Buitengebied; Zelhemseweg 37 Hummelo    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Planonderdelen     

Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 1.1 Zelhemseweg 37 te Hummelo de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 1.1.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 1.1.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 1.1.3).

1.1 Zelhemseweg 37 te Hummelo     

1.1.1 Inleiding     

1.1.1.1 Aanleiding     

Voorliggend plan is een wijziging van een locatie van het bestemmingsplan 'Buitengebied; Steenderen / Hummelo en Keppel' met de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschap' met een agrarisch bouwblok waarbij één dienstwoning is toegestaan naar 'Wonen' met twee wooneenheden.

Volgens het bestemmingsplan 'Buitengebied; Steenderen / Hummelo en Keppel' is de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschap' met een agrarisch bouwblok waarbij één dienstwoning is toegestaan. De feitelijke situatie is echter dat er sinds 2008 geen agrarische activiteiten (afgezien van een kleine tak akkerbouw) meer ontplooid worden op de locatie Zelhemseweg 37 te Hummelo.

De biologische varkenshouderij is toen gestopt. De lopende (bedrijfs-) financiering wil men graag door laten lopen in een privé-financiering. De bank wil haar medewerking hierin geven, echter zal eerst de bestemming in overeenstemming moeten worden gebracht met de feitelijke situatie en gebruik. Pas dan kan de bank de nog lopende zakelijke- financiering omzetten naar een privé-financiering.

De concrete vraag is een herziening van deze locatie van het bestemmingsplan 'Buitengebied; Steenderen / Hummelo en Keppel' met de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschap' met een agrarisch bouwblok waarbij één dienstwoning is toegestaan wijzigen naar 'Wonen -1'. Burgemeester en wethouders hebben op 7 maart 2017 besloten om in principe medewerking te verlenen aan deze functieverandering middels een wijziging van het bestemmingsplan.

In voorliggend bestemmingsplan wordt de voorgenomen wijziging juridisch planologisch getoetst en mogelijk gemaakt.

1.1.1.2 Plangebied     

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Hummelo, ten oosten van Zelhem, ten westen van Hummelo en ten zuid-westen van Wittebrink.

verplicht

Figuur 1. Locatie bij rode aanwijzer (bron: GoogleMaps)

verplicht

Figuur 2. Bovenaanzicht locatie (bron: Rapport landschappelijke inpassing Agrarische Natuurvereniging 't Onderholt)

Het perceel ligt aan de doorgaande weg N330 van Hummelo naar Zelhem. Het perceel in eigendom is 3,8 ha groot en bestaat uit grasland en het woonperceel. Rondom het perceel zijn wat kleinere bossen, houtwallen en agrarische gronden. De naaste buren zijn op enige afstand en is een agrarisch bedrijf (ruim 100 meter afstand) en een aantal burgers op meer dan 200 meter afstand.

Het perceel bestaat uit een grote boerderij ( gemeentelijk monument) en een woonhuis. Daarbij zijn nog een aantal bijgebouwen, die overgebleven zijn na het stoppen met de biologische varkenshouderij. Het gehele perceel is opgeknapt en passend ingericht met voormalige boerderij en monument.

1.1.1.3 Vigerende planologische situatie     

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied; Steenderen / Hummelo en Keppel' (NL.IMRO.1876.BP00880-VG02) De bestemming is 'Agrarisch met waarden – Landschap' met een agrarisch bouwblok waarbij één dienstwoning is toegestaan.

verplicht

Figuur 3. Planologische situatie (bron: Ruimtelijke Plannen)



Ter plaatse geldt de correctieve herziening Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel vastgesteld op 27 februari 2014 (NL.IMRO.1876.BP01029-VG01). Tevens geldt er volgens het Parapluplan Archeologie van 28 november 2013 de dubbelbestemming Waarde-Archeologische verwachting 1.

1.1.1.4 Leeswijzer     

Hoofdstuk 1 Planonderdelen

Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 1.1 Zelhemseweg 37 te Hummelo de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 1.1.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 1.1.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 1.1.3).

Paragraaf 1.1.1 Inleiding

Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 1.1.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 1.1.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 1.1.1.4).

Paragraaf 1.1.2 Initiatief

In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande situatie (paragraaf 1.1.2.1), de randvoorwaarden voor het initiatief (paragraaf 1.1.2.2) en de beschrijving van het initiatief (paragraaf 1.1.2.3).

Paragraaf 1.1.3 Uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 1.1.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 1.1.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 1.1.3.3), economische aspecten (paragraaf 1.1.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 1.1.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 1.1.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (1.1.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.

Paragraaf 1.1.4 Juridische aspecten planonderdeel

In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 2.1), provinciaal beleid (paragraaf 2.2), regionaal beleid (paragraaf 2.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 2.4).

Hoofdstuk 3 Juridische aspecten algemeen

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 3.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 3.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 3.3).

Bijlagen bij de toelichting

Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting van dit planonderdeel opgenomen.

1.1.2 Initiatief     

1.1.2.1 Bestaande situatie     
1.1.2.1.1 Ontstaansgeschiedenis     

Tijdens de meest recente ijstijd bereikte het landijs ons land niet. Wel heerste er in die tijd een toendraklimaat en gedurende lange perioden was het zo koud dat er geen bomen en struiken konden groeien. De wind had vrij spel en kon zand opnemen, verplaatsen en elders in de vorm van meer of minder dikke pakketten neer leggen. Het reliëf van deze dekzandafzettingen wordt gekenmerkt door vlakten en dekzandkopjes, afgewisseld met langgerekte ruggen. Elders vinden we een kleinschalige afwisseling van kleine dekzandkopjes en lager gelegen vlakke delen. Het oppervlak van het dekzand is over het algemeen licht golvend. Er komen hoogteverschillen tot enkele meters voor. Het reliëf is nogal grillig. Op sommige plaatsen vinden we een ingewikkeld patroon van welvingen, dekzandruggen en –kopjes. Het dekzandgebied wordt doorsneden door enkele grotere (Berkel, Baakse Beek, Aaltense en Groenlosche Slinge) en kleinere beken. (bron: digitale kaart Gelderse Cultuurhistorie). Ten westen van het plangebied stroomt de Groote Beek.

Volgens de bodemkaart zijn de gronden aangemerkt als vaaggronden. In de stuifzanden zijn de oorspronkelijke bodems verstoven. Het materiaal werd gemengd en weer afgezet. Zo ontstonden de vaaggronden. Een organische bovengrond heeft zich niet of nauwelijks kunnen vormen.

Vaaggronden zijn niet geschikt voor landbouw vanwege het ontbreken van een organische bovenlaag. Vanwege de gevoeligheid voor verstuiving zijn ze in het verleden meestal aangeplant met dennen.

Bij de bewoning en de inrichting van het gebied is de terreingesteldheid van doorslaggevende betekenis geweest. De hoogteligging, de bodem en – vooral – de waterstaatkundige situatie bepaalden waar de akkers, de weilanden en de woeste gronden lagen. Zo zien we dat de terreingesteldheid op sommige plaatsen aanleiding was tot het ontstaan van grote aaneengesloten escomplexen, terwijl elders het kleinschalige reliëf leidde tot kleine kampen of eenmansesjes.

Van grote betekenis voor de landschapsontwikkeling is het grootgrondbezit geweest. In de omgeving van Vorden, bij Lochem, in de buurt van Zutphen en verder enigszins verspreid in het gebied vinden we tal van landgoederen en buitenplaatsen waarvan de wortels vaak al teruggaan tot in de Middeleeuwen. Ze hebben als gevolg gehad dat het landschap in grote delen van de Graafschap is verrijkt met bossen, laanstructuren, parken en deftige gebouwen.

Volgens historisch kaartmateriaal uit de periode 1850-1900 was de locatie, alsmede de omgeving ervan, destijds in agrarisch gebruik (akker en weide) en werd extensief bewoond. De onderzoekslocatie is momenteel (2015) in gebruik voor bewoning en heeft voor zover bekend altijd een agrarische bestemming gehad. Uit bestudering van luchtfoto's en historisch kaartmateriaal blijkt dat de verkaveling sinds 1920-1930 niet veranderd is.

1.1.2.1.2 Hydrologie     

De onderzoekslocatie ligt in het Pleistocene Bekken. Het Pleistocene Bekken wordt aan de oostzijde begrensd door het Oost-Nederlandse Plateau- en aan de westzijde door het stroomdal van de IJssel. Ten zuiden ligt het stroomdal van de Rijn. Het watervoerend pakket heeft een dikte van ± 40 m en wordt gevormd door de matig grove, enigszins grindhoudende Formatie van Kreftenheye, overgaand in de grove vrij sterk grindhoudende Formatie van Drente, die hier een dikte bereikt van 25 meter. Op deze fluviatiele en fluvioglaciale formaties liggen de matig tot middel fijnzandige, matig goed doorlatende dekzandafzettingen, behorende tot de Formatie van Boxtel, met een dikte van ± 7,5 m. Naar het westen toe bevindt zich onder de Formatie van Drente tevens grof zand, behorende tot de formatie van Harderwijk. Het watervoerend pakket wordt aan de onderzijde begrensd door een slecht doorlatende Pliocene basis.

Ter plekke bestaat de grond uit zand overgaand richting Groote Beek naar lichte zwavel met een diepe grondwaterstand. De Grondwatertrap is VII met een gemiddelde hoogste grondwaterstand > 80 cm en gemiddelde laagste grondwaterstand > 160 cm.

1.1.2.1.3 Landschaps- en natuurwaarden     

De Graafschap (of de Achterhoek, zoals het gebied sinds ruim honderd jaar ook wel genoemd wordt) is een oud cultuurlandschap dat de overgang vormt tussen het rivierengebied van de Oude IJssel en de IJssel en het Oost-Nederlands plateau in het oosten, bij Winterswijk. Het gebied kan ruwweg in drie verschillende landschappen worden opgedeeld: het Oost-Nederlands plateau, het centrale dekzandgebied (dat het grootste deel van het gebied beslaat) en het rivierengebied. De overgang van het rivierengebied naar het dekzandgebied is vrij diffuus, die tussen het dekzandgebied en het plateau daarentegen is scherp en wordt gemarkeerd door een duidelijke steilrand. Het plangebied ligt in het dekzandgebied.

Voor het overige bestaat het landschap uit een afwisseling van kleinschalige gebieden, met tal van bosjes, singels en houtwallen, en grotere open ruimten, zoals de grote escomplexen en de voormalige venen en moerassen. Het landschap wordt doorsneden door een groot aantal beken, die deels van natuurlijke oorsprong zijn maar vaak ook door de mens gegraven of vergraven zijn.

Geomorfologisch ligt de planlocatie in het rivierlandschap van de IJssel. Lokaal op terrasenruggen met bruine enkeerdgrond.

Landschappelijk heeft het gebied kenmerken van zowel kampenlandschap als een broekgebied. Dit als gevolg van de ligging in het overgangsgebied van deze landschapstypen.

1.1.2.1.4 Archeologie en cultuurhistorie     

De gronden hebben voor het grootste deel een hoge archeologische verwachtingswaarde (Waarde - Archeologie 1). Omdat voor dit initiatief geen graaf-of bouwactiviteiten zullen plaatsvinden, is de hoge archeologische verwachtingswaarde geen beletsel voor het initiatief.

Cultuurhistorische blikvangers zijn:

  • de grote escomplexen in het oostelijke deel, zoals bij Vragender en Lievelde
  • het kleinschalige landschap met houtwallen, houtsingels, bosjes en erfbeplanting
  • het landgoederenlandschap
  • de (restanten van) watermolens
  • de restanten van vloeiweidesystemen
  • de ijzerindustrie

Het gebied betreft volgens de kaart Gelderse cultuurhistorie 'Broekige kampontginningen' bestaande uit oude ontginningen en bossen in het afwisselend nat-droge zandgebied.

De boerderij zelf dateert van begin vorige eeuw, bouwjaar 1874. De voorgevel is karakteristiek met ingemetselde vormgeving. Dit deel van de woning is een gemeentelijk monument. De woonfunctie van dit gemeentelijke monument blijft gehandhaafd en veranderd alleen van “agrarisch” naar “wonen-1”. De aanwezige waarde zal dan ook zeker niet aangetast worden.

1.1.2.2 Randvoorwaarden     
1.1.2.2.1 Beeldkwaliteitseisen     

De bebouwing in het buitengebied is door de eeuwen heen voornamelijk agrarisch van karakter geweest. Nog steeds is het gebruik overwegend agrarisch. Het aantal functionerende agrarische bedrijfscomplexen is de laatste decennia echter wel sterk afgenomen. Zo ook de biologische varkenshouderij van initiatiefnemer. De erven liggen verspreid in het buitengebied. Plaatselijk is er sprake van kleine concentraties op enige afstand van de weg. De erven zijn van oudsher vrij bescheiden van omvang. Het hoofdgebouw, de bijgebouwen en de inrichting van het erf zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en vormen samen met opgaande beplanting en een omgevende haag een compleet ensemble als (historisch) boerenerf.

De eerste boerderijen in de gemeente zijn van het type hallehuis. Deze boerderij bestond van oorsprong uit één hoofdgebouw, waarin zowel de woning, als de belangrijkste agrarische ruimten waren ondergebracht. Een variant op het hallehuis zijn de T-boerderij en de krukhuisboerderij, die in de gemeente veelvuldig voorkomen. Beide kennen een voorhuis dat haaks op het achterhuis gesitueerd is en hebben soms een wat meer stedelijke uitstraling dan het hallehuis.

Over het algemeen is de bebouwing opgebouwd uit een tot twee bouwlagen met zadeldak. Ook wolfseinden komen veelvuldig voor. Aan de zijkanten is sprake van een lage goot. De nokrichting is haaks op de weg, met uitzondering van het voorhuis van de T - boerderij en het krukhuis. Dikwijls wordt voor bijgebouwen dezelfde nokrichting aangehouden. De gevels kennen veelal een verticale geleding.

De gevels zijn opgebouwd uit roodbruine baksteen en de daken zijn belegd met grijze dakpannen. Hier en daar komen er ook rode dakpannen of rieten dakbedekking voor. De kozijnen in het woongedeelte zijn van hout en wit geschilderd. Luiken en deuren meestal in een groene kleur. Segmentbogen boven de ramen, gietijzeren stalraampjes, gevelbeschietingen en versieringen in het metselwerk geven sommige boerderijen een rijke detaillering.

De voorkant van de boerderij van initiatiefnemer is dusdanig speciaal en rijk versierd, dat dit als gemeentelijk monument is aangewezen.

verplicht

Figuur 4. Foto voorkant boerderij Zelhemseweg 37 in Hummelo

De welstandeisen die voor het uiterlijk van de gebouwen in het agrarisch gebied gelden, zijn de volgende:

Massa en vorm

  • De hoofdvormen bestaan uit enkelvoudige, liggende blokvormige bouwmassa's met lage goothoogte en forse, hoogoplopende kappen.
  • De hoofdvormen van de gebouwen passen bij de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristiek.
  • Elke bouwmassa heeft zijn eigen karakteristiek, maar past bij de bouwmassa's van het betreffende erf of complex.
  • Individuele bouwmassa's moeten bijdragen aan een evenwichtige massaopbouw van het complex gezien vanuit de omgeving.
  • De bouwhoogte bestaat uit een of twee bouwlagen met kap. De kapvorm bestaat uit een zadeldakof een afgeleide van dit daktype.
  • Bij vervangende nieuwbouw bij voorkeur de oorspronkelijke eenvoudige hoofdvorm van de boerderij als beeldbepalend element in het landschap bewaren.
  • Aan- en bijgebouwen dienen rekening te houden met de herkenbaarheid van de hoofdbebouwing.



Gevels

  • Bij gevels van bestaande bebouwing moet de oorspronkelijke indeling blijven domineren, waarbij de gevelopeningen verticaal gericht zijn.
  • De bebouwing heeft een duidelijke relatie met de (oorspronkelijke) agrarische functie: dit uit zich in eenvoudige hoofdvormen en een duidelijke gevelindeling, aansluitend op het oorspronkelijke boerderijtype.
  • Zijgevels dienen laag en onopvallend te zijn en de kopgevels dienen een stoere en duidelijke expressie te hebben.
  • Bij verbouw en renovatie dient te worden aangesloten bij de richting en de maatverhoudingen van de bestaande gevelopeningen.
  • De gevels van bijgebouwen moeten een duidelijke plint en een beëindiging aan de bovenzijde hebben.
  • Grote vlakken moeten een structuur of onderverdeling hebben.



Materiaal gebruik

  • Het materiaalgebruik dient afgestemd te zijn op de karakteristiek van het landschap, waarbij het gebruik van natuurlijke materialen voorop staat. Bakstenen voor de gevels en keramische pannen als dakbedekking komen het meeste voor.
  • Rieten dakbedekking kan, mits dit past bij de stijl van het bouwwerk en zorgvuldig is gedetailleerd.
  • Voor kozijnen en eventuele gevelbetimmering is in principe hout toegepast.
  • Glas, spiegelende oppervlakken en kunststof mogen niet worden toegepast bij beplating van de gevels.

Kleurgebruik

  • Het kleurgebruik dient afgestemd te zijn op de karakteristiek van het landschap, waarbij het gebruik van gedekte kleuren (roodbruine bakstenen en antracietgrijze pannen) het meeste voorkomt.
  • Agrarische bedrijfsgebouwen in een donkere gedekte kleurstelling.
  • Grote vlakken mogen geen sterke kleurcontrasten tonen.
  • Kozijnen en windveren zijn wit geschilderd.
  • Voordeuren, gevelbetimmering, luiken etc. kennen een donkere gedekte kleur, meestal groen.

Detaillering

  • Bij detaillering moeten de aanwezige fijne en/of ambachtelijke onderdelen behouden blijven.
  • De detaillering van nieuwe onderdelen moet qua vorm en uitstraling passen bij de aanwezige details.

Voor deze bestemmingsplan herziening wordt er niet gebouwd. De bestaande gebouwen voldoen aan de beeldkwaliteitseisen.

1.1.2.2.2 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing     

De welstandeisen die voor de inpassing op het perceel en in het landschap in het agrarisch gebied gelden, zijn de volgende:

Situering

  • De indeling van het perceel en de hoofdopzet worden afgestemd op de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristiek van de locatie (hiërarchie, ontsluiting, zichtlijnen e.d.).
  • De positionering van de bebouwing op een erf ten opzichte van elkaar heeft vaak een bedrijfsmatige achtergrond maar is ook uit het oogpunt van de beleving van het erf een belangrijk uitgangspunt.
  • De bebouwing op een erf is geclusterd of in onderlinge samenhang op het terrein geplaatst.
  • Bestaande doorzichten moeten worden gehandhaafd. In een bebouwingslint moet de openheid tussen twee bebouwingselementen of -complexen bewaard blijven.
  • Nieuwbouw dient qua plaatsing te passen binnen het complex.
  • Bij voorkeur geen erfafscheidingen en toegangspoorten e.d. toepassen. Er dient uitgegaan te worden van hagen, heggen of houtwallen. Deze elementen zo situeren dat dit de samenhang van de erfbebouwing ondersteunt.

1.1.2.3 Planbeschrijving     

De locatie van de Zelhemseweg 37 te Hummelo wordt met een herziening van het bestemmingsplan veranderd van 'Agrarisch met waarden – Landschap' met een agrarisch bouwblok waarbij één dienstwoning is toegestaan gewijzigd naar 'Wonen -1. (zie bijlage I “luchtfoto overzicht mbt verzoek”)

Als verevening voor de herziening van het bestemmingsplan zijn de volgende afspraken gemaakt met de gemeente:

  1. Het inleveren van het agrarisch bouwblok (zie bijlage II “bebouwingsvlak”);
  2. Het slopen van 144 m2 aan bijgebouwen (zie bijlage III “Situatieschets”);
  3. Het saneren van asbest van de te slopen gebouwen;
  4. Het uitbreiden van het door 't Onderholt gemaakte Landschappelijke inpassingsplan, waarbij er buiten het erf extra struweel aan de bosrand wordt aangebracht ( zie bijlage IV “161025 Inpassingsplan”).

Het plangebied heeft ook nu al een mooi aanzien, doordat het erf en gebouwen landschappelijk zijn ingebed met streekeigen beplanting. De analyse van het plangebied laat zien, dat dit landschappelijk al een hoog kwaliteitsgehalte heeft. Na de sloop van enkele stallen is door de familie Weijers veel geïnvesteerd op het erf en de aangrenzende gronden. Dit heeft er toe geleid, dat landschappelijk al veel is gerealiseerd. In dit kader kan genoemd worden de aanleg van de hoogstamboomgaard op de plaats waar voorheen een stal heeft gestaan. In de weilanden voor de boerderij zijn een aantal solitaire bomen geplant. De weilanden zijn omringd door houtsingels met inlandse beplanting, waardoor een landschappelijk geheel is ontstaan.

Het ligt in de bedoeling om de singel ten oosten van de oprit in de loop van volgend jaar in het geheel af te zetten, zodat deze als hakhout weer kan uitlopen. De singel ten westen van de oprit is voor enige jaren geleden al afgezet. Hakhoutsingels dragen in belangrijke mate bij in de beleving van het landschap.

De familie Weijers wil de schuur pal achter de woning verkleinen, in combinatie met sanering van het asbestdak. De beoogde aanpassing houdt in, dat de voorgevel enkele meters naar achteren wordt verplaatst.

Op het graslandperceel ten noorden van het erf is het plan om de overgang van het bos naar het grasland een struweelrand aan te leggen.

verplicht

Figuur 5: Landschappelijk inpassingsplan ( bron: Agrarische Natuurvereniging 't Onderholt)

In de nieuwe situatie is met de gemeente Bronckhorst een bebouwingsoppervlak overeen gekomen, die hier onder is weergegeven. Dit bebouwingsoppervlak vervangt het agrarische bouwvlak.

verplicht

Figuur 6. Nieuw bebouwingsoppervlak (bron: gemeente Bronckhorst)

1.1.3 Uitvoerbaarheid     

1.1.3.1 Toetsing aan beleidskader     

Het planvoornemen past binnen het beleidskader zoals genoemd in Hoofdstuk 2 Beleidskader

1.1.3.2 Omgevingsaspecten     
1.1.3.2.1 Milieu-effectrapportage     

Het planvoornemen, te weten het veranderen van een bedrijfswoning naar een burgerwoning heeft geen milieueffecten. Het opstellen van een milieu-effectrapportage is dan ook niet aan de orde.

1.1.3.2.2 Duurzaamheid     

Van de te slopen oppervlakte bijgebouwen zal het asbest gesaneerd worden. Dat is een belangrijk onderdeel van duurzaamheid.

Omdat de agrarische bestemming met bouwvlak ingeleverd wordt met deze bestemmingsplanwijziging, zal er geen bedrijfsmatige veehouderij meer uitgeoefend worden.

Door de landschappelijke inpassing wordt het geheel nog mooier.

1.1.3.2.3 Bodem     

Bij een bestemmingsplanwijziging kan bodemonderzoek noodzakelijk zijn.

Deze locatie wordt echter al gebruikt om te wonen. Het daadwerkelijke gebruik verandert niet, waardoor een bodemonderzoek niet noodzakelijk is.

1.1.3.2.4 Geluid     

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient er, op basis van de Wet geluidhinder, onderzocht te worden of er sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer of bedrijven in relatie tot geluidgevoelige objecten. Woningen, ziekenhuizen en scholen bijvoorbeeld, zijn dergelijke geluidgevoelige objecten.

In voorliggende situatie is echter geen sprake van een verandering van de daadwerkelijke woonsituatie. Het woon- en leefklimaat verandert niet. De afstand van het woongedeelte tot aan de weg is ruim 55 meter. Gezien de afstand en de bochten in de weg, die de snelheid van het verkeer verlagen, zal er geen sprake zijn van geluidsoverlast. Er zal daarom geen akoestisch onderzoek benodigd zijn.

1.1.3.2.5 Luchtkwaliteit     

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.

Conclusie

De agrarische bestemming wordt ingeleverd voor een woonbestemming. Een agrarisch bedrijf veroorzaakt meer fijn stof dan een woonbestemming. Door het beëindigen van de agrarische bestemming, zal de stof uitstoot afnemen en de luchtkwaliteit verbeteren.

Er wordt geen woning toegevoegd. Daarmee is er geen invloed op de luchtkwaliteitsituatie ter plaatse. Derhalve vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

1.1.3.2.6 Geur     

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De Wet geurhinder en veehouderij schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder. De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, of recreatie en toerisme worden vastgelegd.

Een woning betreft een dergelijk geurgevoelig object. Onderzocht moet worden of deze woonbestemming een belemmering kan zijn voor mogelijk aanwezige veehouderijen. Er is reeds een woning aanwezig, welke een bedrijfswoning is en daarom niet geurgevoelig is. Een beoordeling van de geursituatie ten behoeve van de woning met woonbestemming is derhalve noodzakelijk.

Voor melkveehouderijen geldt op basis van de Wet geurhinder en veehouderij een vaste afstand van 50 m. Binnen een contour van 50 m zijn geen agrarische bedrijven gevestigd (en bestemd). Het dichtstbijzijnde melkveebedrijf ligt op 300 meter afstand (Horstweg 1 in Hummelo). Voor intensieve veehouderijen geldt een richtafstand op basis van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" een richtafstand van 200 m. In de nabije omgeving en zeker niet binnen 200 meter ligt er geen intensieve veehouderij. Op de Keijenborgseweg 2a is een tuinderij/hydrocultuur gesitueerd op ca. 100 meter.

Conclusie

Vanwege de afstand tot de dichtstbijzijnde melkveehouderij op de Horstweg 1 in Hummelo van 300 meter en afwezigheid van intensieve veehouderij geeft de bestemmingsplan wijziging naar wonen geen belemmering voor dit agrarische bedrijf.

1.1.3.2.7 Bedrijven en milieuzonering     

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Bij de planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen.

Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.

Indicatieve afstand op basis van Handreiking Bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied).

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast gevoelige functies komen belastende functies voor, die om die reden een milieuzone kennen; zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd, indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied.

In onderhavig geval is sprake van een rustig buitengebied en dus wordt uitgegaan van de (reguliere) richtafstanden.

Beoordeling situatie

In voorliggende situatie is sprake van een bestemmingsplanwijzging van agrarische bedrijfswoning naar woonbestemming. Onderzocht wordt of de woonbestemming belemmeringen oplevert voor bestaande bedrijven in de omgeving.

Op 220 meter afstand ligt een locatie met bedrijvenbestemming: “horeca”. Dit valt volgens de “VNG-tabel” onder SBI-2008 nr. 55-Logies, maaltijden- en drankenverstrekking. De minimale afstand voor deze horeca is 10 meter, waar deze locatie ruimschoots aan voldoet.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

verplicht

Figuur 7. Locatie met bedrijvenbestemming bij blauwe aanwijzer. Locatie initiatiefnemer bij rode ster. (bron: ruimtelijke plannen)

1.1.3.2.8 Externe veiligheid     

De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De bij het besluit behorende ministeriële regeling “Regeling externe veiligheid inrichtingen” (REVI) werkt de afstanden, de referentiepunten en de wijze van berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico verder uit ter uitvoering van het BEVI.

Het BEVI verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico (PR)

In het BEVI zijn normen opgenomen voor de kans dat één persoon buiten het inrichtingsterrein overlijdt als gevolg van een calamiteit bij het bedrijf (plaatsgebonden risico).

