de bodemsaneringsaanpak naar het duurzaam omgaan met grond en grondwater bij ruimtelijke ontwikkelingen en in relatie tot de maatschappelijke opgaven binnen een gebied. Hiervoor zullen ook de daartoe benodigde veranderingen in de bodemwetgeving worden doorgevoerd, die vervolgens naar verwachting medio 2018 deel gaan uitmaken van de Omgevingswet.

Mogelijk dat bij de komst van de Omgevingswet de provinciale taken gedecentraliseerd worden naar gemeenten, eventueel met overgangsrecht naar 2021. Bij decentralisatie van bodemtaken zorgen wij er voor, dat de provinciale bodembelangen zoals het gebruik van het grondwater en realisatie van de grondwateropgaven voor de KRW in acht worden genomen.

Mochten de veranderingen aanleiding zijn geven tot wijziging van ons beleid, doen wij voorstellen om ons beleid aan te passen.

In de afgelopen periode is met een programmatische aanpak het Bodemconvenant voor de periode 2010-2015 uitgevoerd. Per 1-1-2016 zijn binnen de provincie de humane spoedlocaties gesaneerd of de risico’s beheerst.

1. Aanpak spoedlocaties

De betrokken partijen willen, conform de afspraken in het Bodemconvenant 2016-2020, dat in 2020 alle spoedlocaties zijn aangepakt. Wij handhaven de huidige prioriteitsvolgorde:

1. de verontreinigingslocaties met humane risico’s;

2. de verontreinigingslocaties in het grondwater met risico op verspreiding;

3. de verontreinigingslocaties met ecologische risico’s.

In deze planperiode (2016-2021) ligt de nadruk op de aanpak van de verspreiding van verontreiniging via grondwater. Wij willen de verspreidingsrisico’s wegnemen. Dit is een KRW-maatregel (zie 6.1 Grondwater en de Kaderrichtlijn Water).

Daarnaast hebben wij een signaleringslijst opgesteld van locaties waar mogelijk aanwezige ernstige grondwaterverontreinigingen zijn die grondwaterwinningen voor menselijke consumptie of Natura 2000-gebieden kunnen bedreigen (in het Bodemconvenant genoemd: de KRW-lijsten). Onderzoek moet uitwijzen of daadwerkelijk sprake is van bedreiging van deze kwetsbare objecten. Dit onderzoek is ook een KRW-maatregel (zie 6.1 Grondwater en de Kaderrichtlijn Water).

Ook pakken wij de spoedlocaties met ecologische risico’s aan.

Voorts worden verontreinigde waterbodemlocaties, met name de zogenaamde C-lijstlocaties (Waterwet) waarvoor de waterschappen verantwoordelijk zijn, uiterlijk in 2020 aangepakt, waarbij mogelijk gebruik gemaakt wordt van het in het Bodemconvenant genoemde aanvullende budget. De provincie is verantwoordelijk voor indiening hiervan.

2. Omgaan met bodemverontreinigingen bij ruimtelijke ontwikkelingen

Het bodembeleid is in een nieuwe beleidsfase terechtgekomen. De focus lag tot nu toe vooral op bodemsanering, maar verschuift naar beheer in het licht van ruimtelijke ontwikkelingen en ten behoeve van maatschappelijke opgaven. Zeker na 2020 ligt de nadruk op gebiedsgericht beheer.

Op het moment dat de kwaliteit van grond en grondwater in een gebied een probleem vormt voor kwetsbare functies of voor gewenste ruimtelijke ontwikkelingen kan een maatwerkoplossing wenselijk zijn. Dit speelt bijvoorbeeld in gebieden waar een drinkwaterwinning is, een binnenstedelijke ontwikkeling plaatsvindt of een bodemenergiesysteem gewenst is. De mogelijke oplossing voor het probleem is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle partijen in dat gebied. Afhankelijk van de problematiek varieert onze rol van stimulerend, participerend of regulerend.

De integrale gebiedsgerichte aanpak waarbij bodemverontreinigingen worden betrokken, stimuleren wij zo dat deze effectief is en daadwerkelijk leidt tot oplossingen. Hierbij houden wij ook rekening met landelijke afspraken en nieuwe wetgeving. Dit komt met name tot uitdrukking in de afspraak in art. 5 Bodemconvenant over het gebiedsgericht beheren van grondwaterverontreinigingen.

Gebiedsdossiers



Bij drinkwaterwinningen wordt aan de hand van gebiedsdossiers samengewerkt tussen partijen. Dit is gericht op het bereiken van de grondwaterdoelstelling van de KRW voor de goede toestand van drinkwaterwinningen, zodat de zuiveringsinspanning omlaag kan. Ook de relatie met de aanpak van grondwaterverontreinigingen wordt hierin meegenomen (zie 6.1.5.1 Grondwaterwinningen bestemd voor de openbare drinkwatervoorziening (grondwaterbeschermingszones)).

Toemaakdek

Een aparte categorie vormt het toemaakdekgebied. Het gaat om vanaf de Middeleeuwen ontstane diffuse verontreinigingen met zware metalen in het veenweidegebied. Wij hebben de afgelopen jaren, in goed overleg met de betrokken gemeenten, een Handelingskader voor het verantwoord hergebruik van (ernstig) verontreinigde toemaakgronden in het landelijk gebied vastgelegd. Gemeenten zijn volgens het Besluit bodemkwaliteit bevoegd om het hergebruik van ernstig verontreinigde toemaakgronden toe te staan, voor zover daaraan geen risico’s voor mens of milieu zijn. De Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) heeft het handelingskader voor het hergebruik van grond in het landelijk gebied integraal opgenomen in de Nota Bodembeheer regio Noordwest-Utrecht. Daarnaast zijn in de Nota regels opgenomen voor het hergebruik van grond in het stedelijk gebied in het toemaakdekgebied. Het onderwerp diffuse verontreinigingsproblematiek in relatie tot humane risico’s is opgenomen in de nieuwe convenantafspraken Bodem voor de periode 2016-2020. Wij stemmen in overleg met de meest betrokken gemeente in het toemaakdekgebied, de gemeente De Ronde Venen, en de ODRU onze werkzaamheden hiervoor af.

3. Gebiedsgericht Grondwater Beheer (GGB)

Gebiedsgericht Grondwater Beheer (GGB) is een Wet bodembescherming-instrument gericht op de aanpak van complexe en grootschalige grondwaterverontreinigingen. Wij stimuleren GGB en faciliteren waar deze kansrijk is. Wij vinden dat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor de rol van gebiedsbeheerder bij GGB. Wij overwegen zelf als beheerder op te treden in het geval dat:

  • sprake is van spoedeisende gevallen waar niemand op kan worden aangesproken en GGB wel een oplossing kan bieden, en
  • een provinciaal belang in het geding is, en
  • een gemeente nalaat haar rol als gebiedsbeheerder op te pakken.

Wij stellen de volgende voorwaarden aan GGB:

  • Alleen als zich binnen grondwaterbeschermingszones, Natura 2000-gebieden of EHS een complexe grondwaterverontreiniging bevindt, mogen deze gebieden onderdeel zijn van een beheergebied GGB.
  • Beheerplannen GGB moeten flexibel zijn en de ruimte bieden om te worden aangepast als de actualiteit daarom vraagt en dit in overeenstemming is met de doelstelling van GGB, zonder andere belangen te schaden. Daarom verplichten wij de beheerder van een vastgesteld beheerplan om initiatiefnemers van een nieuwe activiteit in of vlakbij het beheergebied de mogelijkheid te geven alsnog deel te nemen aan GGB. Aanpassing van de grenzen van het beheergebied kan hiervoor noodzakelijk zijn.

4. Derden

Bij alle bodemverontreinigingen geldt dat in principe de eigenaar van een perceel of de veroorzaker van de bodemverontreiniging verantwoordelijk is voor het onderzoeken en/of saneren van een bodemverontreiniging. Om te zorgen dat derden zo spoedig mogelijk komen tot saneren of het beheersbaar maken van de risico’s van spoedlocaties, bevorderen wij dat zij hun verantwoordelijkheid oppakken. Wij kunnen dat doen door:

  • als bevoegd gezag ons wettelijke instrumentarium in te zetten;
  • uitvoering te geven aan de bedrijvenregeling (subsidie bodemsanering bedrijfsterreinen);
  • een subsidie bodemsanering voor bodemonderzoek, bodemsanering of gebiedsgericht grondwaterbeheer te verlenen aan eigenaren, erfpachters en gemeenten (Uitvoeringsverordening subsidie bodemsanering 2012);
  • informatie te verstrekken en advies te geven aan derden over bodemverontreiniging en -sanering.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren, participeren, stimuleren

Reguleren

Aanpak spoedopgave. Hiervoor stellen wij een uitvoeringsprogramma 2016-2020 op.

Wij vervullen onze bevoegd gezag-taak richting derden op basis van de Wet bodembescherming.

Participeren

Wij stellen concrete uitvoeringsmaatregelen en acties op om de integrale beleidsontwikkeling vorm te geven. Dit doen wij om de samenhang tussen het bodemverontreinigingsbeleid en het grondwaterbeleid /KRW te versterken.

Wij treden -eventueel- op als beheerder in een beheerplan GGB.

Via maatwerk in het gebied zoeken wij samen met andere partijen naar oplossingen voor de problemen van verontreinigingen van grond en grondwater bij gebiedsontwikkelingen.

Stimuleren

Wij geven uitvoering aan de bedrijvenregeling.

Wij verlenen subsidie ‘bodemsanering provincie Utrecht’ voor bodemonderzoek, bodemsanering of gebiedsgericht grondwaterbeheer.

Wij verstrekken informatie en geven advies over aanpak van bodemverontreinigingen.

Wij stimuleren het instrument GGB.

6.3 Ontgrondingen     

Beleid

Toekomstige ontgrondingen voor delfstoffenwinning moeten multifunctioneel zijn en een duidelijke meerwaarde opleveren voor de ruimtelijke kwaliteit van de ontgrondingslocatie en de omgeving. Hierbij is een goede afweging van alle betrokken belangen essentieel. Vanwege het reliëf en de overige kwaliteiten van de Heuvelrug willen wij in dit gebied geen grootschalige ontgrondingen.

Indien een ontgronding na afronding van de delfstofwinning verondiept wordt, moet vooraf in goed overleg met de verschillende partijen tot overeenstemming worden gekomen van een haalbare verondieping.

Toelichting

Er zijn verschillende ontwikkelingen, waarvoor een ontgronding noodzakelijk kan zijn. Te denken valt aan het winnen van oppervlakte delfstoffen voor de bouw of de aanleg van infrastructuur. Maar ook kunnen ontgrondingen gewenst zijn voor het aanleggen, verbeteren of onderhouden van bijvoorbeeld natuur, landbouwgronden, sport- en speelterreinen of waterkeringen.

Een winning van oppervlakte delfstoffen kan conflicteren met andere belangen, zoals het behoud van archeologische en aardkundige waarden en kan de waterhuishouding van een gebied ingrijpend beïnvloeden. Om die reden vinden wij het belangrijk dat alle betrokken belangen worden afgewogen en een goede ruimtelijke inpassing plaats vindt. Hiervoor hebben wij de Ontgrondingsverordening provincie Utrecht (2012) opgesteld.

Delfstoffenwinning is een nationaal belang. Het rijksbeleid is beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en zal te zijner tijd worden opgenomen in de Structuurvisie Ondergrond (STRONG). In de SVIR is opgenomen dat delfstofwinning multifunctioneel moet zijn.

De Utrechtse Heuvelrug kenmerkt zich door het doorlopende reliëf en het dominante voorkomen van bos. Bij ontwikkelingen in het landschap van de Utrechtse Heuvelrug vragen wij dan ook aandacht voor het in stand houden van het reliëf en voor het in stand houden van het samenhangend boscomplex. Vanwege deze kwaliteiten willen wij in dit gebied geen grootschalige ontgrondingen. Kleinschalige ontgrondingen voor natuurontwikkeling of recreatieve ontwikkeling in de Utrechtse Heuvelrug zijn wel mogelijk, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteiten.

Winningslocaties van ondiepe delfstofwinning zijn van tijdelijke aard. Na afronding van de ontgronding kan het gebied gebruikt worden voor natuurontwikkeling, recreatie of waterberging. Voor sommige ontwikkelingen zal de ontstane plas verondiept worden door het toepassen van grond en/of baggerspecie. Deze toepassing valt onder het besluit bodemkwaliteit en de circulaire herinrichting van diepe plassen. De waterbeheerders zijn bevoegd gezag. Indien de afronding van de ontgronding bestaat uit het verondiepen van de winput, vinden wij het belangrijk dat de betrokken partijen tot overeenstemming komen over de verondieping voordat met de ontgronding wordt gestart.

Binnen het landelijke programma STRONG vindt de discussie plaats over de nut en noodzaak van het winnen van oppervlaktedelfstoffen en het gebruik van secundaire grondstoffen. Mocht de uitkomst hiervan in de toekomst aanleiding zijn tot aanpassing van onze ontgrondingenverordening, dan passen wij die aan.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

Via de Ontgrondingsverordening provincie Utrecht (2012).

6.4 Mijnbouwactiviteiten     

Mijnbouwactiviteiten volgens de Mijnbouwwet vallen niet binnen het bevoegd gezag van de provincie. Wij hebben alleen een adviesrol bij de vergunningaanvragen.

Het Rijk (Ministerie van Economische Zaken) is het bevoegd gezag. Als voor een mijnbouwactiviteit een bestemmingsplan aangepast moet worden, zijn de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) en de Provinciale Milieu Verordening (PMV) de richtinggevende provinciale beleidsinstrumenten.

De volgende vier activiteiten vallen onder de mijnbouwwet (zie ook Bijlage 5: Mijnbouwactiviteiten):

  • Conventionele winningen van koolwaterstoffen: Olie of gas zit ‘gevangen’ in een reservoir in de ondergrond. De koolwaterstoffen stromen goed toe waardoor er slechts één boring nodig is waarbij mogelijk één keer gefract moet worden;
  • Onconventionele winningen van koolwaterstoffen (bv schaliegas): Olie of gas zit over grotere afstand verspreid vast in kleine ‘belletjes’ (poriën) in het gesteente. De koolwaterstoffen stromen daardoor slecht toe. Op korte afstand zijn meerdere boringen nodig waarbij meerdere keren per boring gefract moet worden;
  • Opslag in de ondergrond: hieronder vallen alle activiteiten waarbij stoffen bewust in de ondergrond worden opgeslagen;
  • Diepe geothermie: winning van geothermie voor warmte of voor opwekking van elektriciteit op een diepte van meer dan 500 m-mv. Hiervoor zijn twee boringen nodig waarbij mogelijk gefract moet worden.

Mijnbouwactiviteiten hebben invloed op onze provinciale belangen. In dit plan geven wij aan in hoeverre wij dit voor de verschillende activiteiten (on)acceptabel achten. Per situatie zal altijd een lokale afweging moeten worden gemaakt, waarin ook de gemeentelijke belangen moeten worden meegenomen.

De technieken voor mijnbouwactiviteiten zijn nog volop in ontwikkeling. In ons beleid nemen wij de technieken zoals die op dit moment beschikbaar zijn als uitgangspunt. Als in de toekomst blijkt dat de verschillende technieken andere effecten hebben, kan dit gevolgen hebben voor onze beleidskeuzes.

De verschillende winningstechnieken hebben overeenkomsten, maar ook verschillen (zie ook Bijlage 5: Mijnbouwactiviteiten). De manier waarop ze de provinciale belangen beïnvloeden, verschilt daarmee. Dit leidt ertoe dat de bescherming van de provinciale belangen verschillend doorwerkt voor de verschillende activiteiten. De belangrijkste verschillen tussen de winningstechnieken zijn:

  • Er is een verschil in ruimtelijke impact. De dichtheid van de booractiviteiten voor bijvoorbeeld schaliegas is groter dan voor diepe geothermie. Booractiviteiten duren langer, omdat er veel meer boringen nodig zijn.
  • Voor de winning van schaliegas is fraccen noodzakelijk. Afhankelijk van de situatie kan voor diepe geothermie ook fraccen nodig zijn, maar veel minder intensief. Hoe vaker gefract wordt, hoe groter de kans is op negatieve effecten, zoals grondwaterverontreiniging en aardbevingen.
  • Diepe geothermie kan gebruikt worden voor de winning van warmte en het opwekken van elektriciteit. In het geval van winning van warmte moet de winning op korte afstand van de gebruiker plaatsvinden. Dit betekent dat diepe geothermie relatief vaak plaats zal vinden in dicht(er)bevolkte gebieden.
  • Diepe geothermie is een vorm van hernieuwbare, duurzame energie. Schaliegaswinning is niet hernieuwbaar en beschouwen wij daarom als niet duurzaam.
  • Beleidsvorming voor schaliegas en diepe geothermie vindt primair landelijk plaats. De afzetmarkt voor schaliegas is ook landelijk en wellicht Europees. De afzetmarkt voor diepe geothermie is veel meer een lokale/regionale aangelegenheid.

Bij mijnbouwactiviteiten moet met veel mogelijke consequenties en risico’s rekening worden gehouden. Hierboven staan een aantal belangrijke genoemd, die van belang zijn voor provinciale belangen (PRS).

Behalve deze aandachtspunten zijn er nog andere aspecten waar rekening mee gehouden moet worden, zoals bijvoorbeeld de veiligheid en de eventuele aanwezige bodemverontreinigingen en WKO-systemen. In Bijlage 5: Mijnbouwactiviteiten wordt van deze andere aspecten een opsomming gegeven.

Waterbergingsgebieden zijn in de PRS opgenomen als provinciaal belang. Bij eventuele mijnbouwactiviteiten in deze gebieden moet de inrichting dusdanig zijn, dat het gebied zonder extra risico’s ingezet kan worden voor waterberging.