Groepsrisico (GR)

In het BEVI zijn normen opgenomen voor de kans dat meerdere personen buiten het inrichtingsterrein overlijden als gevolg van een calamiteit bij het bedrijf (groepsrisico). Voor het groepsrisico wordt een oriëntatiewaarde gegeven en geldt voor nieuwe situaties een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag.

In navolgende afbeelding is de uitsnede vanuit de landelijke risicokaart opgenomen. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Bevi inrichtingen en is er geen sprake van risicocontouren (vanuit milieu inrichtingen, gevaarlijke transporten e.d.) welke het plangebied overlappen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor deze bestemmingsplanwijziging.

verplicht

Figuur 8. Uitsnede risicokaart. Ligging planlocatie bij rode ster (bron: www.risicokaart.nl)

1.1.3.2.9 Water     

Het waterbeleid van het Rijk en de Provincie richt zich op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”.

Op basis van de standaard waterparagraaf van het waterschap Rijn en IJssel zijn deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief, maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

De bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen heeft geen invloed op het gehele watersysteem. Het slopen van verhard oppervlakte is positief in het kader van het vasthouden van water.

1.1.3.2.10 Archeologie en cultuurhistorie     

Op de locatie van initiatiefnemer geldt er volgens het Parapluplan Archeologie van 28 november 2013 de dubbelbestemming Waarde-Archeologische verwachting 1. Bij een grondbewerking groter dan 250 m2  is er een archeologisch onderzoek benodigd, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

Omdat er met deze bestemmingsplanwijziging geen grondbewerking wordt uitgevoerd, geeft deze archeologische waarde geen problemen en hoeft er verder geen verkennend archeologisch onderzoek gedaan te worden.

1.1.3.2.11 Flora en fauna     

Beschermde gebieden

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ongeveer 15 km ten westen van het plangebied. Dit betreft het Natura 2000-gebied “Veluwe". De bestemmingsplanwijziging is van agrarisch naar wonen heeft geen invloed op het Natura 2000 gebied. Door het inleveren van de agrarische bestemming, zal er geen bedrijfsmatige veehouderij meer plaatsvinden. Dit geeft voor de NH3 emissie op het gebied een positief effect.

Het plangebied maakt geen deel uit van het GNN of de GO. Het dichtstbijzijnde gebied dat tot het GO en GNN behoort, ligt tegenover de locatie en naast de locatie ten noord-oosten van het plangebied. Het is redelijkerwijs uit te sluiten dat er significant negatieve effecten zullen ontstaan ten aanzien van het GNN/GO.

Beschermde soorten

De Flora- en Faunawet vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. 

Conclusie.

Het initiatief op deze locatie heeft geen effect op de flora en fauna.

verplicht

Figuur 9. Gebieden die behoren tot GO en GNN (bron: omgevingsvisie Gelderland)

1.1.3.2.12 Verkeer     

Er vindt geen verandering in de situatie plaats, dus er zal geen effect zijn op de verkeersafwikkeling.

1.1.3.2.13 Leidingen     

Er zijn geen beschermde leidingen op of nabij het plangebied aanwezig. De bestemmingsplanwijziging heeft hierop ook geen invloed.

1.1.3.3 Volkshuisvesting     

Momenteel staat Zelhemseweg 37 te Hummelo in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) geregistreerd als 1 verblijfsobject. De bouwtekeningen in het archief laten twee verblijfsobjecten zien. De bouwvergunningen zijn van voor 2010 en betreft dus een vergunde situatie van voor 2010. De feitelijke situatie stemt hier ook mee overeen.

Dit betekent dat de bestemmingsplanwijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen -1', met de nadere aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - wonen+' wordt.

1.1.3.4 Economisch     

Voor de realisatie van deze partiële herziening hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Alle kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. De realisering van het bestemmingsplan leidt derhalve niet tot kosten die voor de rekening van de gemeente Bronckhorst komen. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

1.1.3.5 Maatschappelijk     

De bestemmingswijziging van de woning zal naar verwachting niet tot reacties uit de omgeving leiden, aangezien dit geen ruimtelijke impact heeft.

Voor het mogelijk maken van deze ontwikkeling zal de gebruikelijke bestemmingsplanprocedure worden doorlopen.

1.1.3.6 Overleg en inspraak     
1.1.3.6.1 Overleg     

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan beoordeeld. Hierbij is het bestemmingsplan opgestuurd naar de van belang zijnde overleginstanties.

1.1.3.6.2 Inspraak     

Het voorontwerpbestemmingsplan en de daarop betrekking hebbende stukken, hebben via de initiatiefnemer ter inzage gelegen. De initiatiefnemer heeft zorggedragen voor de publicatie. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie in te dienen.

1.1.3.7 Conclusie     

Uit de hiervoor gemotiveerde aspecten die een rol spelen bij de aanvaardbaarheid van het initiatief, blijkt geen belemmering voor het verplaatsen van de woning. Daarmee is het initiatief uitvoerbaar.

1.1.4 Juridische aspecten planonderdeel     

In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 3 Juridische aspecten algemeen.

1.1.4.1 Bestemmingsregels     
1.1.4.1.1 Agrarisch     

Dit plan kent drie agrarische bestemmingen: agrarisch, agrarisch met waarden-Landschap en agrarisch met waarden-Landschap en natuur. De precieze begrenzing van de agarische bestemmingen is afgestemd op de in het plangebied aanwezige natuur- en landschapswaarden welke in meer of mindere mate dienen te worden beschermd. Deze mate van bescherming is her en der in de regels opgenomen, bijvoorbeeld 3.6.3 Omgevingsvergunning groepskamperen en bed&breakfast onder d.

Agrarisch

Deze bestemming omvat de gronden die geen specifieke waardevolle landschappelijke en/of natuurwaarden bezitten. In deze bestemming staat het functioneren van de landbouw voorop waarbij wel zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de aanwezige (kleinschalige) landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Agrarisch met waarden - Landschap

Onder deze bestemming vallen gronden waar sprake is van specifieke landschapswaarden. Onder deze bestemming vallen ook de voormalige EHS verbindingszones welke niet onder het en de vallen. Naast de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt rekening gehouden met behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden.

Agrarisch met waarden - Landschap en natuur

Deze bestemming omvat gronden in agrarisch gebruik welke deel uitmaken van het en de . Daarom zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden ten behoeve van het GNN en de GO.

In de bestemmingsomschrijving in 1.1.2.3 Planbeschrijving is omschreven waarvoor de gronden zijn bestemd.

Bouwvlak

Agrarische bedrijven zijn voorzien van een bouwvlak waarbinnen bebouwing mag plaatsvinden. Daar waar de aanduiding 'bouwvlak' is gekoppeld aan een andere aanduiding 'bouwvlak' door middel van de aanduiding 'relatie' gelden de regels als ware het één bouwvlak. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak is toegestaan ten behoeve van het agrarisch grondgebruik, met een maximale bouwhoogte van 3 m. Dit geldt niet voor sleufsilo's, kassen en paardenbakken. Daarnaast kunnen perceelafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 m en banken, bewegwijzering, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m worden geplaatst.

Nevenactiviteiten

Naast de uitoefening van agrarische activiteiten mag maximaal 350 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor nevenactiviteiten. Het gaat daarbij om activiteiten die zijn opgenomen. Hierbij geldt onder andere dat maximaal 50% van de bebouwing hiervoor mag worden gebruikt en voor zover het detailhandel betreft, dit alleen is toegestaan in streekeigen geproduceerde agrarische producten tot een maximale oppervlakte van 50 m2. Maximaal 50 m2 van de bebouwing mag worden aangewend voor voor catering, café, restaurant, eethuis, ijssalon, terras/ theetuin en theeschenkerij. Bestaande nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven welke van deze maatvoeringen afwijken zijn specifiek in de regels vastgelegd.

Grondgebondenheid

Omschakeling naar of hervestiging van een grondgebonden veehouderij is rechtstreeks toegestaan.

Niet-grondgebonden

Op grond van de provinciale omgevingsverordening gelden de bepalingen zoals weergegeven in paragraaf 2.4.22.3 Landbouw.

Teeltondersteunende voorzieningen

Binnen de agrarische gebiedsbestemmingen is het oprichten van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zowel binnen als buiten het agrarisch bouwvlak mogelijk. Hoge- en lage permanente voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en gebonden aan een maximum oppervlakte van respectievelijk 500 m² en 1000m2. 

Teeltondersteunende voorzieningen kunnen de infiltratie van water in de bodem belemmeren en daarmee invloed hebben op de hydrologische c.q. ecologische situatie in een gebied. Binnen de bestemming '' geldt daarom voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen (niet zijnde bouwwerken) een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Boom-kwekerijen

Boom- en sierteelt heeft een duidelijke visuele invloed in het landschap. Om deze reden is nieuwe boom- en sierteelt niet mogelijk binnen het 'waardevolle open gebied waaronder essen'. Deze open gebieden zijn op de verbeelding specifiek aangegeven. Buiten deze gebieden is deze vorm van teelt in het algemeen toegestaan. Bestaande locaties voor teelt en wisselteelt (die al enkele jaren niet meer voor boomteelt worden gebruikt) mogen als zodanig blijvend worden gebruikt, ook als ze binnen het waardevolle open gebied liggen.

Plattelandswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is een plattelandswoning toegestaan. Een plattelandswoning mag door een derde (welke geen binding heeft met het bedrijf of er niet werkzaam is) worden bewoond. De woning behoudt echter de agrarische bestemming.

Omgevingsvergunning

Met een omgevingsvergunning is het mogelijk onder voorwaarden af te wijken van de bouwregels voor het verplaatsen van de bedrijfswoning dichter bij de weg, de hoogte van een mestsilo te verhogen tot de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf, het realiseren van een schuilgegelegenheid voor vee, sleufsilo's en een paardenbak buiten het bouwvlak. Voor dit laatse geldt dat eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerken.

Met een omgevingsvergunning onder voorwaarden is het tevens mogelijk af te wijken van de gebruiksregels. Zo kunnen functies die in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar zijn met de genoemde functies in Bijlage 1, Toegelaten functies als nevenactiviteit bij de agrarisch bedrijf worden toegelaten. Maar ook een installatie voor mestbewerking, mestverwerking en -vergisting van op het eigen bedrijf geproduceerde mest is met een omgevingsvergunning toegestaan mits onder andere de hoeveelheid te verwerken mest op jaarbasis maximaal 36.000 ton bedraagt en de activiteiten uitsluitend binnen het bouwvlak plaatsvinden.

Ook is er de mogelijkheid van duurzame energie-opwekking. Daarbij kunnen ter verkrijging van de zogeheten SDE-subsidie bij recht binnen het bouwvlak zonnepanelen op de grond worden geplaatst. Met een omgevingsvergunning is het mogelijk mini- en kleine windturbines te plaatsen, zie paragraaf 1.1.4.1.7.

Voor schuilgegelegenheden, paardenbakken buiten het bouwvlak en mini- en kleine windturbines geldt dat deze afwijkingsmogelijkheid niet wordt toegepast in de beschermde dorps- en stadsgezichten. Dit ter bescherming van het aangezicht van de beschermde gezichten.

Dit instrument kan ook worden ingezet om een voormalige bedrijfswoning een status plattelandswoning te geven. Dit geldt echter niet voor bedrijfswoningen behorende tot een intensief veehouderijbedrijf omdat in deze gevallen een goed leef- en woonklimaat niet kan worden gegarandeerd. Met een omgevingsvergunning is het tevens mogelijk een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit te realiseren. Hierbij geldt onder andere dat deze terreinen goed landschappelijk worden ingepast en dat de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad. Daarnaast is het mogelijk groepskamperen toe te staan en bed&breakfast te realiseren. Voor deze laatstgenoemde activiteit geldt onder andere dat maximaal 50% van de oppervlakte mag worden ingezet met een maximum van 500 m2.

Ook (een combinatie van) recreatieve activiteiten als nevenfunctie is mogelijk. Te denken valt aan recreatiewoningen, recreatie-appartementen, bed and breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkerhutten met een maximum van 3 en kleinschalige kampeerterreinen. Daarbij geldt een maximale oppervlakte van 500 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke bebouwing is toegelaten. Binnen deze maat kan maximaal 50 m² bebouwing benut worden voor kleinschalige horecavoorzieningen. Voor (een combinatie van) recreatieve activiteiten moet worden verevend. Dat kan zijn instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen dan wel sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.

Tot slot is het mogelijk een grotere oppervlakte voor een nevenactiviteit toe te staan in de vorm van dagrecreatie, zorg, opslag en overige nieuwe economische dragers. Daarbij geldt dat de maximale oppervlakte voor de nevenfunctie nooit meer dan 50% van de bebouwing mag zijn met een maximum van 750 m2. Deze maat was voorheen enkel mogelijk onder een wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders. Ter bescherming van de landschap- en natuurwaarden geldt binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschap en natuur' overigens dat voor opslag en overige nieuwe economische dragers maximaal 500 m2 is toegestaan.

Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor de volgende onderwerpen.

Vergroten en/of vormverandering van het bouwvlak is mogelijk indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Er moet bijvoorbeeld worden aangetoond dat door de uitvoering van het initiatief geen significante negatieve effecten optreden op de Natura 2000 gebieden. De maximale oppervlakte van het bouwvlak van een grondgebonden veehouderijbedrijf mag na vergroting en/of vormverandering niet meer bedragen dan 2 ha. De maximale oppervlakte voor niet-grondgebonden veehouderijbedrijven of veehouderijtakken blijft 1 ha. Ook dient er sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Daarvoor dient de initiatiefnemer een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.

Wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Dit betekent dat de bedrijfswoning omgezet wordt in een woonbestemming. Het aantal woningen neemt niet toe. Er vindt in principe een reductie plaats van de bebouwde opperlvlakte van niet-karakteristieke bebouwing met 50% door middel van sloop. Ook andere vereveningsvormen zijn in de regels opgenomen.

Wijziging in een bestemming die past bij de hoofdfuncties zoals opgenomen in Bijlage 1 Toegelaten functies en aangeduid met een 'H'. Voor de nieuwe hoofdfunctie geldt dat voor dagrecreatie, opslag en overige nieuwe economische dragers de maximale oppervlakte nooit meer dan 750 m2 mag bedragen. Voor de categorie zorg is de maximum oppervlakte 900 m2. Voor de categorie opslag en overige nieuwe economische dragers is de maximale oppervlakte 500 m2 en voor de categorie zorg geldt een maximum van 750 m2.

Overigens geldt in alle gevallen dat nooit meer dan 50% van de bebouwing voor de hoofdfunctie mag worden aangewend.

Wijziging in bestemming 'Recreatie - verblijfsrecreatie'. Hiervoor geldt dat de recreatieve verblijfsdoeleinden uitsluitend mogen bestaan uit recreatiewoningen, recreatie-appartementen, bed and breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3 en kleinschalige kampeerterreinen. De oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden is met een maximale oppervlakte van 750 m² toegelaten, bij voorkeur in bestaande karakteristieke gebouwen. Dit is inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen. Ook hier geldt onder andere de voorwaarde van verevening als kwaliteitsbijdrage.

Wijziging in bestemming 'Bedrijf - nutsvoorziening', met als doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. Twee van de geldende voorwaarden luiden dat dit alleen toegestaan is als de zonne-installaties binnen het bouwvlak zijn gesitueerd en de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot.

1.1.4.1.2 Wonen     

Woningen zijn ondergebracht in drietal bestemmingen voor wonen.

Op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) zijn in een groot aantal gevallen meer dan één woning binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. De woningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gelegen. Om hier zicht op te hebben en over het aantal woningen en hun uitbreidingsmogelijkheden regie te kunnen voeren, zijn de specifieke situaties in een drietal bestemmingsvarianten vastgelegd: Wonen, Wonen -1 en Wonen -2. Voor de bestemming Wonen geldt dat per bestemmingsvlak maximaal één woning is toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal woningen' is opgenomen, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal woningen is toegestaan. De toegestane woningen zijn ieder in aparte hoofdgebouwen gesitueerd;

Voor de bestemming 'Wonen -1' geldt dat per bestemmingsvlak maximaal twee woningen zijn toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal woningen' is opgenomen, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal woningen is toegestaan. De toegestane woningen zijn allen in één hoofdgebouw gesitueerd.

Voor de bestemming 'Wonen - 2' geldt dat per bestemmingsvlak maximaal drie woningen zijn toegestaan, waarbij twee woningen zijn gesitueerd in een eerste hoofdgebouw en de derde woning is gesitueerd in een tweede hoofdgebouw. Is de aanduiding 'aantal woningen' opgenomen dan is uitsluitend het aangegeven aantal woningen toegestaan. De toegestane woningen boven het aantal van drie kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gesitueerd; de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande situatie is normstellend.

Woning

De toegestane maatvoering voor burgerwoningen is 750 m3. Indien de inhoud van een woning reeds groter is, is de bestaande inhoud de maximaal toelaatbare maat.

Toevoeging aan de netto woningvoorraad door nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is niet toegestaan.

Herbouw van een woning is alleen toegestaan met de bestaande situering en in de bestaande bouwwijze. Het bevoegd gezag kan hier onder voorwaarden van afwijken door het verlenen van een omgevingsvergunning. Één van die voorwaarden is dat uit onderzoek zal moeten blijken dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel.

Bijgebouwen

Bij burgerwoningen zijn bijbehorende bouwwerken, uitsluitend in de vorm van bijgebouwen, toegestaan tot een maximum oppervlak van 100 m2. Middels de rijksregeling in het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan onder voorwaarden nog maximaal 50 m2 extra vergunningsvrij worden gebouwd tot een maximum van 150 m2. Indien de bestaande oppervlakte van een bestaand bijgebouw groter is dan 100 m2, is de bestaande oppervlakte de maximaal toelaatbare maat. Vaak zijn deze bijgebouwen voormalige stallen en schuren.

Afwijken van de bouwregels

Bij nieuw- en/of herbouw van bijgebouwen geldt een sloopbonus regeling. Bij sloop van bebouwing kan middels een omgevingsvergunning voor afwijken 20% worden teruggebouwd tot een maximum van 375 m2. Eventueel nieuw op te richten bebouwing dient binnen het bestemmingsvlak zo dicht mogelijk tegen de bestaande bebouwing te worden gesitueerd, met een maximale afstand van 20 m tot de woning. Bij een burgerwoning is een hooiberg onder bepalingen toegestaan.

Daarnaast is met een omgevingsvergunning onder voorwaarden mogelijk:

- de hoogte van de bouwwerken (geen gebouwen) te verhogen tot 4 m,

- 10% af te wijken van de in de regels genoemde maten,

- nevenactiviteiten bij de woning toe te staan. Deze nevenactiviteiten moeten wel voorkomen op de lijst met toegelaten functies of in milieuhygiënisch opzicht met deze functies vergelijkbaar zijn. Niet meer dan 50% van de bijbehorende bouwwerken mag voor de nevenfunctie worden gebruikt en tot een maximum van 350 m2 van de bestaande gebouwen. Er wordt altijd verevening gevraagd. Deze bestaat bij karakteristieke/monumentale gebouwen uit de instandhouding van ervan. De vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.

- grondgebonden zonne-installaties voor de eigen energievoorziening, kleine windturbines en miniwindturbines toe te staan (zie 1.1.4.1.7)

Overigens is het bij recht toegestaan grondgebonden zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie uitsluitend binnen het bestemmingsvlak en ten behoeve van de eigen energievoorziening te realiseren.

Paardenbakken

Bij burgerwoningen is de aanleg van een paardenbak mogelijk. Oprichting van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerk.

Kleinschalig kamperen

Met een omgevingsvergunning kan bij de woonbestemming welke buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) zijn gelegen een kleinschalige kampeerterrein worden toegestaan waarbij onder andere geldt dat deze wordt gesitueerd binnen het bestemmingsvlak, het aantal kampeerplaatsen maximaal 30 bedraagt.

Voor trekkershutten gelden de bepalingen dat per 10 kampeerplaatsen is 1 trekkershut is toegestaan en dat deze meetellen in het totale aantal kampeerplaatsen en in het toegestane bebouwde oppervlak. Stacaravans of chalets zijn niet toegestaan.

Combinatie van recreatie activiteiten Voor gevallen, welke zijn aan te merken als een voormalig agrarisch bedrijf, is het onder voorwaarden mogelijk een combinatie van recreatieve activiteiten te ontplooien waarvoor maximaal 500 m2 van de bestaande bebouwing mag worden gebruikt. Verevening weer is vereist.

Het hobbymatig uitoefenen van agrarische activiteiten

Op een aantal voormalige agarische bedrijven welke in dit plan een woonbestemming hebben gekregen vinden nog hobbymatig agrarische activiteiten plaats. Deze kunnen worden voortgezet waarbij maximaal 200 m2 van de bestaande gebouwen hiervoor mag worden gebruikt. Deze gevallen zijn met een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - wonen+' op de verbeelding aangegeven.

Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de woonbestemming wijzigen in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' om recreatieve verblijfsdoeleinden te kunnen toestaan. Hierbij geldt onder andere dat dit alleen kan bij burgerwoningen zijn aan te merken als een voormalig agrarisch bedrijf. Tevens geldt dat op het moment van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan reeds één van de volgende recreatieve functies aanwezig moet zijn geweest: recreatiewoningen, recreatie-apparte- menten, bed and breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3 en kleinschalige kampeerterreinen. De oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden zijn met een maximale oppervlakte van 750 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke gebouwen toegelaten, inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen.

1.1.4.1.3 Wonen - Landhuis     

Binnen de bestemming zijn de gronden naast de woonfunctie ook bedoeld voor beheer en/of herstel van de cultuurhistorische bebouwing, tuinen, gewassen en houtopstanden en bij het landhuis behorende erven. De bestaande nevenactiviteiten zijn voor elk landhuis vastgelegd. De bestaande bouw- en goothoogten , oppervlakte en inhoud van de gebouwen en bijgebouwen gelden als maximum. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen om functies toe te voegen cq herinrichting te laten plaatsvinden. Het scala aan mogelijkheden is weergegeven in de tabel in de regels onder a. Voorwaarde daarbij is wel dat de initiatiefnemer een door burgemeester en wethouders goed te keuren ontwikkelingsvisie over het gehele landgoed overlegt. Een ecologisch onderzoek maakt hier deel van uit indien het landgoed. Voor de diverse functies geldt dat het gebruik van de oppervlakte van de bestaande gebouwen aan een percentage gebonden.

1.1.4.1.4 Leiding     

Ten behoeve van de bescherming van grote gasleidingen is deze dubbelbestemming opgenomen. Binnen de zone mag niet worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende bestemming, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan wordt verleend, na overleg met de leidingbeheerder. Daarnaast is voor bepaalde werken en werkzaamheden die tot beschadiging van de gasleiding zou kunnen leiden een omgevingsvergunning nodig. Ook hier na overleg met de leidingbeheerder.

'Leiding - Hoogspanningsverbinding'

In het plangebied bevinden zich enkele hoogspanningsverbindingen welke zijn voorzien van deze dubbelbestemming. Binnen de zone mag niet worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende bestemming, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan wordt verleend, na overleg met de leidingbeheerder. Daarnaast is voor bepaalde werken en werkzaamheden die tot beschadiging van de hoogspanningsverbinding zou kunnen leiden een omgevingsvergunning nodig. Ook hier na overleg met de leidingbeheerder.

In het plangebied bevinden zich enkele persleidingen van het waterschap, welke zijn voorzien van deze dubbelbestemming. Binnen de zone mag niet worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende bestemming, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan wordt verleend, na overleg met de leidingbeheerder. Daarnaast is voor bepaalde werken en werkzaamheden die tot beschadiging van de rioolpersleiding zou kunnen leiden een omgevingsvergunning nodig. Ook hier na overleg met de leidingbeheerder.

'Leiding - Water'

De in het plangebied gelegen hoofddrinkwaterleidingen, zijn voorzien van deze dubbelbestemming. Binnen de zone mag niet worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende bestemming, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan wordt verleend, na overleg met de leidingbeheerder. Daarnaast is voor bepaalde werken en werkzaamheden die tot beschadiging van de waterleiding zou kunnen leiden een omgevingsvergunning nodig. Ook hier na overleg met de leidingbeheerder.

1.1.4.1.5 Waarde     

De 'archeologische waarden' worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. 'Waarde - Archeologie' staat voor gebieden met een bekende zeer hoge of hoge archeologische waarde. staat voor een hoge verwachtingswaarde. 'Waarde - Archeologische verwachting 2' staat voor een voor een middelhoge verwachtingswaarde. 'Waarde - Archeologische verwachting 3' staat voor een lage verwachtingswaarde.

Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.

Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de rijksbeschermde dorpsgezichten van Hummelo en Laag-Keppel. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en herstel van karakteristieke met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteiten van het .Bij het bouwen moet er aansluiting worden gezocht bij bestaande bebouwing ten aanzien van de goothoogte, kapvorm en materiaalgebruik.

'Waarde - Beschermd stadsgezicht'

Deze dubbelbestemming heeft betrekking op het rijksbeschermde stadsgezicht van het stadje Bronkhorst. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, beheer en/of herstel van karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteiten van het. In de planregels is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor andere werken ten behoeve van het behoud van het historische karakter zoals openheid en reliëf.

Voor zowel het beschermde dorps- als stadsgezicht geldt dat voor slopen van bebouwing in de planregels een sloopvergunningstelsel is opgenomen. Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen of slopen te verlenen, wordt er advies gevraagd bij de gecombineerde gemeentelijke welstands- en monumentencommissie.

De gronden waar deze dubbelbestemming geldt zijn mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).Voor bepaalde werken en werkzaamheden die dit doel kunnen schaden is een omgevingsvergunning nodig.

1.1.4.1.6 Waterstaat     

De gronden waar deze dubbelbestemming geldt zijn mede bestemd ter verruiming van de bergingscapaciteit van één of meer watersystemen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van en behorende bij de waterberging. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om van de bouwregels af te wijken. Wel moet worden voldaan aan de daaraan verbonden voorwaarde, die is opgenomen in de regels. Voor bepaalde werken en werkzaamheden die het doel van waterberging kunnen schaden is een omgevingsvergunning nodig.

De gronden waar deze dubbelbestemming geldt, zijn mede bestemd voor waterkering en bij die functie behorende voorzieningen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van en behorende bij de waterkering. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om van de bouwregels af te wijken. Wel moet worden voldaan aan de daaraan verbonden voorwaarde, die is opgenomen in de regels. Voor bepaalde werken en werkzaamheden die het doel van waterkering kunnen schaden is een omgevingsvergunning nodig.

Ter bescherming van de A-watergangen die door het plangebied lopen is deze dubbelbestemming opgenomen. Deze gronden zijn bestemd voor het beheer en het onderhoud van de watergangen en/of retentievoorzieningen met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen en beschoeiing. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een bouwhoogte van 2 m. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om van de bouwregels af te wijken. Wel moet worden voldaan aan de daaraan verbonden voorwaarde, die is opgenomen in de regels.

'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'

De gronden waar deze dubbelbestemming geldt, zijn mede bestemd voor de afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs, voor de waterhuishouding, voor verkeer te water en voor aanleg, onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering, alsmede voor de vergroting van de afvoercapaciteit. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van bij de waterstaatkundige functie. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om van de bouwregels af te wijken. Wel moet worden voldaan aan de daaraan verbonden voorwaarde, die is opgenomen in de regels.

1.1.4.1.7 Terugkerende planregels     

Aan huis verbonden activiteiten

Binnen de woon-, bedrijfs-, horeca-, maatschappelijke, verblijfsrecreatieve en sportfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken. Deze nevenactiviteiten zijn qua functie ondergeschikt aan de hoofdfunctie.

Bij een 'aan huis verbonden beroep' en 'aan huis verbonden bedrijf' is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging'. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.

Bij internetverkoop' gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.

Bij een 'bed & breakfast'-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.

Omvang en aantal (bedrijfs)woningen

In principe hebben de vier woonbestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Wonen - Landhuis' en de bestemming 'Bedrijf', 'Horeca', 'Maatschappelijk', Recreatie - Verblijfsrecreatie' en 'Sport' recht op één (bedrijfs-)woning tenzij met een aanduiding is aangegeven dat meer woningen zijn toegestaan. De woning is gesitueerd in een hoofdgebouw. De inhoud van de woning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Dan geldt dit volume als maximum tenzij anders aangegeven. Bij agrarische bedrijven is uitbreiding van het hoofdgebouw ten behoeve de agrarische activiteiten (anders dan wonen) mogelijk.

Op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) zijn in een groot aantal gevallen meer dan één woning binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. Omdat de woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouwen kunnen zijn gesitueerd zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee kan worden afgeleid of een woning nog kan uitbreiden.

Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Omgevingsvergunning afwijken maatvoering

Voor nagenoeg alle bestemmingen geldt dat het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan afwijken van de in de regels genoemde maten, mits wordt voldaan aan een aantal bepalingen. De afwijking bedraagt nooit meer dan 10% van de genoemde maten en indien er sprake is van ligging in of grenzend aan het of waardevol landschap mogen er geen significante negatieve effecten aan deze gebieden optreden. Deze afwijkingsmogelijkheid zal slechts bij hoge uitzondering worden toegepast. Het is niet de bedoeling dat bouwplannen hier op worden ontworpen.

Omgevingsvergunning duurzame energie - opwekking

In de agrarische bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch - Landschap' en 'Agrarisch - Landschap en natuur', de woonbestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en de bestemming 'Bedrijf', is een regel opgenomen dat onder voorwaarden plaatsing zonnepanelen en –collectoren op de grond mogelijk maakt. De installatie wordt aangewend voor de eigen energievoorziening. Gebruik voor grondgebonden zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van het bestemmingsvlak. Binnen deze regel is het tevens mogelijk kleine windturbines en mini-windturbines (dat zijn molens op het dak van gebouwen) voor de eigen energievoorziening toe te staan. Een kleine windmolen heeft een masthoogte van 25 meter. De agrarische bestemmingen kunnen onder voorwaarden worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. In deze gevallen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' opgenomen zodat enkel deze bedrijfsactiviteit op de locatie is toegestaan.

Cultuurhistorie

De in het plangebied voorkomende behoudenswaardige cultuurhistorische waarden worden beschermd door een bestemming of aanduiding waar specifieke regels voor gelden (onder meer voor cultuurhistorisch waardevolle gebouwen). Daarnaast zijn deze waarden ook in het omgevings- vergunningstelsel opgenomen waarbij geen sprake mag zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden. De bescherming van cultuurhistorische waarden van de in het plangebied aanwezige landgoederen is in het bestemmingsplan geborgd middels de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning landgoed'. Voor gronden met deze aanduiding geldt bij werken waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, de aanvullende voorwaarde dat door de werken en werkzaamheden de samenhang binnen het landgoed en de cultuurhistorische waarden van het landgoed, niet onevenredig mogen worden aangetast.

Op deze wijze, in combinatie met de bepalingen op het gebied van landschap, zijn historische geografische waarden in het gebied geborgd. De bescherming van rijks- en gemeentelijke monumenten in het plangebied geschiedt via sectorale regelgeving in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening.

Hoofdstuk 2 Beleidskader     

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het beleid het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.

2.1 Rijksbeleid     

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Volgens artikel 2.10 van het Barro worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen alsmede de wezenlijke kenmerken hiervan. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

  1. er sprake is van een groot openbaar belang,
  2. er geen reële alternatieven zijn, en
  3. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Daarnaast biedt het Barro de mogelijkheid de begrenzing te wijzigen:

  1. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van de ecologische hoofdstructuur, voor zover:
    1. de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur worden behouden, en
    2. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  2. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:
    1. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van de ecologische hoofdstructuur beperkt is,
    2. de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur, of een vergroting van de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur, en
    3. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  3. ten behoeve van de toepassing van de krachtens artikel 2.10.4, eerste lid, gestelde regels.

De uitwerking in de provinciale Omgevingsvisie van Gelderland wordt toegelicht in paragraaf 2.2.1.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

verplicht

Afbeelding - Ladder duurzame verstedelijking

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.

2.1.3 Moderninering Monumentenzorg     

De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. De Directie Erfgoed & Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling van deze modernisering.

Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening

Cultureel erfgoed krijgt een belangrijke plaats binnen de ruimtelijke ordening. Met de visie Kiezen voor karakter toont het kabinet zijn verantwoordelijkheid voor een goede omgang met onroerend cultureel erfgoed van nationale betekenis bij integrale ruimtelijke afwegingen.

Vijf prioriteiten

Het kabinet kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:

  1. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  5. wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Dit betekent dat de rol die gemeenten, provincies en de rijksoverheid hebben in de erfgoedzorg verandert. In oktober 2010 stuurden de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten een brief over de ondersteuning op dit gebied aan de gemeenten.

Besluit ruimtelijke ordening

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst helpt gemeenten hiermee met de Handreiking erfgoed en ruimte. In deze handreiking staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan.

Krachtiger en eenvoudigere regels

Minder regels, kortere procedures en structureel meer financiële middelen zorgen voor een duurzame instandhouding van rijksmonumenten. Deze regels hebben betrekking op vergunningen, subsidie en kwaliteit

Vergunning

De monumentenvergunning wordt onderdeel van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Ook wordt bepaald welke werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.

Subsidie

Het aanvragen van een Brim-subsidie is in 2011 nog verder vereenvoudigd. De minister heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor zowel reguliere instandhouding als incidentele restauraties.

Kwaliteit

De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel van dat project.



Herbestemming

Monumenten die hun functie verliezen, komen vaak leeg te staan. Belangrijke cultuurhistorische waarden gaan dan verloren. Herbestemming van gebouwen, complexen en structuren kan dit tegengaan. Bij de modernisering van de monumentenzorg is herbestemming een essentieel onderwerp. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2010 een Nationaal Programma Herbestemming in het leven geroepen. Bovendien ondersteunt de Rijksdienst het programma met geld en medewerkers. Een groot aantal organisaties werkt verder aan een gezamenlijke agenda van activiteiten om herbestemming te stimuleren. Deze Nationale Agenda Herbestemming bestrijkt het brede veld van herbestemming. In deze Nationale Agenda Herbestemming wordt ingezet op:

  • het bevorderen van de praktijk van herbestemming;
  • het ontwikkelen en verspreiden van kennis over herbestemming;
  • het inhoudelijk, politiek en publiek agenderen van het onderwerp.



Het opzetten van een kennisinfrastructuur

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende rol.

Kennisuitwisseling

Om uitwisseling van kennis mogelijk te maken, is een goed functionerende kennisinfrastructuur nodig. Daaromheeft de Rijksdienst het programma Kennisinfrastructuur Modernisering Monumentenzorg (KIMOMO) opgezet. Met dit informatiesysteem voorziet de Rijksdienst de erfgoedsector van digitale informatie. Het programma KIMOMO liep van januari 2010 tot en met december 2013.

2.1.4 Nationaal Waterplan     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015, inclusief alle tussentijdse wijzigingen.

Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid, met een vooruitblik richting 2050. Met dit waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het streven is gericht op een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het NWP2 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

In het NWP2 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Belangrijke onderdelen van dit plan zijn:

  • rijksbeleid dat voortvloeit uit de deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie);
  • Beleidsnota Noordzee 2016-2021, waarmee het beleid voor doorvaart en medegebruik in windparken op zee onder voorwaarden is vastgesteld;
  • Stroomgebiedbeheerplannen en Maatregelenprogramma's voor de Eems, Maas, Rijn en Schelde 2016-2021, met de beschrijving van de watersystemen, doelen en maatregelen;
  • verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet (Internationale Waterambitie) en bestuurlijke verhoudingen (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma);
  • het voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het marine milieu door geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma's op te nemen.

Voor het NWP2 is een milieueffectrapport opgesteld. Daarin is ook een passende beoordeling vanuit Natura 2000 opgenomen.

Gelijktijdig met de vaststelling van het NWP2 is ook het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 vastgesteld. Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren beschrijft hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer.

2.1.5 Waterbeleid van de 21e eeuw     

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.

2.1.6 Natuurbescherming     

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.



Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente

De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, net als onder de geldende wetgeving, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning; de inhoudelijke natuurtoets wordt (ook) dan uitgevoerd door de provincie, die een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente moet afgeven.

Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de Wet Natuurbescherming. Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen.

Gebiedsbescherming

Wat betreft gebiedsbescherming vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten, maar verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2017 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is.

Bescherming van dieren en planten

Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

De lijsten met beschermde soorten zijn aangepast. Zo is een aantal soorten planten, insecten en vissen voortaan niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het aantal beschermingsregimes terug.

De beschermde status van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Bescherming van bosopstanden

De regels van de huidige Boswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zo zijn de ‘bebouwde kom Boswet’, melding en herplantplicht hetzelfde. Wel is er een aantal vrijstellingen opgenomen van de herplantplicht, zoals bij maatregelen opgenomen in een ontheffing of vergunning, of via een goedgekeurde gedragscode.



Jacht om schade te beperken

Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies, grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan. Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten. Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht.

2.1.7 Externe veiligheid     

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Dit wordt in de navolgende paragrafen nader toegelicht.

2.1.7.1 Besluit externe veiligheid Inrichtingen     

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden en regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De gemeentelijke beleidsvisie op externe veiligheidbeleid voor inrichtingen is opgenomen in paragraaf 2.4.16.

2.1.7.2 Besluit externe veiligheid buisleidingen     

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.

Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6 contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Voor een aantal installaties, zoals bijvoorbeeld lpg tankstations, pgs 15 kluizen en ammoniak koelinstallaties, gelden vaste afstanden voor het plaatgebonden risico en het invloedsgebied. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet een berekening worden gemaakt om de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied te kunnen bepalen. Daarnaast wordt in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor onderhoud aan de leiding door een belemmerende strook van minimaal 5,0 m aan weerszijden van de leiding met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel.

2.1.7.3 Besluit externe veiligheid transportroutes     

Het Besluit externe veiligheid transportroutes, inwerking getreden op 1 april 2015, betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het besluit bevat de uitwerking van de ruimtelijke component van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Doel van dit besluit is het waarborgen van een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Verder maakt het besluit de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk en biedt het regels voor het afwegen van het risico ten opzichte van de ruimtelijke ontwikkelingen.

2.1.8 M.e.r.-beoordeling     

Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.

In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:

  • m.e.r.-plicht;
  • m.e.r.-beoordelingsplicht;
  • vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.

In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.

De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

2.2 Provinciaal beleid     

2.2.1 Omgevingsvisie     

Op 9 juli 2014 en 24 september 2014 stelden Provinciale Staten respectievelijk de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd. De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.



Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen dienen te worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  1. past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  2. hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

De rijksladder heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Vooruitlopend daarop spreekt de provincie nu al van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

De provincie streeft naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De provincie heeft daartoe de Ecologische Hoofdstructuur opnieuw gedefinieerd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN). In het GNN is uitsluitend sprake van een natuurbestemming. Hier ligt een opgave om nog 5.300 hectare natuur te ontwikkelen (was 11.000 hectare). De provincie richt zich op het realiseren van een robuust Gelders Natuurwerk met voldoende middelen voor het ontwikkelen, onderhouden en beheren op de langere termijn.

De 'niet-natuur' in de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (woningen, bedrijven, infrastructuur) heet voortaan de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Het betreft 25.000 hectare grond. In de GO liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor organisaties en particulieren. De ontwikkelingen moeten passen bij het karakter van het GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

2.2.2 Omgevingsverordening     

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.

2.2.3 Belvoir 3     

Monumenten, archeologische vindplaatsen en waardevolle landschappen worden steeds meer bedreigd door oprukkende bebouwing en economische activiteiten. De nota Belvoir 3 (2009-2012) wil daar wat aan doen.

De provincie heeft met Belvoir 3 als centrale doelstelling; het realiseren van betekenisvolle plekken en daarmee een duurzame leefomgeving. Met betekenisvolle plekken bedoelen we wenselijke, zich onderscheidende-, sociaal- en economisch succesvolle plaatsen. Daarbij is er niet alleen aandacht voor cultuurhistorie, maar ook een duidelijke missie op dit gebied. De nota is een vervolg op de eerdere nota's Belvoir 1 en 2. In deze nota's is vastgelegd hoe de provincie haar cultuurhistorisch erfgoed wil bewaren en versterken. De twee vorige nota's hebben voorkomen dat veel typisch Gelderse cultuurhistorische waarden versnipperden of zelfs verdwenen.

Ook in de derde beleidsperiode gaat de provincie hier onverminderd mee door. Niet afwachtend, maar pro-actief. De Gelderse identiteit blijft hierbij de rode draad. De provincie zet nadrukkelijk in op gebiedsgericht beleid, op basis van de cultuurhistorische kenmerken (DNA's) die voor de tien gebieden in Gelderland zijn bepaald. Daarnaast werkt de nota Belvoir 3 aan:

  • implementatie van het Archeologisch afwegingskader;
  • professionalisering en intensivering van de taken van het Gelders Archeologisch Centrum;
  • het programma 'de Gelderse Voet': het kennis- en kundeproject in de restauratiebouw;
  • grote projecten zoals het 'Masterplan Limes', de 'Nieuwe Waterlinie' en 'Religieus Erfgoed';
  • betere communicatie van het cultuurhistorische beleid.

2.2.4 Cultuur- en erfgoedprogramma 2013-2016     

Erfgoed is een belangrijke pijler van identiteit en ruimtelijke kwaliteit. Investeren in erfgoed heeft ook economische voordelen, zoals werkgelegenheid in de restauratiebouw en een sterkere vrijetijdseconomie. De provincie Gelderland doet dit door:

  • kennis en vakmanschap over restauraties te bevorderen om erfgoed te kunnen behouden en ontwikkelen;
  • musea en erfgoedinstellingen te ondersteunen;
  • in duurzame herbestemming van religieus -en industrieel erfgoed te investeren;
  • te werken aan de ontwikkeling en instandhouding van monumentale landgoederen;
  • particulieren te ondersteunen met subsidies voor restauratie en onderhoud;
  • de molens en stoomgemalen te subsidiëren.

Met het programma Gelderland Cultuurprovincie! 2013-2016 draagt de provincie bij aan een hoogwaardig cultuur- en erfgoedklimaat dat door zijn kwaliteit kleur en karakter geeft aan de Gelderse steden en aan de buitengebieden van Veluwe, Achterhoek en Rivierengebied. Daarbij besteedt de provincie extra aandacht aan innovatie en talentontwikkeling in de culturele sector en duurzaamheid en ontwikkeling van vakmanschap in de erfgoed sector. Tevens voert zij een aantal wettelijke taken uit, zoals bijvoorbeeld de ondersteuning van het netwerk van bibliotheken in de provincie en het beheer van archeologische vondsten.

De provincie Gelderland wil in algemene zin bevorderen dat de sector cultuur en erfgoed minder afhankelijk wordt van subsidies. De provincie stimuleert meer ondernemerschap en draagt bij aan vernieuwing, talentontwikkeling en kwaliteitsverbetering. Tevens stimuleert zij gemeentelijke samenwerking in cultuur- en erfgoedpacten, waarin twee of meerdere gemeenten samenwerken om de cultuurparticipatie en/of vrijetijdseconomie in de regio te bevorderen.

2.2.5 Waterplan Gelderland 2010 - 2015     

Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010 - 2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Op de functiekaart van het Waterplan van de provincie Gelderland zijn de waterfuncties van het plangebied weergegeven. Hieronder staan alle aanwezige functies in het plangebied benoemd.

Stedelijk gebied

Elke kern heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie 'stedelijk gebied'. Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden. Hierbij wordt het water in de stad met het omringende watersysteem als één geheel beschouwd. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van wateroverlast;
  • de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
  • het voorkomen van zettingen;
  • het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
  • het weren van de riolering van (diepe) drainage en instromend grond- en oppervlaktewater;
  • het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten en hemelwateruitlaten;
  • het beperken van de invloed van bronbemaling;
  • het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater.

Landbouw

Binnen de functie landbouw komt natte natuur verspreid in kleine elementen voor. In de gebieden met de functie landbouw is de inrichting en het beheer van het watersysteem allereerst gericht op:

  • een ontwateringsdiepte met aanvaardbare risico's voor wateroverlast en vervolgens minimale vochttekorten;
  • oppervlaktewaterpeilen die het meest voorkomende landbouwkundige grondgebruik accommoderen;
  • beschikbaarheid van oppervlaktewater voor het op peil houden van de grondwaterstand en voor beregening;
  • (zeer) lokale afstemming op verspreid liggende natuurelementen en waardevolle ecologie (vissen, waterplanten);
  • een grondwaterpeil in de veenweidegebieden dat niet verlaagd wordt ten opzichte van het maaiveld (wel het volgen van maaivelddaling). De maximale drooglegging in veenweidegebieden is 60 cm onder maaiveld.

2.3 Regionaal beleid     

2.3.1 Algemeen     

Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij respectievelijk de gemeente Aalten en Bronckhorst.

2.3.2 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012     

De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.



Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.



De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • Samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid
  • Bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal
  • Balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap
  • Innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening
  • Ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

2.3.3 Regionale Detailhandelsvisie     

Door de Kamer van Koophandel, MKB Nederland, Provincie Gelderland en de regio Achterhoek is een Regionale Detailhandelsvisie voor de Regio Achterhoek opgesteld. In deze visie staan, kijkend naar de huidige situatie, (toekomstige) ontwikkelingen en bestaande beleidsstukken, het toekomstbeeld van de winkelstructuur in de Achterhoek centraal. De visie maakt strategische keuzen en geeft beleidsstandpunten. Het beleid is gericht op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur. De dynamiek in vraag en aanbod wordt ingezet in de bestaande winkelgebieden. De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn: geen uitbreiding van het aantal detailhandelsconcentraties, voortzetten en versterken van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur, versterking van de koppositie van de binnensteden van Doetinchem en Winterswijk t.o.v. Twente, KAN en Duitsland, compacte winkelcentra in een omgeving met hoge verblijfswaarde, regionale toetsing bij initiatieven met gemeenteoverschrijdende effecten, versterking van het bestaande woonthemacentrum in Doetinchem. Verder is er sprake van terughoudend beleid ten aanzien van perifere en grootschalige detailhandel, is flankerend beleid vanuit andere beleidssectoren noodzakelijk om de leefbaarheid van dorpen en kernen te stimuleren door behoud van voorzieningen, het bevorderen van samenwerking tussen recreatie/toerisme en detailhandel en is er geen plaats voor het realiseren van een Factory Outlet Center. Initiatieven in de regiogemeenten worden getoetst aan de regionale visie. Initiatieven met gemeente overschrijdende effecten worden ter toetsing aan de Regio Achterhoek voorgelegd. Er vindt periodiek regionaal overleg plaats.

2.3.4 Regionaal programma Bedrijventerreinen Regio Achterhoek     

De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.



De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor de opvang van de vervangingsvraag.



Afspraken

Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. De gemeenten in West-Achterhoek werken samen rondom A18 Bedrijvenpark en het EBT in Montferland.

De vraag in West-Achterhoek is 109,8 hectare aan bedrijventerreinen in de periode 2009-2023. Een overaanbod dreigt. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden. Winkelskamp Oost en Dambroek Zuid betreffen zachte plannen. Voor Dambroek Zuid wordt in de periode 2010-2015 de behoefte nader bekeken.

Subregio West-Achterhoek pakt de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen samen op met de herstructurering van oude bedrijventerreinen. Binnen de gemeente Bronckhorst hebben de volgende terreinen een transformatieopgave: het HAVO-terrein, het buitengebied en de kleine kernen. Bij de transformatie van deze terreinen kan gebruik gemaakt worden van het HRT-fonds, waarin positieve opbrengsten van de ontwikkeling van het A18 Bedrijvenpark en het EBT Montferland en gelden van de provincie zijn opgenomen.

De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.

Monitoring moet uitwijzen of aanpassing van de gemaakte afspraken nodig en mogelijk is.

2.3.5 Waterbeheerplan     

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 3 november 2015 het Waterbeheerplan 2016 - 2021.

Doel en functie van het WBP

Het waterschap heeft een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Zij heeft wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van het waterschap mag verwachten. Namelijk: zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In dit waterbeheerplan beschrijft het waterschap hoe zij dit in de periode 2016-2021 doet. Ook stellen zij de benodigde maatregelen voor. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt. Dat volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Dit plan geeft dus vooral de koers aan die het waterschap gaat varen.

Doelgroep

Het waterbeheerplan gaat niet alleen over het werk van het waterschap, maar ook over de verbinding die zij van daaruit legt met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders. Hierbij hebben zij de overtuiging dat partijen samen verder komen.

Samenwerking in Rijn-Oost

Dit waterbeheerplan is gezamenlijk door de waterschappen in Oost-Nederland opgesteld. Dit zijn de waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Groot Salland. Wat hen bindt is de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost, dat behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Daarom is de tekst van dit waterbeheerplan grotendeels identiek voor de vier waterschappen. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Van watervisie naar waterbeheerplan

Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030' opgesteld. Vanuit deze visie vult zij het beleid voor de periode 2016-2021 verder in. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staan in deze visie centraal. De ambities uit de watervisie wil zij samen met haar partners verder vormgeven. Dit waterbeheerplan biedt hiervoor concrete aanknopingspunten.

 

Relatie met andere waterplannen en overheden

De verantwoordelijkheid voor het waterbeheer in Nederland ligt bij het Rijk, de provincies en de waterschappen. Ieder heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheden en taken (zie bijlage A). Voor het waterschap als functionele overheid, zijn de wettelijke en beleidsmatige kaders vanuit het Rijk en provincie van belang. Dit waterbeheerplan staat dan ook niet op zich zelf, maar houdt rekening met de plannen van het Rijk en provincie. Zo staat het nationale waterbeleid in het nationale Waterplan en het – voor ons gebied relevante – Stroomgebiedbeheerplan Rijn. Het provinciale waterbeleid is opgenomen in de Omgevingsvisies van de provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe. De provincies stellen onderdelen van deze visies bij, om een actueel kader voor de waterschappen te bieden.

PlanMER toetsing

Net als bij het vorige waterbeheerplan, is ook voor dit waterbeheerplan geen planMER toetsing nodig. Het huidige plan is kaderstellend voor diverse maatregelen. De basis voor concrete uitvoeringsmaatregelen ligt in nog te nemen besluiten over projectplannen, op basis van artikel 5.4 en verder van de Waterwet. Deze projectplannen zullen, wanneer ze de ‘drempelwaarden’ overschrijden, MER-plichtig dan wel MER-beoordelingsplichtig zijn. Dit wordt per projectplan afzonderlijk bekeken.

2.4 Gemeentelijk beleid     

2.4.1 Structuurvisie     

Op grond van de Wro dient elke gemeente een of meerdere structuurvisies vast te stellen voor haar gehele grondgebied. Beleidsdoelen uit de structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen.



De structuurvisie voor de gemeente Bronckhorst is op 25 oktober 2012 vastgesteld en kent een plantermijn van 10 jaar. De structuurvisie is een visie waarin het bestaande beleid geactualiseerd en afgestemd is. Voor het landelijk gebied vormt het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) dat op 25 juni 2009 is vastgesteld, een belangrijke basis (zie paragraaf 2.4.12).

In deze Structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in grote kernen, kleinere kernen, buurtschappen en overig buitengebied. De kernen betreffen de vier grote kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem en de kleinere kernen Achter-Drempt, Baak, Bronkhorst, Halle, Hoog-Keppel, Hummelo, Keijenborg, Kranenburg, Laag-Keppel, Olburgen, Toldijk, Veldhoek, Velswijk, Voor-Drempt en Wichmond. De buurtschappen onderscheiden zich van het overige buitengebied door een concentratie van woonbebouwing met eventuele voorzieningen. De buurtschappen zijn Bekveld, De Meene, Delden, Dunsborg, Eldrik, Gooi, Halle-Heide, Halle-Nijman, Heidenhoek, Heurne, Linde, Medler, Mossel, Noordink, Oosterwijk, Rha, Varssel, Veldwijk, Vierakker, Wassinkbrink, Wildenborch, Winkelshoek, Wittebrink en Wolfersveen.



De gemeente Bronckhorst heeft in 2006 een groot aantal gebieden aangewezen onder de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Deze zogenaamde Wvg-gebieden reserveren ruimte voor woningbouw, bedrijvigheid en maatschappelijke doeleinden, zoals scholen, gemeentehuis en sportvoorzieningen. Met de vaststelling van de structuurvisie zijn de aangewezen gebieden die onder de Wet voorkeursrecht gemeenten vallen (Wvg-gebieden), bestendigd. De structuurvisie geeft mede de ruimtelijke onderbouwing van het al dan niet bestendigen van de Wvg en de omvang daar van. Inmiddels zijn alle Wvg-aanwijzingen komen te vervallen.

De structuurvisie kent een uitvoeringsparagraaf. In de structuurvisie wordt bepaald welke voorzieningen als 'bovenwijks' worden aangeduid en hoe deze kunnen worden gefinancierd. Hierin wordt aangegeven welk deel van de kosten mogelijk ten laste zal komen van ontwikkelingslocaties. In de structuurvisie wordt ook bepaald of er ten aanzien van nieuwe ontwikkellocaties sprake zal zijn van verevening tussen die locaties. Ook beschrijft de structuurvisie het beleidskader voor eventuele eisen aan woningbouwcategorieën in ontwikkellocaties.

2.4.2 Kernenbeleid     

Op 1 januari 2005 zijn vijf gemeenten samengevoegd tot 1 nieuwe gemeente. Voor de herindeling had bijna ieder dorp een eigen gemeentehuis en gemeentebestuur in de nabije omgeving. De wethouders waren bekenden en ook de meeste ambtenaren woonden in het dorp. Zij maakten deel uit van de gemeenschap en waren daardoor vanzelfsprekend op de hoogte van wat er leefde in hun dorp. Zaken die de dorpsbewoners dwars zaten werden bijvoorbeeld op informele wijze, tijdens de wekelijkse sportavond, besproken of men liep even het gemeentehuis binnen om navraag te doen hoe het met de voortgang van een bepaald project stond. Sinds de herindeling bestrijkt de gemeente nu een groot gebied, waardoor de afstand tussen de burger en de gemeente in zowel sociaal als fysiek opzicht groter is geworden. De contacten met het gemeentebestuur verlopen via formelere procedures en de gemeente moet haar aandacht verdelen over ruim 40 kernen en buurtschappen. Vanaf 1 januari 2010 is het convenant dorpsbelangenorganisaties en gemeenten van kracht.

Het kernenbeleid verschaft in het convenant duidelijkheid over de wijze waarop de gemeente omgaat met de kernen. Het kernenbeleid van de gemeente Bronckhorst wordt beschreven in de volgende twee doelstellingen:

  • Het behouden van de bestaande korte lijnen in de relatie tussen burger en bestuur. Door deze korte communicatielijnen met de burgers kan een beter draagvlak worden gecreëerd voor het gemeentelijk beleid binnen het dorp.
  • De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in de gemeente Bronckhorst in stand houden en verbeteren. De kernen in Bronckhorst hebben allemaal een eigen identiteit, meestal gekenmerkt door een rijk verenigingsleven en grote sociale betrokkenheid. Zowel de gemeente als de burgers willen dit graag in stand houden.