Door eventuele mijnbouwbouwactiviteiten in TOP- en SUBTOP-gebieden mag geen verdroging optreden.

6.4.1 Conventionele winning van koolwaterstoffen     

Voor conventionele winning van koolwaterstoffen maken wij onderscheid in onderstaande soorten gebieden. De invulling is gebaseerd op de belangen waar wij als provincie voor verantwoordelijk zijn.

  • rood: strijdig met provinciaal belang(en) en daarom niet acceptabel
  • geel: strijdig met provinciaal belang(en), maar onder aanvullende voorwaarden mogelijk acceptabel
  • wit: niet strijdig met provinciaal belang

Wij vinden het belangrijk dat de natuurlijke scheiding van de watervoerende pakketten niet wordt aangetast en dat voorkomen wordt dat het grondwater verontreinigd raakt met stoffen vanuit de boorbuis. Wij vinden hoge eisen aan de afdichting van het boorgat daarom van groot belang.

Een verdere motivatie voor de keuzes bij de verschillende gebieden en belangen wordt gegeven in Bijlage 5: Mijnbouwactiviteiten

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Behoud van de strategische watervoorraden.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren

Wij nemen regels op in de PRV en/of PMV.

Participeren

Wij zetten ons in om de provinciale belangen bij het Rijk onder de aandacht te brengen. Daarnaast zetten wij ons in om de wettelijke rol van provincies in de Mijnbouwwet te versterken. Wij willen dat vroeg in het proces onze provinciale belangen worden meegewogen bij de verlening van een vergunning voor een mijnbouwactiviteit.

6.4.1.1 Conventionele winning van koolwaterstoffen niet acceptabel     

Beleid

In een deel van de provincie (rood op de kaart) is conventionele winning van koolwaterstoffen strijdig met provinciale belangen en daarom vinden wij die winning in dit gebied niet acceptabel. Het betreft de volgende gebieden en belangen:

  • Waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, boringsvrije zones, 100-jaars aandachtsgebieden en beschermingszones oppervlaktewaterwinningen
  • Vrijwaringszones waterkeringen
  • Natura 2000 gebieden
  • Stiltegebieden
  • Zeer open landschappen in Groene Hart en Eemland

Toelichting

Vergelijkbaar met andere activiteiten binnen grond- en oppervlaktewaterbeschermingszones voor drinkwater vinden wij, vanwege het risico op verontreiniging voor drinkwater, conventionele winning van koolwaterstoffen in deze gebieden niet acceptabel.

Om de stabiliteit van waterkeringen te waarborgen, vinden wij de conventionele winning van koolwaterstoffen in de vrijwaringszones niet acceptabel.

Natura 2000 gebieden, die relatief klein van omvang zijn, moeten worden beschermd tegen bovengrondse fysieke ingrepen zoals versnippering en aantasting van het habitat. Ook tegen verontreinigingen en verdroging moeten deze gebieden worden beschermd. En dus is conventionele winning van koolwaterstoffen ook in deze gebieden niet acceptabel. Vanwege de verstoring door geluid door booractiviteiten, winning en transport vinden wij conventionele winning van koolwaterstoffen in stiltegebieden niet acceptabel. In de zeer open landschappen van onze provincie vinden wij opstallen voor de conventionele winning van koolwaterstoffen niet acceptabel.

6.4.1.2 Provinciaal belang kwetsbaar bij conventionele winning van koolwaterstoffen     

Beleid

Er zijn ook gebieden die kwetsbaar zijn (geel op de kaart) en waar conventionele winning van koolwaterstoffen in principe strijdig is met provinciale belangen. Onder (aanvullende) voorwaarden, waaronder een zeer goede afdichting van het boorgat, vinden wij deze winning hier mogelijk wel acceptabel. Dit zijn:

  • Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug
  • Strategische grondwatervoorraad
  • EHS buiten Natura 2000
  • Aardkundige waarden
  • Archeologische zones (Limes, Utrechtse Heuvelrug en Dorestad (Wijk bij Duurstede))
  • Landschap (open landschappen Groene Hart en Eemland, en verboden kringen Nieuwe Hollandse Waterlinie en Stelling van Amsterdam)

Toelichting

In een groot deel van de provincie zijn weliswaar kwetsbare provinciale belangen aanwezig, maar vinden wij de conventionele winning van koolwaterstoffen onder (aanvullende) voorwaarden mogelijk toch acceptabel. De reden hiervan is dat de conventionele winning van koolwaterstoffen in omvang beperkt is. Het ruimtebeslag en het aantal benodigde boringen is beperkt.

Het kan ook zijn dat in delen van het gebied geen aanvullende voorwaarden mogelijk zijn, waardoor de conventionele winning van koolwaterstoffen niet acceptabel is.

Op grond van belangen van andere partijen, bijvoorbeeld een gemeente, kan winning hier overigens toch niet acceptabel zijn.



6.4.1.3 Conventionele winning koolwaterstoffen niet strijdig met provinciaal belang     

Beleid

In de rest van de provincie (wit op de kaart) vinden wij, in het licht van de provinciale belangen, conventionele winning van koolwaterstoffen (onder de algemene wettelijke regels) acceptabel.

Toelichting

In delen van de provincie vinden wij conventionele winning van koolwaterstoffen acceptabel. Op grond van belangen van andere partijen, bijvoorbeeld een gemeente, kan winning hier overigens toch niet acceptabel zijn. Indien hier een winning plaatsvindt willen wij zo nodig aanvullende voorwaarden ten aanzien van de afdichting van het boorgat (laten) opnemen.

6.4.2 Onconventionele winning van koolwaterstoffen (zoals schaliegas)     

Onconventionele winning van koolwaterstoffen (zoals schaliegas) vindt in Nederland (nog) niet plaats. Dit betekent dat de kennis over de te gebruiken technieken en de bijbehorende risico’s beperkt is. De technieken zelf zijn ook nog in ontwikkeling. Met name over de risico’s en effecten van onconventionele winning van koolwaterstoffen is (inter)nationaal veel discussie. Het beschermen van de provinciale belangen ligt ten grondslag aan de gemaakte beleidskeuzes. Als de effecten en risico’s van de onconventionele winning van koolwaterstoffen in de toekomst dusdanig wordt beperkt, dat duidelijk wordt dat de provinciale belangen niet (meer) in gevaar komen, kan het te beschermen gebied worden verkleind.

Voor onconventionele winning van koolwaterstoffen maken wij onderscheid in onderstaande soorten gebieden. De invulling is gebaseerd op de belangen waar wij als provincie voor verantwoordelijk zijn.

  • rood: strijdig met provinciaal belang(en) en daarom niet acceptabel
  • geel: strijdig met provinciaal belang(en), maar onder aanvullende voorwaarden mogelijk acceptabel
  • wit: niet strijdig met provinciaal belang

Wij vinden het belangrijk de natuurlijke scheiding van de watervoerende pakketten niet aan te tasten en te voorkomen dat het grondwater verontreinigd raakt met stoffen vanuit de boorbuis. Wij vinden hoge eisen aan de afdichting van het boorgat daarom van groot belang.

Een verdere motivatie voor de keuzes bij de verschillende gebieden en belangen wordt gegeven in Bijlage 5: Mijnbouwactiviteiten

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Behoud van de strategische watervoorraden.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren

Wij nemen regels op in de PRV en/of PMV.

Participeren

Wij zetten ons in om de provinciale belangen bij het Rijk onder de aandacht te brengen. Daarnaast zetten wij ons in om de wettelijke rol van provincies in de Mijnbouwwet te versterken. Wij willen dat vroeg in het proces onze provinciale belangen worden meegewogen bij de verlening van een vergunning voor een mijnbouwactiviteit.

6.4.2.1 Onconventionele winning van koolwaterstoffen niet acceptabel     

Beleid

In een groot deel van de provincie (rood op de kaart) is onconventionele winning van koolwaterstoffen strijdig met provinciale belangen en daarom vinden wij die winning in dit gebied niet acceptabel. Het betreft de volgende gebieden en belangen:

  • Waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, boringsvrije zones, 100-jaars aandachtsgebieden en beschermingszones oppervlaktewaterwinning
  • Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug
  • Strategische grondwatervoorraad
  • Vrijwaringszones waterkeringen
  • Natura 2000 gebieden
  • EHS buiten Natura 2000
  • Stiltegebieden
  • Aardkundige waarden
  • Landschap (zeer open en open landschappen Groene Hart en Eemland, en verboden kringen Nieuwe Hollandse Waterlinie en Stelling van Amsterdam)

Toelichting

Vergelijkbaar met andere activiteiten binnen grond- en oppervlaktewaterbeschermingszones voor drinkwater vinden wij, vanwege het risico op verontreiniging voor drinkwater, onconventionele winning van koolwaterstoffen in deze gebieden niet acceptabel. Ditzelfde geldt voor het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug en de strategische grondwatervoorraad.

Om de stabiliteit van waterkeringen te waarborgen, vinden wij de onconventionele winning van koolwaterstoffen in de vrijwaringszones niet acceptabel.

Natura 2000 gebieden en EHS buiten Natura 2000 moeten worden beschermd tegen bovengrondse fysieke ingrepen zoals versnippering en habitatdestructie. Ook tegen verontreinigingen en verdroging moeten deze gebieden worden beschermd. En dus is onconventionele winning van koolwaterstoffen ook in deze gebieden niet acceptabel. Vanwege de verstoring door geluid door booractiviteiten, winning en transport vinden wij onconventionele winning van koolwaterstoffen in stiltegebieden niet acceptabel. Vanwege de fysieke aantasting door boringen vinden wij onconventionele winning van koolwaterstoffen in aardkundige waarden niet acceptabel. Door de ruimtelijke impact van boortorens en andere opstallen vinden wij de onconventionele winning van koolwaterstoffen niet acceptabel in de zeer open en open landschappen van onze provincie en in de verboden kringen Nieuwe Hollandse Waterlinie en Stelling van Amsterdam

6.4.2.2 Provinciaal belang kwetsbaar bij onconventionele winning van koolwaterstoffen     

Beleid

Er zijn ook gebieden die kwetsbaar zijn (geel op de kaart) en waar onconventionele winning van koolwaterstoffen in principe strijdig is met provinciale belangen. Onder aanvullende voorwaarden vinden wij deze winning hier mogelijk wel acceptabel. Het gaat om:

  • Archeologische zones (Limes, Utrechtse Heuvelrug en Dorestad (Wijk bij Duurstede))

Toelichting

De bedreiging van archeologische zones door mijnbouwactiviteiten bestaat uit de fysieke aantasting van archeologische waarden door de boringen. Binnen de archeologische zones is er sprake van bekende en verwachte archeologische waarden. Deze archeologische waarden willen wij beschermen. Boringen kunnen in sommige situaties mogelijk naast de archeologische waarden geplaatst worden.

Op grond van belangen van andere partijen, bijvoorbeeld een gemeente, kan winning hier overigens toch niet acceptabel zijn.

6.4.2.3 Onconventionele winning van koolwaterstoffen niet strijdig met provinciaal belang     

Beleid

In de rest van de provincie (wit op de kaart) is onconventionele winning van koolwaterstoffen niet strijdig met provinciale belangen.

Toelichting

In delen van de provincie is onconventionele winning van koolwaterstoffen niet strijdig met provinciale belangen. Echter gezien de onzekerheid en onbekendheid over effecten van onconventionele winning van koolwaterstoffen willen wij dit type winning ook in deze gebieden niet. Op grond van belangen van andere partijen, bijvoorbeeld een gemeente, kan winning hier overigens ook niet acceptabel zijn.

6.4.3 Opslag in de ondergrond     

Peleid

Wij kiezen, vanwege het ontbreken van voldoende kennis over de risico’s van ondergrondse opslag, voor het beschermen van de gehele provincie. Ondergrondse opslag in de provincie Utrecht vinden wij niet acceptabel.

Toelichting

Opslag in de ondergrond omvat zowel de opslag van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen als andere stoffen zoals CO2.

Op basis van de Richtlijn 2011/70/Euratom is iedere lidstaat verantwoordelijk voor het eigen radioactieve afval en verbruikte splijtstoffen. Het Nationaal Programma voor radioactief afval en verbruikte splijtstoffen (planning augustus 2015) richt zich op veilig en verantwoord beheer van radioactief afval, nu en in de toekomst. Momenteel vindt een onderzoek plaats naar de randvoorwaarden van de ondergrondse opslag van radioactief afval.

De ondergrond van de provincie is druk. Naast gebruik van de ondergrond voor drinkwater willen wij de ondergrond met name gebruiken voor het winnen van geothermie, wat niet te combineren is met ondergrondse opslag. Het beschermen van de gehele provincie tegen ondergrondse opslag stemt overeen met het standpunt van het Interprovinciaal Overleg (IPO).

Na het gereed komen van het Nationaal Programma is meer informatie bekend waarmee overwogen zal worden of ons standpunt ongewijzigd blijft of moet worden aangepast.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Behoud van de strategische watervoorraden.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren

Wij nemen regels op in de PRV en/of PMV.

Participeren

Wij zetten ons in om de provinciale belangen bij het Rijk onder de aandacht te brengen. Daarnaast zetten wij ons in om de wettelijke rol van provincies in de Mijnbouwwet te versterken. Wij willen dat vroeg in het proces onze provinciale belangen worden meegewogen bij de verlening van een vergunning voor een mijnbouwactiviteit.

6.4.4 Diepe geothermie     

In ons ruimtelijk beleid hebben wij de ambitie uitgesproken om in 2040 het grondgebied van de provincie Utrecht klimaatneutraal georganiseerd te hebben. Wij willen daarom ruimte bieden voor het duurzaam opwekken van energie. Diepe geothermie is een nieuwe techniek, die nog niet in de provincie wordt toegepast. Het is een techniek voor grote warmtevragers en biedt veel potentie voor energiebesparing. De kansen voor diepe geothermie zijn echter gezien de bodemopbouw in de provincie Utrecht erg beperkt.

Voor diepe geothermie maken wij onderscheid in onderstaande soorten gebieden. De invulling is gebaseerd op de belangen waar wij als provincie voor verantwoordelijk zijn.

  • rood: strijdig met provinciaal belang(en) en daarom niet acceptabel
  • geel: strijdig met provinciaal belang(en), maar onder aanvullende voorwaarden mogelijk acceptabel
  • wit: niet strijdig met provinciaal belang

Wij vinden het belangrijk de natuurlijke scheiding van de watervoerende pakketten niet aan te tasten en te voorkomen dat het grondwater verontreinigd raakt met stoffen vanuit de boorbuis. Wij vinden hoge eisen aan de afdichting van het boorgat daarom van groot belang.

Een verdere motivatie voor de keuzes bij de verschillende gebieden en belangen wordt gegeven in Bijlage 5: Mijnbouwactiviteiten.

Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Behoud van de strategische watervoorraden.

Provinciale rol

Reguleren, participeren, stimuleren

Reguleren

Wij nemen regels op in de PRV en/of PMV.

Participeren

Wij zetten ons in om de provinciale belangen bij het Rijk onder de aandacht te brengen.. Daarnaast zetten wij ons in om de wettelijke rol van provincies in de Mijnbouwwet te versterken. Wij willen dat vroeg in het proces onze provinciale belangen worden meegewogen bij de verlening van een vergunning voor een mijnbouwactiviteit.

Stimuleren

Zonder het opzetten van een specifieke subsidieregeling worden de mogelijkheden verkend hoe geothermie gestimuleerd kan worden door mee te denken en/of kennis te leveren bij initiatieven van de markt. Daarnaast kan voor collectieve projecten ook een beroep worden gedaan op het bestaande provincie Garantiefonds of het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).

6.4.4.1 Diepe geothermie niet acceptabel     

Beleid

In een deel van de provincie (rood op de kaart) is geothermie strijdig met provinciale belangen en daarom vinden wij die winning in dit gebied niet acceptabel. Het betreft de volgende gebieden en belangen:

  • Waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, boringsvrije zones, 100-jaars aandachtsgebieden en beschermingszones oppervlaktewaterwinningen
  • Vrijwaringszones waterkeringen
  • Natura 2000-gebieden

Toelichting

Vergelijkbaar met andere activiteiten binnen grond- en oppervlaktewaterbeschermingszones voor drinkwater vinden wij, vanwege het risico op verontreiniging voor drinkwater, diepe geothermie in deze gebieden niet acceptabel.

Om de stabiliteit van waterkeringen te waarborgen, vinden wij diepe geothermie in de vrijwaringszones niet acceptabel.

Natura 2000 gebieden, die relatief klein van omvang zijn, moeten worden beschermd tegen bovengrondse fysieke ingrepen zoals versnippering en habitatdestructie. Ook tegen verontreinigingen en verdroging moeten deze gebieden worden beschermd. En dus is diepe geothermie ook in deze gebieden niet acceptabel.

6.4.4.2 Provinciaal belang kwetsbaar bij diepe geothermie     

Beleid

In relatief kwetsbare gebieden (geel op de kaart) waar de winning van geothermie in principe strijdig is met provinciale belangen, vinden wij geothermie onder (aanvullende) voorwaarden, waaronder een zeer goede afdichting van het boorgat, mogelijk wel acceptabel. Het betreft:

  • Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug
  • Strategische grondwatervoorraad
  • EHS buiten Natura 2000
  • Stiltegebieden
  • Aardkundige waarden
  • Archeologische zones (Limes, Utrechtse Heuvelrug en Dorestad (Wijk bij Duurstede))
  • Landschap (zeer open en open landschappen Groene Hart en Eemland, en verboden kringen Nieuwe Hollandse Waterlinie en Stelling van Amsterdam)

Toelichting

In een groot deel van de provincie zijn weliswaar kwetsbare provinciale belangen aanwezig, maar vinden wij de diepe geothermie onder (aanvullende) voorwaarden mogelijk toch acceptabel. De reden hiervan is dat de diepe geothermie in omvang beperkt is. Het ruimtebeslag en het aantal benodigde boringen is beperkt.