2.4.3 Woonbeleid     

De provincie Gelderland, de Achterhoekse woningcorporaties (verenigd in het ACO) en de zeven Achterhoekse gemeenten willen vanuit een gedeeld urgentiegevoel en een gezamenlijk belang zorgen voor een gezonde woningmarkt. De partijen werken daarom sinds 2010 nauw samen. Deze samenwerking heeft geresulteerd in een regionale woonvisie voor de Achterhoek voor de periode 2010-2020 met als titel 'Alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze woonvisie is vastgesteld op 27 januari 2011 en speelt in op de gevolgen van de bevolkingsdaling en vergrijzing. In 2013 is de regionale geëvalueerd en geactualiseerd. Gebleken is dat de bevolkingskrimp doorzet en dat aanscherping van de afspraken noodzakelijk was. Een van de maatregelen was dat de werkingsduur van de afspraken verlengd werd van 2010-2020 naar 2010-2025. In mei 2015 is vervolgens de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 vastgesteld met een verdere bijstelling van de afspraken op het gebied van woningbouw en bestaande woningvoorraad. Deze vervangt de voorgaande regionale woonvisie en vormt het nieuwe afsprakenkader met de provincie Gelderland. Nieuw bij de regionale Woonagenda is, dat deze mede tot stand is gekomen met burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties.



De Achterhoek heeft te maken met bevolkingskrimp en heeft inmiddels de officiële status van 'Krimpregio' gekregen. De Achterhoekse gemeenten hebben zich de afgelopen jaren georiënteerd op deze problematiek en hebben verschillende krimpregio's bezocht. Samen met de provincie en de corporaties zijn ze in gesprek gegaan over de prognoses over de demografische ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de woningbouw en woningvoorraad in de Achterhoek. Uiteraard is wonen mede afhankelijk van ontwikkelingen op andere terreinen, zoals economie en recreatie. De relatie met de totaalvisie van de Achterhoek, zoals weergegeven in de regionale structuurvisie mag dan ook niet uit het oog worden verloren. Er zijn regionale afspraken gemaakt over de nog toe te voegen woningaantallen alsmede kwalitatieve afspraken over de nieuwbouw en bestaande woningvoorraad. Ook thema's zoals wonen en zorg en de toenemende leegstand in zowel de woningvoorraad als in maatschappelijk en zakelijk vastgoed worden belicht, Het is belangrijk dat de plannen die het meest bijdragen aan het versterken van de woonkwaliteit in de Achterhoek uitgevoerd worden. Het bepalen van de beste locaties is maatwerk dat door de gemeenten zelf wordt gedaan.



Doelstellingen en ambities Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025:

  1. Er zijn in 2025 voldoende woningen van een door bewoners en woningzoekenden gewenste prijs en kwaliteit voorhanden in de bestaande woningvoorraad.
  2. Het eerder afgesproken aantal netto toe te voegen woningen op regioniveau van 5.900 in de periode 2010-2025, wordt met 10% verlaagd.
  3. Op termijn zal sloop van woningen meer dan ooit noodzakelijke worden. Sloop/nieuwbouw is een gezamenlijke regionale opgave en levert een belangrijke bijdrage aan het instandhouden van de woonkwaliteit van de regio. Het draagt tevens bij aan het realiseren van de energiedoelstellingen en aan het vergroten van de woningvoorraad die levensloopbestendig is.
  4. Bij de monitoring van leegstand van woningen hanteren we de grens van maximaal 2%. Hierbij maken we onderscheid tussen huur en koop: huur maximaal 1% en koop maximaal 3%. Als de werkelijke leegstand hoger is dan genoemde percentages wordt aan de hand van een nadere analyse bepaald of maatregelen nodig zijn.
  5. Binnen de bestaande woningvoorraad is enerzijds sprake van waardevermindering en anderzijds van waardetoevoeging. Per saldo streven we zowel op regionaal als lokaal niveau op waardebehoud.
  6. De leefbaarheidsaspecten worden door bewoners gewaardeerd met eenzelfde oordeel als uit het Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek uit 2013.
  7. Er zijn voldoende kwalitatief hoogwaardige en bereikbare voorzieningen (ontmoeting, sport, zorg) om in de behoefte van de inwoners te voorzien.
  8. In het Akkoord van Groenlo is afgesproken toe te werken naar een energieneutrale Achterhoek in 2030. Een van de onderdelen hierbij vormt het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad.



Verdeling per gemeente

De zeven Achterhoekse gemeenten hebben op 9 juli 2010 consensus bereikt over de onderlinge verdeling per gemeente van de 5.900 woningen. Ook hebben zij een convenant ondertekend, onder andere inhoudend dat geen nieuwe plannen in behandeling worden genomen die tot een toename van de netto-woningvoorraad leiden. De zeven gemeenteraden hebben in januari 2011 de eerste regionale woonvisie vastgesteld.

In de opvolger hiervan, de Regionale Woonagenda die vastgesteld is op 28 mei 2015, is op basis van nieuwe inzichten besloten dat de afspraak om nog 5.900 woningen toe te voegen in de periode 2010-2025 met 10% zal worden verlaagd. Aan de hand van monitoring kan op een later moment besloten worden of verdere verlaging van het nog toe te voegen aantal woningen plaats moet vinden.

Voor Bronckhorst betekent de regionale verdeling dat er fors geschrapt moest en nog steeds moet worden in de eerder voorziene plannen/aantallen nieuw te bouwen woningen. De destijds berekende lokale woningbehoefte van Bronckhorst van ca. 900 woningen voor de periode 2006-2015 is in de Regionale Woonvisie bijgesteld naar 385 woningen voor de periode 2010-2025. Dit aantal blijft voor Bronckhorst blijft overigens in de Regionale Woonagenda gehandhaafd.

Een groot deel van deze woningen is al in aanbouw, dan wel staat in de startblokken. Voor zover mogelijk blijft de gemeente sturen op het bouwen van het leeuwendeel van de woningen in de vier grotere kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem. Het handhaven en bevorderen van het voorzieningenniveau heeft hier aandacht, daarnaast is er versnelde aandacht voor de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Wonen en zorg is een belangrijk thema. Maar ook leegstaand en leegkomend vastgoed heeft nadrukkelijk de aandacht gezien het effect hiervan op de kwaliteit en leefbaarheid van het omliggende gebied.

De beperkte mogelijkheden voor nieuwbouw hebben ook consequenties voor het ruimtelijk beleid. Zo zal er aanzienlijk geschrapt moeten worden in de woningbouwplannen. Ook in al bestaande capaciteit, variërend van grotere plannen tot mogelijkheden op perceelsniveau. Niet-benutte bouwvergunningen worden ingetrokken en niet-benutte woningbouwmogelijkheden zullen in de bestemmingsplannen worden wegbestemd.

Voor het buitengebied betekent het bijstellen van de aantallen dat er nog maar zeer beperkte mogelijkheid voor toepassing van het functieveranderingsbeleid in de vorm van woningtoevoeging is en is ook het splitsen van de grotere woningen niet meer mogelijk.

De constructieve samenwerking van de partijen bij de totstandkoming van de eerdere Regionale woonvisie en de huidige regionale Woonagenda zal ook bij de uitvoering ervan, samen met de marktpartijen, cruciaal zijn.

2.4.4 Wonen en zorg     

Op 25 februari 2014 stelde het college van Bronckhorst het 'Beleid- en uitvoeringsplan Wonen en Zorg' vast. Via het beleid- en uitvoeringsplan wil de gemeente een visie op wonen en zorg bieden zoals deze werd aangekondigd in de 'Structuurvisie Bronckhorst' (zie paragraaf 2.4.1). Daarnaast wil de gemeente de visie operationaliseren door nadere definities te stellen, zoals in geval van woonzorggebieden, of het vaststellen van acties, zoals het zoeken van samenwerking met de eerstelijnszorg.

Het beleid- en uitvoeringsplan kent diverse uiteenlopende onderwerpen en beleidsvisies. De onderwerpen met ruimtelijke relevantie zijn hieronder samengevat.



Woningvoorraad

De bestaande woningvoorraad past niet bij de toekomstige samenstelling van de bevolking. Daarnaast worden er de komende jaren nog maar zeer beperkt nieuwbouwwoningen toegevoegd. Tussen de zeven Achterhoekse gemeenten is afgesproken dat er fors wordt geschrapt in de plancapaciteit (zie paragraaf 2.4.3).

De gemeente Bronckhorst wil zorgen voor een gedifferentieerd aanbod aan kwalitatief en kwantitatief voldoende woningen die voldoen aan de bestaande en toekomstige vraag. 'De juiste woning op de juiste plaats' is hierbij uitgangspunt. Dit wil zeggen dat er voldoende woningen zijn, nu en in de toekomst, die zo goed mogelijk aansluiten bij wat mensen willen. Er is echter weinig sturing in de nog toe te voegen woningbouw mogelijk. Daar waar sturing bij nieuwbouw nog enigszins mogelijk is, wordt ingezet op toekomstbestendige woningen. Kansen moeten echter vooral gezocht worden in de bestaande woningvoorraad.

De huidige en toekomstige generatie ouderen blijft steeds langer actief en blijft zo lang mogelijk thuis wonen. Daarnaast is er de ontwikkeling scheiden van wonen en zorg. Gevolg is, dat er een groeiende behoefte is aan zorg aan huis en toegankelijke woningen voor mensen met een beperking in hun dagelijkse doen en laten. Dit alles heeft grote consequenties voor de bestaande woningvoorraad. De bestaande woningvoorraad is hier grotendeels niet geschikt voor.

De bestaande woningen zullen aangepast moeten worden. De woningen moeten 'geschikt' gemaakt worden. De meningen over wanneer een woning daadwerkelijk geschikt genoemd kan worden lopen uiteen. Wanneer gesproken wordt over een geschikte woning, is er veelal sprake van maatwerk.

In de prestatieafspraken met de corporaties is opgenomen dat we samen onderzoeken wat we verstaan onder een geschikte woning en hoe we hiermee om zullen gaan in de praktijk. Het volledig aanpassen van alle (corporatie)woningen heeft geen zin. Veel van de in de woning aangebrachte voorzieningen zullen in de meeste gevallen niet worden gebruikt, omdat veel ouderen zich tot op hoge leeftijd nog prima kunnen redden. De investering staat dan niet in verhouding tot de opbrengst ervan.



Woonzorggebieden

Door extramuralisering zijn zorgaanbieders steeds meer gaan inspelen op de mogelijkheden om zorg bij mensen thuis te brengen. Mensen kunnen daardoor langer in hun eigen vertrouwde omgeving blijven wonen. Er is een aantal groepen inwoners waarvoor het van belang is dat zij dicht bij de voorzieningen wonen. Daarnaast kiest ook een deel van de inwoners bij het ouder worden voor een aangepaste woning in de nabijheid van de voorzieningen.

De gemeente wil daarom in de vijf grote kernen: Hengelo, Hummelo, Steenderen, Vorden en Zelhem, woonzorggebieden realiseren. Een woonzorggebied is een kern waar ouderen en mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk kunnen wonen en deelnemen aan de samenleving. Binnen deze gebieden is sprake van wonen, welzijn en zorg op maat variërend van aangepaste woningen tot 24 uurs-zorg. In de gebieden worden de voorzieningen zoveel mogelijk geclusterd. Door deze clustering wordt versnippering voorkomen. Hierdoor wordt in deze gebieden een versterkt en hoogwaardig aanbod gerealiseerd.

Definitie van een woonzorggebied: een (deel van een) kern, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg. De bewoners van het totale woonzorggebied zijn in principe een dwarsdoorsnede van de samenstelling van de plaatselijke bevolking.

Een woonzorggebied is een gewoon gebied waarin de zorg beslist niet domineert, waar sprake is van integrale zorg en dienstverlening en waar overwegend levensloopgeschikte woningen en woonomgeving met een goed voorzieningenniveau aanwezig zijn.

Als woonzorggebied wordt de totale bebouwde kom van de de kernen gerekend, met uitzondering van de bedrijventerreinen. Er wordt gekozen voor de totale (woon)kern om te voorkomen dat woningen 'net buiten de werkingsgebied van het beleid valt' of dat zorgaanbod gaat domineren in een gebied.

De zorg- en dienstverlening binnen deze gebieden is niet overal gelijk. Dit is afhankelijk van de kansen en mogelijkheden die zich voordoen in de verschillende gebieden. Rondom de verzorgings- en verpleeghuizen is het niveau van zorg en dienstverlening hoger dan in de rest van de kern.

Bij het aanmerken van de woonzorggebieden is aansluiting gezocht bij de bestaande verzorgings- en verpleeghuizen.

Ouderen worden gestimuleerd om dicht bij de voorzieningen in de woonzorggebieden te gaan wonen. Met de forse toename van het aantal ouderen is het niet reëel om er vanuit te gaan dat alle ouderen daar ook gehuisvest kunnen worden omdat daar op termijn onvoldoende woningen beschikbaar zullen zijn.

Mensen hebben de keuze om dicht bij de voorzieningen in een woonzorggebied te gaan wonen. Met name voor ouderen kan dit een bewuste keuze zijn. Er is echter een aantal groepen inwoners waarvoor het wel van belang is dat zij in de woonzorggebieden wonen. Dit zijn onder meer mensen met dementie, de groep die onder de psychogeriatrie (pg) valt. Voor het exploiteren van intensieve zorgplaatsen is een bepaald volume nodig. Organisaties hebben elkaar nodig om de gewenste zorg en ondersteuning te kunnen bieden. De intensieve zorgplaatsen wil de gemeente daarom concentreren in de woonzorggebieden. Deze intensieve zorgplaatsen zijn een goede basis voor de zorginfrastructuur in de kern en het gebied dat bij de kern hoort. Door clustering van deze intensieve zorgplaatsen met andere voorzieningen wil de gemeente een versterkt en hoogwaardig aanbod realiseren in de vijf kernen. Woonvoorzieningen voor mensen met een beperking wil de gemeenten ook concentreren in de vijf grote kernen. Het gaat om mensen die niet zelfstandig initiatief kunnen nemen en/of niet in staat zijn het vervoer te regelen. Door deze mensen dicht bij de voorzieningen te huisvesten, worden zij geprikkeld en in staat gesteld deel te nemen aan het maatschappelijk leven.

In een woonzorggebied streeft de gemeente ernaar dat de volgende voorzieningen aanwezig zijn:

  • intensieve zorgplaatsen voor de verschillende groepen;
  • 24-uurs zorg op afroep;
  • informatie- en adviesfunctie;
  • zoveel mogelijk nultredenwoningen;
  • welzijns- en ondersteuningsdiensten;
  • huisarts, tandarts, apotheek in een gezondheidscentrum met eventueel andere zorg- en welzijnsdiensten;
  • aandacht voor:

- openbare ruimte rolstoeltoegankelijk en sociaal veilig;

- slim gebruik van vrijkomende gebouwen;

- goed gladheidbeleid.

De huisarts, tandarts en apotheek behoren tot de basisvoorzieningen in een gebied. Huisartsen zoeken steeds meer de samenwerking en samenhang met andere zorgverleners. Op meerdere locaties in de gemeente is een HOED (Huisartsen onder één dak). In een aantal gevallen zijn meerdere zorg- en welzijnsfuncties hieraan gekoppeld en is sprake van een gezondheidscentrum.

De clustering van voorzieningen in een HOED of gezondheidscentrum kan er toe bijdragen dat de gezondheidszorg minder kwetsbaar is. De zorgvragen nemen toe en er is schaarste aan mensen en middelen. De zorg moet zo doelmatig mogelijk georganiseerd worden. De nadruk ligt op vraag gestuurde zorg en dit betekent inspelen op wat zorgvragers belangrijk vinden en rekening houden met hun daadwerkelijke behoeften en de wijze waarop zij hun leven willen inrichten. Er is bij de eerstelijnszorgverleners een groeiende wens naar werkbare zorg. Door een combinatie van toenemende werklast en andere beroepsoriëntatie (normale werkdagen, parttime werken) ontstaat bij huisartsen, verloskundigen en andere vrije beroepsgroepen meer behoefte aan onderlinge samenwerking en facilitaire ondersteuning. Een deel van hen wil liever geen eigen bedrijf meer runnen.

De gemeente stimuleert de ontwikkeling van samenwerking en samenhang van zorg- en welzijnsfuncties (bijvoorbeeld in de vorm van een gezondheidscentrum) in de vijf woonzorggebieden.

Wonen en zorg in het buitengebied

Zorg en welzijn houden niet op bij de grenzen van de woonzorggebieden. Ook het buitengebied maakt gebruik van de zorg- en ondersteuningsinfrastructuur die in de woonzorggebieden aanwezig is. Met buitengebied wordt het hele gebied buiten de vijf woonzorggebieden bedoeld, dus ook de kleine kernen. De mate waarin zorg en ondersteuning in het buitengebied geboden kunnen worden, zal echter op een lager niveau liggen dan in de vijf woonzorggebieden. Hierbij wordt opgemerkt dat burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de keuzes die zij maken en de gevolgen van die keuzes. Als mensen met een grote zorgvraag ervoor kiezen in het buitengebied te gaan (of te blijven) wonen, kan dit in de toekomst betekenen dat een eigen bijdrage wordt gevraagd om de hogere kosten die de levering van zorg in het buitengebied met zich meebrengt te dekken.

Woonzorgvoorzieningen in het buitengebied zijn niet op voorhand uitgesloten. Er geldt een 'ja, mits principe'. Dit houdt in: willen (zorg)organisaties zich in het buitengebied vestigen, dan wil de gemeente daaraan medewerking verlenen op voorwaarde dat er zich geen negatieve consequenties voordoen voor de cliënten of de voorgestane concentratie van wonen en zorg in de woonzorggebieden.

2.4.5 Masterplannen en centrumvisie     

2.4.5.1 Masterplan Hengelo Centrum     

Het Masterplan Hengelo Centrum is aan te merken als een nadere uitwerking van de 'Structuurvisie bebouwd gebied' en als opvolger van de 'Structuurvisie Hengelo-Kom', en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Hengelo moeten gaan voldoen.

Met het masterplan wil de gemeente een proces in gang zetten om het centrum compacter te maken en kwalitatief te versterken, en zodoende de levendigheid te handhaven.

De volgende (primaire) opgaven zijn gesteld:

1. het compacter maken van het centrum aan de Noordzijde (Raadhuisstraat);

2. het verbeteren van de verblijfskwaliteit rondom de Sint Remigiuskerk (horecaconcentratie);

3. het ontwikkelen van betere looproutes (circuit Raadhuisstraat - Kerkstraat - Spalstraat);

4. het geven van een nieuwe functie aan de gemeentehuis-locatie;

5. het compacter maken van het centrum aan de zuidzijde (Spalstraat, Welkoop en Aldi);

De secundaire opgaven zijn:

6. het geven van een nieuwe functie aan door het compacter maken vrijkomende locaties;

7. het voorkomen en tegengaan van leegstand;

8. het niet verder laten toenemen van woonfuncties op de begane grond in het centrum;

9. het verhogen van de beeldkwaliteit in het centrum (zowel bebouwing als openbare ruimte).

In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd, en is een voorbeelduitwerking gegeven. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:

  1. locatie huidige Plus en Albert Heijn
  2. locatie gemeentehuis
  3. locatie Schoolstraat
  4. locatie hoek Ruurloseweg - Bleekstraat
  5. locatie Raadhuisstraat - Horecaplein
  6. locatie Rabobank
  7. locatie Hoek Spalstraat - Raadhuisstraat

verplicht

2.4.5.2 Masterplan Vorden Centrum     

Het Masterplan Vorden centrum is een actualisatie van de Centrumvisie 2003 en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie, waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Vorden zouden moeten voldoen.

De volgende actiepunten kunnen als taakstellend worden beschouwd:

  • Versterken van het voorzieningenapparaat:
    1. door uitbreiding en nieuwvestiging van detailhandel en horeca;
    2. door aanleg van extra parkeervoorzieningen.
  • Versterken van de wervingskracht van het centrummilieu:
    1. door verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van straat- en dorpsbeeld;
    2. door verbetering van het verblijfsklimaat in de openbare ruimte.
  • Versterken van de woonfunctie in het centrumgebied, waardoor de gewenste functiemenging duurzaam is gewaarborgd (sociale controle, leefbaarheid);
  • Uitplaatsen van storende functies, sloop van bedrijfsgebouwen en opname van nutteloos geworden verhardingen;
  • Opwaarderen van de binnenhoven, waardoor de algemene woonkwaliteit en leefbaarheid voor de omwonenden wordt verbeterd;
  • Doorkoppelen van langzaamverkeersrelaties, waardoor een grotere mate van doorkruisbaarheid van het centrumgebied ontstaat. Dit versterkt het openbare karakter van de buitenruimte en draagt zo bij tot sociale veiligheid.

In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:

  1. Zutphenseweg 32
  2. Schoolstraat – Smidstraat
  3. Zutphenseweg 1 t/m 3f
  4. Kerkstraat 13
  5. Dorpsstraat - Molenweg
  6. Raadhuisstraat - Het Hoge
  7. Zutphenseweg 26
  8. Raadhuisstraat 1
  9. Dorpsstraat 42
  10. Zutphenseweg 2, 4, 6, 8 en 10
  11. Raadhuisstraat 4 en 6

verplicht

2.4.5.3 Ontwikkelingsvisie Centrum Zelhem en Halle     

In de Ontwikkelingsvisie Centrum Zelhem en Halle is de ambitie voor beide kernen geformuleerd en zijn belangrijke uitgangspunten voor de ontwikkeling opgesteld. Op basis van de visie wil de gemeente afgewogen beslissingen kunnen nemen over belangrijke ontwikkelingen in de kernen. Er is in Zelhem een redelijk voorzieningenniveau. De detailhandel functioneert goed, ondernemers en consumenten zijn redelijk goed te spreken over het winkelaanbod. Knelpunten liggen vooral rond de verkeers- en verblijfsfunctie rond de Markt, de inrichting van het centrum, de kleine omvang van enkele winkelbranches (m.n. supermarkten) en de inpassing van schaalvergroting in het overwegend kleinschalige centrum. Doelstellingen voor het centrum van Zelhem zijn het versterken van de functie als aantrekkelijk koop- en toeristisch centrum, verbeteren van de verblijfskwaliteit en verkeersveiligheid en herontwikkeling van structuurbepalende locaties. Het streefbeeld is een compact centrumgebied met een compleet voorzieningenaanbod, concentratie van detailhandel en aanverwante functies in het centrumgebied, ruimte voor schaalvergroting en verplaatsing (m.n. supermarktbranche), de Markt als middelpunt en rustpunt in het centrum met een betere functionele ondersteuning (horeca, terrassen, groen), een hogere verblijfskwaliteit met een veilige en comfortabele inrichting en een goede bereikbaarheid met voldoende parkeervoorzieningen. Een en ander is vertaald in een plan van aanpak. Initiatieven worden getoetst aan de ontwikkelingsvisie.

2.4.6 Economisch beleid     

Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening.'

Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.

Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor deze en andere sectoren. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.

Daarnaast is bereikbaarheid via snelle en toekomstvaste telecommunicatieverbindingen een absolute voorwaarde om een concurrerende positie te kunnen blijven houden.

Het bedrijfsleven is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.

2.4.7 Monumenten, archeologisch en cultuurhistorisch beleid     

De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.

De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)–beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.

De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.

De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:

  • Cultuurhistorisch vrije gebieden
    1. geen leidraad vanuit cultuurhistorie voor ontwikkelingen
    2. cultuurhistorie als vrije inspiratie
    3. gemeente vraagt niets en biedt enthousiasme en welwillendheid
  • Cultuurhistorische kansgebieden
    1. cultuurhistorie als kans en inspirerende leidraad
    2. cultuurhistorie levert een bijdrage aan ontwikkelingen en de ontwikkelingen versterken de cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert en inspireert
  • Cultuurhistorische topgebieden
    1. cultuurhistorie als uitgangspunt
    2. ontwikkeling versterkt cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert, stimuleert en werkt mee

Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen als inspiratie of leidraad dienen bij ontwikkelingen.

De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld en op 9 januari 2014 in werking getreden.

2.4.8 Welstandsnota     

De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.

De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.

De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.

De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.

2.4.9 Reclamebeleid     

Op 9 september 2008 hebben B en W het definitieve beleid vastgesteld voor het plaatsen van permanente reclame-uitingen in de gemeente. Hiermee willen zij de beeldkwaliteit in Bronckhorst verhogen en aantasting van de architectuur voorkomen. Een rustig en overzichtelijk straatbeeld verhoogt de beeldkwaliteit en creëert een toegankelijke en veilige openbare ruimte voor bezoekers, bewoners en hulpdiensten. Daarnaast biedt dit beleid rechtszekerheid voor ondernemers, die hun bedrijf op de kaart willen zetten, door duidelijke richtlijnen te stellen. Het nieuwe reclamebeleid staat in verband met de Welstandsnota en is afgestemd op de functie van de verschillende delen van de gemeente (gebiedsgerichte benadering), die hierin is opgenomen. In het ene gebied mag meer dan in het andere.

Richtlijnen

De gemeente maakt in het reclamebeleid onderscheid in algemene en gebiedsgerichte richtlijnen. Alle reclame-uitingen moeten aan de algemene richtlijnen voldoen. Het gaat hierbij om functioneel, technische eisen (reclame-objecten moeten een verband hebben met de activiteiten van het bedrijf, het gebruikte materiaal moet deugdelijk zijn etc.), verkeersveiligheidseisen (er mag geen overlast zijn voor gebruikers van nabijgelegen onroerend goed, er mag geen sprake zijn van uitzichtbelemmering etc.) en welstandsaspecten (eisen ten aanzien van het uiterlijk van het reclameobject; de uiting moet bij voorkeur een verrijking zijn van gevels en de openbare ruimte/nabije omgeving etc). Ook geldt dat alle reclame-uitingen op eigen terrein moeten worden geplaatst. Voor de gebiedsgerichte richtlijnen is het uitgangspunt dat de reclame moet passen binnen de functie van het karakter van een gebied. Zo verdienen historische centra een extra bescherming en zijn er op bedrijven- en kantoorterreinen meer mogelijkheden voor reclame.

Veel bedrijven hebben een huisstijl en/of huiskleuren die zij willen gebruiken in hun reclame-uitingen. Deze spelen geen overwegende rol in de beoordeling van de aanvraag om een vergunning voor reclameobjecten.

Gebieden

De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen. Voor het buitengebied geldt bijvoorbeeld in principe dat alle reclame-objecten ontoelaatbaar zijn. Om ondernemers in het buitengebied echter niet te benadelen, zijn enkele reclamevormen toegestaan onder bepaalde voorwaarden:

  • reclameborden moeten een direct verband hebben met de activiteiten, die de ter plaatse gevestigde ondernemer op dat perceel uitoefent;
  • in totaal zijn maximaal twee reclameobjecten toegestaan per onderneming.

Verwijsborden

Het is moeilijk te bepalen waar bewegwijzering eindigt en reclame begint. De gemeente ontwikkelt beleid om de vraag naar verwijsborden te kunnen reguleren en wil een uniform bewegwijzeringsysteem voor heel Bronckhorst realiseren. Op dit moment is alleen een keuze gemaakt in toeristische bewegwijzering. Het overige bewegwijzeringsbeleid is nog in ontwikkeling. Om niet alle vormen van verwijzing naar een onderneming te verbieden, is in het nieuwe reclamebeleid voor een tussenoplossing gekozen. Op het moment dat de beleidsnota met regels voor bewegwijzering in werking treedt, komt dit onderdeel hierover in het reclamebeleid te vervallen. Volgens het reclamebeleid geldt voorlopig dat voor nieuwe aanvragen voor bewegwijzering alleen een tijdelijke vergunning afgegeven kan worden.

Overgangsregeling

In Bronckhorst staan, net zoals elders in ons land, veel reclame-objecten. De vergunningen voor deze permanente reclame-uitingen blijven van kracht totdat een eigenaar zijn reclameborden wil vervangen. Dan geldt het nieuwe reclamebeleid. Het nieuwe beleid is nu al wel van kracht voor alle nieuwe aanvragen die binnenkomen. Deze worden hieraan getoetst. Reclame-objecten die zonder vergunning zijn geplaatst, zijn in principe illegaal en moeten verwijderd worden.

Handhaving

In 2007 is de hele gemeente in beeld gebracht op panoramafoto's. Op de foto's zijn alle aanwezige reclame-uitingen vanaf de verharde rijweg zichtbaar, voor zover openbaar en redelijkerwijs toegankelijk. Deze foto's zijn voor de gemeente de nulsituatie. Van de reclame-uitingen die op de foto's zichtbaar zijn, wordt uitgezocht of ze met een vergunning zijn geplaatst. Niet vergunde objecten zijn niet toegestaan en moet de eigenaar verwijderen. Voor vergunde objecten die niet voldoen aan de nieuwe reclameregels geldt zoals aangegeven de overgangsregeling. De gemeente zet handhaving in om toe te zien op het naleven van de regels rond reclame-uitingen.

Relatie met ander gemeentelijk beleid 

Naast de regels in het reclamebeleid, kunnen voor het al dan niet vergunnen van reclame-uitingen, bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen van kracht zijn. Deze gaan vóór op de regels in het reclamebeleid. Verder vormt het reclamebeleid dus een aanvulling op de Welstandsnota.

2.4.10 Groenstructuurplan     

Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.

2.4.11 Speelruimteplan     

Het Speelruimteplan Gemeente Bronckhorst maakt op basis van demografische ontwikkelingen keuzes voor vermindering van het aantal speelplaatsen en -plekken. Doel is een passen en aantrekkelijke speelruimte die goed verdeeld is over de Bronckhorster jeugd.

De landelijke gehanteerde richtlijn voor speelplekken in plattelandsgemeentes is 1 speelplek per 30 tot 100 kinderen. Uit de analyse van onze speelruimte blijkt dat Bronckhorst volgens deze richtlijn ruim bedeeld is wat betreft speelvoorzieningen. Terwijl in Bronckhorst een afname van het aantal kinderen wordt verwacht. Bronckhorst heeft gemiddeld 2,8 speelplekken per 100 kinderen. Wij streven naar het gemiddelde van 1 plek per 100 kinderen als basisniveau voor speelvoorzieningen. Concreet betekent dit voor wijken of dorpen met:

  • minder dan ca. 30 kinderen geen traditionele speelplek maar informele speelruimte;
  • tussen de ca. 30 tot 100 kinderen een kleine speelplek;
  • rond de 100 kinderen een centrale speelplek, met iedere ca. 50 kinderen extra, een kleine speelplek extra.

Het basisniveau speelvoorzieningen realiseren we in 6 jaar. Van de 95 speelplekken (2013) vallen er 36 buiten het basisniveau. Deze plekken hebben geen functie meer en worden ingericht als openbaar groen. Op 31 van de te behouden speelplekken verminderen we het aantal toestellen door een toestel op termijn niet meer te vervangen. Op 12 speelplekken plaatsen wij toestellen bij en maken de groene omgeving rond de speelplek ook geschikt voor spelen.

2.4.12 Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen     

Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012 dat als basis voor bestemmingsplannen dient.

Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit.

2.4.13 Verkeersbeleid     

Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.

Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:

  • Verkeersveiligheid: eenduidige inrichting van wegen volgens de duurzaam veilig filosofie.
  • Bereikbaarheid: definiëren van verkeersaantrekkende locaties (woon, werk of bijvoorbeeld recreatieve locaties), benoemen van routes tussen hoofdwegen en deze verkeersaantrekkende locaties, beschrijven van bereikbaarheidsniveaus, prioriteren van locaties.
  • Leefbaarheid: benoemen van kwetsbare gebieden en robuuste wegen, beschrijven van acceptabele grenzen voor intensiteit, milieu en geluid en benoemen van voorwaarden.

2.4.14 Parkeerbeleid     

Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.

De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Niet alle functies zijn opgenomen in de beleidsregels. Voor functies die niet in de beleidsregels staan hanteren wij als uitgangspunt de maximale norm uit de CROW publicatie 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie'.

De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie. Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels, als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelike plannen en beoordeling van verzoeken om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.



Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijdert te worden.

2.4.15 Milieubeleid     

De gemeente Bronckhorst kende een Milieubeleidsplan 2009-2012. Dit beleidsplan geldt niet meer. Een milieubeleidsplan is niet verplicht en om deze reden is er geen nieuwe meer opgesteld. de gemeente Bronckhorst handelt echter nog wel volgens dit beleid.

Het Milieubeleid van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.

In het milieubeleid worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen is al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is verwerkt en waar nodig aangescherpt. Er zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleid zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.

Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.

Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:

  • In een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming wordt inzicht verkregen in de gevolgen voor milieu, duurzaamheid en natuur.
  • Elk ruimtelijk plan/besluit wordt voorzien van een afgewogen keuze ten aanzien van milieuaspecten (geluid, lucht, externe veiligheid, bodem, flora en fauna en waterhuishouding).
  • Toepassen van de afstandcriteria voor externe veiligheid, geluid, geur en lucht.
  • Onderzoeken in hoeverre de bestemmingsplannen voldoen aan de normen met betrekking tot externe veiligheid (risicovolle planologische situaties worden zoveel mogelijk voorkomen en de gewenste veiligheidsituatie wordt planologisch vastgelegd).
  • Onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om duurzaamheid te integreren in bestemmingsplannen.

Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.

2.4.16 Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen     

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.

Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.

Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”. De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:

Plaatsgebonden risico

In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.

Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten: Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.

Groepsrisico

De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.

Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.

Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:

Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken

Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.

Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen

Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.

Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:

  1. De risico's moeten ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie.
  2. Binnen de invloedssfeer van de inrichting mogen uitsluitend nieuwe beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet binnen de invloedsfeer van de inrichting worden gerealiseerd.
  3. De oriëntatiewaarde mag worden overschreden. Het totaal aantal personen dat zich in de invloedssfeer bevindt in kwetsbare objecten mag de oriëntatiewaarde niet overschrijden. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het aantal personen in kwetsbare objecten is niet toegestaan.

2.4.17 Geluidsbeleid     

De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.

De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.

2.4.18 Duurzaamheidsbeleid     

De gemeente streeft naar duurzaamheid en wil inzetten op het gebruik van alternatieve energiebronnen, met name biogas en zonne-energie. Daartoe heeft de gemeenteraad op 27 september 2012 de 'Duurzaamheidsagenda Bronckhorst 2013 - 2016' vastgesteld.

Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente is afgestemd op de EU-doelen voor Nederland en voorziet in een reductie van CO2-uitstoot met 20% en het toepassen van 14% duurzame energie in 2020. Daarnaast is het de ambitie van de gemeente om in 2030 energieneutraal te worden.

De gemeente ziet duurzaamheid als een kans voor economische groei. Door het innovatieve karakter liggen er kansen om nieuwe, vaak kennisintensieve werkgelegenheid te scheppen. Het duurzaamheidsbeleid geeft een belangrijke impuls aan de leefbaarheid in de gemeente en aan de lokale en regionale economie.

Lokale initiatieven zijn essentieel voor een duurzaam klimaat. Naast initiatieven om haar eigen bedrijfsvoering energieneutraal te maken, heeft de gemeente het plan om ook met inwoners, dorpsbelangenorganisaties en bedrijven gezamenlijk duurzaamheidsprojecten op te starten en zo bijvoorbeeld de kernen energieneutraal te maken. De gemeente wil deze lokale initiatieven faciliteren.

In de Duurzaamheidsagenda worden tenslotte de speerpunten en belangrijkste acties bij het creëren van een duurzame en groene economie vermeld. Deze speerpunten zijn: klimaat & energie, grondstoffen & produktketens, duurzame gebouwde omgeving, duurzame mobiliteit, duurzame economie en duurzame energieproductie.

2.4.19 Waterbeleid     

De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het beleid van het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (zie ook pargraaf 2.1.5) en beleid van het Waterschap Rijn en IJssel ten aanzien van integraal waterbeheer zoals dat in het Waterbeheerplan 2010-2015 en de Watervisie is vastgelegd.

Het Waterbeheerplan beschrijft het beleid op hoofdlijnen voor de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de waterkeringen in het beheersgebied van het waterschap. Het plan sluit aan op de beleidskaders van de provincie Gelderland en het Rijk, zoals opgenomen in het provinciale waterhuishoudingsplan en de Kaderrichtlijn Water. De hoofdthema's in het waterbeheerplan zijn veiligheid, watersysteembeheer en waterketenbeheer.

In de Watervisie geeft het Waterschap aan hoe ze aankijken tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het werkgebied om de wateropgaven waarvoor ze de komende vijftig jaar staan, duurzaam op te lossen.

2.4.20 Prostitutiebeleid     

Met ingang van 1 oktober 2000 is tengevolge van wijziging van zedelijkheidswetgeving de opheffing van het algemene bordeelverbod in werking getreden. Met de opheffing van dit verbod is een einde gekomen aan het illegale karakter van deze prostitutiebedrijven. De verwachting bestaat dat van deze wetswijziging een sanerende werking uitgaat en uiteindelijk zal leiden tot een betere regulering van de prostitutiebranche.

Ondanks het feit dat deze bedrijvigheid in Bronckhorst momenteel niet voorkomt, is de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeente aanleiding geweest om de eventuele vestiging en exploitatie van de aan de seksindustrie gelieerde bedrijven/activiteiten planologisch nader te reguleren.

In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden het vestigen van maximaal één seksinrichting in een daarvoor aangwezen zone worden toegelaten. Bij het bepalen van die zone is rekening gehouden met de uitstraling die een sexinrichting heeft naar de omgeving.

2.4.21 Handhavingsbeleid     

Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen.

Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan.

Preventieve handhaving Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting, via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen worden voorkomen.



Repressieve handhaving Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen belang.



Gedogen Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld.

 

De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema’s permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen.

Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden. Deze werkwijze is vastgelegd in de nota “Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving’. Voordat wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht.

2.4.22 Beleidsvisie voor het buitengebied     

In deze paragraaf wordt de gemeentelijke beleidsvisie voor het buitengebied beschreven en de wijze waarop deze in het bestemmingsplan is vertaald. De beleidskeuzes zijn gebaseerd op de bestaande situatie, de beleidskaders van rijk en provincie en het eigen gemeentelijke beleid.



De basis voor de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan wordt gevormd door de provinciale Omgevingsvisie (2014), provinciale Omgevingsverordening en de structuurvisie Bronckhorst (2012). Het beleid uit deze visies en regelgeving is als uitgangspunt gehanteerd voor dit bestemmingsplan. . Daarnaast is vertaling gegeven aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de 'Nota van wijzigingen – bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst' welke door de gemeenteraad op 11 december 2014 is vastgesteld.

2.4.22.1 Algemeen     

Het buitengebied van Bronckhorst biedt ruimte aan diverse functies waaronder landbouw, natuur, landschap, recreatie, wonen en werken. De waarden die aan deze functies worden toegekend en de onderlinge relaties verschillen per gebied. Het is dan ook noodzakelijk belangen af te wegen. Soms gaat de ontwikkeling van de ene functie ten koste van de andere functie, soms kunnen ze elkaar ook versterken.

Bij de afweging van de verschillende belangen in het buitengebied is - aansluitend aan het beleid van provincie en rijk - aan de gebiedsfuncties natuur, landbouw en landschap een doorslaggevend belang toegekend. Ontwikkelingen van andere functies mogen dus niet een zodanige omvang of intensiteit hebben dat ze de functies natuur, landschap en landbouw onevenredig beïnvloeden.

De functies natuur, landschap en landbouw vormen ook de grondslag voor de gebiedsbestemmingen in dit plan. Het landschap is het resultaat van de ontwikkelingen op het gebied van landbouw en natuur c.q. de wijze waarop de mens en natuur met elkaar omgaan. Een ingewikkeld samenspel dat in ons land diverse waardevolle cultuurlandschappen met zeer verschillende identiteiten heeft opgeleverd. Ook op de schaal van het buitengebied van Bronckhorst is dit het geval: de ontginningsgeschiedenis heeft geleid tot het huidige cultuurlandschap waarin landbouw en natuur hun eigen plaats hebben.

Vanwege deze wisselwerking tussen landbouw, natuur en het landschap én gelet op het grote belang dat (door de gemeente en ook de hogere overheden) wordt gehecht aan de instandhouding van dit cultuurlandschap geldt voor dit bestemmingsplan de volgende algemene en overkoepelende beleidskeuze: Behoud, herstel en/of ontwikkeling van de verschillende karakteristieke landschapstypen en het waarborgen van de dynamiek daarbinnen.

2.4.22.2 Gebiedsbestemmingen     

De functies landbouw, natuur en landschap vormen de grondslag voor de gebiedsbestemmingen in het bestemmingsplan.

Waar nodig wordt ingezet op een scheiding van de functies landbouw en natuur. Dit vanwege de spanningen die er zijn tussen de productiefunctie landbouw (met de bijhorende schaalvergroting en intensivering) en de kwetsbare natuurfunctie. In de agrarische gebieden worden zo weinig mogelijk beperkingen opgelegd aan de landbouw, in de natuurgebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur kan de natuur zich verder ontwikkelen.

Waar mogelijk wordt ook gekozen voor verweving van de functies landbouw en natuur. Dit omdat ontwikkelingen in de landbouw enerzijds en de natuur (en het landschap) anderzijds elkaar ook kunnen versterken. Zo is het duurzaam voortbestaan van de grondgebonden landbouw een essentiële voorwaarde voor het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle landschap. Ook verbreding van de agrarische bedrijfsvoering en agrarisch natuurbeheer kunnen een gunstig effect hebben op natuur en landschap.

De begrenzing van de gebiedsbestemmingen in dit plan is primair gebaseerd op de zonering van het en de zoals deze zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Voor wat betreft 'de witte gebieden' (het multifunctionele gebied en het multifunctionele gebied met landschapswaarden in de provinciale structuurvisie 2005) is de vertaling uit het bestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden 2005-2008 aangehouden.

Voor de benaming van de gebiedsbestemmingen hebben de standaardiseringseisen uit het SVBP 2012 (zie Hoofdstuk 3) als leidraad gediend. In het onderstaande schema zijn de gebiedsbestemmingen opgesomd:

Gebiedsbestemming (verbeelding) Omgevingsverordening/ bestemmingsplam
Agrarisch Multifunctioneel gebied
Agrarisch met waarden - Landschap Multifunctioneel gebied met landschapswaarden

• waardevol open gebied
Agrarisch met waarden - Landschap en natuur Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Natuur Gelders Natuurnetwerk

De precieze begrenzing van de bestemmingen is afgestemd op de in het gebied aanwezige waarden.

Agrarisch gebied

Deze bestemming omvat de gronden die geen specifieke waardevolle landschappelijke en/of natuurwaarden bezitten. In deze bestemming staat het functioneren van de landbouw voorop, waarbij wel zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden met de aanwezige (kleinschalige) landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Agrarisch gebied met waarden - Landschap

Onder deze bestemming vallen de gebieden waar ook sprake is van specifieke landschapswaarden. Onder deze bestemming vallen ook de voormalige EHS verbindingszones welke niet onder het en de vallen. In deze bestemming wordt ruimte geboden voor verdere ontwikkeling van de aanwezige agrarische bedrijven waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de gronden tevens zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden.

Agrarisch gebied met waarden - Landschap en natuur

Deze bestemming omvat de gronden die deel uitmaken van het die nog in agarisch gebruik zijn en de . Daarom zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden. Hier geldt een beleid waarin landbouw kan functioneren binnen de kaders van natuur, landschap en cultuurhistorie.

Bos / Natuur

De bestaande bos- en natuurgebieden worden apart bestemd als '' of ''. De bestemming 'Natuur' bestaat uit de gebieden die zijn aangewezen als . Alle bossen zijn bestemd als 'Bos'. De meeste bos- en natuurgebieden hebben een meervoudige functie, te weten een natuurfunctie, een economische functie (houtproductie) en een recreatieve functie. De regeling voor deze bestemmingen is daarom dusdanig geredigeerd dat bos- en/of natuurbeheer in combinatie met extensieve recreatie en houtproductie mogelijk is.

De zonering in gebiedsbestemmingen werkt door in het bestemmingsplan via de regels ten aanzien van bouwen en gebruik en het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden. Deze regels zijn afgestemd op de aanwezige waarden. Een belangrijk instrument om de gewenste bescherming van de aanwezige waarden te bewerkstelligen is het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (het vroegere aanlegvergunningenstelsel). Doel van dit stelsel is het voorkomen dat specifieke waarden die een gebied herbergt als gevolg van bepaalde activiteiten onevenredig worden geschaad. Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden opgenomen ter bescherming van onder meer de volgende waarden:

  • landschapswaarden (openheid, historische verkaveling, kleinschalige landschapselementen, essen,
  • natuurwaarden (die voor een groot deel samenhangen met de waterhuishouding);
  • aardkundige waarden.

Het Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen (LOP)

Alle ontwikkelingen in het buitengebied welke van invloed zijn op het landschap dienen zorgvuldig te worden ingepast in dit landschap. In alle gevallen zullen deze ontwikkelingen worden getoetst aan het LOP. Dat betekent onder meer dat daar waar in de planregels als voorwaarde is opgenomen dat landschapswaarden niet of niet onevenredig mogen worden aangetast, of dat een zorgvuldige landschappelijke inpassing is vereist, het LOP als toetsteen wordt gebruikt.

2.4.22.3 Landbouw     

Het buitengebied van de gemeente Bronckhorst beslaat met bijna 30.000 hectare een groot gebied, waar zich een sterke, vooral grondgebonden veehouderij bevindt. In lijn met de daling van het aantal bedrijven in Gelderland is in landelijk gebied van Bronckhorst het aantal bedrijven sterk gedaald. In 2007 waren er in het plangebied 672 graasdierbedrijven. In 2014 is het aantal bedrijven met ruim 28% verder gedaald naar 485 graasdierbedrijven. Waren er in 2007 nog 159 bedrijven met hokdieren, in 2014 was dit aantal met ruim de helft gedaald tot 81 bedrijven.



In 2010 waren er ongeveer 820.000 landbouwdieren in het buitengebied van Bronckhorst. Het aantal dieren en bedrijven voor rundvee en hokdieren is in onderstaande tabel weergegeven. Uit de tabel is af te leiden dat het aantal bedrijven relatief meer is afgenomen dan het aantal dieren, wat duidt op schaalvergroting bij bedrijven.

Buitengebied gemeente Bronckhorst

2007 2008 2009 2010 2014
Aantal melk- en fokvee 35.306 36.292 38.426 38.817 48.400
Aantal vleeskalveren 1.071 1.288 1.300 631 2.364
Aantal bedrijven met graasdieren 672 656 635 621 485
Aantal varkens 123.893 126.615 117.530 113.337 97.963
Aantal kippen 479.887 463.831 567.966 659.019 389.000
Aantal bedrijven met hokdieren 159 157 136 125 81

(Bron: CBS 2011 en 2014)

Voor het buitengebied van Hengelo/Vorden zijn de dieraantallen uit de milieuvergunningen vergeleken met de gegevens van het CBS op basis van de mei-tellingen in 2014. Uit deze vergelijking blijkt dat het aantal dieren volgens de mei-tellingen lager uitvalt dan de vergunde aantallen. Vanwege deze verschillen is een correctie toegepast van 28% op de rundvee-aantallen en 48% op die van pluimvee.

Buitengebied Hengelo/Vorden

2014 vergund 2014 gecorrigeerd
Aantal melk- en fokvee 21.528 15.500
Aantal vleeskalveren 2.253 1.622
Aantal varkens 53.435 53.435
Aantal kippen 276.737 143.903

De gemeente Bronckhorst wil continuïteit bieden aan de bestaande agrarische bedrijven. Zij moeten ruimte krijgen zich op een verantwoorde manier te kunnen ontwikkelen. In de bedrijfsvoering dienen de aanwezige landschapswaarden te worden gerespecteerd. Met name de provinciale Omgevingsverordening stuurt op doelen en kwaliteiten, zoals het en de . Binnen het GNN geldt een 'nee tenzij' beleid. De landbouw zal zich, als grootste grondgebruiker, moeten verduurzamen door meer aandacht te geven aan dierenwelzijn, kwaliteitsproducten, gezonde productie en landschappelijke inpassing. Voor het platteland streeft de provincie naar een balans tussen vitaliteit, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit.

Agrarische bouwvlakken

Alle agrarische gebouwen en bouwwerken in het buitengebied (bedrijfswoning, bijgebouwen, stallen, mestopslag, voedersilo's) zijn met de bijbehorende voorzieningen (tuin, erfverharding, kuilvoerplaten en erfbeplanting) zoveel mogelijk binnen een op de verbeelding begrensd bouwvlak opgenomen. Binnen dit bouwvlak dient ook de nieuwe bebouwing te worden gesitueerd.

Voor het behoud (c.q. de toekenning) van agrarische bouwvlakken is de norm van 46 Standaard Opbrengst (SO) gebruikt. Deze grens hanteert het CBS als onderscheid tussen hobbymatige- en bedrijfsmatige activiteiten.

De bestaande oppervlakte en vorm van de agrarische bouwpercelen zijn gehandhaafd. De exacte begrenzing van het bouwvlak is afgestemd op de feitelijke situering van sloten, beplanting, steilrand of perceelsrand aan de hand van recente luchtfoto's. Daarnaast is er via een aantal inloopdagen aanvullende wensen van agrariërs geïnventariseerd wat betreft vorm en grootte van hun bouwvlak. Verzoeken tot toekenning van een groter bouwvlak zijn - indien onderbouwd met een adequaat bedrijfsplan - ingewilligd. Voor de bedrijven met een bedrijfsomvang tot 46 SO is per bedrijf bekeken wat de bestemming moet worden. Afhankelijk van de bedrijfssituatie en locatie is aan het bedrijf een klein agrarisch bouwvlak op maat toegekend of de feitelijke bestemming aangehouden (meestal bestemming Wonen).

In het buitengebied doen zich ook situaties voor waar op het perceel wel sprake is van agrarische activiteiten, maar deze, gelet op de omvang, niet meer als bedrijfsmatig zijn aan te merken (minder dan 46 SO. In die situaties vormt het wonen de hoofdfunctie en zijn de agrarische activiteiten meer en hobbymatige dan wel nevenactiviteit. Hier is naast de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bij een burgerwoning, 200 m2 voor het hobbymatig uitvoeren van agrarische activiteiten toegestaan.

Aard van de agrarische bedrijvigheid

Ten behoeve van de ontwikkelingsmogelijkheden binnen de agrarische bouwvlakken wordt onderscheid gemaakt in grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderijbedrijven. Een bedrijf is grondgebonden als het is gericht op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken. Bij het houden van dieren moet zodoende meer dan 50% van het veevoer afkomstig zijn van de aan het bedrijf ter beschikking staande agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen, wil het bedrijf als grondgebonden worden aangemerkt.

Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden, wordt niet aangemerkt als niet-grondgebonden veehouderij.'

In het plangebied zijn 196 bedrijven grondgebonden en 53 bedrijven niet-grondgebonden.

Nieuw- en hervestiging van agrarische bedrijven

De gemeente is voorstander van het benutten van bestaande bebouwde locaties boven de

nieuwvestiging van een nieuw agrarisch bedrijf op onbebouwde gronden. Op die wijze wordt

doelmatig omgegaan met bestaande locaties en wordt een verdere versnippering van het gebied door bebouwing voorkomen. Voor de incidentele situaties voor de grondgebonden veehouderij, als benoemd in de Omgevingsverordening staat zo nodig de weg van het in te voeren Bronckhorster bestemmingsplanproces open.

Uitbreiding van agrarische bedrijven

De ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende agrarische bedrijfsvormen binnen dit plan zijn afgestemd op:

a. de mogelijkheden welke de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland biedt en

b. op grond van de PlanMER-resultaten toelaatbaar zijn.

ad a. Omgevingsverordening Gelderland

Hoewel het Reconstructieplan is vervallen blijft de provincie de daarin onderscheiden zoneringen hanteren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie zones: extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied.

In het extensiveringsgebied wordt de ontwikkeling van de niet-grondgebonden veehouderij beperkt. In het verwevingsgebied (grootste deel plangebied) wordt gestreefd naar behoud en ontwikkeling van bestaande wel- en niet grondgebonden agrarische bedrijven tot een duurzame omvang, maar wel in evenwicht met andere omgevingswaarden en functies.

In de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland zijn daarover de volgende artikelen opgenomen:

Artikel 2.5.4.2 Uitbreiding niet-grondgebonden veehouderijtak

In bestemmingsplannen die betrekking hebben op één of meer verwevingsgebieden kan aan een agrarisch bedrijf ten behoeve van de niet-grondgebonden veehouderijtak een agrarisch bouwperceel worden toegekend van ten hoogste 1,0 hectare.

Artikel 2.5.5.2 Uitbreiding niet-grondgebonden veehouderijtak

1. In bestemmingsplannen die betrekking hebben op één of meer Extensiveringsgebieden wordt de uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de niet- grondgebonden veehouderijtak niet toegestaan.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een of meer Extensiveringsgebieden uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de niet- grondgebonden veehouderijtak worden toegestaan, indien:

a. de extra bebouwing noodzakelijk is om voor de aanwezige dieren te kunnen voldoen aan welzijnseisen; of

b. het agrarisch bedrijf een omvang heeft van 70 NGE waarvan minimaal 40 NGE voortkomend uit de niet - grondgebonden veehouderijtak en het bedrijf op het moment van vaststelling van de reconstructieplannen door Provinciale Staten van Gelderland (Achterhoek- Liemers op 5 april 2005, Veluwe op 5 juli 2005 en Gelderse Vallei op 1 maart 2005 ) reeds deze minimale bedrijfsgrootte van 70 NGE waarvan minimaal 40 NGE voortkomend uit de niet - grondgebonden veehouderijtak bezat.

Artikel 2.5.6.2 Uitbreiding niet-grondgebonden veehouderijtak

In bestemmingsplannen die betrekking hebben op een of meerdere landbouwontwikkelingssgebieden kan aan een agrarisch bedrijf ten behoeve van de niet-grondgebonden veehouderijtak een agrarisch bouwperceel worden toegekend van ten hoogste 1,5 hectare. Deze gebieden komen in dit plangebied niet voor.

ad b. Milieu Effect Rapportage (PlanMER)

Om het aspect milieu een volwaardige plaats in de bestuurlijke besluitvorming te geven is voor dit plan een Milieu Effect Rapportage (PlanMER) opgesteld. Dit document is verplicht omdat het plan ontwikkelingen mogelijk maakt (bijvoorbeeld uitbreiding van agrarische bouwvlakken) waarvoor in individuele gevallen een zogenaamde BesluitMER is vereist. Daarnaast is het niet uitgesloten dat dit nieuwe plan significant negatieve effecten veroorzaakt op nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Op grond daarvan moet een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 worden opgesteld waardoor de planm.e.r.-plicht aan de orde is.