Het kan ook zijn dat in delen van het gebied geen aanvullende voorwaarden mogelijk zijn, waardoor de diepe geothermie niet acceptabel is.

Op grond van belangen van andere partijen, bijvoorbeeld een gemeente, kan winning hier overigens toch niet acceptabel zijn.

6.4.4.3 Diepe geothermie niet strijdig met provinciaal belang     

Beleid

In de rest van de provincie (wit op de kaart) is diepe geothermie niet strijdig met provinciale belangen en vinden wij de winning daarvan, in het licht van de provinciale belangen, (onder de algemene wettelijke regels) acceptabel.

Toelichting

In delen van de provincie vinden wij diepe geothermie acceptabel. Op grond van belangen van andere partijen, bijvoorbeeld een gemeente, kan winning hier overigens toch niet acceptabel zijn. Indien hier een winning plaatsvindt willen wij zo nodig aanvullende voorwaarden ten aanzien van de afdichting van het boorgat (laten) opnemen.

6.5 Aardkundige waarden en monumenten     

6.5.1 Aardkundige waarden     

Beleid

Ons beleid op het gebied van aardkundige waarden hebben wij vastgelegd in de PRS.

Toelichting

Voor een toelichting op ons beleid voor aardkundige waarden verwijzen wij naar artikel 6.4 PRS.

Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap en behoud van aardkundige waarden.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren

Artikel 6.4 PRS en 4.10 PRV.

Stimuleren

Via https://www.provincie-utrecht.nl/loket/kaarten/geo/aardkundige-waarden/ is veel achtergrondinformatie over de aardkundige waarden te vinden.

6.5.2 Aardkundige monumenten     

Beleid

Waar mogelijk dragen wij bij aan de recreatieve en educatieve rol van aardkundige monumenten.

Toelichting

Wij hebben zeven aardkundige monumenten benoemd. Dit zijn bijzondere aardkundige waarden die een goed beeld geven van het ontstaan van de provincie Utrecht. De aardkundige monumenten vervullen een recreatieve en educatieve rol. Waar mogelijk zetten wij ons in om die rol te versterken.

Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap en behoud van aardkundige waarden.

Provinciale rol

Participeren

Participeren

Wij zetten ons in voor het behoud en versterken van de recreatieve en educatieve rol van de aardkundige monumenten. Wij onderzoeken hiervoor of het mogelijk is een koppeling te leggen met andere recreatieve initiatieven, de Agenda Vitaal Platteland (AVP) en het provinciaal Natuurnetwerk (EHS).

6.6 Archeologie     

6.6.1 Archeologie - Cultuurhistorische hoofdstructuur     

Beleid

Ons beleid op het gebied van archeologie hebben wij vastgelegd in de PRS.

Toelichting

Voor een toelichting op ons beleid voor archeologie verwijzen wij naar artikel 4.3.4. PRS.

Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en versterken van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren

Artikel 4.3.4 PRS en 2.10 PRV.

Participeren

Artikel 4.3.4 PRS.

6.6.2 Archeologie - Archeologische monumentenkaart     

Beleid

De provincie Utrecht kent een groot aantal archeologische vindplaatsen. Deze zijn opgenomen op de Archeologische Monumentenkaart. In deze gebieden willen wij:

  • dat de vindplaatsen worden geborgd in ruimtelijk gemeentelijk beleid,
  • dat de vindplaatsen worden gemonitord en beheerd,
  • dat er aandacht is voor de educatieve rol.

Toelichting

De Archeologische Monumentenkaart (AMK) maakt deel uit van de Cultuurhistorische Atlas van de Provincie Utrecht (CHAT) en geeft een overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen. In de PRS is opgenomen dat de CHAT gebruikt kan worden als achtergrond document voor het beleid op het gebied van Cultuurhistorie.

Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en versterken van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur.

Provinciale rol

Participeren, stimuleren

Participeren

Wij zetten ons in voor aanpak van monitoring en beheer van belangrijke archeologische vindplaatsen samen met andere publieke en private partijen.

Wij willen dat bewoners en bezoekers van de provincie zich bewust zijn van het bijzondere erfgoed van Utrecht; daarom focussen wij op het publieksbereik van onder andere archeologische vindplaatsen.

Stimuleren

Wij stimuleren gemeenten om in hun ruimtelijk beleid de waarde te borgen van archeologische vindplaatsen, door in de PRS te verwijzen naar de CHAT.

7. Leefkwaliteit stedelijk gebied     

Circa 80% van de Utrechtse bevolking woont binnenstedelijk. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is een woningbouwprogramma opgenomen van 68.000 woningen tot 2028. Wij maken daarbij de keuze om in te zetten op de ontwikkelingsmogelijkheden binnen de rode contouren, o.a. om hiermee de druk op het landelijk gebied te beperken. De binnenstedelijke opgave is in de PRS als één van de belangrijkste beleidsopgaven benoemd. Gevolg hiervan is dat een verdichting van functies plaatsvindt en daardoor de milieukwaliteiten onder druk komen te staan. In het bijzonder gaat het dan om luchtkwaliteit, geluidsbelasting en de milieuveiligheidsrisico’s.

Door de complexiteit van processen en belangen, is het voor partijen lastig om goede integrale afwegingen te maken en daarmee een goede leefomgevingskwaliteit te bereiken. Door de inbreng van expertise op het gebied van leefkwaliteit bij binnenstedelijke ontwikkeling willen wij dit afwegingsproces faciliteren. Om de kwaliteit van ruimtelijke planontwikkeling te bevorderen gaan wij de toepassing van geografische informatie en digitale instrumenten die de samenwerking bij integrale planontwikkeling bevorderen verder stimuleren.

7.1 Beperken geluidhinder     

Onze langetermijnambitie voor geluid is dat er geen onaanvaardbare geluidsbelasting is als gevolg van verkeer op provinciale wegen, en bij provinciale bedrijven en luchthavens die onder het bevoegd gezag van de provincie vallen. Met ons stiltegebiedenbeleid voorzien wij in de behoefte aan rust en stilte, mede ter compensatie van de toenemende geluidbelasting. Op het ogenblik wordt gewerkt aan een grootschalige aanpassing van de Wet geluidhinder. Dit gebeurt onder de noemer van Swung (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid). In het traject Swung-2 wordt de geluidsregelgeving rond provinciale en gemeentelijke wegen en rond gezoneerde industrieterreinen aangepast. Dit zal worden opgenomen in de Omgevingswet.

7.1.1 Beperken geluidhinder provinciale wegen     

Beleid

Ons beleid is om de geluidsoverlast van provinciale wegen zoveel mogelijk te beperken, waarbij 61 dB Lden als plandrempel wordt gebruikt om de doelmatigheid van geluidsmaatregelen te bepalen en zo mogelijk maatregelen te treffen. Bij de aanleg van nieuwe wegen streven wij naar het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.

Toelichting

Wij zijn als wegbeheerder verantwoordelijk voor de aanpak van geluid van verkeer op provinciale wegen. Bij provinciale wegen willen wij, waar mogelijk en kosteneffectief, hoge geluidsbelastingen van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen aanpakken. Op basis van de nog vast te stellen Omgevingswet stellen wij bij de inwerkingtreding hiervan geluidproductieplafonds vast voor provinciale wegen. Op referentiepunten worden de plafonds vastgelegd. Bij overschrijding van deze waarden (geluidsproductieplafonds) is de wegbeheerder verplicht maatregelen te treffen. De inwerkingtreding van geluidproductieplafonds (handhavingsinstrument) is geen reden om het beleid op provinciale wegen - het zoveel mogelijk voorkomen van overschrijding van 61 dB Lden langs provinciale wegen - te wijzigen.

Wij voeren het Actieplan omgevingslawaai provinciale wegen provincie Utrecht 2013-2018 uit. Hierin leggen wij de prioriteit bij de bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige objecten langs of in de buurt van provinciale wegen. De belangrijkste maatregel voor het aanpakken van geluidsoverlast is de aanleg van geluidreducerend asfalt. In ons provinciale Mobiliteitsprogramma is een afwegingsmethode vastgesteld, waarmee wij streven naar een zo groot mogelijk rendement van de extra kosten voor geluidreducerend asfalt in relatie tot de verbetering van de woon- en leefomgeving voor zoveel mogelijk bewoners. Bij reconstructies zal in voorkomende gevallen de sanering van hoogbelaste woningen, waarbij sprake is van een toename van de geluidsbelasting als gevolg van de reconstructie, ter hand worden genomen.

In 2017 wordt door Gedeputeerde Staten een nieuwe geluidskaart vastgesteld, gevolgd door het nieuwe Actieplan omgevingslawaai in 2018. Hierin zal het beleid worden geëvalueerd.

Realisatie

Provinciaal belang

Een duurzame leefomgeving.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren

Eventueel regels opnemen in de PRV en/of andere provinciale verordeningen.

Wij stellen emissieplafonds (geluidproductieplafonds) vast voor provinciale wegen en handhaven deze.

Stimuleren

Wij verstrekken informatie aan burgers over de geluidbelasting via de Atlas Leefomgeving.

7.1.2 Beperking geluidhinder overige wegen     

Beleid

Daar waar een provinciaal belang aan de orde is leveren wij inbreng in rijksinfraprojecten en in gemeentelijke infraprojecten, en brengen daar geluidhinder onder de aandacht.

Toelichting

Wij vinden het belangrijk dat het in de provincie Utrecht prettig wonen, werken, en recreëren is. Een veilige, gezonde en duurzame leefomgeving draagt bij aan een goed verblijfs- en vestigingsklimaat. Na het voldoen aan de wettelijk vastgelegde eisen, kan er desondanks een situatie ontstaan waarbij de aanwezige geluidbelasting relatief veel hinder veroorzaakt. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een stapeling van geluidbelasting van wegen met geluid van andere bronnen. In deze situaties stimuleren wij het treffen van aanvullende maatregelen om de totaalbelasting op een aanvaardbaar niveau te brengen.

Door in een vroegtijdig stadium de consequenties van de aanleg en aanpassing van wegen voor de geluidbelasting van bestaande of toekomstige geluidgevoelige bestemmingen mee te wegen, kan een verbetering van het (toekomstige) leefklimaat worden bereikt. Hierbij hebben wij ook aandacht voor de effecten op stiltegebieden en natuurgebieden. Een hulpmiddel hierbij is het gebruik van het instrument Milieukwaliteitsprofielen (3.4.3).

Realisatie

Provinciaal belang

Een duurzame leefomgeving.

Provinciale rol

Participeren

Participeren

Wij brengen in overleg met het Rijk en de regiopartners de consequenties in beeld van de beoogde ingreep in de infrastructurele projecten en zoeken naar verbeteropties voor de geluidkwaliteit.

7.1.3 Beperking geluidhinder in stiltegebieden     

Beleid

Het provinciale stiltegebiedenbeleid is conserverend van aard. Het heeft als doel het beschermen van het geluidkarakter van een gebied en het waarborgen van stilte/rust in de toekomst. Wij beschermen de stilte in de stiltegebieden via het milieuspoor en het ruimtelijke spoor. Nieuwe luidruchtige activiteiten, gedragingen en functies zijn in een stiltegebied verboden. Hierbij blijven buiten beschouwing de geluiden die het gevolg zijn van in het stiltegebied passende activiteiten, zoals landbouw en stille recreatie.

Toelichting

Het intensieve gebruik van onze leefomgeving zorgt voor steeds meer geluidsbelasting, terwijl de behoefte aan rust en ontspanning groot is. Stiltegebieden vervullen in die behoefte een rol. Behalve voor de rustzoekende recreant, is stilte ook van belang voor de beleving van het landschap en natuur.

Op grond van de Wet milieubeheer wijzen wij in de Provinciale Milieuverordening (PMV) stiltegebieden aan en stellen regels op ter bescherming van de stilte.

Algemene uitgangspunten bij de uitvoering van het stiltegebiedenbeleid zijn: een stiltegebied moet stil blijven, het gebied leeft en mag worden beleefd, en in een stiltegebied hoor je gebiedseigen geluiden. Binnen een stiltegebied maken wij onderscheid in de stille kern, waar het gemiddelde achtergrondgeluidsniveau ten hoogste 40 dB(A) bedraagt, en een bufferzone daar omheen.

De Provinciale Milieuverordening bevat de milieuregels voor stiltegebieden. Dit betreft een speciale zorgplicht, verbodsbepalingen voor activiteiten en richtwaarden waarmee rekening moet worden gehouden bij overheidsbesluiten. Zo nodig stellen Gedeputeerde Staten hiervoor beleidsregels op.

Binnen het milieuspoor ter bescherming van de stilte richten wij ons zowel op structurele bedreigingen, zoals een bedrijf, als op incidentele bedreigingen, zoals een evenement. Bedrijven en recreatie-inrichtingen die al in het gebied gevestigd zijn, mogen hun (verstorende) activiteiten waarvoor ze een vergunning hebben, blijven verrichten. Hieronder worden ook verstaan bedrijven die meldingsplichtig zijn op grond van de Wabo. Uitbreiding van activiteiten is slechts mogelijk als dit geen significante extra verstoring oplevert of de verstoring doet afnemen. Eenzelfde lijn volgen wij voor functies en bestemmingen zoals wegen.

Niet alleen activiteiten en functies binnen het stiltegebied kunnen de stilte in het gebied aantasten. Ook het geluid vanwege activiteiten en functies buiten het stiltegebied kan leiden tot aantasting van de akoestische kwaliteit in het stiltegebied. Tot op welke afstand deze negatieve beïnvloeding optreedt is afhankelijk van de geluidemissie van de betreffende geluidsbron. Wij houden hier rekening mee bij onze besluiten en vragen dit ook van andere overheden.

Het ruimtelijke spoor richt zich op het scheiden van het stiltegebied en locaties met een bestemming of functie die gepaard gaat of kan gaan met verstoring van de stilte. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) zijn stiltegebieden aangewezen als provinciaal ruimtelijk belang. Via de Provinciale Ruimtelijke Verordening dragen wij zorg voor de doorwerking in gemeentelijk ruimtelijk beleid.

Wij stimuleren op beperkte schaal derden om de kwaliteit van de stiltegebieden uit te dragen. Dit doen wij bijvoorbeeld in samenwerking met natuur- en milieu (educatie) organisaties.

Realisatie

Provinciaal belang

Behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren

Aanwijzing gebieden, zorgplicht, verbodsbepalingen met mogelijkheid ontheffingen, richtwaarde in de PMV. Uitwerking waar nodig in beleidsregels (op basis van notitie uitvoering stiltegebiedenbeleid).

Stiltegebieden zijn aangemerkt als provinciaal ruimtelijk belang in de PRS. Doorwerking in gemeentelijke plannen via de PRV.

Stimuleren Wij stimuleren op beperkte schaal derden om de kwaliteit van de stiltegebieden uit te dragen. Dit doen wij bijvoorbeeld in samenwerking met natuur- en milieu (educatie) organisaties.

7.1.4 Beperking geluidhinder bedrijven     

Beleid

Door vergunningverlening dragen wij bij aan het voorkomen of zo veel mogelijk beperken van geluidhinder veroorzaakt door bedrijven die onder het bevoegd gezag van de provincie vallen. Hierbij sluiten wij aan bij de landelijke regelgeving en richtlijnen, waarbij wij zo nodig gebruik maken van de mogelijkheid voor maatwerk.

Toelichting

In vergelijking met wegverkeerslawaai, zijn er in onze provincie relatief weinig gehinderden door geluid veroorzaakt door bedrijven (industrielawaai). Lokaal kan echter wel degelijk (ernstige) geluidhinder optreden. Via vergunningverlening en handhaving in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit werken wij aan het beperken van de geluidsbelasting veroorzaakt door bedrijven. Hierbij sluiten wij aan op het landelijke wettelijke kader en gemeentelijk geluidbeleid (indien dit is vastgesteld door een betreffende gemeente en met ons is afgestemd). Zo nodig maken wij gebruik van de mogelijkheden voor maatwerk. Voor het merendeel van de bedrijven is overigens de gemeente het bevoegd gezag.

Realisatie

Provinciaal belang

Een duurzame leefomgeving.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

Wij gaan geluidsoverlast tegen via de omgevingsvergunning bij inrichtingen die onder ons bevoegd gezag vallen.

7.1.5 Beperking geluidhinder grote luchtvaart     

Beleid

Vanuit het belang van een duurzame en gezonde leefomgeving blijven wij bij de rijksoverheid en de gebruikers van Schiphol bepleiten dat vermijdbare hinder door overvliegende vliegtuigen wordt voorkomen en dat vliegtuigen niet over stiltegebieden vliegen.

Toelichting

Als gevolg van het sluiten van de vliegbasis Soesterberg maken steeds meer vliegtuigen van en naar Schiphol gebruik van het luchtruim boven Utrecht. Daarnaast zijn de effecten van de vliegvelden Lelystad en Hilversum merkbaar. Om de geluidhinder veroorzaakt door dit vliegverkeer in de provincie Utrecht zoveel mogelijk te beperken, treden wij in overleg met de verantwoordelijke overheden. Vanwege de ligging van het vliegveld Hilversum in de nabijheid van het recreatiepark Noorderpark en het stiltegebied Westbroek en omgeving is een wijziging van het gebruik van het vliegveld die de geluidbelasting van deze gebieden negatief beïnvloedt niet acceptabel.

De ontwikkelingen van Lelystad als “zesde baan” van Schiphol met ingang van het jaar 2018 volgen wij nauwgezet, met het oog op mogelijk negatieve effecten op de leefkwaliteit in de provincie Utrecht.

Realisatie

Provinciaal belang

Een duurzame leefomgeving.

Provinciale rol

Participeren

Participeren

Voor vliegveld Hilversum volgen wij de ontwikkelingen via het agendalidmaatschap van de Commissie Regionaal Overleg vliegveld Hilversum. Voor Schiphol zijn wij lid van de Commissie Regionaal Overleg Schiphol (na 1 januari 2015 Omgevingsraad Schiphol). De ontwikkelingen op Lelystad ten aanzien van het uitbreiden van de luchthavenfunctie volgen wij nauwgezet.

7.1.6 Beperking geluidhinder kleine luchtvaart     

Beleid

Op basis van de Luchtvaartnota provincie Utrecht van 5 augustus 2012 worden initiatieven voor gemotoriseerde luchtvaart (incl. helihavens) niet toegestaan binnen 500 meter van woningen, tenzij aangetoond kan worden dat er geen negatief effect ontstaat op de leefomgevingskwaliteit. Er mogen geen woningen gelegen zijn binnen de geluids- en/of externe veiligheidscontour. Ook in en nabij gevoelige natuurgebieden (EHS, Natura 2000) en stiltegebieden is het starten en landen van gemotoriseerd luchtverkeer niet toegestaan. In verband met de mogelijke verstoring van broedvogels die op kan treden als gevolg van de ongemotoriseerde luchtvaart, zoals ballonvaart, zweefvliegen etc. is het niet gewenst deze luchtvaart toe te staan gedurende het broedseizoen in waardevolle natuurgebieden, tenzij de aanvrager kan aantonen dat er geen strijdigheid is met de Flora- en Faunawet.

Toelichting

Binnen de provincie Utrecht vinden diverse lichte vormen van luchtvaart plaats. De economische effecten van kleine en recreatieve luchtvaart zijn beperkt, evenals het ruimtebeslag. Met name het geluid van de gemotoriseerde luchtvaart leidt tot een significant negatief effect op de omgeving waar mensen wonen en verblijven. Significante negatieve effecten kunnen eveneens optreden ten aanzien van bepaalde soorten vogels en het behoud van soorten en habitats.

Aanvragen voor luchthavenbesluiten en luchthavenregelingen, die hinder voor de omgeving opleveren, beoordelen wij kritisch. Ons streven is de hinder voor de omgeving (mens en dier) zo beperkt mogelijk te houden. Dit betekent dat - indien verzoeken worden gedaan om vliegactiviteiten mogelijk te maken - nut en noodzaak van deze activiteiten moet worden aangetoond.

Realisatie

Provinciaal belang

Een duurzame leefomgeving.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

Uitvoeren van de Wet luchtvaart en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Luchtvaartnota.

7.2 Luchtkwaliteit     

In Utrecht is het wegverkeer de grootste door de mens veroorzaakte bron van luchtverontreiniging, gevolgd door de emissie van fijn stof uit de intensieve veehouderij. Op verschillende locaties (in het stedelijke gebied en langs het hoofdwegennet) is sprake van blootstelling aan concentraties boven de wettelijke grenswaarden.

7.2.1 Uitvoeren en naleven EU-richtlijn luchtkwaliteit     

Beleid

Wij zetten samen met de medeoverheden in op de uitvoering en naleving van de EU richtlijn luchtkwaliteit. Dit betekent dat langs alle wegen in de provincie Utrecht tijdig moet worden voldaan aan de normen uit de EU richtlijn luchtkwaliteit.

Toelichting

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren aanzienlijk is verbeterd in de provincie Utrecht, is er nog een aantal locaties in de provincie waar de Europese normen voor fijn stof of stikstofdioxide wordt overschreden. Wij werken samen met gemeenten en Rijk aan het tijdig oplossen van deze knelpunten. Voor fijn stof moet al aan de Europese normen worden voldaan, de normen voor stikstofdioxide gaan in per 1 januari 2015.

Onder regie van het Rijk is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) ontwikkeld. Wij zijn één van de NSL-partners. Het belangrijkste doel van het NSL is om gezondheidsschade voor mensen te verminderen door overschrijdingen van de normen weg te nemen en nieuwe knelpunten te voorkomen (https://www.nsl-monitoring.nl).

Het NSL is opgebouwd uit regionale programma’s, waaronder het Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Utrecht (RSLU). Wij zijn coördinator voor de uitvoering van het RSLU.

De maatregelen uit het RSLU zijn vooral gericht op verminderen van (blootstelling aan) de emissies van het wegverkeer omdat verkeer en vervoer de belangrijkste bron van luchtverontreiniging in de provincie Utrecht is. In het RSLU zijn ook provinciale maatregelen opgenomen zoals het stimuleren van schoon rijden op elektriciteit of groen gas. Veehouderijen kunnen lokaal een significante bijdrage leveren aan de concentraties fijn stof. Dit zorgt bij een zeer beperkt aantal veehouderijen voor een overschrijding van een grenswaarde. De NSL-partners werken samen aan het oplossen van de knelpunten via vergunningverlening (gemeenten), aanpassen wettelijk kader (Rijk) en subsidies voor maatregelen (Rijk).

De uitkomsten van de berekeningen van de verwachte luchtkwaliteit kennen een aanzienlijke onzekerheid, bijvoorbeeld door tegenvallende resultaten van maatregelen, de economische recessie of ongunstige meteorologische omstandigheden. Daarom nemen wij bij het toetsen van de uitkomsten aan de luchtkwaliteitsnormen een veilige marge in acht. Hiermee worden eventuele afwijkingen tussen de berekende en feitelijke concentraties opgevangen.

Realisatie

Provinciaal belang

Een duurzame leefomgeving.

Provinciale rol

Reguleren, participeren, stimuleren

Reguleren

Ter voorkoming van nieuwe knelpunten en om kansen voor verbetering van de luchtkwaliteit te verzilveren, nemen wij luchtkwaliteit integraal mee in de vergunningen van bedrijven waarvoor wij bevoegd gezag zijn.

Participeren

Wij participeren in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Het Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Utrecht (RSLU) maakt onderdeel uit van het NSL. Wij zijn coördinator van het RSLU.

Ter preventie van nieuwe knelpunten en om kansen voor verbetering van de luchtkwaliteit te verzilveren, nemen wij luchtkwaliteit integraal mee (met andere aspecten zoals veiligheid en geluid) bij inpassingsplannen en wegenprojecten.

Stimuleren

Wij informeren onze inwoners over de luchtkwaliteit via de provinciale rapportage luchtkwaliteit en de Atlas Leefomgeving.

7.2.2 Verder met verbeteren luchtkwaliteit     

Beleid

Wij streven er samen met onze partners naar dat de lucht in de provincie Utrecht op lange termijn schoon is, vanwege de belangen van een duurzame leefomgeving en van de natuur.

Toelichting

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren aanzienlijk is verbeterd in de provincie Utrecht, heeft luchtverontreiniging nog steeds een behoorlijke impact op de gezonde leefomgeving.

Uit wetenschappelijke studies is aanvullend bewijs gekomen voor de effecten op de gezondheid door blootstelling aan fijn stof (fijn stof, ultrafijn stof en roet) en ozon. Ook voor stikstofoxide (NO2) zijn er gezondheidseffecten gevonden. NO2 werd tot nu toe vooral als een indicator voor verkeersgerelateerde luchtverontreiniging gezien, zonder dat het zelf erg schadelijk was. De gezondheidseffecten voor fijn stof, ozon en stikstofdioxide treden ook op bij concentraties die lager zijn dan de huidige Europese grenswaarden.

Dit is mede de aanleiding voor twee belangrijke ontwikkelingen:

  1. In het door de Europese Commissie gepresenteerde beleidspakket Schone Lucht voor Europa (Europese Commissie, december 2013) wordt voorgesteld om voor de lange termijn te streven naar een zodanige luchtkwaliteit dat de concentraties verontreinigende stoffen in de lucht voor de gehele EU onder de advieswaarde van de World Health Organization (WHO) liggen, en er binnen de EU geen overschrijdingen van de kritische natuurwaarden meer voorkomen.
  2. Het Rijk geeft in de “Aanpak Modernisering Milieubeleid” (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, maart 2014) aan gezondheid en samenwerken in nieuwe coalities centraal te stellen in het milieubeleid. Voor de gezondheid is blijvende aandacht voor luchtkwaliteit belangrijk.

Met het oog op deze ontwikkelingen blijven wij werken aan het verbeteren van de luchtkwaliteit in de provincie Utrecht. Wij benadrukken bij het Rijk dat samenwerking op alle niveaus (zoals in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) van belang is voor het bereiken van een goede luchtkwaliteit en dat maatregelen getroffen moeten worden op het niveau waar deze het meeste effect hebben.

Wij onderzoeken de mogelijkheden voor het nemen van bronmaatregelen door het inzetten op schone brandstoffen. Voor het openbaar busvervoer streven wij naar zero emissie in 2028.

Scheepvaart is een belangrijke bron van luchtverontreiniging die tot nu toe onderbelicht is geweest. Wij onderzoeken de mogelijkheden om de bijdrage van de scheepvaart aan de luchtverontreiniging te beperken en de achtergrondwaarden te verlagen.

Op basis van de roetkaart van het RIVM doen wij in 2015 en 2016 een vervolgstudie naar de mogelijkheden om het ultrafijnstofprobleem op een aantal urgente locaties aan te pakken en brengen daarbij de kosten en de baten in beeld.

Omdat luchtverontreiniging niet alleen effect heeft op de gezondheid, maar ook op natuur (stikstofdepositie) en klimaat (roet en ozon zijn broeikasgassen), worden mogelijke luchtkwaliteitsmaatregelen ook beoordeeld op de effecten op natuur en klimaat.

Realisatie

Provinciaal belang

Een duurzame leefomgeving.

Behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.

Provinciale rol

Participeren, stimuleren

Participeren

Wij participeren in de Europese besluitvorming over het EU-beleidspakket. Wij zetten de lobby richting EU voor bronmaatregelen voort samen met onze partners in het AIR netwerk, onder meer om niet later dan in 2017 over te gaan tot de invoering van een praktijktest als onderdeel van de emissienormen voor personenvervoer.

Wij participeren in de landelijke beleidsvorming voor de periode na afloop van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (looptijd tot 1 januari 2017).

Wij onderzoeken de mogelijkheden voor het nemen van bronmaatregelen door het inzetten op schone brandstoffen.

Wij onderzoeken de mogelijkheden om de bijdrage van de en de scheepvaart aan de luchtverontreiniging te beperken achtergrondwaarden te verlagen.

Op basis van de roetkaart van het RIVM doen wij in 2015 en 2016 een vervolgstudie naar de mogelijkheden om het ultrafijnstofprobleem op een aantal urgente locaties aan te pakken en brengen daarbij de kosten en de baten in beeld.

Wij beoordelen mogelijke luchtkwaliteitsmaatregelen ook op de effecten op natuur en klimaat.

Stimuleren

Wij informeren onze inwoners bij het optreden van smog (te hoge concentraties aan ozon, fijn stof of stikstofdioxide).

7.3 Externe veiligheid     

De belangrijkste knelpunten op het gebied van externe veiligheid doen zich voor bij LPG- tankstations in stedelijk gebied. De verwachting is dat er de komende jaren nog tankstations moeten worden uitgeplaatst om bijvoorbeeld woningbouw mogelijk te maken. Nieuw is de ontwikkeling van LNG- tankstations voor het vrachtvervoer. Een toename van het gebruik, vervoer en opslag van waterstof kan in de provincie in de planperiode leiden tot extra risico’s voor de omgeving. Het is van belang om deze ontwikkeling in goede banen te leiden door geschikte locaties aan te wijzen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor zal doorgaan, zolang de locaties van de productie en van het gebruik van deze stoffen in de industrie niet in elkaars nabijheid liggen. De kans op te hoge risico’s als gevolg van bouwplannen is vooral aanwezig langs het spoor in Woerden, Breukelen, Amersfoort, Houten, Utrecht en bij snelwegen in Amersfoort en Utrecht. Op het water is nog volop ruimte voor groei zonder dat de risico’s te hoog worden.

Beleid

Wij streven bij inrichtingen, transport (weg, spoorweg, vaarweg, buisleiding) naar het voorkomen van normoverschrijding (voor individuen en groepen burgers) in het kader van externe veiligheid en waar mogelijk naar verlaging van bestaande externe veiligheidsrisico’s.

Voor inrichtingen en de luchtvaartterreinen streven wij naar een adequate uitvoering van regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

Ten aanzien van nieuwe risico’s, zoals het gebruik van nanotechnologie en waterstof, volgen wij de landelijke beleidsontwikkeling op consequenties voor het provinciale beleid.

Toelichting

Wij hebben wettelijke taken in het kader van de Wet Milieubeheer voor inrichtingen en in het kader van de luchtvaartwet voor luchtvaartterreinen. Daarnaast hebben wij voor inrichtingen regiefuncties voor de handhaving van Wabo taken, de RUD-vorming en een adequate uitvoering van regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Ook zijn wij verantwoordelijk voor het interbestuurlijk toezicht op gemeenten. Wij hebben hiertoe een Provinciaal Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid (PUEV) opgesteld. Wij voeren de regie over de uitvoering van het PUEV. In het programma wordt in samenwerking met gemeenten, omgevingsdiensten en veiligheidsregio toegewerkt naar een adequate uitvoering van regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Deze regelgeving heeft betrekking op ruimtelijke ordening, transport gevaarlijke stoffen (routering), inrichtingen (vergunningverlening en handhaving) en risicoregistratie.

Op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen hebben wij wettelijke taken ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over provinciale en gemeentelijke wegen. Wij hebben in samenwerking met de gemeenten een provincie dekkend routenet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ontwikkeld voor het provinciale en gemeentelijke wegennet. Wij houden dit routenet in de planperiode up to date en monitoren het vervoer.

Provinciaal belang

Een duurzame leefomgeving.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren

Wij kunnen provinciale wegen vrijgeven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

In onze rol als opdrachtgever aan de regionale uitvoeringsdienst zorgen wij voor een efficiënte en effectieve uitvoering van regelgeving op het gebied van externe veiligheid en voor het voorkomen van overschrijding van grenswaarden en overschrijding van de waarden voor het groepsrisico.

Wij voeren de regie over de uitvoering van het Provinciaal Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid.

Wij houden het provinciedekkend routenet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de planperiode up to date en monitoren het vervoer.

Stimuleren

Wij staan voor een grote bouwopgave in een dichtbebouwd stedelijk gebied met veel risicobronnen (vooral transportassen). Wij vervullen t.a.v. externe veiligheid een stimulerende rol gericht op het reduceren van externe veiligheidsrisico's en participeren in gebiedsgerichte projecten. Verder zetten wij ons blijvend in om risico's verbonden aan het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en vaarwegen en door buisleidingen te beperken o.a. in het kader van het landelijk basisnet en bij de aanleg van nieuwe infrastructuur.

7.4 Geurhinder     

Belangrijkste bronnen van geurhinder zijn de industrie, de agrarische bedrijvigheid en het wegverkeer. Door vergunningverlening en handhaving wordt de geurhinder beheerst van bedrijven die onder provinciaal gezag vallen.

Beleid

Wij hanteren het landelijke geurbeleid. Dit betekent dat wij bestaande situaties met ernstige hinder willen terugbrengen naar nul. Wij voeren als bevoegd gezag onze wettelijke taak uit in vergunningverlening en handhaving van het geurbeleid. Wij stimuleren dat met name gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting.

Toelichting

Onze regulerende rol ten aanzien van geur beperkt zich tot het stellen van eisen aan de geuremissie van inrichtingen waar de provincie bevoegd gezag is. Daarnaast stimuleren wij dat bij ruimtelijke planprocessen de milieukwaliteiten in een gebied, waaronder die van geur, worden meegenomen bij ruimtelijke keuzes, ter voorkoming van knelpunten en ter bevordering van een passende milieukwaliteit.

Realisatie

Provinciaal belang

Een duurzame leefomgeving.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren

Wij gaan geuroverlast tegen via de omgevingsvergunning bij inrichtingen die onder ons bevoegd gezag vallen.

Stimuleren

Ter voorkoming van nieuwe hindersituaties, waarbij bestemmingen (bijvoorbeeld woningen) worden gepland binnen bestaande vergunde geurcontouren, presenteren wij o.a. de vergunde geurcontouren op de GES kaart (zie 3.4.5 Gezondheidseffectscreeningsmethode (GES)). Deze kaart is gemaakt om het provinciale geurbeleid ruimtelijk te vertalen en is bedoeld voor de gemeenten bij de uitvoering van ruimtelijke initiatieven. De GES kaart is te raadplegen via de website van de provincie.

7.5 Lichthinder     

Vanuit burgers en maatschappelijke organisaties komt steeds meer weerstand tegen de hinder

en aantasting van omgevingskwaliteit door kunstlicht. De nachten zijn niet meer echt donker, de nachtrust van mens en natuur wordt verstoord.

Beleid

Wij zetten ons in om onnodige lichtvervuiling te voorkomen. Inzet is een toename van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, het landschap en de natuur door het verminderen van de verstorende invloed van verlichting. Dit gaat hand in hand met het voorkomen van onnodig energiegebruik.

Toelichting

Bij overheden, burgers en maatschappelijke organisaties groeit het bewustzijn dat licht niet altijd en overal gewenst is. Kunstlicht in de nacht heeft een verstorende invloed op mensen, dieren en planten.

Wij hebben geen apart beleid voor lichthinder en lichtvervuiling, maar integreren dit in de beleidsvorming en uitvoering van onze kerntaken en ontwikkelopgaven. Invulling vindt bijvoorbeeld plaats via de aanleg en het beheer van de verlichting van provinciale wegen, de Landschapsverordening en de kwaliteitsgidsen Utrechtse landschappen. Voor donkerte zijn ambities opgenomen in de milieukwaliteitsprofielen die worden ingezet bij gebiedsontwikkeling.