Wat betreft uitbreiding van agrarische bedrijven is de conclusie uit de PlanMER als volgt:

Door emissieberekeningen is vastgesteld dat er maateregelen nodig zijn om, bij wijzigingsbevoegdheid, de bouwvlakken van de niet-grondgebonden veehouderij te laten groeien tot maximaal 1 ha. en de bouwvlakken van de grondgebonden (melk)veehouderij te kunnen laten groeien tot een maximum van 2 ha., zonder dat daar significante effecten op de kwalificerende habitats uit voortvloeien.

Door in de planregels een generieke gebruiksregels op te nemen waarin een toename van emissies uit een bouwvlak als strijdig gebruik wordt aangemerkt, kunnen negatieve significante effecten op de gevoelige gebieden worden voorkomen. Nadeel van deze gebruiksbeperking is dat ieder project dat op basis van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) vergunbaar is op grond van de Natuurbeschermingswet (Nb), een buitenplanse procedure moet doorlopen om het (ook) op het ruimtelijke spoor in te passen. Dit nadeel wordt ondervangen door aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid te geven om af te wijken van de generieke gebruiksbeperking. Voor een individuele aanvraag om af te wijken van het plan vraagt B&W eerst advies aan bij het desbetreffend bevoegd gezag voor een Nb-vergunning. Uit het advies moet blijken dat de activiteit niet boven een depositie-toename van 3 mol/ha/jaar uitkomt en dat er (op het moment van de aanvraag) nog ontwikkelingsruimte beschikbaar is.

Niet alle percelen in het plangebied zullen van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik kunnen maken omdat het gecumuleerde effect van de afwijkingen op enig moment zullen leiden tot significant negatieve effecten op de gevoelige habitats.

Verdere voorwaarden bij uitbreiding

Van bestaande niet -grondgebonden veehouderijen met een bouwvlak reeds groter dan 1 ha wordt het bestaande oppervlak als maximum gerespecteerd. Een melkgeitenhouderij geldt als een niet-grondgebonden veehouderij. Voor een gemengd bedrijf is uitbreiding voor niet-grondgebonden veehouderijtak in het verwevingsgebied, opgenomen in dit bestemmingsplan als 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden - Landschap', mogelijk tot maximaal 1 ha. Een eventuele grotere oppervlakte mag in dat geval uitsluitend benut worden voor de grondgebonden tak.

De noodzaak van uitbreiding moet worden aangetoond en er mag tevens geen sprake zijn van onevenredige aantasting van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden en ook mogen omliggende functies en milieuwaarden niet onevenredig worden beperkt. Voor de uitbreiding van een agrarisch bouwvlak binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap en natuur’ vindt een toetsing plaats aan de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Dit om te voldoen aan de provinciale omgevingsverordening waarbij een “nee, tenzij”-beleid geldt voor bouwvlakken binnen het .

Daarnaast geldt een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor uitbreiding. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van de nieuwe stal(len), de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving. Dit doel kan mede met de aanleg van beplanting worden gerealiseerd. De initiatiefnemer dient bij een wijzigingsplan een inrichtingsplan te overleggen dat getoetst wordt aan het Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen.

Schuilgelegenheid voor vee

In het buitengebied mogen (buiten de agrarische bouwvlakken) geen nieuwe solitaire opstallen worden opgericht, behoudens schuilgelegenheden voor vee tot 30 m2. Hiervoor is voor agrarische bedrijven een omgevingsvergunning voor afwijken opgenomen.

Mestsilo's

Steeds vaker ontvangt de gemeente Bronckhorst verzoeken om hogere mestsilo's. In de meeste gevallen werken we daaraan mee, middels planwijzing. Omdat de mestsilo's vaak tussen/naast of in de direct nabijheid van de bedrijfsgebouwen staan is het vanuit stedenbouwkundig oogpunt minder bezwaarlijk dezelfde maatvoering ook bij mestsilo's te hanteren. In de planregels is hiervoor een regel opgenomen.

Glastuinbouw

In het buitengebiued van Hengelo en Vorden zijn op dit moment geen glastuinbouwbedrijven aanwezig. Omschakeling naar of hervestiging van een glastuinbouwbedrijf is overeenkomstig het provinciale beleid niet toegestaan in het gehele plangebied.

Teeltondersteunende voorzieningen

In de grondgebonden landbouw wordt gebruik gemaakt van teeltondersteunende voorzieningen (folies, insectengaas, schaduwhallen, hagelnetten, ondersteunende tunnel- en/of boogkassen, containerteelt etc.). Het gebruik van deze voorzieningen is aan regels gebonden omdat ze qua aarden en verschijningsvorm van invloed zijn op het landschapsbeeld, de natuur en de waterhuishouding. Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de voorzieningen worden de volgende ruimtelijke criteria betrokken:

  • Grondgebonden/ niet-grondgebonden;
  • Tijdelijk aanwezig (maximaal 8 maanden) permanent;
  • Laag (maximaal 1,5 m) / hoog;
  • Open landschap/ dicht;
  • Situering (binnen/ buiten bouwvlak);
  • Oppervlakte (gedifferentieerd naar soort voorziening)

Binnen de agrarische gebiedsbestemmingen is het oprichten van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zowel binnen als buiten het agrarisch bouwvlak mogelijk. Hoge- en lage permanente voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en gebonden aan een maximum oppervlakte.

Omdat teeltondersteunende voorzieningen de infiltratie van water in de bodem kunnen belemmeren en daarmee invloed hebben op de hydrologische c.q. ecologische situatie in een gebied, is heiermee rekening gehouden binnen de planregels.

(Boom)kwekerijen

Boom- en sierteelt heeft een duidelijke visuele invloed in het landschap. Om deze reden is nieuwe boom- en sierteelt niet mogelijk binnen het 'waardevolle open gebied waaronder essen'. Buiten dit gebied is deze vorm van teelt in het algemeen toegestaan. Bestaande locaties voor teelt en wisselteelt (die al enkele jaren niet meer voor boomteelt worden gebruikt) mogen als zodanig blijvend worden gebruikt, ook als ze binnen het waardevolle open gebied liggen.

Plattelandswoning

Per 1 januari 2013 is de Wet plattelandswoningen in werking getreden. Deze wet speelt in op het als gemeente, met een ruimtelijk besluit, mogelijk maken van bewoning van een agrarische bedrijfswoning, door personen die geen relatie met het agrarische bedrijf hebben. Deze woning blijft ruimtelijk onderdeel uitmaken van het agrarische bedrijf en geniet daarom geen extra bescherming geniet tegen milieuhinder van het betreffende bedrijf. Wordt bewoning planologisch toegestaan dan volgt uit de wet dat de beschermingseisen die voor burgerwoningen gelden, niet gelden voor de plattelandswoning voor zover het gaat om milieuhinder veroorzaakt door het bedrijf waar de plattelandswoning onderdeel van uitmaakte. Bronckhorst heeft hiervoor beleidsregels opgesteld. Deze worden vertaald in dit plan.

Omvang bedrijfswoning

In principe hebben alle volwaardige agrarische bedrijven recht op één bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoningen worden dan ook positief bestemd. De inhoud van de agrarische bedrijfswoning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Op agrarische bouwvlakken waar volgens de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (BAG) meer dan één woning voorkomt is dit aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'aantal woningen'. Omdat deze woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw kunnen zijn gesitueerd, zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.

Voor het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning wordt in dit bestemmingsplan geen ruimte geboden. De noodzaak van een dergelijke woning is niet of nauwelijks nog aan te tonen.

Recreatieve en overige niet-agrarische nevenactiviteiten

Het aantal agrarische bedrijven neemt gestaag af. Om het platteland leefbaar te houden en agrariërs de mogelijkheid te bieden hun inkomen op peil te houden geeft het bestemmingsplan ruimte voor niet-agrarische nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven. Het beleid van de gemeente voor nevenfuncties is gebaseerd op de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' (2006). Deze nota is in regionaal verband opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid ten aanzien van agrarische nevenactiviteiten, de uitbreidingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven en het hergebruik van vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties (zie paragraaf 2.4.22.4). De schema’s op de volgende bladzijden geven de mogelijkheden voor nevenactiviteiten binnen de agrarische gebiedsbestemmingen.

In de regeling wordt onderscheid gemaakt tussen karakteristieke en monumentale bebouwing enerzijds (de rijks- en gemeentelijke monumenten en karakteristieke bebouwing die is geïnventariseerd in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project) en de overige bebouwing anderzijds. Het uitgangspunt is dat karakteristieke en monumentale bebouwing een belangrijke bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Voor overige bebouwing geldt dit niet en kan zelfs sprake zijn van het tegendeel, namelijk dat deze bebouwing de ruimtelijke kwaliteit aantast. Daarom wordt in de regeling het behoud van de karakteristieke en monumentale bebouwing en de sloop van delen van de overige bebouwing beide gezien als een vorm van verevening.

Globaal gelden de volgende regels. Binnen bestaande bebouwing kan maximaal 350 m2 (bij recht) worden gebruikt voor nevenactiviteiten. Een groter oppervlak kan alleen via een omgevingsvergunning voor afwijken worden toegekend. Daarbij geldt in enkele gevallen een vereveningsbijdrage als plicht. Deze bijdrage kan bestaan uit de sloop van overtollige bebouwing, een verkleining van het bouwvlak, een groene invulling, landschappelijke inpassing, verbetering van infrastructuur, de aanleg van recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling of uit een financiële bijdrage.

Indien de nieuwe functie wordt gehuisvest in karakteristiek/monumentale bebouwing bestaat de vereveningsbijdrage uit het behoud van die bebouwing.

De afspraken tussen de gemeente en initiatiefnemer worden in een overeenkomst vastgelegd. Middels die overeenkomst verplicht de gemeente zich om het initiatief in planologisch-juridische zin mogelijk te maken in ruil voor een vereveningsbijdrage van de initiatiefnemer. In de overeenkomst wordt een boetclausule en de termijn van realisatie opgenomen. Wanneer een activiteit bij recht is toegestaan wordt geen verevening geëist.

Voor het toestaan van agrarische nevenactiviteiten geldt altijd als voorwaarde dat de belangen van in de omgeving aanwezige functies niet onevenredig mogen worden geschaad en er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

 

In de schema's zijn alleen de hoofdcategorieën van functies opgenomen. De volledige lijst met functies, geordend onder deze hoofdcategorieën is opgenomen in de bijlage 'Toegelaten functies' bij de regels.

Bestemming Agrarisch
Zone Multifunctioneel gebied
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure vereveningsbijdrage omvang procedure verevening
Toegelaten nevenfuncties
Verblijfsrecreatie tot 500 m² * omgevingsverg. afw. Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 500 m² * omgevingsverg. afw. 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Dagrecreatie tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Zorg tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Opslag tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend bij omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 350 m² *

tot 750 m²*
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend bij omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.

* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt.

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap
Zone Multifunctioneel gebied met landschapswaarden
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure vereveningsbijdrage omvang procedure verevening
Toegelaten nevenfuncties
Verblijfsrecreatie tot 500 m² * omgevingsverg. afw. Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 500 m² * omgevingsverg. afw. 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Dagrecreatie tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Zorg tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Opslag tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijkeng)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.)
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 350 m² *

tot 750 m²*
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.

* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt

 

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap en natuur
Zone Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure vereveningsbijdrage omvang procedure verevening
Toegelaten nevenfuncties
Verblijfsrecreatie tot 500 m² * omgevingsverg. afw. Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 500 m² * omgevingsverg. afw. 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Dagrecreatie tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² * tot 750 m² * bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Zorg tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m²*

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Opslag tot 350 m² *

tot 500 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² * tot 500 m² * bij recht

omgevingsverg. afw
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 350 m² *

tot 500 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(via omgevingsverg voor afwijken)
tot 350 m² * tot 500 m² * bij recht

omgevingsverg. afw
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.

* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt

Paardenhouderij

Onderscheid wordt gemaakt tussen de productiegerichte vormen van paardenhouderij (o.a.fok en dressuur), die als agrarisch worden aangemerkt, en niet productiegerichte vormen (manege, stalling), die als niet-agrarisch bedrijf worden aangemerkt. Vestiging van agrarische - niet intensieve - vormen van veehouderij, waaronder paardenhouderij is in beginsel alleen mogelijk op bestaande agrarische locaties. Voor overige vormen van paardenhouderij geldt het beleid voor de recreatiebedrijven en niet-agrarische bedrijven (zie verderop in dit hoofdstuk).

Paardenbakken

Paardenbakken kunnen binnen de agrarische gebiedsbestemmingen bij recht binnen het agrarisch bouwvlak worden opgericht. Oprichting van een paardenbak buiten het agrarisch bouwvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerken.

Duurzame energie van zon en wind

Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Regelmatig komen er vragen van ondernemers over de mogelijkheden van het plaatsen van zonnepanelen en -collectoren. Zonnepanelen en -collectoren waarvan de aanwending overwegend voor de eigen energievoorziening plaatsvindt - binnen het (agrarisch) bouwblok- past binnen de (agrarische) bestemming. Dit betekent op een (agrarisch) bouwvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is geen echter argument voor vergroting van bouwpercelen.

Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het agrarisch bouwblok mits dit voor de eigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.

verplicht

 miniwindmolen

Burgemeester en wethouders hebben op 14 januari 2014 de quickscan 'Haalbaarheid

grondgebonden zonnepanelen op (voormalige) agrarische bedrijfsgronden in de gemeente

Bronckhorst' behandeld. In dit bestemmingsplan wordt hieraan uitvoering gegeven door binnen de kaders van het functieveranderingsbeleid de huidige bestemming van agrarische bouwblokken efficiënt te wijzigen in een bestemming passend bij duurzame-energie-productie vanuit grondgebonden zonne-energie-installaties.

Energie van biovergisting

De Milieueffectrapportage voor o.a. de Bronckhorster structuurvisie laat zien dat het effect van biovergisting voor eigen gebruik (de capaciteit van de installatie niet groter dan 36.000 ton per jaar) geen milieuprobleem oplevert. Dit willen we toestaan in het bestemmingsplan. De mogelijkheden voor de grotere vergisters vragen veelal om maatwerk en moeten onderbouwd worden met een Milieu-EffectRapportage. Daarom vragen dit soort activiteiten om een aparte bestemmingsplan- procedure.

2.4.22.4 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfslocaties     

Het buitengebied was lange tijd het domein van de agrarische sector. Het bieden van continuïteit aan de aanwezige agrariërs is nog steeds een belangrijk streven van de gemeente. Het aantal agrarische bedrijven neemt gestaag af. Om het platteland leefbaar te houden willen de Achterhoekse gemeenten, inclusief Bronckhorst meer mogelijkheden bieden voor nieuwe functies in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. In aansluiting op het provinciale beleid hebben de gemeente in de regio Achterhoek het beleid voor functiewijziging van agrarische bebouwing vastgelegd in de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' (2006). Agrarische bedrijven kunnen op basis van de nota omgevormd worden tot niet-agrarische bedrijven of woningen. Niet-agrarische bedrijven kunnen daarbij uitgroeien tot hoofdfunctie.

De mogelijke functieverandering is afhankelijk van het gebiedstype waarin het gebied is gelegen. De provincie geeft aan, dat in ruil voor de mogelijkheid tot hergebruik of functieverandering een tegenprestatie moet worden geleverd die bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving in het buitengebied.. De bijdrage moet in verhouding staan met de gevolgen van de functieverandering voor de omgeving en de vanuit de nieuwe functie(s) gewenste verbeteringen in omgevingskwaliteit. De verevening moet bijdragen aan het algemene criterium van een goede ruimtelijke ordening. Er moet dus een relatie zijn tussen de bijdrage die een gemeente eist en de kwaliteit van de omgeving. Uitgangspunt van de samenwerkende gemeenten is dat hergebruik leidt tot een reductie van het bebouwd oppervlak met 50%.

Bijstelling (regionaal) functieveranderingsbeleid

Van de mogelijkheden voor functieverandering in het buitengebied wordt veel gebruik gemaakt. Het beleid voorziet daarmee in een behoefte. Toch was er aanleiding om het (provinciale en regionale) beleid bij te stellen:

  • ondanks de aanvankelijke insteek naar hergebruik voor andere economische functies, leren de ervaringen dat vooral functieverandering naar wonen plaatsvindt;
  • afnemende woningbehoefte;
  • verwachte veranderingen in de agrarische sector.

De doelstelling van het beleid voor functieverandering blijft hetzelfde, namelijk het stimuleren economische vitaliteit van het buitengebied, het versterken van de leefbaarheid van de kleine kernen en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied.

Om deze doelen te realiseren, is het nodig de bestaande instrumenten te verbeteren en aan te vullen. Het gevolg is een aanpassing van het regionale beleidskader. Vervolgens heeft elke gemeente dat nader uitgewerkt voor de eigen situatie. Gemeente Bronckhorst heeft hieraan gehoor gegeven in haar Structuurvisie (2012), te weten:

- Stimuleren functieverandering naar werken.

Het onderscheid tussen hoofd- en nevenfuncties bij functieverandering naar werken verdwijnt als de nieuwe functie kleiner is dan 350 m2. Deze functie is in alle vrijgekomen of vrijkomende gebouwen mogelijk zonder te verevenen.

- Beperken functieverandering naar wonen.

De gevraagde verevening wordt groter. Als basis geldt dat sloop van ten minste 1000 m2 bebouwing nodig is voor de bouw van één vrijstaande woning en 2500 m2 voor twee woningen. Hiermee wordt ingespeeld op de gedaalde woningbehoefte. een en ander voorzover het gemeentelijk woningbouwprogramma daartoe voldoende ruimte biedt. In Bronckhorst is er geen ruimte voor toevoeging van extra woningen/toename van de netto-woningvoorraad. Daarom is dit type functieverandering in dit plan niet opgenomencq mogelijk.

- Zoeken naar nieuwe instrumenten.

Het is mogelijk functieverandering op twee of meer locaties gezamenlijk te bekijken, om de kwaliteitswinst te beoordelen.

- Nieuwbouw bij functieverandering naar werken.

Functieverandering naar werken is alleen toegestaan in bestaande gebouwen. Als die nieuwe functie eenmaal gestart is, kan waarschijnlijk niet worden voorkomen dat sloop en vervangende nieuwbouw voor deze functie plaatsvindt. Daarom kan in specifieke gevallen worden overwogen bij functieverandering direct al nieuwbouw toe te staan'

De schema's op de volgende bladzijden bieden een overzicht van de functies waarvoor de vrijkomende bebouwing benut kan worden. De hoofdcategorieën zijn:

  • Verblijfsrecreatie (zoals recreatieappartementen of bed & breakfast)
  • Dagrecreatie (bijvoorbeeld een kinderboerderij)
  • Zorg (zoals een zorgboerderij)
  • Opslag (waaronder stalling van caravans);
  • Overige functies

Laatstgenoemde categorie is het meest omvangrijk en omvat een aantal subcategorieën te weten landbouw verwante functies, aan-huis-verbonden beroepen, overige dienstverlening, ambachtelijk landbouwproduct verwerkende bedrijven en overige ambachtelijke bedrijven. De volledige lijst met functies, geordend onder deze hoofdcategorieën is opgenomen in de bijlage Toegelaten functies bij de regels

Voorwaarden voor hergebruik van voormalige agrarische bedrijven zijn te allen tijde dat:

  • de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving niet wordt belemmerd;
  • de nieuwe functie niet mag leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling;
  • er geen detailhandel plaatsvindt (anders dan streekeigen geproduceerde agrarische producten);
  • op basis van een inrichtingsplan een zorgvuldige landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd;
  • de initiatiefnemer een (verevenings)bijdrage levert aan de verbetering van de omgevingskwaliteit en de publieke functies van het buitengebied. Deze bijdrage kan bijvoorbeeld bestaan uit de sloop van overtollige bebouwing, een verkleining van het bouwvlak, een groene invulling of uit natuurontwikkeling.

Onderstaande hoofdfuncties kunnen worden gerealiseerd met een wijzigingsprocedure zoals bedoeld in artikel 3.6 Wro

Bestemming Agrarisch
Zone Multifunctioneel gebied
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang vereveningsbijdrage omvang vereveningsbijdrage
Toegelaten hoofdfuncties
Verblijfsrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Dagrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Zorg tot 900 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 900 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Opslag tot 750 m2 Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 750 m2 Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies

** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw.

 

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap
Zone Multifunctioneel gebied met landschapswaarden
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang vereveningsbijdrage omvang verevening
Toegelaten hoofdfuncties
Verblijfsrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Dagrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Zorg tot 900 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 900 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Opslag tot 750 m2 Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies

** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap en natuur
Zone Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure

vereveningsbijdrage
omvang procedure

verevening
Toegelaten hoofdfuncties
Verblijfsrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Dagrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Zorg tot 900 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 900 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Opslag tot 500 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 500 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 500 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 500 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies

** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw

2.4.22.5 Niet-agrarische bedrijven     

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat bedrijven zonder functionele binding met het buitengebied thuis horen in een kern óf op een bedrijventerrein. Onder voorwaarden is het echter wel mogelijk om in een voormalige agrarische bedrijf een niet-agrarisch bedrijf uit te oefenen, bijvoorbeeld in vrijkomende agrarische bebouwing (zie paragraaf 2.4.22.4 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfslocaties). Ter bescherming van de agrarische functie en de landschappelijk en cultuurhistorische waarden van het buitengebied zijn daarbij niet alle mogelijke vormen van bedrijvigheid toelaatbaar.

De bestaande niet-agrarische bedrijven zijn - om te voorkomen dat hun impact op het landschap verder groeit - positief bestemd, maar krijgen geen (ruime) ontwikkelingsmogelijkheden.

In de bestemming '' worden de maximaal toegestane oppervlaktes bij rechte van alle niet-agrarische bedrijven per bedrijf aangegeven. Deze maat is exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en de daarbij behorende bouwwerken.

De oppervlakte voor buitenopslag, stalling en/of grondopslag is maximaal 100 m2 en 2 meter hoog tenzij anders aangegeven in de tabel in dit artikel..

De omvang van de uitbreidingsmogelijkheid van een niet-agrarisch bedrijf is afhankelijk van het type bedrijf (wel of niet gebiedsgebonden) en de kwetsbaarheid van de omgeving. In het schema op de volgende bladzijde zijn de algemene mogelijkheden per (agrarische) gebiedsbestemming aangegeven.

Vanwege de mogelijkheid binnen het bronckhorster bestemmingsplan proces, het onderhavige plan halfjaarlijks aan te passen is de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van grotere bedrijfsoppervlakten niet opgenomen.

Met name niet-gebiedsgebonden bedrijven met grote uitbreidingsplannen kunnen deze plannen niet in het buitengebied realiseren en kunnen in principe alleen gefaciliteerd worden op een bedrijventerrein. In het uiterste geval, als verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk is en een nadere beoordeling ter plaatse een verdere uitbreiding acceptabel maakt, kan hieraan medewerking worden verleend middels een wijziging van het bestemmingsplan.

De uitbreidingsmogelijkheden zijn afgestemd op de ruimte welke de nota Functies zoeken plaatsen zoeken functies hiervoor bieden. Zo is, conform dit beleid, binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap en natuur’ geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de groei van niet-agrarische bedrijven.

Realisering van nieuwe bedrijfswoningen is uitgesloten; in voorkomende gevallen dient hier een afzonderlijke procedure voor gevolgd te worden, waarbij wel rekening moet worden gehouden met het kwalitatief woningbouwprogramma c.q. de gemeentelijke woonvisie.

 

Omschakeling naar een ander vorm van niet-agrarische bedrijvigheid kan alleen via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. Daarbij kan in beginsel de oppervlakte bebouwing gehandhaafd blijven. De aard van de toegestane bedrijvigheid dient gebiedsgebonden te zijn. De lijst van toegelaten bedrijven die voor deze functiewijziging gehanteerd wordt is dezelfde als die welke gehanteerd wordt voor de omzetting van een agrarisch bedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf (zie paragraaf 2.4.22.4 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfslocaties).

Omvang en aantal bedrijfswoningen

In principe hebben alle bedrijven recht op één bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoningen worden dan ook positief bestemd. De inhoud van de agrarische bedrijfswoning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Op bestemmingsvlakken waar op grond van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (BAG) meer dan één woning voorkomt is dit aangegeven op de verbeelding'. Omdat deze woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw kunnen zijn gesitueerd, zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.

Duurzame energie van zon en wind

Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Regelmatig komen er vragen van ondernemers over de mogelijkheden van het plaatsen van zonnepanelen en -collectoren. Zonnepanelen en -collectoren waarvan de aanwending overwegend voor de eigen energievoorziening plaatsvindt - binnen het bouwblok- past binnen de bestemming. Dit betekent op een bouwvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is geen echter argument voor vergroting van bouwpercelen.

Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het bouwblok mits dit voor deeigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.

 

Burgemeester en wethouders hebben op 14 januari 2014 de quickscan 'Haalbaarheid

grondgebonden zonnepanelen op (voormalige) agrarische bedrijfsgronden in de gemeente

Bronckhorst' behandeld. In dit bestemmingsplan wordt hieraan uitvoering gegeven door binnen de agrarische bestemming het mogelijk te maken de bestemming te wijzigen in één die past bij het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvande energieproductie wordt afgenomen door derden. Binnen de bestemming bedrijf wordt deze mogelijkheid ook geboden.

2.4.22.6 Wonen     

Bestaande burgerwoningen in het buitengebied - die volgens het geldende planologische kader als woning worden gezien - krijgen een positieve bestemming. Om een verdere verstening van het buitengebied tegen te gaan worden de inhoud c.q. de oppervlakte van de woningen en de bijgebouwen aan een maximum gebonden. De mogelijkheid bestaat om binnen zekere grenzen de bestaande bebouwing te vervangen door nieuwbouw. De woonfunctie kan ook gecombineerd worden met een kleinschalige bedrijfsactiviteit in de vorm van aan-huis-verbonden activiteiten. Het betreft een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast. Hieraan zijn voorwaarden verbonden.

Bestaande woningen

De bestemmingsvlakken voor woondoeleinden worden conform de feitelijke situatie op basis van de luchtfoto en digitale ondergrond toegekend, waarbij wordt gelet op een logische begrenzing conform eigendom en fysieke elementen, zoals sloten en wegen. Schapen- en paardenweitjes, delen van grote bestaande tuinen worden als agrarisch gebied beschouwd en ook als zodanig bestemd.

De toegestane maatvoering voor burgerwoningen is 750 m3. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Indien de inhoud van een woning reeds groter is, is de bestaande inhoud de maximaal toelaatbare maat.

Op grond van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (BAG) zijn in een groot aantal gevallen meer dan één woning binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. De woningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gelegen. Om hier zicht op te hebben en over het aantal woningen regie te kunnen voeren, zijn de specifieke situaties in een drietal bestemmingsvarianten vastgelegd: '', '' en ''. In de regels van elke bestemming is vastgelegd hoe de verdeling van de woning(en) over de gebouwen binnen het betreffende bestemmingsvlak is. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.