In de planperiode wordt onderzocht hoe wij donkerte kunnen uitwerken in de invulling van het systeemgerichte natuurbeleid, zoals opgenomen in het provinciale Natuurbeleid 2.0

Realisatie

Provinciaal belang

Een duurzame leefomgeving.

Provinciale rol

Stimuleren

Stimuleren

Wij leveren expertise aan en informeren onze inwoners over (het voorkomen van) lichthinder.

8. Gebieden die bijzondere bescherming behoeven     

Op basis van art. 4.9, lid 4 van de wet Milieubeheer moet dit Bodem-, Water- en Milieuplan gebieden aanduiden waar de kwaliteit van het milieu bijzondere bescherming behoeft. Het gaat daarbij tenminste om:

  • de gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuurmonument,
  • de gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (Conventie van Ramsar, Trb. 1975, 84), zgn. wetlands en
  • de archeologische attentiegebieden, die zijn aangewezen op grond van artikel 44 van de Monumentenwet 1998.

Daarnaast gaat het in de provincie Utrecht om de gebieden waar in verband met bescherming van grondwaterkwaliteit nadere eisen zijn gesteld en om stiltegebieden.

Het beleid voor grondwaterbescherming (6.1 Grondwater en de Kaderrichtlijn Water), archeologische waarden (6.6 Archeologie) en stiltegebieden (7.1.3 Beperking geluidhinder in stiltegebieden) is elders in dit plan beschreven. Voor de overige gebieden (natuurmonumenten en de wetlands) geldt vanuit de Wet milieubeheer als minimale vereiste dat wij in dit plan aangeven waar deze gebieden zich bevinden. Wij beperken ons daartoe omdat wij van mening zijn dat de bescherming van deze gebieden voldoende gewaarborgd is via ons natuurbeleid en de Natuurbeschermingswet.

Begrippen en afkortingen     

Begrippen en afkortingen

AIR Netwerk

Air Quality Initiative or Regions (AIR), netwerk van 13 grootstedelijke regio’s die samenwerken met als doel het inbrengen van een regionaal perspectief in de herziening van het Europese luchtbeleid.

AMvB

Algemene Maatregel van Bestuur

Aquatische ecosystemen

Ecosystemen in het (oppervlakte)water

Bkmw

Besluit kwaliteitseisen en monitoring water

Conventionele winning van koolwaterstoffen

Het winnen van het aardgas en de aardolie uit een reservoir noemen wij de conventionele olie- en gaswinning. Het winnen van aardolie- en aardgas uit een reservoir in de bodem.

dB/dB(A)

Decibel: eenheid waarin geluidsniveaus worden uitgedrukt.

Deltaprogramma

Nationaal programma waarin verschillende overheden samenwerken om Nederland nu en in de toekomst te beschermen tegen hoogwater en te zorgen voor voldoende zoetwater.

Diepe geothermie

Winning van grondwater van 1,5 tot 5 kilometer diepte voor warmte of omzetting in elektriciteit. Het water heeft een temperatuur van 45 oC tot meer dan 120 oC.

Formatie van Maassluis

Geologische formatie in de ondergrond van Nederland. De Formatie van Maassluis bestaat uit een pakket ondoorlatende kleiige afzettingen uit Vroeg-Pleistoceen.

Fijn stof

In de lucht zwevende deeltjes met een diameter kleiner dan 10 micrometer. Een veelgebruikte afkorting is PM10.

GEP

Goed Ecologisch Potentieel

Gesloten WKO

Gesloten warmte-/koudeopslag: een vorm van ondiepe bodemenergie. Gesloten WKO-systemen, ook wel bodemwarmtewisselaars genoemd, bestaan uit flexibele kunststof lussen in de bodem waarmee warmte en koude aan de bodem wordt onttrokken. Er wordt geen grondwater onttrokken. Open WKO-systemen bestaan uit bronnen waaraan grondwater wordt onttrokken en geïnfiltreerd. Het principe bij open systemen is dat energie in de vorm van warmte en koude wordt opgeslagen in een ondergrondse watervoerende laag. In de zomer wordt gekoeld met koude opgeslagen in de winter en in de winter wordt verwarmd met warmte uit de zomer.

GGB

Gebiedsgericht Grondwaterbeheer

Grondwaterbeschermingszones

De verzamelnaam voor milieubeschermingsgebieden voor de winning van grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening zoals opgenomen in de Provinciale milieuverordening 2013. De zones zijn:

  • waterwingebieden;
  • grondwaterbeschermingszones;
  • boringsvrije zones;
  • 100 jaaraandachtsgebieden

Grondwaterlichaam

Samenhangende grondwatermassa zie ook: Waterlichaam.

GWL

Grondwaterlichaam

GWR

Grondwaterrichtlijn

Hoogwaterbeschermingsprogramma(HWBP)

Uitvoeringsprogramma van de waterschappen en het ministerie van Infrastructuur en Milieu (Rijkswaterstaat) met maatregelen om de primaire waterkeringen aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. Het Hoogwaterbeschermingsprogramma is onderdeel van het nationale Deltaprogramma.

HTO

Hogetemperatuuropslag: een vorm van ondiepe bodemenergie. Bij hogetemperatuuropslag wordt restwarmte opgeslagen in de bodem (het grondwater) om dit op een later tijdstip weer te benutten. De temperatuur van het geïnfiltreerde water is hoger dan 60 oC.

Hydrologische basis

Benedengrens van het voorkomen van grondwater, vaak de grens met een afzetting die geen water doorlaat.

Hydromorfologie

Interactie van water, land, planten en dieren.

Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug

Het gebied dat op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening ruimtelijk beschermd wordt om een goede grondwaterkwaliteit voor drinkwater en natuur te waarborgen.

Interferentiegebied

Gebied dat op grond van het Besluit omgevingsrecht is aangewezen door een gemeente of de provincie om ordening van bodemenergiesystemen te realiseren, met als doel het voorkomen van negatieve interferentie (onderlinge beïnvloeding van (het rendement van) bodemenergiesystemen) of anderszins ondoelmatig gebruik van bodemenergie.

KRW

Kaderrichtlijn Water

Lagenbenadering

De lagenbenadering uit de nota Ruimte is een analysemiddel om beter inzicht te krijgen in de ruimtelijke mogelijkheden en beperkingen van een gebied en deelt de ruimte op in drie lagen: ondergrond, netwerk en occupatie.

Lden

Engels: Level day-evening-night. Lden is een grootheid om de geluidsbelasting vanwege omgevingslawaai zoals wegverkeerslawaai uit te drukken.

m-mv

Diepte in meters beneden het maaiveld.

MTO

Middelhogetemperatuuropslag: een vorm van ondiepe bodemenergie. Bij middelhogetemperatuuropslag wordt restwarmte opgeslagen in de bodem (het grondwater) om dit op een later tijdstip weer te benutten. De temperatuur van het geïnfiltreerde water is 30 oC tot 60 oC.

Natura 2000-gebied

Beschermd natuurgebied vanuit de Europese Vogel- en/of Habitatrichtlijn.

NSL

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Programma waarin Rijk, provincies en gemeenten samenwerken aan de verbetering van de luchtkwaliteit met als doen voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) in 2011 en stikstofdioxide (NO2) in 2015.

NVWA

Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit

OGT

Ondiepe geothermie: vorm van ondiepe bodemenergie. Bij ondiepe geothermie wordt gebruik gemaakt van de hogere bodemtemperatuur op dieptes van circa 250 tot 500 m-mv, door hier grondwater te onttrekken en te benutten voor verwarming.

Onconventionele winning van koolwaterstoffen

Het winnen van aardgas en aardolie dat gevangen is gebleven in het dieper liggende moedergesteente. In het moedergesteente (schalie of steenkool) is de doorstroming slecht. Hierdoor zit het gas niet opgeslagen in een afgebakende structuur (reservoir), maar heeft een grote verspreiding binnen de gehele laag.

Open WKO

Open warmte-/koudeopslag: een vorm van ondiepe bodemenergie. Open WKO-systemen bestaan uit bronnen waaraan grondwater wordt onttrokken en geïnfiltreerd. Energie in de vorm van warmte en koude wordt opgeslagen in een ondergrondse watervoerende laag. In de zomer wordt gekoeld met koude opgeslagen in de winter en in de winter wordt verwarmd met warmte opgeslagen in de zomer.

Oppervlaktewaterlichaam

Samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna. Zie ook: Waterlichaam.

OWL

Oppervlaktewaterlichaam

PAS

Programmatische Aanpak Stikstof

PMV

Provinciale milieuverordening

POP3

Plattelandsontwikkelingsprogramma

primaire waterkeringen

Dijken die beveiliging bieden tegen overstroming vanuit de grote rivieren, zee of merengebied.

primaire waterkeringen categorie C

Dijken die indirect beveiliging bieden tegen overstroming vanuit de grote rivieren, zee of merengebied. In de provincie Utrecht liggen C-keringen langs de gekanaliseerde Hollandsche IJssel, het Lekkanaal en het Amsterdam-Rijnkanaal. Ook de Diefdijk is een C-kering.

PRS

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028

PRV

Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 – 2028

PWV

Provinciale Waterverordening 2009

Regionale waterkeringen

Regionale waterkeringen beschermen onze provincie tegen overstromingen vanuit boezemwater en andere regionale wateren.

Roet

Een combinatie van koolstof en koolstofverbindingen die ontstaat bij de onvolledige verbranding van fossiele brandstoffen en organisch materiaal.

RSLU

Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Utrecht. Programma waarin de provincie Utrecht, het Bestuur Regio Utrecht en de Utrechtse gemeenten samenwerken aan de verbetering van de luchtkwaliteit met als doen voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) in 2011 en stikstofdioxide (NO2) in 2015. Het RSLU is één van de bouwstenen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

RWZI

Rioolwaterzuiveringsinstallatie

Ruwwater

Opgepompt grondwater of oppervlaktewater t.b.v. de drinkwaterproductie dat nog niet gezuiverd is.

SGBP

Stroomgebiedbeheerplan

Spoedlocaties

Een bodemsaneringslocatie waarbij is vastgesteld, of waarbij het zeer aannemelijk is, dat er door ernstige bodemverontreiniging risico’s voor de mens of het milieu aanwezig zijn. Overigens is er meestal geen sprake van acuut gevaar, maar bij langdurige blootstelling kunnen er als gevolg van de verontreiniging risico’s ontstaan.

STOWA

Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer

Terrestrische ecosystemen

Ecosystemen in grond en grondwater

TOP- en SUBTOP-gebieden

In het Convenant Verdrogingsbestrijding uit 2008 worden de verdroogde natuurgebieden in Utrecht onderscheiden in TOP-gebieden en SUBTOP-gebieden. De TOP-gebieden zijn onze 12 belangrijkste verdroogde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden en Natuurbeschermingswetgebieden). De SUBTOP-gebieden zijn verdroogde natuurgebieden binnen de EHS die van regionaal of lokaal belang zijn. In 2013 hebben wij met de waterschappen vervolgafspraken gemaakt over maatregelen, financiering en uitvoering van de verdrogingsbestrijding. De uitvoering moet in principe in alle gebieden uiterlijk 2015 voltooid zijn.

Ultrafijnstof

In de lucht zwevende deeltjes met een diameter kleiner dan 1 micrometer. Een veelgebruikte afkorting is PM1.

Voorzieningenniveau

Het nieuwe instrument ‘voorzieningenniveau’ geeft de beschikbaarheid van zoetwater en de kans op watertekorten in een bepaald gebied weer, in normale en droge situaties.

Vrijwaringszone waterkeringen

Zone met bestemmingsregels voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de waterkering.

Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Waterlichaam

Een waterlichaam is de basiseenheid voor de KRW, voor de beschrijving van de toestand en uiteindelijk ook voor de te nemen maatregelen. Zie ook: Oppervlaktewaterlichaam en Grondwaterlichaam.

Watervoerend pakket

Een bodemlaag die water doorvoert en die aan boven- en onderzijde begrensd wordt door een ondoorlatende laag of door een vrije waterspiegel. De indeling van de watervoerende pakketten is gebaseerd op REGIS II. Zie toelichting in Bijlage 4: Naamgeving en toelichting op watervoerende pakketten.

Wbb

Wet Bodembescherming

WHO

World Health Organization

WKO

Warmte-/koudeopslag. Zie open WKO en gesloten WKO.

Zaklaag

Laag van slecht oplosbare verontreinigende stof(fen) met een soortelijke massa groter dan water. Deze stoffen zakken snel door goed doorlatende bodemlagen en stromen vervolgens uit over een minder goed doorlatende laag.

Bijlagen     

Bijlage 1: Kwetsbare en vitale objecten     

Sector

Kwetsbare en vitale objecten

1. Infrastructuur

Rijkswegen

Provinciale wegen

Spoorwegen en stations

Gemalen

2. Energie

Elektriciteitscentrales

Schakelstations (hoog, midden & laagspanning

Lokale energiecentrales (o.a. warmtekrachtcentrales)

Meet- en regelstations gas

3. ICT en Telecommunicatie

Noodnetcentrale

ICT-centra (zgn. server-hubs)

Regionale rampenzender

4. Drinkwatervoorziening & RWZI

Drinkwaterpompstations

5. Chemie en Nucleair

Vervoersgebonden inrichting

Ammoniakbedrijven

AVR-bedrijven

BRZO-bedrijven

Propaaninstallaties

LPG-installaties

Opslagplaatsen gevaarlijke en explosieve stoffen

Nucleaire inrichting

6. Gezondheidszorg

Ziekenhuizen

Klinieken (intensive care)

7. Openbaar bestuur, orde en veiligheid

Crisiscentra

8. Financieel

Aansturingscentra voor toonbankbetalingsverkeer

9. Niet-zelfredzame groepen

(alleen van toepassing in het gebied bedreigd door het merengebied

Dierentuinen

Verpleegtehuizen

(Verzorgings)tehuizen

Bejaardentehuizen

Wooncomplexen voor niet-zelfredzamen

Gevangenissen en penitentiaire inrichtingen

10. Overig

Musea van (inter)nationaal belang

Gemalen en pompen

Bijlage 2: Kaderrichtlijn Water     

KRW - algemeen

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Met kwaliteit wordt hier zowel de ecologische als de chemische kwaliteit bedoeld. Voor grondwater stelt de KRW bovendien eisen aan de kwantiteit.

Nederland heeft als Europese lidstaat de wettelijke plicht de Kaderrichtlijn Water (KRW) vast te leggen in wetgeving en deze door te laten werken in de beleidsplannen. In het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water (Bkmw) is uitgewerkt hoe de verschillende doelen moeten worden verankerd en welke waterbeheerder daarvoor verantwoordelijk is. In dit plan is het strategisch en operationeel beleid voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) uitgewerkt met de daarbij behorende verplichte elementen.

De doelstellingen van de KRW zijn:

  • Het watersysteem (aquatische ecosystemen en daarmee verband houdende gebieden) voor verdere achteruitgang te behoeden en te beschermen;
  • Een goede chemische en ecologische kwaliteit van grond- en oppervlaktewater te bereiken;
  • Een duurzame bescherming van grond- en oppervlaktewater te bieden voor de bereiding van drinkwater;
  • Te zorgen voor een vermindering van de verontreiniging van grondwater;
  • Het duurzaam gebruik van water te bevorderen.

Het huidige watersysteem in Nederland voldoet niet volledig aan deze doelen. De mate waarin dat het geval is en de inzet die nodig is om deze doelen te realiseren, verschillen per gebied. Dit plan is de doorvertaling naar acties voor de provincie Utrecht.

De KRW geeft vier accenten aan het water(kwaliteits)beleid:

  • stroomgebiedsgerichte aanpak

    De grotere mate van samenwerking tussen de waterbeheerders is het directe resultaat van de stroomgebiedbenadering die de KRW heeft geïntroduceerd. De fysieke riviersystemen en hun bijbehorende stroomgebieden hebben deze indeling bepaald. De provincie Utrecht valt daarbij in haar geheel in het internationale stroomgebied Rijn. Het Rijnstroomgebied is onderverdeeld in vier deelstroomgebieden, waarbij Utrecht is gesitueerd in Rijn-West en Rijn-Oost.
  • vastleggen van ecologische doelen oppervlaktewater

    Per waterlichaam worden in dit plan de normen voor ecologie, met bijbehorende fysisch-chemische parameters, en de chemische normen als beleidsdoel vastgesteld. In de waterbeheer­plannen van de waterschappen is vastgelegd welke maatregelen worden getroffen in de periode 2016-2021 om deze doelen te realiseren.
  • impuls aan het grondwaterbeleid

    De KRW onderkent het belang van voldoende en schoon grondwater. De richtlijn heeft tot doel de zuiveringsinspanning voor het bereiden van water voor menselijke consumptie niet te laten stijgen en voldoende en geschikt grondwater te houden voor functies (o.a. natuur) die daarvan afhankelijk zijn.
  • afrekenbaarheid

    De KRW gaat uit van afrekenbaarheid. Hierbij hoort een resultaatsverplichting voor de maatregelen die zijn opgenomen om de doelen te realiseren en uiteindelijk de afrekenbaarheid van het doelbereik.

Stroomgebiedsgerichte aanpak

Afstemming tussen de partijen heeft in elk deelstroomgebied plaatsgevonden in de zogenoemde Regionale Ambtelijke Overleggen en Regionale Bestuurlijke Overleggen (RAO’s/RBO’s). De provincie Utrecht valt binnen de twee deelstroomgebieden Rijn-West en Rijn-Oost.

Deelnemers zijn de regionale Directies van Rijkswaterstaat, de waterschappen, gemeenten en provincies en de ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische zaken.

Maatschappelijke en belangenorganisaties zijn vertegenwoordigd in klankbordgroepen die worden geïnformeerd en waaraan advies wordt gevraagd, en zijn ook vaak door overheden betrokken bij de uitwerkingen.

Doel van de afstemming op stroomgebiedniveau is eveneens om te komen tot harmonisatie van de aanpak. Dit is van belang voor:

  • Een goede onderbouwing van de resultaten/gemaakte keuzes;
  • Hanteren van afgesproken methodes (doelbepaling, keuzes van maatregelen);
  • Een goede participatie van maatschappelijke organisaties/burgers;
  • Een goede toepassing van andere EU-richtlijnen (grondwater, zwemwater, Natura 2000, nitraat);
  • Goede afspraken van partijen over afwenteling van waterkwaliteitsbepalende stoffen;
  • Dekking van de kosten.

Om bij te dragen aan een transparante en adequate motivering van keuzes die waterbeheerders hebben gemaakt bij het bepalen van doelen en vaststellen van het maatregelenpakket is door partijen gezamenlijk in de deelstroomgebieden Rijn-West en Rijn Oost een aantal “redeneerlijnen” opgesteld. Hiermee willen wij onder andere voldoen aan de wens van de Europese Commissie voor een helderder motivering van deze keuzen.

De redeneerlijnen voor verschillende onderwerpen zijn te vinden op de website van Rijn West: http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/wetgeving-beleid/kaderrichtlijn-water/publicaties-krw/publicaties-rijn-1/mijlpalen/@38656/adviesnota-schoon/

En voor Rijn Oost: http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/wetgeving-beleid/kaderrichtlijn-water/uitvoering-nationaal/rijn-oost/ontwikkelingen-2014/@37476/redeneerlijnen-sgbp/

De uitwerking van de doelen en maatregelen heeft plaatsgevonden in gebiedsprocessen die zijn doorlopen in 2013. Hierbij waren overheden vertegenwoordigd en relevante stakeholders; voor het oppervlaktewater waren de waterschappen trekker, de provincies trokken de uitwerking van grondwater. De maatregelen die noodzakelijk zijn voor de KRW zijn steeds in een maatschappelijk afwegingskader geplaatst. Daarbij is rekening gehouden met overige beleidsaspecten zoals die voor waterberging, wateroverlast en waterveiligheid, maar ook met ruimtelijke overwegingen (onder andere behoud en versterking van landschappelijke kwaliteit en cultuurhistorie).

Om de doorwerking van de KRW goed te kunnen vastleggen, is door verschillende partijen onderzoek gedaan naar de huidige toestand van het (grond)water, zijn de doelen geformuleerd om tot herstel en bescherming van de waterkwaliteit te komen en is bepaald welke realistische maatregelen nodig en mogelijk zijn om deze doelen te realiseren.

Wij hebben voor de KRW de volgende rollen.

Kaderstellend en toezichthoudend:

  • Wij definiëren de beleidsuitgangspunten en de maatschappelijke aanvaardbaarheid van keuzes, waarbij ook de integratie met ander beleid een belangrijke voorwaarde is;
  • Wij leggen de begrenzing, de status en de huidige toestand van de oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen vast;
  • Wij leggen de doelen van de oppervlaktewaterlichamen vast en bepalen daarmee de kaders voor de maatregelen die de waterschappen en gemeenten moeten treffen;
  • Wij geven de onderbouwing van de ontheffingsmogelijkheden die de KRW biedt (status van de waterlichamen, hoogte van de ecologische doelen, gefaseerde uitvoering van de maatregelen door de waterbeheerders).

Uitvoerend en onderzoekend:

  • Wij zijn grondwaterbeheerder en zijn in die rol verantwoordelijk voor het grondwaterbeheer. In deze rol nemen wij niet alleen maatregelen, maar zijn wij ook deels verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van onderzoeken;
  • Wij leggen de eigen maatregelen voor grondwaterlichamen vast;
  • Wij maken afspraken met andere (gebieds)partijen om hun bevoegdheid in te zetten ter realisatie van de KRW-opgaven.
  • Wij monitoren de kwaliteit van het grondwater en evalueren beleid en maatregelen;
  • Wij zetten instrumenten in voor het verwezenlijken van de doelen, met name als het gaat om grondwatermaatregelen;
  • Door grondverwerving binnen het Natuurnetwerk Nederland (EHS) en het ruimtelijk instrumentarium dragen wij tevens bij aan de realisatie van maatregelen in oppervlaktewaterlichamen;
  • Wij hebben als provincie een rol bij het ruimtelijk waarborgen van waterbelangen. Waar nodig hebben wij ruimtelijk relevante onderdelen benoemd als provinciaal belang en opgenomen in onze Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS);
  • Wij zijn stimulerend en faciliterend wat betreft de inzet van instrumenten voor het verwezenlijken van de doelen, zowel financieel als organisatorisch.

De inhoud van dit plan is enerzijds opgebouwd met informatie uit de waterbeheerplannen van de waterschappen en levert anderzijds de inhoud voor het Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta (onderdeel van het Nationaal Waterplan).

Plannen van het Rijk, Rijkswaterstaat, provincies, waterschappen en gemeenten zijn in onderlinge samenhang opgesteld. Deze gelijktijdige werkwijze en grotere mate van samenwerking tussen de waterbeheerders is het directe resultaat van de stroomgebiedbenadering die de KRW heeft geïntroduceerd.

De plannen die in onderlinge samenhang zijn opgesteld, zijn de volgende:

  • Nationaal Waterplan, met vier Stroomgebiedbeheerplannen (Rijndelta, Eems, Maas en Schelde) als bijlagen, opgesteld door het Rijk onder regie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren, opgesteld door Rijkswaterstaat;
  • provinciale waterplannen, opgesteld door de provincies, soms als onderdeel van een provinciaal omgevingsplan;
  • waterbeheerplannen, opgesteld door de waterschappen;
  • gemeentelijke waterplannen, gemeentelijke rioleringplannen of raadsbesluiten, alle opgesteld door de gemeenten.

Dit plan is bedoeld om de volgende zaken voor de implementatie van de KRW juridisch te verankeren:

  • De onderbouwing van de gemaakte keuzes wat betreft de begrenzing van grond- en oppervlaktewaterlichamen, de status van de oppervlaktewaterlichamen, de hoogte van de doelen per waterlichaam en de onderbouwing waarom de maatregelen niet allemaal voor 2021 kunnen worden uitgevoerd.
  • De KRW-doelen op het gebied van de waterkwaliteit voor de afzonderlijke Grond- en oppervlaktewaterlichamen.

Alle KRW-relevante informatie over de grond- en oppervlaktewaterlichamen, zoals de doelen, de toestand, de geplande maatregelen en de uitvoering daarvan, wordt door de waterschappen, provincies en Rijkswaterstaat per waterlichaam samengebracht in een ‘factsheet’.

Door gebruik te maken van een landelijk format, ontstaat een uniforme wijze van vastlegging, die de toegankelijkheid en transparantie van het waterkwaliteitsbeleid sterk vergroot.

De informatie uit de factsheets wordt door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu samengevoegd in het Stroomgebiedbeheerplan Rijn 2016-2021.

Oppervlaktewaterlichaam

De KRW introduceert het begrip waterlichaam. Een waterlichaam is de basiseenheid voor de beschrijving van de toestand en uiteindelijk ook voor de te nemen maatregelen. Oppervlaktewaterlichamen zijn alle wateren die een achterliggend stroomgebied hebben van minimaal 10 km2 (hetzelfde als 1.000 ha) óf wateren die zelf minimaal 50 ha groot zijn. Op grond van hun kenmerken kunnen ze als een eenheid worden gezien.

De waterlichamen zijn op basis van eigenschappen ingedeeld in enkele categorieën en daarbinnen in afzonderlijke watertypen. De vier hoofdcategorieën zijn meren (M), rivieren (R), overgangswateren (O) en kustwateren (K). De afzonderlijke watertypen zijn onderscheiden op basis van belangrijke kenmerken zoals de stroomsnelheid van het water, het zoutgehalte en de invloed van de samenstelling van de bodem. In totaal zijn er in Nederland 35 watertypen onderscheiden (Alterra, 2003). In provincie Utrecht komen 12 typen voor.

De status zegt iets over oorsprong van vorm en inrichting van de wateren en over de huidige toestand.

Van nature voorkomende wateren zoals een meer, rivier, overgangswater hebben vaak door menselijke ingrepen niet meer de oorspronkelijke morfologie. Dit kan leiden tot het toekennen van de status ‘sterk veranderd’.

Een waterlichaam is ‘kunstmatig’ wanneer het door mensenhand is ontstaan op een plek waar voorheen geen water aanwezig was; veelal zijn deze waterlichamen gegraven om het waterhuishoudkundig systeem ten behoeve van de overheersende gebruiksfunctie (scheepvaart, landbouw, stedelijk gebied e.d.) optimaal in te richten. Dit is het geval bij sloten en kanalen.

Niet elk kunstmatig of sterk veranderd water wordt automatisch als zodanig erkend door de KRW.

Aangetoond moet worden dat het kunstmatige dan wel sterk veranderde karakter niet kan worden teruggedraaid zonder schade te berokkenen aan “het milieu in brede zin, scheepvaart of recreatie, activiteiten waarbij water wordt opgeslagen, de waterhuishouding of menselijke ontwikkelingsactiviteiten.

Aan de hand van maatlatten is per waterlichaam bepaald wat een goed ecologisch potentieel (GEP) is voor dat water, waarbij het doel wordt weergegeven als een getal (‘streepje op de referentiemaatlat’) en/of een klasse. Daarbij is gebruik gemaakt van landelijke standaardwaarden (kunstmatige wateren / sloten en kanalen). Voor sterk-veranderde wateren worden de doelen regionaal afgeleid van de natuurlijke referenties en maatlatten.

Een toestandsklasse beschrijft de beoordeling van de ecologische en chemische toestand van het water.

De bepaling van de huidige toestand is van belang om te toetsen of er geen sprake is van achteruitgang in de toestand. Het standstill beginsel (‘geen achteruitgang’) is een uitgangspunt van de KRW. Volgens de KRW is van een achteruitgang van de toestand sprake als een waterlichaam in een slechtere ‘toestandsklasse’ terechtkomt ten opzichte van het referentiejaar 2009.

Met het bepalen van de huidige toestand kan tevens op termijn het effect van de maatregelen worden beoordeeld.

De ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen is opgebouwd uit de volgende onderdelen:

  • Biologische kwaliteitselementen (fytoplankton, macrofauna, vis en overige waterflora);
  • Fysisch-chemische kwaliteitselementen (bijvoorbeeld nitraat, fosfaat, chloride, temperatuur, doorzicht, zuurgraad en zuurstofverzadiging).

De vier biologische kwaliteitselementen (fytoplankton, macrofauna, vis en overige waterflora) bepalen de klasse. Volgens het principe ‘one out-all out’ bepaalt het laagst scorende kwaliteitselement de klasse van de huidige ecologische toestand van het waterlichaam.

Ook de toestand van de ondersteunende kwaliteitselementen is van invloed is op de score. Als de biologische kwaliteitselementen goed zijn, maar nitraat of fosfaat (of één van de andere fysisch-chemische kwaliteitselementen, zoals doorzicht of temperatuur) niet, dan resulteert dit in een beoordeling ‘matig’.

In de vergelijking van de toestand van 2009 en 2014 blijkt in de praktijk vaak geen sprake te zijn van werkelijke achteruitgang, maar wordt een verschuiving geconstateerd door veranderde maatlatten, een nieuwe typering, nauwkeuriger meten en/of toeval.

  1. Veranderde maatlatten. In 2012 zijn aanpassingen aangebracht in de KRW maatlatten voor natuurlijke watertypen. Dit heeft ook gevolgen voor de maatlatten voor de kunstmatige typen. De aanpassingen betreffen enerzijds verbeteringen in de kwaliteit en robuustheid van de maatlatten naar aanleiding van de evaluatie. Anderzijds gaat het om stroomlijning met de resultaten van de internationale intercalibratie. De verschillen tussen de ‘oude beoordeling’ (SGBP-1) en de ‘nieuwe beoordeling’ (SGBP-2) zijn gepresenteerd in het Verschillendocument KRW Maatlatten SGBP-1 en SGBP-2 (RWS, 2013). Om te controleren of er daadwerkelijk sprake is van een verslechtering van de toestand hebben waterbeheerders de toestand ook met de oude maatlatten getoetst. Daaruit bleek dat er van een werkelijke achteruitgang van de toestand geen sprake was.
  2. Nieuwe typering. Verbeterde inzichten hebben geleid tot een nieuwe typering van het waterlichaam. Bij een ander type waterlichaam horen ook andere maatlatten met andere klassengrenzen. Toetsing aan deze maatlatten heeft in een aantal gevallen geleid tot een slechtere beoordeling van de toestand. Als aan een waterlichaam een watertype wordt toegekend met een ‘strengere’ maatlat (d.w.z. dat de werkelijke toestand beter moet zijn om het GEP te bereiken), dan zal de beoordeling van een feitelijk niet verslechterde toestand toch leiden tot een slechtere score op de maatlat. In de praktijk hoeft de toestand niet te zijn verslechterd.
  3. Toevalsfactor. Vanwege de natuurlijke variatie in (ecologische) meetdata ten gevolge van toevalligheden bij de bemonstering en/of weersomstandigheden en vanwege de betrekkelijk lage monitoringfrequentie kan een beoordeling van de huidige toestand slechter uitvallen. Variaties in ecologische data kunnen van jaar tot jaar optreden. De bandbreedte van variaties in ecologische data is niet bekend. Pas na een groter aantal metingen kunnen onderbouwde conclusies over trends (vooruitgang of achteruitgang) worden getrokken. Dat betekent niet per se dat de toestand feitelijk is verslechterd.
  4. Nauwkeuriger meten. Door verbeterde inzichten in het watersysteem en verbeterde monitoring is een nauwkeurigere toestandsbepaling mogelijk. De eerste beoordeling was vaak gebaseerd op expert judgement en niet op basis van kennis van meetgegevens per waterlichaam. Toelichting: In 2009 waren niet voor alle kwaliteitselementen meetgegevens beschikbaar, inmiddels zijn ze wel aanwezig. De huidige beoordeling is dus in beginsel nauwkeuriger dan de beoordeling van de toestand in 2009. Als de eerste beoordeling te positief was, kan de nieuwe beoordeling slechter uitvallen.

Voor de volgende planperioden worden doelen en maatregelen opnieuw afgestemd met het dan vigerend omgevingsbeleid. De KRW geeft hiervoor de noodzakelijke flexibiliteit bij de ruimtelijke inpassing van de maatregelen. Maatregelen als inrichting van bufferstroken en natuurvriendelijke oevers worden niet beschouwd als functiewijzigingen

Nutriënten

Veel oppervlaktewateren zijn te voedselrijk. Nutriënten spelen een sleutelrol in de ecologie van het water. Dat geldt voor stikstof én fosfor. Ze sturen, vooral in meren en plassen, de algenconcentraties en zijn daarmee cruciaal voor de helderheid van het water, een belangrijke randvoorwaarde voor een gezonde ontwikkeling van planten, macrofauna en vissen. Overmaat aan nutriënten kan leiden tot dichte kroosdekken en drijflagen van blauwalgen in zoete wateren en schuimvormende algen in de Noordzee. Hierdoor kan zuurstofgebrek ontstaan en wordt de soortenrijkdom van planten en macrofauna verstoord.

Klimaatverandering kan deze problematiek nog versterken, zodat de urgentie van maatregelen toeneemt.

Belangrijke bronnen van nutriënten zijn de emissies uit de landbouw en het complexe bodem-watersysteem in Rijn-West. Via uit- en afspoeling is sprake van een flinke belasting van oppervlakte- en grondwater met nutriënten.

Het advies “Nutriëntenmaatwerk in de polder” van RBO Rijn West (2012) (www.rijnwest.nl) biedt een aanpak voor een effectief regionaal nutriëntenbeleid voor de zogenoemde deelgebieden bollen, veenweiden en diepe polders. Per deelgebied is een top tien van kansrijke maatregelen opgesteld. Het gaat om bron- en effectgerichte maatregelen in het watersysteem. Voorbeelden zijn: kringlooplandbouw, precisiebemesting, vergroten mestopslag, kwaliteitsbaggeren en sturen op inlaat gebiedsvreemd water. Overheden en agrarische sector werken samen, waarbij als uitgangspunt geldt dat er een balans mogelijk is tussen een goede rentabiliteit van de agrarische bedrijfsvoering en een goede waterkwaliteit. Wij verwachten daarbij dat er voldoende middelen (POP3) beschikbaar komen voor het regionale beleid. Wij hebben de leiding op ons genomen van de uitvoering van het traject voor veenweiden in Rijn-West.

Om te zorgen voor een brede toepassing van de maatregelen zijn deze zoveel mogelijk gekoppeld aan instrumenten om ze te implementeren.

Er zijn vier categorieën instrumenten:

  • kennisoverdracht en voorlichting aan agrariërs;
  • inrichting en beheer van het watersysteem;
  • financiële prikkels en mestbeleid;
  • onderzoek, innovatie en pilots.

Speciale aandacht is besteed aan de financiële prikkels in het kader van de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), waarbij de inzet is om landbouwsubsidies te koppelen aan het realiseren van maatschappelijke meerwaarde voor water, bodem, klimaat en biodiversiteit. De inzet is dat het regionale nutriëntenbeleid zoveel mogelijk ondersteuning krijgt vanuit het nationale beleid.

Voor een effectieve aanpak van nutriëntenemissies is een intensieve inzet van overheden én de landbouwsector nodig. Daarover zijn in het kader van het Nutriëntenmaatwerk in de polder van RBO Rijn-West (mei 2013) en Deltaplan Agrarisch Waterbeheer afspraken gemaakt, onder andere het Besluit tot samenwerken nutriënten Rijn-West van juni 2013 en de Bestuursovereenkomst nutriënten in Veenweiden Rijn-West, oktober 2013.