Herbouw van een woning is alleen toegestaan met de bestaande situering en in de bestaande bouwwijze. Het bevoegd gezag kan hier onder voorwaarden van afwijken door het verlenen van een omgevingsvergunning. Één van die voorwaarden is dat uit onderzoek zal moeten blijken dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel. Indien niet aan deze normen voldaan kan worden en het toch gewenst is op die locatie de woning te herbouwen, zal de procedure voor een buitenplanse omgeving gevolgd moeten worden, omdat een ontheffing van de Wet geluidhinder (hogere grenswaarde) noodzakelijk is.

Toevoeging aan de netto woningvoorraad door nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is niet toegestaan

Bijgebouwen

Bij burgerwoningen zijn bijbehorende bouwwerken, uitsluitend in de vorm van bijgebouwen, toegestaan tot een maximum oppervlak van 100 m2. Middels de rijksregeling in het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan onder voorwaarden nog maximaal 50 m2 extra vergunningsvrij worden gebouwd tot een maximum van 150 m2. Indien de bestaande oppervlakte van een bestaand bijgebouw groter is dan 100 m2, is de bestaande oppervlakte de maximaal toelaatbare maat. Vaak zijn deze bijgebouwen voormalige stallen en schuren.

Bij nieuw- en/of herbouw van bijgebouwen geldt een sloopbonus regeling. Bij sloop van bebouwing kan middels een omgevingsvergunning voor afwijken 20% worden teruggebouwd tot een maximum van 375 m2. Eventueel nieuw op te richten bebouwing dient binnen het bestemmingsvlak zo dicht mogelijk tegen de bestaande bebouwing te worden gesitueerd, met een maximale afstand van 20 m tot de woning. Zowel bij een agrarische bedrijfswoning als een burgerwoning wordt een hooiberg toegestaan.

Paardenbakken

Ook bij burgerwoningen is de aanleg van een paardenbak mogelijk. Oprichting van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerk.

Het hobbymatig uitoefenen van agrarische activiteiten

Op een aantal voormalige agarische bedrijven welke in dit plan een woonbestemming hebben gekregen vinden nog hobbymatig agrarische activiteiten plaats. Deze kunnen worden voortgezet waarbij maximaal 200 m2 van de bestaande gebouwen hiervoor mag worden gebruikt. Deze gevallen zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Duurzame energie van zon en wind

Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Daarom wil zij het mogelijk maken dat onder voorwaarden burgers bij hun woning zonnepanelen en –collectoren kunnen plaatsen op de grond. Als deze worden aangewend voor de eigen energievoorziening - binnen het bestemmingsvlak- past dit binnen de bestemming. Dit betekent op een bestemmingsvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is geen echter argument voor vergroting van het bestemmingsvlak.

Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het bouwblok mits dit voor de eigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.

Nevenactiviteiten

Het regionale functieveranderingsbeleid en de gemeentelijke structuurvisie regelen vrijkomende- en vrijgekomen (agrarische) bebouwing in het buitengebied en is dus niet strikt beperkt tot sec de agrarische objecten. Dit plan maakt functieverandering (dus ook functieverandering op het gebied van toerisme en recreatie) ook bij burgerwoningen mogelijk in vrijgekomen of vrijkomende bijgebouwen. Met een omgevingsvergunning kan tot maximaal 350 m² van de bestaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt voor een nevenfuncties. Deze functies moeten wel voorkomen op de lijst met toegelaten functies of in milieuhygiënisch opzicht met deze functies vergelijkbaar zijn. Niet meer dan 50% van de bijbehorende bouwwerken mag voor nevenfunctie worden gebruikt en tot een maximum van 350 m2. Een en ander onder voorwaarden, waaronder verevening.

Aan huis verbonden activiteiten

Binnen de woonfunctie, zowel in de woning als het bijbehorend bouwwerk bestaat ruimte voor het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep, aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast. Hierbij geldt wel een aantal randvoorwaarden die moeten garanderen dat de woonfunctie de hoofdfunctie blijft, onder andere:

  • De aan-huis-verbonden activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend;
  • Het grondgebruik voor aan-huis-verbonden beroep en bedrijf mag maximaal 50 m2 en maximaal 40% van het totale vloeroppervlak van de woning bedragen.
  • Bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A

van .

Illegale bewoning

Wanneer sprake is van illegale bewoning van bijvoorbeeld vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen is bij het bestemmen van de situatie het volgende uitgangspunt gehanteerd:

  • de huidige illegale bewoning van vrijstaande bijgebouwen/recreatiewoningen is niet positief bestemd;
  • de illegale woonsituaties worden bestuursrechtelijk gehandhaafd.

Permanente bewoning recreatiewoningen

Omzetting van een recreatiewoning in een burger- of bedrijfswoning is niet toegestaan.

Illegale bewoning

Wanneer sprake is van illegale bewoning van bijvoorbeeld vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen is bij het bestemmen van de situatie het volgende uitgangspunt gehanteerd:

  • de huidige illegale bewoning van vrijstaande bijgebouwen/recreatiewoningen is niet positief bestemd;
  • de illegale woonsituaties worden bestuursrechtelijk gehandhaafd.

2.4.22.7 Landgoederen     

Bestaande landgoederen

De beleidsruimte die binnen landgoederen wordt geboden, is gebaseerd op de doelstelling om landschap, natuur en cultuurhistorie in onderlinge samenhang te behouden en herstellen. Om dit mogelijk te maken, is functieverandering soms noodzakelijk voor de exploitatie van het landgoed. In gebieden waar het "ja, mits"- dan wel "nee, tenzij"-beleid geldt, moet de ontwikkeling bijdragen aan, respectievelijk geen significante aantasting vormen van de daar voorkomende kernkwaliteiten.

Voor bestaande landgoederen is het gewenst om nieuwe economische dragers voor de instandhouding van de landgoederen, de gebouwen en het bijbehorende landgoederenlandschap te vinden. Dergelijke nieuwe functies mogen niet leiden tot ongewenste invloeden op het landschap.

Op basis van een wijzigingsplan kan functieverandering binnen het bestaande landgoed plaatsvinden. De basis daarvoor is een visie op het gehele landgoed. Binnen bestaande landgoedbebouwing is omvorming mogelijk naar wonen, hotel of conferentieoord. Daarnaast zijn ook nevenfuncties mogelijk. Het gaat dan om gedeeltelijke functieverandering van bestaande landgoederen naar kantoren, andere verblijfs- en dagrecreatievormen (recreatiewoning, recreatieappartement, B&B, groepsaccommodaties, restaurant of tearoom) en sociaal-culturele functies. Daarvoor mag maximaal 40% van de bebouwing worden benut, waarbij het overige deel voor bewoning wordt benut.

Uit de integrale visie op het landgoed moet blijken dat het initiatief ruimtelijk en planologisch goed inpasbaar is. Naast de ruimtelijke meerwaarde moet aangetoond worden dat verkeer en parkeren goed wordt opgelost en dat omliggende functies geen onevenredige beperkingen ondervinden.

Nieuwe landgoederen

Daarnaast is de ontwikkeling van 'nieuwe landgoederen' mogelijk overeenkomstig het bij raadsbesluit van 18 mei 2006 vastgestelde gemeentelijk beleid voor nieuwe landgoederen. Onder een nieuw landgoed wordt verstaan een openbaar toegankelijk bos- en/of natuurcomplex (al dan niet met overige gronden) met daarin een woongebouw van allure met maximaal 3 wooneenheden en een minimale omvang van het nieuwe bos of natuurgebied van 10 ha. Gezien de aard en omvang van dergelijke ontwikkelingen biedt het bestemmingsplan hiervoor geen rechtstreekse mogelijkheden. Een nieuw landgoed kan alleen op basis van een herziening van het bestemmingsplan.

2.4.22.8 Recreatie en toerisme     

De gemeente Bronckhorst heeft een sterke recreatieve structuur en de potentie voor verdergaande verbetering van zowel dag- als verblijfsrecreatie. Voor de verschillende vormen van recreatie geldt het volgende beleid.

Geen zonering meer

In de bestemmingsplannen tot nu toe is - conform de gemeentelijke Recreatienota - een recreatieve zonering opgenomen die met name van betekenis is voor het beleid ten aanzien van minicampings:

  1. Zone restrictief beleid: stille zones c.q. de bestaande bos- en natuur gebieden waar behoud van rust prioriteit heeft, nu de gebieden van het . Hier zijn nieuwe minicampings uitgesloten.
  2. Ontwikkelingszone: randen rondom de bestaande bos- en natuurgebieden waar bestaande concentraties van recreatie selectief versterkt kunnen worden; hier zijn mogelijkheden voor nieuwe minicampings bij agrarische bedrijven en bij voormalige agrarische bedrijven. Het maximaal aantal toegestane kampeerplaatsen is daarbij vastgelegd op 30.
  3. Overig landelijk gebied: zone met een terughoudend beleid. Nieuwe minicampings zijn hier - bij agrarische bedrijven en/of voormalige agrarische bedrijven (die in het geldende bestemmingsplan nog een agrarische bestemming hebben) - mogelijk mits ze in de directe nabijheid liggen van een bewegwijzerde recreatieve route. Ook in deze zone geldt als maximum voor het aantal kampeerplaatsen van 30.

De gemeente wil de beperkingen die voortvloeien uit de aanwijzing als GNN vertalen in de regels van het bestemmingsplan en de zonering overigens laten vervallen. Vanwege het instellen van knooppuntenroutes verliest de in het ruimtelijk recreatiebeleid voorgeschreven koppeling van minicampings in zone 3 aan de nabijheid van bovenlokale fiets- en wandelroutes aan betekenis. Ook die laten we dus vervallen. De mogelijkheid voor minicampings in de huidige zones 2 en 3 worden aldus gelijkgeschakeld.

Recreatiewoningen en -appartementen

Bestaande legale recreatiewoningen en -appartementen hebben een recreatieve bestemming, gericht op verblijf. Permanent wonen wordt daarbij niet toegestaan. De maximale inhoud van een recreatiewoning bedraagt 300 m3 (inclusief kelderrruimte) en de omvang 75 m2 of de bestaande omvang indien deze ruimer is. De maximale oppervlakte van chalets en stacaravans bedraagt 55 m². Deze maten zijn inclusief bijbehorende bouwwerken zoals bijgebouwen en overkappingen.

Voor maatvoeringseisen is aangesloten op de in de provinciale Omgevingsverordening 2014 verwoorde uitgangspunten.

In de regels wordt onderscheid gemaakt tussen mobiele kampeermiddelen en stacaravans, die niet regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen worden voortbewogen. Het gebruik van stacaravans en chalets is vergelijkbaar en geeft geen verschil in recreatiedruk. Omdat de maatvoeringseisen voor stacaravans en chalets overeenkomen, zijn deze twee categorieën planologisch gezien uitwisselbaar op de recreatieparken. Nieuwe chalets zijn dus mogelijk c.q. uitwisselbaar bij omvorming van stacaravanstandplaatsen.



Campings

Bestaande campings met meer dan 30 standplaatsen zijn specifiek bestemd. Oprichting van nieuwe grote campings is vanwege de landschappelijke kwetsbaarheid en recreatieve potenties bij agrarische bedrijven in het bestemmingsplan niet direct of indirect toegestaan. Voor eventuele verzoeken voor nieuwvestiging van een grote camping zal een afzonderlijke, specifieke bestemmingsplanprocedure gevolgd dienen te worden, waarmee een regeling op maat kan worden opgesteld. Daarbij dient dan onder meer een marktonderzoek overlegd te worden.

Met een omgevingsvergunning is het mogelijk een kleinschalig kampeerterrein te starten bij de diverse agrarische en woonbestemmingen. Hiervoor zijn specifieke eisen gesteld aan het aantal kampeermiddelen.

Camperovernachtingsplaatsen

Er is tevens een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het toelaten van camperovernachtingsplaatsen. Camperovernachtingsplaatsen zijn mogelijk en wenselijk omdat daarmee wordt voorzien in een toenemende behoefte aan overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's (campers) buiten reguliere kampeerterreinen. In Bronckhorst wordt tot nu toe alleen gelegenheid geboden op twee openbare plekken in Zelhem en Hengelo (elk 2 plaatsen), op een particulier terrein in Steenderen (8 plaatsen) en bij enkele campings waar speciale plekken op het terrein beschikbaar zijn voor deze vorm van verblijfsrecreatie, veelal op het parkeerterrein. Met deze mogelijkheid wordt het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de gemeente vergroot (vergroting diversiteit in aanbod). Een specifieke doelgroep wordt gestimuleerd een bezoek te brengen aan de gemeente. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers kiest specifiek voor een overnachtingsplaats en maakt geen gebruik van een camping. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers zal, ondanks de komst van een camperovernachtingsplaats, toch specifiek voor een camping kiezen omdat zij gebruik wensen te maken van de daar aanwezige faciliteiten.

Er worden voorwaarden gesteld aan o.a. bereikbaarheid, maximale verblijfsduur, aantal plaatsen, (eenvoudige) inrichting en voorzieningen, parkeren, landschappelijke inpassing en omgevingsaspecten.

De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen specifieke richtafstanden voor een dergelijke voorziening. Voor kampeerterreinen en vakantiecentra e.d. (met keuken) geldt een richtafstand van 50 meter (i.v.m. geluid) tot aan de gevels van woningen van derden. Van een dergelijke richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken.

Op de voorziening is een informatiebord aanwezig met de spelregels die gelden voor gebruikmaking van het terrein. Het bord bevat verder de namen en adressen van één of meer direct in de buurt gelegen (mini)campings waarnaar wordt verwezen als camperovernachtingsplaats vol is. De voorziening is bij voorkeur gesitueerd nabij een dorpskern of een attractie. Dit met het oog op horeca- en middenstandbezoek in verband met de economische spin-off. De voorziening is eigenlijk een soort van speciale parkeerplaats voor campers, waarop in de camper mag worden overnacht. Van verblijfsrecreatie, zoals op een camping, is eigenlijk geen sprake.

Evenementenregeling

Naar aanleiding van een juridische uitspraak over een zaak in de Diepenheim dienen jaarlijks terugkerende evenementen op niet-openbare terreinen bestemd te worden in het bestemmingsplan. Als locaties in of nabij het of in het waardevol landschap liggen, is het ongewenst om uitbreiding van de evenementenactiviteiten toe te staan. In de regels is dan opgenomen dat deze evenementen zonder uitbreiding naar meer evenementen op deze terreinen mogen blijven voortbestaan.

 

Hoofdstuk 3 Juridische aspecten algemeen     

In dit hoofdstuk komen de algemene juridische aspecten aan bod. De juridische aspecten die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in het specifieke planonderdeel zijn opgenomen in Hoofdstuk 1 Planonderdelen in de paragraaf 1.1.4.

3.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan is opgesteld overeenkomstig de RO Standaarden zoals opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het plan voldoet aan het Informatiemodel ruimtelijke ordening 2012 (IMRO2012), de Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012), het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening Planteksten 2012 (IMROPT2012), de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012) en de Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart (PRABPK2012).

Het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding tezamen.

Uitgangspunt voor de regels en de verbeelding is het handboek van de gemeente Bronckhorst, welke gebaseerd is op de SVBP2012 en de PRABPK2012. Daarnaast bevat het plan regels die de Wet ruimtelijke ordening voorschrijft. De basis voor de verbeelding is de Grootschalige basiskaart Nederland (GBKN) en de Kadastrale kaart (LKI).

De gemeente Bronckhorst kent een bibliotheek met standaardregels voor de diverse bestemmingen. Deze regels zijn in eerste instantie van toepassing voor alle locaties waar deze bestemmingen voorkomen. Met aanduidingen op de verbeelding in relatie tot de regels wordt maatwerk geleverd daar waar dat noodzakelijk of gewenst is. Zoals in paragraaf en is toegelicht, is onderhavig veegplan een herziening van de totaalplan voor landelijk gebied. Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en het veegplan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in het veegplan op te nemen. Dus ook onderdelen die in het veegplan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan. Eventuele maatwerkbepalingen ten behoeve van planonderdelen in het veegplan zijn aan de planregels toegevoegd.

3.2 Opbouw regels     

3.2.1 Algemeen     

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels waarin de onderdelen begrippen en wijze van meten zijn opgenomen. Deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2 bevat bestemmingsregels waarin de diverse bestemmingen zijn opgenomen. De artikelen met de bestemmingen hebben een min of meer vaste opbouw.

Hoofdstuk 3 bevat algemene regels, die van algemeen belang zijn voor het plan.

Hoofdstuk 3 bevat tenslotte overgangs- en slotregels.

3.3 Inhoud regels     

3.3.1 Inleidende regels     

In van de planregels zijn de volgende opgenomen.

3.3.1.1 Begrippen     

In Artikel 1 Begrippen is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor een gedeelte van de begrippen is aansluiting gezocht bij de SVBP2012, de rest is afkomstig uit het handboek Bronckhorst en zijn in de gemeente gebruikelijke definities.

3.3.1.2 Wijze van meten     

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

3.3.2 Algemene regels     

In Hoofdstuk 3 van de planregels zijn de volgende Algemene regels opgenomen.

3.3.2.1 Anti-dubbeltelregel     

In Artikel 7 Anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

3.3.2.2 Algemene bouwregels     

In Artikel 8 Algemene bouwregels is een bepaling opgenomen waarmee grotere maatvoeringen die afwijken van het plan en die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds aanwezig zijn, zijn toegelaten.

3.3.2.3 Algemene gebruiksregels     

In Artikel 9 Algemene gebruiksregels zijn activiteiten opgenomen die voor alle bestemmingen als strijdig gebruik worden aangemerkt. Het gaat onder meer om het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming. Hierdoor wordt voorkomen dat opslag ontstaat van materialen die een negatieve uitstraling heeft op de omgeving. Voorzover opslag plaatsvindt in het kader van de bedrijfsvoering is deze toegestaan. Ook het gebruik van de gronden voor teeltondersteunende voorzieningen voor pot- en containerteelt in grondwaterbeschermingsgebieden en gebieden met dubbelbestemming '' is strijdig. Evenals de wijziging in het gebruik van de gronden ten behoeve van boomkwekerijen in de gebieden met de aanduiding 'Overige zone - waardevol open gebieden waaronder essen'. Ook het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een , hiermee wordt voorkomen dat gebouwen worden aangewend voor prostitutiedoeleinden. Verder het gebruik van een recreatiewoning of een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van permanente bewoning. Het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'. Dit laatste is aan een voorwaardelijke verplichting gekoppeld waarbij een gewijzigd gebruik binnen een bestemming pas mag plaatsvinden als is voldaan aan de beleidsregels.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning' is mede het gebruik voor evenementen toegestaan, mits wordt voldaan aan de in de tabel in opgenomen periodes en type evenement.

3.3.2.4 Algemene afwijkingsregels     

In zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Camperovernachtingsplaatsen

Er is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het toelaten van en. Camperovernachtingsplaatsen zijn mogelijk en wenselijk omdat daarmee wordt voorzien in een toenemende behoefte aan overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's (campers) buiten reguliere kampeerterreinen. In Bronckhorst wordt tot nu toe alleen gelegenheid geboden op twee openbare plekken in Zelhem en Hengelo (elk 2 plaatsen), op een particulier terrein in Steenderen (8 plaatsen) en bij enkele campings waar speciale plekken op het terrein beschikbaar zijn voor deze vorm van verblijfsrecreatie, veelal op het parkeerterrein. Met deze mogelijkheid wordt het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de gemeente vergroot (vergroting diversiteit in aanbod). Een specifieke doelgroep wordt gestimuleerd een bezoek te brengen aan de gemeente. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers kiest specifiek voor een overnachtingsplaats en maakt geen gebruik van een camping. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers zal, ondanks de komst van een camperovernachtingsplaats, toch specifiek voor een camping kiezen omdat zij gebruik wensen te maken van de daar aanwezige faciliteiten.

Er worden voorwaarden gesteld aan o.a. bereikbaarheid, maximale verblijfsduur, aantal plaatsen, (eenvoudige) inrichting en voorzieningen, parkeren, landschappelijke inpassing en omgevingsaspecten.

De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen specifieke richtafstanden voor een dergelijke voorziening. Voor kampeerterreinen en vakantiecentra e.d. (met keuken) geldt een richtafstand van 50 meter (i.v.m. geluid) tot aan de gevels van woningen van derden. Van een dergelijke richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken.

Op de voorziening is een informatiebord aanwezig met de spelregels die gelden voor gebruikmaking van het terrein. Het bord bevat verder de namen en adressen van één of meer direct in de buurt gelegen (mini)campings waarnaar wordt verwezen als camperovernachtingsplaats vol is. De voorziening is bij voorkeur gesitueerd nabij een dorpskern of een attractie. Dit met het oog op horeca- en middenstandbezoek in verband met de economische spin-off. De voorziening is eigenlijk een soort van speciale parkeerplaats voor campers, waarop in de camper mag worden overnacht. Van verblijfsrecreatie, zoals op een camping, is eigenlijk geen sprake.

Afwijking van maatvoeringen

Afwijkingsmogelijkheid van 10% van de in de regels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen. Deze afwijkingsmogelijkheid zal slechts bij hoge uitzondering worden toegepast. Het is niet de bedoeling dat bouwplannen hier op worden ontworpen. Voor het van het stadje Bronkhorst geldt dat deze mogelijkheid alleen kan worden toegepast ten behoeve van het behoud en/of herstel van een gebouw als cultuurhistorisch monument.

3.3.2.5 Algemene wijzigingsregels     

In Artikel 11 Algemene wijzigingsregels zijn voor de 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied' op de verbeelding de kaders benoemd waarbinnen en waarvoor de bestemming '' kan worden gewijzigd. Het betreft hier de mogelijkheid om aan de daartoe aangeduide gronden in de agrarische bestemming de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - solarpark' (sa-sol) en 'groen' (g) toe te voegen om een solarpark mogelijk te maken. Tevens is er de mogelijkheid om in die gebieden de bestemming te wijzigen om er eventueel een educatief centrum en kinderboerderij te kunnen realiseren. Het gaat om de voormalige gemeentewerven in Vorden en Zelhem, de voormalige voetbalvelden in Hoog-Keppel en het solarpark bij plan De Kwekerij in Hengelo.

3.3.2.6 Overige regels     

In Artikel 12 Overige regels zijn overige algemene regels opgenomen die niet kunnen worden ondergebracht bij een van de voorgaande algemene regels.

In artikel 12.1 Voorrangsregels is een voorrangsbepaling opgenomen. Daarin is geregeld dat in het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, het belang van de dubbelbestemming voor gaat. Tevens is opgenomen dat ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen de ene dubbelbestemming geldt voor de andere geldt. Daarbij weegt het belang van dubbelbestemmingen die de veiligheid regelen het zwaarst. Hierin zijn enkel dubbelbestemmingen opgenomen die een beperking ten aanzien van het bouwen met zich meebrengen.

3.3.3 Overgangs- en slotregels     

In Hoofdstuk 3 van de planregels zijn de volgende Overgangs- en slotregels opgenomen.

3.3.3.1 Overgangsrecht     

In Artikel 7 is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

3.3.3.2 Slotregel     

Artikel 8 Slotregel bevat de titel van het bestemmingsplan.

3.3.4 Bijlagen bij de regels     

In de bijlagen bij de regels zijn enkele bijlagen opgenomen waarnaar in de planregels wordt verwezen. Zo bevat dit bijlagen ten aanzien van bedrijfsactiviteiten in verband met aan huis verbonden activiteiten en toegelaten (neven)functies, een overzicht van monumenten en standaardregels ten behoeve van wijzigingsbevoegdheden voor omzetting van enkele (dubbel)bestemmingen naar een andere (dubbel)bestemming.

Bijlagen bij de toelichting     

Bijlage 3 Situatieschets     

verplicht

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan:     

het wijzigingsplan Buitengebied; Zelhemseweg 37 Hummelo van de gemeente Bronckhorst;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1876.BP01086-0001 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 Aan huis verbonden beroep:     

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.4 Aan huis verbonden bedrijf:     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.5 Aanbouw:     

een als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat architectonisch ondergeschikt is aan, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw;

1.6 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 Aardkundige waarde:     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen, zoals steilranden en bodemtypen;

1.9 Afhankelijke woonruimte:     

een (tijdelijke) zelfstandige woonruimte in een deel van een woning uit het oogpunt van mantelzorg.

1.10 Agrarisch bedrijf:     

een bedrijf met agrarische doeleinden;

1.11 Agrarische doeleinden:     

doeleinden die gericht zijn op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen;

1.12 Agrarische gebouwen:     

gebouwen ten dienste van agrarische doeleinden, niet zijnde een dienstwoning;

1.13 Algemene wet bestuursrecht:     

Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan;

1.14 Archeologische waarde:     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.15 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.16 Bed&breakfast:     

een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie, waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij er een gemeenschappelijke ruimte is waar de gasten een door de ondernemer bereid maaltijd (ontbijt) kunnen nuttigen;

1.17 Bedrijfsmatige exploitatie recreatiebedrijven:     

het via een bedrijf/stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat de recreatiebedrijven daadwerkelijk worden gebruikt voor recreatieve doeleinden en waarbij tevens sprake is van verhuur van de recreatiebedrijven ten behoeve van een wisselend gebruik;

1.18 Bedrijfs-/dienstwoning:     

een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is;

1.19 Begane grondbouwlaag:     

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;

1.20 Bestaand:     

  1. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  2. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen;

1.21 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 Bevi:     

een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken vanwege risicobronnen die buiten de perceelsgrens van de betreffende bedrijfslocatie waarop die risicobronnen aanwezig zijn, een plaatsgebonden risico veroorzaakt van meer dan 10-6 per jaar;

1.24 Bijgebouw:     

een gebouw, dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet aan het hoofdgebouw gebonden, zoals een berging, hobbyruimte, dierenverblijf of garagebox en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.25 Boomkwekerij:     

het bedrijfsmatig telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters;

1.26 Bos:     

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

1.27 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.28 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.29 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 Bouwperceelgrens:     

een grens van een bouwperceel;

1.31 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.32 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.33 Bouwwijze:     

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij:

  1. onder aaneengebouwd wordt verstaan een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  2. onder twee-aan-een wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
  3. onder vrijstaand wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
  4. onder gestapeld worden appartementen binnen één gebouw verstaan;

1.34 Buitenopslag:     

opslag van materialen buiten gebouwen;

1.35 Buitenstalling:     

stalling van auto's, vrachtauto's, machines en tractoren e.d., buiten gebouwen;

1.36 Café:     

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteiten het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;

1.37 Caravan:     

een ruimte, niet zijnde een gebouw (waaronder een stacaravan), in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders en bedoeld om achter een personenauto voortbewogen te worden;

1.38 Chalet:     

een permanent aanwezig gebouw, geen recreatiewoning of stacaravan, in één bouwlaag, grotendeels uitgevoerd in hout, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.39 Cultuurhistorische waarde:     

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;

1.40 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;

1.41 Detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten:     

het verkopen van producten, die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd;

1.42 Detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten:     

het verkopen van plaatselijk gekweekte of vervaardigde producten op een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met een nevenfunctie, als ondergeschikte nevenactiviteit, aan personen die deze producten kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.43 Dienstverlening:     

dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven;

1.44 Diepploegen:     

het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;

1.45 Discotheek/bar-dancing:     

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van (overwegend mechanische) muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt;

1.46 Ecologische verbindingszones:     

stelsel van landschapselementen, dat wordt aangelegd om de verbinding tussen bestaande natuurgebieden te versterken;

1.47 Evenemententerrein:     

een terrein dat gebruikt wordt voor jaarlijks terugkerende één- of meerdaagse festiviteiten met bijbehorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen en tijdelijke bouwwerken;

1.48 Extensief recreatief medegebruik:     

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, boerengolf en fietsen;

1.49 Extensiveringsgebied:     

ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt;

1.50 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.51 Glastuinbouwbedrijf:     

een agrarisch bedrijf waarbij het telen van gewassen in kassen plaatsvindt;

1.52 Groepsaccommodatie:     

een permanent aanwezig gebouw, geen stacaravan of trekkershut zijnde, bestemd om uitsluitend door een wisselende groep van minimaal 12 personen, die het hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar uitsluitend te worden bewoond in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.53 Groepskamperen     

het verblijf in kampeermiddelen bedoeld om met een bij elkaar behorende groep personen te kamperen;

1.54 Grondgebonden agrarisch bedrijf:     

agrarische bedrijfsvoering gericht op het ontwikkelen van activiteiten, waarbij de productie geheel of nagenoeg geheel afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond, bijvoorbeeld melkveehouderijen en akkerbouw;

1.55 Grondopslag:     

opslag van grond, zand en grind e.d., buiten gebouwen;

1.56 Groothandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.57 Hoofdgebouw:     

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. In het geval er in bestaande situaties volgens de geldende bestemming sprake is van één of meerdere bedrijfswoningen op een bouwperceel, wordt het gebouw waarbinnen deze bedrijfswoning(en) is/zijn gesitueerd als hoofdgebouw aangemerkt.