Overheden en agrarische sector werken samen aan de reductie van emissies, waarbij als uitgangspunt geldt dat er een balans mogelijk is tussen een goede rentabiliteit van de agrarische bedrijfsvoering en een goede waterkwaliteit. Er zijn veel kansrijke maatregelen geformuleerd die de emissie van nutriënten vanuit de landbouw en het bodem-watersysteem kunnen reduceren. Wij verwachten daarbij dat er voldoende middelen (POP3) beschikbaar komen om het regionale beleid handen en voeten te geven. Provincie Utrecht heeft de leiding op zich genomen van de uitvoering van het traject voor veenweiden in Rijn-West.

Een deel van de nutriënten is afkomstig uit niet beïnvloedbare natuurlijke bronnen zoals voedselrijke kwel. Niet-beïnvloedbare bronnen worden beschouwd als natuurlijke achtergrondbelasting. Voor waterlichamen die te maken hebben met een substantiële achtergrondbelasting is het behalen van ecologische doelen niet haalbaar. Bij de vraag of doelactualisatie aan de orde is hanteren wij het stappenplan als leidraad. Het stappenplan is afkomstig uit het rapport Nutriëntenmaatwerk in de polder van de Nutriëntenadviesgroep Waterschappen Rijn-West (2012).

Chemie

De doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water voor de chemische waterkwaliteit staan verwoord in de Richtlijn Prioritaire stoffen. Voor het bereiken van de Goede Chemische Toestand zijn alleen de stoffen waarvoor de Europese Commissie de normen afleidt van belang. Voorbeelden daarvan zijn: Lood, Naftaleen en Penta-chloorfenol. Een aantal van deze stoffen is aangemerkt als prioritair gevaarlijk (bijvoorbeeld Cadmium en verschillende PAK’s).

In de Nederlandse wetgeving zijn deze normen voor chemische stoffen vastgelegd in het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water (bkmw, 2009) en de Ministeriële Regeling Monitoring Kaderrichtlijn (MR, 2010). De in deze regelgeving opgenomen normen zijn van toepassing op alle oppervlaktewaterlichamen. Zowel het BKMW als de Ministeriële Regeling worden in 2015 /2016 herzien.

Naast deze lijst met wettelijke geldende normen is er een ‘schaduwlijst’ van normen voor stoffen die nog niet in regelgeving zijn vastgelegd, waaronder normen voor medicijnen.

De doelen voor de chemische kwaliteit van het oppervlaktewater worden uitgedrukt in normen voor de concentraties van een aantal stoffen. De kwaliteit is bepaald op grond van de gemeten concentraties van 33 prioritaire stoffen plus acht stoffen/stofgroepen. De chemische toestand is ontoereikend als één of meer van deze stoffen/stofgroepen in normoverschrijdende concentraties wordt gemeten (‘one out-all out’).

De belangrijkste normoverschrijdende prioritaire stoffen zijn:

  • som benzo(ghi)peryleen en indeno (1,2,3-cd) pyreen: de gemiddelde concentratie neemt af.
  • Tributyltin (TBT): TBT kan vanwege analytisch chemische beperkingen (een onvoldoende lage rapportagegrens) nog steeds niet op normniveau (JGM-MKN) in water gemeten worden. Door het verbod op TBT op schepen laten trendmetingen in zwevend stof in het algemeen sinds 2003 een afname zien.

Voor overige stoffen die een risico zijn voor het waterleven als ze in normoverschrijdende concentraties voorkomen, gelden nationale normen. Deze zogenaamde specifiek verontreinigende stoffen spelen een rol bij de bepaling van de ecolo­gische toestand van de waterlichamen. Deze normen zijn opgenomen in de Ministeriële Regeling 2010. Voorbeelden zijn Ammonium, Arseen, Koper en Zink. Voor 2016-2021 kunnen andere normen gelden dan die uit de Ministeriële Regeling 2010.

Maatregelen

Voor het bereiken van de doelstellingen in oppervlaktewater moeten waar nodig maatregelen worden getroffen. De waterschappen bepalen de maatregelen voor de regionale opper­vlaktewaterlichamen.

In Nederland gaan wij voor de KRW uit van haalbare en betaalbare maatregelen. Dat wil zeggen dat geen maatregelen hoeven te worden genomen, wanneer deze significante schade opleveren voor maatschappelijk relevante functies. Ook is het niet verplicht onevenredig kostbare maatregelen uit te voeren of maatregelen met slechts een ge­ring effect.

De KRW onderscheidt verschillende typen maatregelen

  • Basismaatregelen Dit zijn maatregelen die voortvloeien uit Europese richtlijnen voor waterbescherming zoals de Nitraatrichtlijn, maatregelen gebaseerd op nationaal beleid zoals het emissiebeleid meststoffen of het beleid voor gewasbeschermingsmiddelen en maatregelen zoals de zuiveringsinspanning voor het afvalwater;
  • Gebiedsgerichte maatregelen die een aanvulling zijn op de basismaatregelen, bijvoorbeeld inrichtingsmaatregelen of beheermaatregelen;
  • Extra maatregelen die vaak door of samen met maatschappelijke partijen of bedrijven in een gebied worden genomen, bijvoorbeeld maatregelen in het kader van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer.

Het is belangrijk dat de verschillende typen maatregelen elkaar versterken. Voor het bereiken van de doelen zijn alle typen maatregelen nodig. Het bereiken van de doelen is dus een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle partners: Rijk, provincies, waterbeheerders, gemeenten en ook de maatschappelijke partners zoals bedrijven, terreinbeheerders en maatschappelijke organisaties.

Bij het maken van keuzes voor het maatregelenpakket 2016-2021 staan effectiviteit, afweging van maatschappelijke belangen en beschikbare middelen voorop.

Een belangrijk uitgangspunt is focus aanbrengen in het maatregelenpakket. De nadruk ligt op het inzetten van middelen op de meest kosteneffectieve maatregelen. De samenwerkende partijen leggen voor het maatregelenpakket 2016-2021 de prioriteit bij betekenisvolle stappen in een aantal kansrijke of te beschermen gebieden en niet op kleine stappen verspreid over alle waterlichamen. Het invullen van deze prioriteiten heeft geleid tot maatwerk per beheergebied.

Ervaring in de afgelopen planperiode leidt ook tot meer flexibiliteit om te kunnen inspelen op kansen en (ruimtelijke) ontwikkelingen en om gebruik te kunnen maken van nieuwe inzichten. Het detailniveau, waarop de maatregelen in de plannen voor de periode 2016-2021 zijn opgenomen, verschilt daarom per waterbeheerder. De samenwerkende partijen streven naar flexibiliteit en tegelijkertijd is er een resultaatsverplichting en transparantie over wat er gedaan wordt met welk effect.

Voor de maatregelen die niet direct gekoppeld zijn aan een waterlichaam geldt dat:

• de totale omvang van de maatregelen is aangegeven in de betreffende waterbeheerplannen en factsheets;

• de maatregelen veelal onderdeel zijn van een regionaal uitvoeringsprogramma;

• de financiële dekking is voorzien;

• de voortgang jaarlijks wordt gerapporteerd.

Bij de keuzes speelt een maatschappelijke afweging nadrukkelijk een rol. In alle gevallen is een transparante afweging vereist. Dat is zowel nodig voor draagvlak in het gebied als voor onderbouwing van onze keuzes richting Brussel. Verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving is een rode draad bij de keuzes.

Informatie over de maatregelen is te vinden in de afzonderlijke objecten in dit plan.

Voor de vastgestelde maatregelen geldt dat deze in de planperiode moeten worden uitgevoerd. Halverwege de planperiode moet over de voortgang van de uitvoering worden gerapporteerd. Op dat moment (in het 3e jaar van de planperiode) moeten de maatregelen operationeel zijn.

Niet alle maatregelen kunnen worden genomen in één planperiode van de KRW. Al in de eerste planperiode is – met goede argumenten – ingezet op fasering van het doelbereik tot maximaal 2027 (drie planperiodes). Deze fasering zal ook in de tweede planperiode worden gehanteerd, conform de landelijke afspraken.

Voor de vastgestelde maatregelen geldt dat deze in de planperiode moeten worden uitgevoerd.

De Europese Commissie heeft aangegeven dat, als daar een goede aanleiding voor is, maatregelen in de stroomgebiedbeheerplannen niet exact volgens eenmaal ingediende plannen uitgevoerd hoeven te worden. Er is ruimte om maatregelen te wijzigen zolang het alternatief tot vergelijkbare of betere resultaten leidt op een vergelijkbare tijdschaal. Dit kan achteraf worden verantwoord. Voorwaarde is wel dat de mate van publieke participatie bij nieuwe of gewijzigde maatregelen proportioneel is met de wijzigingen.

De belangrijkste baten van de maatregelen zijn in het algemeen, dat de watergangen door een natuurlijker inrichting en ecologische variatie een belangrijke bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Voor een deel vertaalt dit zich in een betere leefomgeving en een openbare ruimte die wordt gewaardeerd door de burgers.

Voor een deel wordt dit ook vertaald in duurdere woningen en een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven. De herinrichting van watergangen heeft ook een belangrijke waarde voor de recreatieve mogelijkheden; meer schone en veilige zwemwateren komen beschikbaar.

Na de eerste planperiode kunnen wij constateren dat het maatschappelijk belang van schoon water duidelijker is geworden: bijvoorbeeld als grondstof voor landbouw, visserij, drinkwater en industrie en als drager voor natuur en recreatie. De grote directe economische gebruikswaarde van schoon water is duidelijk in beeld gebracht.

Zwemwaterrichtlijn (2006/7/EG)

Doel van de richtlijn is het beschermen van de gezondheid van zwemmers in oppervlaktewateren (binnenwateren en kustwater), met inachtneming van het behoud, de bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu.

Waterlichamen aangewezen als zwemwateren zijn onderdeel van het register van beschermde gebieden.

De verantwoordelijke partijen zijn provincies en waterbeheerders. Hun rol is vastgelegd in de Waterwet en het Waterbesluit. Beheersmaatregelen betreffen:

  • Opstellen en actualiseren van een zwemwaterprofiel (omvattende een beschrijving van het water, bronnen, een risicoanalyse en maatregelen inclusief tijdsplanning).
  • Vaststelling van een tijdschema voor meten en beoordelen van het zwemwater.
  • Beschrijving en beoordeling van oorzaken van verontreiniging die het zwemwater kunnen aantasten en schade toebrengen aan de gezondheid van de zwemmers.
  • Verstrekken van informatie aan het publiek.
  • Uitvoering van maatregelen om blootstelling van zwemmers aan verontreiniging te voorkomen en om de gevaren van verontreiniging te verminderen. Veelvoorkomende maatregelen zijn maatregelen ter bestrijding van overlast aan blauwalgen (bronmaatregelen tegen eutrofiëring, gebiedsgerichte maatregelen om drijflagen weg te houden), maatregelen tegen bacteriologische verontreiniging (instellen honden- en paardenverbod, reiniging zwemstrand, aanpak riooloverstorten, etc.) en het reduceren van de kans op blootstelling (tijdelijk zwemverbod, plaatsen ballenlijnen, etc.).

Nadere informatie is te vinden op http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/gebruiksfuncties/zwemwater/.

Bijlage 3: Samenvatting KRW-grondwatermaatregelen provincie Utrecht voor tweede Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta     

Maatregelnaam

Nadere omschrijving

Winning

Grondwaterlichaam

Uitvoerder

PUNTBRONNEN

Aanpak Spoedlocaties bodemverontreiniging (verspreidingsrisico)

Saneren c.q. beheersen van alle ernstig verontreinigde bodemlocaties met verspreidingsrisico (Midterm Review 2013) cf landelijke afspraken aanpak (potentiële) spoedlocaties Wbb

Zand RW, Zand RM, Deklaag RW, Zout RW

provincie

Onderzoek werkvoorraad Signaleringslijst

Onderzoeken en beoordelen van de daadwerkelijke risico's van verdachte bodemverontreinigingslocaties voor kwetsbare objecten (winningen menselijke consumptie, N2000-gebieden, oppervlaktewater)

Zand RW, Zand RM, Deklaag RW, Zout RW

provincie

DRINKWATER WINNINGEN

Uitvoeren gebiedsaanpak

Uitvoeren meerjarige afspraken gebiedsaanpak en 'adequate handhaving' in beschermingszones

alle

Zand RW, Zand RM, Deklaag RW

provincie

Voorkantsturing ruimtelijke bescherming

Invulling geven aan de samenwerking voor de planologische bescherming van drinkwaterwinningen door achteruitgang te voorkomen en kansen voor verbetering te benutten

alle

Zand RW, Zand RM, Deklaag RW

provincie

Bewustwording beschermingsgebieden drinkwaterwinning

Opstellen van voorlichtingsstrategie en -materiaal ter ondersteuning van lokale voorlichting in de grondwaterbeschermingsgebieden

alle

Zand RW, Zand RM, Deklaag RW

drinkwaterbedrijf

Emissiereductie bestrijdingsmiddelen in stedelijk gebied

Opstellen van voorlichtingsstrategie en -materiaal ter ondersteuning van lokale voorlichting gericht op emissiereductie van bestrijdingsmiddelen op groene en verharde terreinen in de grondwaterbeschermingsgebieden (van kwetsbare winningen)

kwetsbare

Zand RW, Zand RM, Deklaag RW

provincie

Drinkwaterbelang in calamiteitenplannen

Ervoor zorgen dat het drinkwaterbelang op adequate wijze is meegenomen in calamiteiten- en incidentenplannen van de verschillende betrokken (overheids)organisaties en dat voor elke winning een operationeel calamiteitenplan beschikbaar is. (bij kwetsbare winningen)

kwetsbare

Zand RW, Zand RM, Deklaag RW

drinkwaterbedrijf

In goede staat brengen en houden riolering

In grondwaterbeschermingszones prioriteit geven aan herstel en inspectie van riolering en hemelwaterafvoer om deze in goede staat te brengen en te houden. (bij kwetsbare winningen)

kwetsbare

Zand RW, Zand RM, Deklaag RW

gemeenten

Verkenning optimalisatie monitoringsmeetnet voor early-warning nieuwe stoffen

Verkenning van de benodigde optimalisatie van de monitoringsmeetnetten van grond- en oppervlaktewater voor early-warning van "knelpuntstoffen van de toekomst" voor de drinkwaterproductie

alle

Zand RW, Zand RM, Deklaag RW

drinkwaterbedrijf

OVERIGE WINNINGEN MENSELIJKE CONSUMPTIE

Actualiseren lijst winningen voor menselijke consumptie

Toevoegen nieuwe winningen menselijke consumptie en beoordelen bestaande grondwaterwinningen of ze aangewezen moeten worden als een winning voor menselijke consumptie

Zand RW, Zand RM, Deklaag RW

provincie

Onderzoek kwaliteitsrisico's industriële- en eigen winningen voor menselijke consumptie

Onderzoek kwaliteitsrisico's grondwater van nog niet onderzochte industriële- en eigen winningen voor menselijke consumptie

Eigen winningen: Camping De Lucht, Recreatiepark De Krakeling, Recreatiepark De Thijmseberg, Pannenkoekenhuis Bergzicht, De Bonte Vlucht, De Stamerhoef, Vakantiepark De Maarnseberg, Landgoed Ginkelduin, Recreatiedorp De Ossenberg, Camping De Hoge Linde, E. Kruiswijk Industriële winningen: Koelewijn, Fishpartners, Vrumona, United Softdrinks, De Ruijter/Heinz, RCN Het Grote Bos

Zand RW, Zand RM, Deklaag RW

provincie

Aanpak knelpunten kwaliteit grondwater industriële en eigen winningen voor menselijke consumptie

Afspraken maken over aanpak van de kwaliteitsknelpunten grondwater industriële en eigen winningen, n.a.v. uitkomsten feitendossiers

Eigen winningen: Camping De Lucht, Recreatiepark De Krakeling, Recreatiepark De Thijmseberg, Pannenkoekenhuis Bergzicht, De Bonte Vlucht, De Stamerhoef, Vakantiepark De Maarnseberg, Landgoed Ginkelduin, Recreatiedorp De Ossenberg, Camping De Hoge Linde, E. Kruiswijk Industriële winningen: Koelewijn, Fishpartners, Vrumona, United Softdrinks, De Ruijter/Heinz, RCN Het Grote Bos

Zand RW, Zand RM, Deklaag RW

Provincie

Bijlage 4: Naamgeving en toelichting op watervoerende pakketten     

De indeling van de watervoerende pakketten is gebaseerd op REGIS II (TNO, 2005). De gegevens zijn te raadplegen via de website van TNO: www2.dinoloket.nl

Wij maken een onderscheid in:

Watervoerend pakket

Globale diepte

- het 1e watervoerende pakket (meest ondiep)

West: tot 40 a 60 m diepte

Utrechtse Heuvelrug: afwezig

Oost: tot 20 m diepte of afwezig

- het 2e watervoerende pakket

Diepte van 60 tot 160 meter

- het 3e watervoerende pakket

Diepte van 60 tot 160 meter

- hydrologische basis met aanwezigheid van zandige formaties. (incl. formatie van Maassluis)

Dieper dan 160 meter

Ter illustratie een 3D weergave

Bijlage 5: Mijnbouwactiviteiten     

Toelichting Mijnbouwactiviteiten

Onder mijnbouwactiviteiten in het kader van de Mijnbouwwet vallen het opsporen en winnen van delfstoffen en geothermie en het opslaan van stoffen in de diepe ondergrond. De wet is van toepassing op activiteiten dieper dan 100 meter en voor geothermie dieper dan 500 meter. Een aantal voorbeelden van mijnbouwactiviteiten is de conventionele olie- en gaswinning, schaliegaswinning, geothermie winning of ook wel geothermie genaamd en de opslag van stoffen, zoals CO2. Hieronder wordt voor olie- en gaswinning en geothermie winning een korte technische toelichting gegeven.

Conventionele olie- en gaswinning

Aardgas en aardolie (koolwaterstoffen) zijn ontstaan uit plantenresten, die gedurende enkele miljoenen jaren onder kilometers dik bodemmateriaal zijn bedekt. Door de toename van druk en temperatuur veranderen de plantenresten in aardgas of aardolie. Een deel van het gas en olie stijgt omhoog door het gesteente tot het een ondoordringbare laag (bijvoorbeeld een zoutkoepel) tegenkomt. Hieronder verzamelt een voorraad olie of gas, dat reservoir genoemd wordt. Het winnen van het aardgas en de aardolie uit een reservoir noemen wij de conventionele olie- en gaswinning.

Winningsproces

Om conventioneel gas en olie te winnen wordt het reservoir aangeboord en stroomt het gas of de olie vanzelf toe, vanwege de natuurlijke druk in het gesteente. In sommige gevallen is het nodig om het gesteente te fraccen om te zorgen dat de doorstroming naar de put verbeterd wordt. Bij fraccen worden onder hoge druk barsten en scheuren in de ondergrondse laag aangebracht. In Nederland zijn de afgelopen 40 jaar zo’n 200 putten gefract.

Het gewonnen gas wordt via een aantal behandelingen op de juiste kwaliteit gebracht voor invoer in het hoofdgasnetwerk. De behandeling van olie wordt vaak centraal geregeld. Olie wordt getransporteerd via pijpleidingen of vracht- en scheepsvervoer.

Ruimtebeslag

Een productielocatie is circa 1 tot 3 ha groot en heeft tijdens de boorfase een boortoren van circa 30 meter hoog. Een boring neemt gemiddeld enkele weken tot mogelijk maanden in beslag. Vanaf een boorlocatie kan ondergronds binnen een straal van 2 á 3 km gewonnen worden. Voor kleine olie- en gasvelden is één productieboring veelal voldoende. Een gemiddelde locatie omvat buiten de putafsluiters een enkel laags controlegebouw en eventueel enkele bijgebouwen voor opslag en/of compressie installaties, diverse staande en/of liggende opslagtanks en het nodige leidingwerk. Op hetzelfde terrein als de productie of op maximaal enkele kilometers van de productielocatie is een gasbehandeling nodig. Een behandelingslocatie is gemiddeld 1 á 3 ha groot. Er is sprake van meer bovengrondse onderdelen (leidingen, vaten en bouwwerken) dan bij een gemiddelde productielocatie.

Onconventionele gaswinning (schaliegas of steenkoolgas)

Het aardgas dat gewonnen wordt bij niet-conventionele gaswinning is op dezelfde manier ontstaan als bij de conventionele gaswinning. Alleen is dit gas niet naar boven gestegen, maar gevangen gebleven in het dieper liggende moedergesteente. In het moedergesteente (schalie of steenkool) is de doorstroming slecht. Hierdoor zit het gas niet opgeslagen in een afgebakende structuur, maar heeft een grote verspreiding binnen de gehele laag.

Winningsproces

Voor de winning van schaliegas moet het gesteente eerst doorlatend gemaakt worden door middel van fraccen. Hierbij worden onder hoge druk scheuren in het gesteente gemaakt waarlangs het gas toestroomt naar de putten. Bij de winning van steenkoolgas wordt eerst enkele jaren water opgepompt om zo de druk te verlagen waarna het gas vrijkomt uit de steenkool. Zowel schaliegas als steenkoolgas vergen vele boringen voor een substantiële winning.

Net als bij conventioneel gas, wordt het gewonnen gas via een aantal behandelingen op de juiste kwaliteit gebracht voor invoer in het hoofd gasnetwerk.

Ruimtebeslag

Het grootste verschil bij de productie voor niet-conventioneel gas ten opzichte van conventioneel gas is het aantal productieboringen dat nodig is om een rendabele winning te realiseren. Hiervoor kunnen een tiental productieboringen vanaf één productielocatie uitgevoerd worden. Afhankelijk van de situatie in de ondergrond zijn er meerdere productielocaties nodig voor een rendabele winning.

Geothermiewinning (geothermie)

Winningsproces

Voor geothermiewinning wordt grondwater van 1,5 tot 5 kilometer diepte opgepompt. Dit water heeft een temperatuur van 45 oC tot meer dan 120 oC . Geothermie kan via een aantal systemen gewonnen worden. Voor Nederland zijn vooral de geothermiedoubletten en Enhanced Geothermal Systems (EGS) van toepassing.

Bij geothermiedoubletten worden een productie- en injectieput in dezelfde watervoerende laag (aquifer) geboord. De afstand tussen beide putten op de einddiepte (2 km of dieper) bedraagt circa 1500 m. Ze worden vanuit dezelfde oppervlaktelocatie geboord. Het warme water wordt opgepompt en geeft zijn thermische energie af via een warmtewisselaar. Het afgekoelde water wordt weer geïnjecteerd. Het koude geïnjecteerde water zal over een periode van enkele tientallen jaren naar de productieput toestromen. Zodra het koudefront contact maakt met de productieput, zal het doublet zijn vermogen verliezen. Afhankelijk van de doorstroming van het water in de watervoerende laag is wel of geen stimulering door middel van fraccing nodig.

Bij Enhanced Geothermal Systems (EGS) wordt thermische energie vanaf grote dieptes (en dus hogere temperaturen) gewonnen. In Nederland kan water met een temperatuur hoger dan 120°C worden gewonnen op dieptes vanaf 4000 meter. De hoge temperaturen kunnen worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit. De doorlatendheid van het gesteente is op die dieptes te klein en zal door stimulering (fraccing) moeten worden verbeterd. Bij EGS wordt gefract door eerst koud water in de diepe laag te pompen. Door het grote temperatuurverschil tussen het geïnjecteerde water en het gesteente, en de hoge druk waarmee geïnjecteerd wordt, ontstaan er barsten en scheuren. Doorgaande productie van warm water en injectie van koud water zorgt er voor dat de doorlatende scheuren en barsten, en daarmee het doorlatende systeem, in stand blijven.

De productie- en injectieput en warmtewisselaar bij geothermiedoubletten bevinden zich op één locatie en beslaan slechts een beperkte ruimte. De warmte kan niet over hele lange afstanden vervoerd worden, door het verlies aan warmte bij transport.

Ruimtebeslag

Een warmtekrachtcentrale voor elektriciteit uit geothermie heeft een omvang van mogelijk enkele hectaren. Op het terrein bevinden zich de productie- en injectieputten de warmtewisselaars en de turbines voor het genereren van de elektriciteit. De centrales zijn zichtbaar in het landschap en er zijn torens waar waterdamp vrijkomt.

Geothermieboringen zijn vergelijkbaar met boringen voor gaswinning.

Andere aspecten die een rol spelen

Bij mijnbouwactiviteiten spelen ook de onderstaande aspecten een rol:

  • De veiligheid moet gewaarborgd zijn. Met de ligging van eventuele breuklijnen moet rekening worden gehouden. Booractiviteiten en vervoer van fraccing vloeistoffen in de buurt van buisleidingen vormen een mogelijk risico.
  • Er moet rekening worden gehouden met de eventueel aanwezige bodemverontreinigingen en WKO-systemen.
  • Bufferzones. Schaliegaswinning kan bijvoorbeeld niet in het zelfde gebied of op korte afstand van geothermie en bestaande olie- en gaswinning plaatsvinden. In de rapportage van Witteveen en Bos over schaliegas wordt aangegeven dat hierover in STRONG aanbevelingen zullen worden gedaan.
  • Gemeenten beschikken over archeologische potentiekaarten. Deze kunnen worden gebruikt bij het bepalen van de precieze boorlocatie(s).
  • Er moet een garantieregeling voor eventuele schade zijn.

Toelichting verhouding provinciale belangen ten opzichte van mijnbouwactiviteiten

In ons beleid geven wij aan in hoeverre wij (on)conventionele winning van koolwaterstoffen en geothermie acceptabel vinden. Deze bijlage licht toe hoe de kaarten tot stand zijn gekomen

De technieken voor de winning van geothermie en koolwaterstoffen zijn nog volop in ontwikkeling. In ons beleid nemen wij de technieken zoals die op dit moment (medio 2014) beschikbaar zijn als uitgangspunt. Als in de toekomst kan worden aangetoond, dat de technieken in onze regio veilig en zonder negatieve effecten op de provinciale belangen kunnen worden toegepast, kan dit voor ons aanleiding zijn om onze beleidskeuzes te herzien.

Er is nog veel onzeker over de risico’s die winningen uit de Utrechtse ondergrond met zich meebrengen. Met name over de risico’s en effecten van onconventionele winning van koolwaterstoffen is (inter)nationaal veel discussie. Met het oog op deze onzekerheden, is ons beleid voor de onconventionele winning van koolwaterstoffen terughoudend van aard.

In tabel B5.1 is de relatie weergegeven tussen de winning van koolwaterstoffen en de effecten hiervan. Deze tabel is de basis van de beleidskeuzes in de tabellen B5.2, B5.3 en B5.4 en kaart 12, 13 en 14.

Tabel B5.1 Effecten van de (on)conventionele winning van koolwaterstoffen en geothermie

Criterium

Conventionele winning van koolwaterstoffen

Onconventionele winning van koolwaterstoffen

Geothermie

Aantal boringen

  • Ruimtelijke impact: boortorens en andere opstallen
  • Versnippering
  • Habitatdestructie
  • Fysieke aantasting aardkundige waarden en archeologische vindplaatsen
  • Risico op verontreiniging (door lekkage langs boorgat)
  • Geluid door booractiviteiten en winning

+

+++

+

Fraccen

  • Risico op verontreiniging
  • Risico op verdroging (als grondwater wordt onttrokken als proceswater)

+

+++

+

Transportbewegingen

  • Versnippering
  • Geluid door transport

++

+++

+

De kleuren in de onderstaande tabellen en op de kaarten hebben de volgende betekenis:

Als in een gebied volgens de onderstaande tabellen een ‘rood’ belang aanwezig is, is dit gebied op de kaart ook ‘rood’ gekleurd. De overige gebieden met relevante provinciale belangen zijn ‘geel’ op de kaart. Zijn er geen provinciale belangen die gevoelig zijn voor mijnbouwactiviteiten in een gebied aanwezig, dan is dit gebied ‘wit’ op de kaart.

Tabel B5.2 Conventionele winning van koolwaterstoffen

Provinciaal belang

Kleur

Op de kaart

Criterium

Bron begrenzing

Geen van de onderstaande provinciale belangen aanwezig wit

Grondwater-

beschermingszones

rood

  • Waterwingebied
  • Grondwaterbeschermingsgebied
  • Boringvrije zone
  • 100-jaarsaandachtsgebied

Risico op verontreiniging

PRS/PRV en PMV

PRS/PRV en PMV

PMV

PRS/PRV en PMV

geel

Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug

Risico op verontreiniging

PRS/PRV

Beschermingszones oppervlaktewater-winningen

rood

Beschermingszones oppervlaktewaterwinningen

Risico op verontreiniging

PRS/PRV en PMV

Strategische grondwatervoorraad

geel

Strategische grondwatervoorraad

Risico op verontreiniging

Kadernota Ondergrond

Vrijwaringszones waterkeringen

rood

Vrijwaringszones waterkeringen

Risico op stabiliteitsproblemen

PRS/PRV

Natuur

rood

N2000

  • Effecten die samenhangen met de bovengrondse fysieke ingreep, zoals versnippering en habitatdestructie
  • Risico op verontreiniging
  • Risico op verdroging (speelt met name als er grondwater wordt onttrokken als proceswater)

PRS/PRV

geel

EHS buiten N2000

  • Effecten die samenhangen met de bovengrondse fysieke ingreep, zoals versnippering en habitatdestructie
  • Risico op verontreiniging
  • Risico op verdroging (speelt met name als er grondwater wordt onttrokken als proceswater)

PRS/PRV

Stiltegebieden

rood

Stiltegebieden

Geluid door booractiviteiten, winning en transport

PRS/PRV en PMV

Aardkundige waarden

geel

Aardkundige waarden

Fysieke aantasting door boringen

PRS/PRV

Archeologie

geel

Archeologische zones: Limes, Utrechtse Heuvelrug en Dorestad (Wijk bij Duurstede)

Fysieke aantasting door boringen

PRS/PRV

Landschap

rood

Eemland en Groene Hart zeer open gebieden

Ruimtelijke impact: boortorens en andere opstallen

PRS/PRV

geel

Rest Eemland en

Groene Hart

geel

Verboden kringen, Nieuwe Hollandse Waterlinie en Stelling van Amsterdam

Ruimtelijke impact: boortorens en andere opstallen

Militair erfgoed conform PRS/PRV

Tabel B5.3 Onconventionele winning van koolwaterstoffen (zoals schaliegas)

Provinciaal belang

Kleur

Op de kaart

Criterium

Bron begrenzing

Geen van de onderstaande provinciale belangen aanwezig

wit

Grondwater-

beschermingszones

rood

  • Waterwingebied
  • Grondwaterbeschermingsgebied
  • Boringsvrije zone
  • 100-jaarsaandachtsgebied

Risico op verontreiniging

PRS/PRV en PMV

PRS/PRV en PMV

PMV

PRS/PRV en PMV

rood

Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug

Risico op verontreiniging

PRS/PRV

Beschermingszones oppervlaktewater-winningen

rood

Beschermingszones oppervlaktewaterwinningen

Risico op verontreiniging

PRS/PRV en PMV

Strategische grondwatervoorraad

rood

Strategische grondwatervoorraad

Risico op verontreiniging

Kadernota Ondergrond

Vrijwaringszones waterkeringen

rood

Vrijwaringszones waterkeringen

Risico op stabiliteitsproblemen

PRS/PRV

Natuur

rood

N2000

  • Effecten die samenhangen met de bovengrondse fysieke ingreep, zoals versnippering en habitatdestructie
  • Risico op verontreiniging
  • Risico op verdroging (speelt met name als er grondwater wordt onttrokken als proceswater)

PRS/PRV

rood

EHS buiten N2000

  • Effecten die samenhangen met de bovengrondse fysieke ingreep, zoals versnippering en habitatdestructie
  • Risico op verontreiniging
  • Risico op verdroging (speelt met name als er grondwater wordt onttrokken als proceswater)

PRS/PRV

Stiltegebieden

rood

Stiltegebieden

Geluid door booractiviteiten, winning en transport

PRS/PRV en PMV

Aardkundige waarden

rood

Aardkundige waarden

Fysieke aantasting door boringen

PRS/PRV

Archeologie

geel

Archeologische zones: Limes, Utrechtse Heuvelrug en Dorestad (Wijk bij Duurstede)

Fysieke aantasting door boringen

PRS/PRV

Landschap

rood

Zeer open en open gebieden in Eemland en het Groene Hart

Ruimtelijke impact: boortorens en andere opstallen

PRS/PRV

rood

Verboden kringen, Nieuwe Hollandse Waterlinie en Stelling van Amsterdam

Ruimtelijke impact: boortorens en andere opstallen

Militair erfgoed conform PRS/PRV

Tabel B5.4 Geothermie

Provinciaal belang

Kleur

Op de kaart

Criterium

Bron begrenzing

Geen van de onderstaande provinciale belangen aanwezig

wit

Grondwater-

beschermingszones

rood

  • Waterwingebied
  • Grondwaterbeschermingsgebied
  • Boringsvrije zone
  • 100-jaarsaandachtsgebied

Risico op verontreiniging

PRS/PRV en PMV

PRS/PRV en PMV

PMV

PRS/PRV en PMV

geel

Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug

Risico op verontreiniging

PRS/PRV

Beschermingszones oppervlaktewater-winningen

rood

Beschermingszones oppervlaktewaterwinningen

Risico op verontreiniging

PRS/PRV en PMV

Strategische grondwatervoorraad

geel

Strategische grondwatervoorraad

Risico op verontreiniging

Kadernota Ondergrond

Vrijwaringszones waterkeringen

rood

Vrijwaringszones waterkeringen

Risico op stabiliteitsproblemen

PRS/PRV

Natuur

rood

N2000

  • Effecten die samenhangen met de bovengrondse fysieke ingreep, zoals versnippering en habitatdestructie
  • Risico op verontreiniging
  • Risico op verdroging (speelt met name als er grondwater wordt onttrokken als proceswater)

PRS/PRV

geel

EHS buiten N2000

  • Effecten die samenhangen met de bovengrondse fysieke ingreep, zoals versnippering en habitatdestructie
  • Risico op verontreiniging
  • Risico op verdroging (speelt met name als er grondwater wordt onttrokken als proceswater)

PRS/PRV

Stiltegebieden

geel

Stiltegebieden

Geluid door booractiviteiten, winning en transport

PRS/PRV en PMV

Aardkundige waarden

geel

Aardkundige waarden

Fysieke aantasting door boringen

PRS/PRV

Archeologie

geel

Archeologische zones: Limes, Utrechtse Heuvelrug en Dorestad (Wijk bij Duurstede)

Fysieke aantasting door boringen

PRS/PRV

Landschap

geel

Zeer open en open gebieden in Eemland en het Groene Hart

Ruimtelijke impact: boortorens en andere opstallen

PRS/PRV

geel

Verboden kringen Nieuwe Hollandse Waterlinie en Stelling van Amsterdam

Ruimtelijke impact: boortorens en andere opstallen

Militair erfgoed conform PRS/PRV

Rapport: Aanvullend onderzoek mogelijke risico’s en gevolgen van opsporing schalie- en steenkoolgas in Nederland. Witteveen en Bos, 2013