1.57a pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.58 Hotel/motel:     

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of de verhuur van een zaalruimte voor feesten en partijen;

1.59 Horecabedrijf:     

een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf;

de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:

  1. categorie 1: vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische) dranken en/of logies worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, zoals een café, restaurant, hotel en pension;
  2. categorie 2: vormen van kleinschalige horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie zowel overdag als in de avonduren plaatsvindt, zoals een lunchroom, broodjeszaak, ijssalon, cafetaria, snackbar, afhaalhoreca, automatiek;
  3. categorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, een aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals bar-dancings, discotheken, nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie;

1.60 Houtproductie:     

het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;

1.61 Hoveniersbedrijf:     

een bedrijf gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen;

1.62 Huishouden:     

Eén of meer personen die sociaal en economisch een eenheid vormen.

1.63 Intensieve veehouderij:     

agrarisch bedrijf of deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden, wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.64 Kantoor:     

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

1.65 Kampeerseizoen:     

de periode tussen 15 maart en 31 oktober;

1.66 Kas:     

een agrarisch gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas en ander lichtdoorlatend materiaal;

1.67 Kelder:     

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;

1.68 Kleinschalig horecavoorziening:     

een horecavoorziening, die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen;

1.69 Kleinschalig kampeerterreinen:     

een terrein met een daarbij behorende voorziening, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van minimaal 16 en maximaal 30 mobiele kampeervoertuigen en/of tenten, niet zijnde een minicamping;

1.70 Landschappelijke waarde:     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.71 Loon(werk)bedrijf:     

een bedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen – diensten verleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden waarbij beperkte grondopslag op het bedrijfsterrein mogelijk is;

1.72 Maatschappelijk:     

voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid;

1.73 Manege:     

een gebruiksgerichte, dienstverlenende paarden- en ponyhouderij, waarbij het doel is het geven van gelegenheid om met paarden en/of pony's binnen en/of buiten het betreffende perceel te rijden en het daaruit genereren van inkomsten;

1.74 Mantelzorg     

het, buiten organisatorisch verband en op individuele en vrijwillige basis, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch, sociaal en/of verstandelijke hulpbehoevend zijn.

1.75 Mestopslagplaats (gezamenlijk):     

een bouwwerk waar mestopslag plaatsvindt van één of meerdere agarische bedrijven;

1.76 Minicamping:     

een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van maximaal 15 mobiele kampeervoertuigen en/of tenten;

1.77 Mobiele kampeervoertuigen:     

een tentwagen, een kampeerauto of een caravan (geen stacaravan zijnde), die uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar gebruikt wordt uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.78 Natte natuur:     

bos en natuurterreinen waar de kwaliteit van deze terreinen vraagt om een goede grondwatersituatie en eventueel een kwelstroom van voldoende mate van kwaliteit;

1.79 Natuurwaarde:     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.80 Nevenfunctie:     

activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een agrarisch bouwvlak;

1.81 Omschakeling naar een intensieve veehouderij:     

het geheel of gedeeltelijk omzetten en/of uitbreiden van een grondgebonden agrarisch bedrijf in een intensieve veehouderij;

1.82 Ondergeschikte bouwonderdelen:     

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken (< 1 m), balkons (< 5 m2), erkers (<7 m3), dakkapellen (< 7 m3) en liftschachten;

1.83 Ondergronds:     

onder peil;

1.84 Onderkomens:     

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.85 Ondersteunende horeca:     

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.86 Overkapping:     

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;

1.87 Paardenhouderij:     

hierbij wordt een onderscheid gemaakt in:

  1. productiegericht:

    een grondgebonden agrarisch bedrijf dat zich richt op het produceren van paarden die geschikt zijn voor een bepaalde taak zoals hengstenstations, opfokbedrijven, paarden- en ponyfokbedrijven, handelsstallen en africhtings- en traningsstallen, africhtingsbedrijven e.d.;
  2. gebruiksgericht:

    een sportbedrijf in de vorm van een pensionstal, een wedstrijdstal, verhuurbedrijven, maneges, stallen en/of oefenaccommodaties;

1.88 Peil:     

  1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  3. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein;

1.89 Pergola:     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn;

1.90 Permanente bewoning:     

gebruik van (een deel van) een gebouw als hoofdwoonverblijf;

1.91 Reconstructieplan:     

het reconstructieplan Achterhoek en Liemers, zoals bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden;

1.92 Reconstructiewet concentratiegebieden:     

Wet van 31 januari 2002, houdende regels inzake de reconstructie van de concentratiegebieden;

1.93 Recreatieve voorziening:     

een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige voorziening met een dagrecreatief karakter, zoals zwembad of tennisbaan;

1.94 Recreatiewoning:     

een permanent aanwezig gebouw, geen stacaravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.95 Rijstroken:     

als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.96 Seksinrichting:     

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.97 (sleuf)silo:     

een bouwwerk – geen mestopslagplaats zijnde – voor het opslaan van agrarische producten ten behoeve van de veehouderij en/of kuilvoer;

1.98 Stacaravan     

een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.99 Teeltondersteunende kassen:     

kassen, waarin producten worden geteeld die een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale agrarische bedrijfsactiviteit;

1.100 Teeltondersteunende voorzieningen:     

ondersteunende voorzieningen ten behoeve van vollegronds groente-, fruit-, bloemen-, en boomteelt;te onderscheiden in de volgende categorieën:

  1. laag/tijdelijk:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van max. 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolie en lage tunnels;
  2. laag/permanent:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van max. 1,5 m en met een permanent karakter (langer dan 8 maanden), bijvoorbeeld containervelden;
  3. hoog/tijdelijk:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van min. 1,5 m en maximaal 2 m. uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  4. hoog/permanent:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van min. 1,5 m en maximaal 3,5 m met een permanent karakter (langer dan 8 maanden), bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
  5. overig:

    vraatnetten, boomteelthekken;

1.101 Trekkershut:     

een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf zonder sanitaire voorzieningen;

1.102 Tuincentrum:     

een bedrijf dat is gericht op het telen en voornamelijk verkopen van planten en siergewassen, alsmede het verkopen en leveren van andere goederen en materialen voor het aanleggen, onderhouden en verfraaien van tuinen;

1.103 Uitbouw:     

een als vergroting van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, hetwelk door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en daar in architectonisch opzicht ondergeschikt aan is, maar in functioneel opzicht wel deel uitmaakt van dat hoofdgebouw;

1.104 Verwevingsgebied:     

ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van een intensieve veehouderij mogelijk is, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;

1.105 Volwaardig agrarisch bedrijf:     

een agrarisch bedrijf met zodanige omvang en/of structuur dat redelijkerwijs verwacht mag worden, dan wel aantoonbaar is, dat tenminste één persoon een volledige dagtaak heeft met en hoofdinkomen heeft uit het beheer van het bedrijf, de verzorging van het vee en/of de bewerking van het land;

1.106 Voormalig agrarisch bedrijf:     

een agrarisch bedrijf die na de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan Buitengebied Steenderen 1993, het ontwerp-bestemmingsplan Buitengebied 1993/2000 Steenderen, het ontwerp-bestemmingsplan Buitengebied integrale herziening Hummelo en Keppel 1998, ontwerp-bestemmingsplan correctieve herziening Buitengebied Hummelo en Keppel 2006, een woonfunctie heeft gekregen;

1.107 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht     

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.108 Wet milieubeheer:     

Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van het plan;

1.109 Woning:     

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand van een gebouw tot de bouwperceelgrens:     

de afstand van een gebouw tot de bouwperceelgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de bouwperceelgrens;

2.2 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 De inhoud van een recreatiewoning:     

in afwijking van het bepaalde onder 2.4 voor recreatiewoningen: tussen de onderzijde van de laagste (kelder)vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden;
  2. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  3. de uitoefening van nevenfuncties bij agrarische bedrijven, zoals weergegeven in de tabel a in 3.1.2 onder a en in Bijlage 1 Toegelaten functies;
  4. mestvergistingsinstallatie voor het verwerken van bioafval- en meststoffen van het betreffende agrarisch bedrijf op beperkte schaal, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 14';
  5. particuliere begraafplaats, ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  6. het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep;
  7. extensief recreatief medegebruik;
  8. instandhouding van recreatieve routes, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1';
  9. onverharde weg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 4'';
  10. instandhouding van waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse voorkomende karakteristieke/monumentale bebouwing, zoals opgenomen in Bijlage 2 Monumenten Inventarisatie Project of Bijlage 3 Nieuw aangewezen waardevolle bebouwing alsmede van bebouwing opgenomen in Bijlage 4 Rijksmonumenten of in Bijlage 5 Gemeentelijke monumenten;
  11. waterhuishoudkundige doeleinden;
  12. nutsvoorzieningen.
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

a Agrarische bedrijven met bestaande nevenfuncties     

Ter plaatse van de in onderstaande tabel opgenomen aanduiding zijn de onder 'omschrijving' opgenomen functies toegestaan. Daarnaast dient voldaan te worden aan de overige bepalingen in de tabel, behorend bij de betreffende aanduiding:

Afkorting Aanduiding Adres Plaats Omschrijvin g Maximaal toegestane oppervlakte in m² excl. bedrijfswoni ng(en) Maximum aantal bedrijfswonin gen, anders dan 1
sa-1 specifeke vorm van agrarisch - 1 Beukenlaan 18 Baak Adviesbureau, themafeesten voor kinderen en zaalverhuur voor familiereünies 100 adviesbureau; 112 zaal - *
sa-12 specifieke vorm van agrarisch - 12 Broekstraat 12-12a Hummelo caravanstalling 256 2
sa-5 specifieke vorm van agrarisch - 5 Broekstraat 13 Hummelo galerie-atelier 150 -
sa-3 specifieke vorm van agrarisch - 3 Emmerweg 12 Steenderen recreatieve visvijvers met kweek en visverkoop, gelieerde horeca en minicamping met 15 standplaatsen 100 horeca en minicamping; oppervlakte visvijvers 0,76 ha -
sa-6 specifieke vorm van agrarisch - 6 Gientjesweg 2 Drempt boerderijwinkel 50 -
sa-13 specifieke vorm van agrarisch - 13 Prinsenmaatweg 1-3 Rha boerderijwinkel met groente, fruit en streekproducten; opslagruimte/koelcellen voor groente- en fruitopslag derden 60 winkel; 872 opslagruimte

2
sa-9 specifieke vorm van agrarisch - 9 Rozenstraat 5-5a Baak Metaalbewerkingsbedrijf 520 2
sa-7 specifieke vorm van agrarisch - 7 Toverstraat 14 Baak Veehandel en stalling vrachtwagen 245

-

* De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 28 augustus 2013 met nummer 201208111/1/R2 het besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst van 28 juni 2012 waarbij het bestemmingsplan 'Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel' is vastgesteld, vernietigd voor zover dit besluit niet voorziet in de juiste hoeveelheid bedrijfswoningen in de bij de functie-

aanduidingen behorende tabel voor de plandelen ter plaatse van het perceel Beukenlaan 18 - 20 te Baak.

Ook is het besluit vernietigd voor zover het voor het perceel Beukenlaan 18-20 voorziet in de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-1' in de hier direct bovenstaande tabel en het niet voorziet in die functieaanduiding voor het perceel Beukenlaan 18 in de bij artikel 3, lid 3.1.2, onder a, behorende tabel.

b Bouwvlak     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak” zijn agrarische bedrijven toegestaan. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

c Landschapswaarden     

De gronden zijn tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden, zoals:

  1. het behoud van open essen en gave broekgebieden, afwisseling van landgoederen, bouwland en grotere bossen, karakteristiek verspreide bebouwing en het behoud van rivierduin met micro-reliëf;
  2. waardevol open gebied, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 2';
  3. historische verkaveling, bestaande uit de instandhouding van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen, grote landschappelijke-esthetische en geomorfologische waarden en de recreatieve belevingswaarde en van het milieu van de natuurlijke leefgemeenschappen;
  4. aardkundig waardevol gebied, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1' ter instandhouding van het aardkundig waardevol gebied;
  5. instandhouding van aanwezige landschapselementen.
d Extensief recreatief medegebruik     

De gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied, zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.

e Nevenactiviteiten     

Maximaal 350 m² van de oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van nevenfuncties, zoals bedoeld in Bijlage mits:

  1. geen sprake is van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
  2. geen detailhandel plaatsvindt anders dan detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten tot een maximale oppervlakte van 25 m²;
  3. in afwijking van het bepaalde onder e geldt voor de categorie “Dagrecreatie” in Bijlage 1 Toegelaten functies voor catering, café, restaurant, eethuis, ijssalon, terras/ theetuin en theeschenkerij een maximale oppervlakte van 50 m²;
  4. niet meer dan 50% van de bebouwing wordt gebruikt;
  5. in afwijking van het bepaalde in het voorgaande onder a. geldt voor de uitoefening van bestaande nevenfuncties bij agrarische bedrijven die een grotere oppervlakte beslaan dan de toegestane oppervlakte, dat deze uitsluitend zijn toegestaan bij agrarische bedrijven, zoals weergegeven in de tabel a Agrarische bedrijven met bestaande nevenfuncties in 3.1.2 onder a. De in de tabel a in 3.1.2 onder a opgenomen oppervlakte geldt als maximum.
f Intensieve veehouderij(tak)     

Ten aanzien van een intensieve veehouderij(tak) geldt het volgende:

  1. Agrarische bedrijven mogen maximaal 1 ha van het bouwvlak gebruiken voor een bestaande intensieve veehouderij(tak), de hervestiging van of omschakeling naar een intensieve veehouderij(tak). Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' is echter geen intensieve veehouderij(tak) toegestaan, met uitzondering van de in de onderstaande tabel opgenomen aanduiding, te weten een intensieve veehouderij(tak) in extensiveringsgebied; hier geldt de bestaande oppervlakte ten behoeve van een intensieve veehouderij(tak) als maximum, zoals opgenomen in onderstaande tabel;

Afkorting Aanduiding Adres Plaats Omschrijving Maximaal toegestane oppervlakte in m² excl bw
(sa-iv1) specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij 1 Loenhorsterweg 9 Hummelo Vleesvarkens, melkkoeien, vrouwelijk jongvee, vlees- en opfokkonijnen en paarden 840 plus 62 mestopslag en 338 mestbassin
(sa-iv2) specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij 2 Rijksweg 107 Hummelo Mestvarkens en vrouwelijk jongvee 1115 plus 440 kuilvoeropslag, 387 mestbassin

  1. In afwijking van het bepaalde onder 1. geldt, indien de bestaande oppervlakte van het deel van het bouwvlak dat gebruikt wordt voor de intensieve veehouderij meer dan 1 ha bedraagt, deze oppervlakte met het bijbehorend aantal dierplaatsen als maximum.
  2. In afwijking van het bepaalde onder 1. geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij uitgesloten' omschakeling naar of hervestiging van een intensieve veehouderij niet is toegestaan.
  3. Hervestiging van intensieve veehouderij(tak) en de omschakeling naar intensieve veehouderijen in het extensiveringsgebied, ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', is niet toegelaten.
g Teeltondersteunende voorzieningen     

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. Uitsluitend bij grondgebonden agrarische bedrijfsvoering zijn teeltondersteunende voorzieningen toegestaan.
  2. Lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegelaten.
  3. Lage permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegelaten en met een maximale oppervlakte van 1000 m2.
  4. Hoge permanente/tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegelaten en met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 500 m².
h Glastuinbouw     

Omschakeling naar of hervestiging van een glastuinbouwbedrijf is niet toegestaan.

i Boom-, sier- en fruitteelt     

Boom-, sier- en fruitteeltkwekerijen zijn niet toegestaan in waardevol open gebied, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 2'.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Situering gebouwen     

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het 'bouwvlak'.

3.2.3 Maatvoering begraafplaats     

Voor bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' geldt de volgende bepaling:

  1. de oppervlakte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 16 m².
3.2.4 Bedrijfswoning     

In afwijking van het bepaalde in 3.2.7 gelden voor bedrijfswoningen de volgende bepalingen:

  1. Binnen het 'bouwvlak' mag uitsluitend één bedrijfswoning worden opgericht, met dien verstande dat buiten het 'bouwvlak' uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' één bedrijfswoning mag worden opgericht. De bedrijfswoning mag uitsluitend worden gesitueerd in een hoofdgebouw.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan.
  3. In afwijking van het bepaalde onder a eerste zin, zijn, ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' uitsluitend het ter plaatse aangeduide aantal woningen toegestaan. De bedrijfswoningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gesitueerd; de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande situatie is normstellend. Voor vermindering van het aantal wooneenheden binnen één hoofdgebouw dient de wijzigingsprocedure als bedoeld in te worden gevolgd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 28 augustus 2013 met nummer 201208111/1/R2 het besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst van 28 juni 2012 waarbij het bestemmingsplan 'Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel' is vastgesteld, vernietigd voor zover dit besluit niet voorziet in de aanduiding 'aantal wooneenheden-2' voor de plandelen ter plaatse van de percelen Emmerweg 7-9 te Steenderen en Rhabergseweg 17/17A te Rha.

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
  3. De inhoud van het hoofdgebouw (tezamen met aan- en uitbouwen), waarbinnen de bedrijfswoning(en) is/zijn gesitueerd, bedraagt maximaal 750 m³; indien en voorzover het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan een grotere inhoud heeft dan 750 m³, geldt de grotere inhoud als maximum.
3.2.5 Herbouw van bedrijfswoningen     

Herbouw van bestaande bedrijfswoningen is, voor zover het de situering van de bedrijfswoning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  1. de herbouw plaatsvindt binnen het bouwvlak;
  2. herbouw plaatsvindt in de bestaande bouwwijze.
3.2.6 Bijgebouwen bij bedrijfswoning     

Voor het bouwen van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen bij woningen, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bebouwde oppervlakte van bijgebouwen mag per woning in totaal maximaal 100 m2 bedragen.
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
3.2.7 Maatvoering bedrijfsgebouwen     

Bedrijfsgebouwen dienen te voldoen aan de volgende maatvoering:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
3.2.8 Bouwen t.b.v. intensieve veehouderij     

Voor het bouwen ten behoeve van een intensieve veehouderij(tak) binnen het bouwvlak, geldt het volgende:

  1. het bouwen ten behoeve van een intensieve veehouderij(tak) mag niet leiden tot een grotere gebruiksoppervlakte voor die intensieve veehouderij(tak) dan 1 ha;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt voor intensieve veehouderijen in extensiveringsgebied, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij 1' en 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij 2', uitbreiding van de bebouwde oppervlakte ten behoeve van een intensieve veehouderij(tak) uitsluitend is toegestaan na verlening van omgevingsvergunning als opgenomen in 3.4.4.
3.2.9 Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  1. De goothoogte van een mestsilo mag niet meer bedragen dan 4 m.
  2. De bouwhoogte van een mestsilo mag niet meer bedragen dan 8,5 m.
  3. De hoogte van overige silo's mag niet meer bedragen dan 12 m.
  4. De hoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m.
  5. De goothoogte van een hooiberg mag niet meer bedragen dan 6 m.
  6. De bouwhoogte van een hooiberg mag niet meer bedragen dan 9 m.
  7. De bebouwde oppervlakte van een hooiberg mag niet meer bedragen dan 36 m2.
  8. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 6 m.
3.2.10 Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten bouwvlak     

Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak is uitsluitend toegestaan ten behoeve van:

  1. het agrarisch grondgebruik, met een maximale bouwhoogte van 3 m, met dien verstande dat sleufsilo's en kassen niet zijn toegestaan;
  2. het plaatsen van perceelafscheidingen tot een maximale hoogte van 1,5 m;
  3. het extensief recreatief medegebruik zoals banken, bewegwijzering, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m;
  4. een paardenbak is niet toegestaan.

 

3.3 Nadere eisen     

3.3.1 Nadere eisen i.v.m. monumenten     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen, waarop blijkens vermelding in Bijlage 2 Monumenten Inventarisatie Project of Bijlage 3 Nieuw aangewezen waardevolle bebouwing, Bijlage 4 of Bijlage 5 Gemeentelijke monumenten reeds een rijksmonument, een gemeentelijk monument of karakteristieke/monumentale bebouwing aanwezig is. Tevens kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering van nieuw op te richten bebouwing in de onmiddellijke nabijheid van eerdergenoemde percelen. Deze nadere eisen kunnen worden gesteld om te voorkomen dat de cultuurhistorische waarde van de bestaande bebouwing, onevenredig wordt aangetast.

3.3.2 Nadere eisen i.v.m. landschapswaarden     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen met het oog op de bescherming van de landschapswaarden, als bedoeld in 3.1.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Omgevingsvergunning hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten bouwvlak     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de in de regels genoemde hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de hoogte bedraagt niet meer dan 4 m;
  2. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  3. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen als omschreven in 3.1.
3.4.2 Omgevingsvergunning schuilgelegenheid     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, teneinde buiten het bouwvlak een schuilgelegenheid toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. De schuilgelegenheid is uitsluitend bestemd voor mens en/of dier.
  2. De bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal 30 m².
  3. De hoogte bedraagt maximaal 4 m.
  4. Het aantal schuilgelegenheden bedraagt maximaal 1 per hectare.
  5. De bebouwing kan, gezien de specifieke functie, niet binnen het bouwvlak worden geplaatst.
  6. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.4.3 Omgevingsvergunning hoogte bedrijfsgebouwen     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.7, teneinde de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen te vergroten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m;
  2. de vergroting van de hoogte is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering;
  3. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.4.4 Omgevingsvergunning bebouwde oppervlakte intensieve veehouderij in extensiveringsgebied     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.8, teneinde de bebouwde oppervlakte te vergroten voor een intensieve veehouderij(tak) in extensiveringsgebied, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij 1' en 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij 2', mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de uitbreiding van de bebouwde oppervlakte mag niet groter zijn dan maximaal 10% van het bestaande gebruik, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1 ha tenzij het bepaalde onder b. een grotere oppervlakte noodzakelijk maakt;
  2. de uitbreiding van de bebouwde oppervlakte is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid;
  3. het aanwezige aantal dierplaatsen neemt niet toe;
  4. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door burgemeester en wethouders goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.4.5 Omgevingsvergunning sleufsilo buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.10 onder a., teneinde buiten het bouwvlak een sleufsilo toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. De sleufsilo wordt direct aangrenzend aan het bouwvlak gebouwd.
  2. De hoogte bedraagt maximaal 2 m.
  3. De oppervlakte bedraagt maximaal 500 m².
  4. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
  5. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.4.6 Omgevingsvergunning paardenbak buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.10 onder d, teneinde buiten het bouwvlak een paardenbak toe te staan, ten behoeve van deze bestemming dan wel de bestemming Wonen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. Situering binnen het bouwvlak danwel het bestemmingsvlak Wonen is redelijkerwijs niet mogelijk.
  2. Indien een paardenbak ten behoeve van deze bestemming wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend aan het eigen bouwvlak opgericht; indien een paardenbak ten behoeve van de bestemming Wonen wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend of binnen een afstand van 50 m van dat bestemmingsvlak Wonen opgericht.
  3. De oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 1500 m².
  4. De afstand van de paardenbak tot de bouwperceelgrens van woningen van derden bedraagt ten minste 50 m.
  5. De activiteit leidt niet tot extra (licht)hinder voor omwonenden.
  6. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
3.4.7 Omgevingsvergunning maatvoering     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde maten, als opgenomen in 3.2, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de afwijking van de genoemde maat/maten is noodzakelijk ten gevolge van eisen uit het Bouwbesluit;
  2. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten, met dien verstande dat niet mag worden afgeweken van de inhoudsmaat van bedrijfswoningen kan worden verleend;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de woonsituatie;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  6. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1;
  9. er kan en/of er is niet reeds op grond van een andere omgevingsvergunningsbepaling omgevingsvergunning worden verleend.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

3.5.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. groepskamperen;
  2. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning of als afhankelijke woonruimte;
  3. het verwijderen van een pad of het ongeschikt maken als recreatieve route, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1';
  4. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor de opslag van hooibalen, al dan niet verpakt in folie, gedurende een periode langer dan 6 weken;
  5. huisvesting van tijdelijke werknemers die werken op structurele arbeidsplaatsen, te weten een arbeidsplaats die langer dan 6 maanden beschikbaar is en tijdelijke arbeidsplaatsen;
  6. een glastuinbouwbedrijf.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

3.6.1 Omgevingsvergunning van de lijst toegelaten functies     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde toegelaten functies voor milieuhygiënisch vergelijkbare functies, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. Uitsluitend functies worden toegelaten, die in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar zijn met de in Bijlage 1 Toegelaten functies genoemde functies.
  2. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats.
  3. De toegelaten oppervlakte voor de nevenactiviteit bedraagt maximaal 350 m².
  4. Er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking.
  5. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  6. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
  7. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.6.2 Omgevingsvergunning minicampings en kleinschalige kampeerterreinen     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van bestaande en nieuwe minicampings en kleinschalige kampeerterreinen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

Algemene criteria minicamping:

  1. De minicamping of het kleinschalige kampeerterrein wordt gesitueerd binnen het bouwvlak.
  2. De bebouwde oppervlakte ten behoeve van bebouwing voor deze voorziening bedraagt maximaal 75 m².
  3. Voor trekkershutten gelden de volgende bepalingen:
    1. Per 10 kampeerplaatsen is 1 trekkershut toegestaan met een absoluut maximum van 3 trekkershutten.
    2. De bebouwde oppervlakte mag per trekkershut niet meer bedragen dan 16 m2.
    3. De trekkershutten tellen mee in het totale aantal kampeerplaatsen en in het toegestane bebouwde oppervlak.
  4. Stacaravans of chalets zijn niet toegestaan.
  5. De voorziening, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing.
  6. De voorziening is uitsluitend toegestaan tijdens het kampeerseizoen.
  7. Op eigen terrein dient in de parkeerbehoefte te worden voorzien.
  8. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse.
  9. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  10. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
  11. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.

Specifieke criteria bestaande minicampings of kleinschalige kampeerterreinen:

  1. Het aantal kampeerplaatsen voor bestaande terreinen mag worden uitgebreid tot maximaal 30 ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief ontwikkelingsgebied' te weten het recreatief ontwikkelingsgebied, en het deel dat niet is aangeduid met 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief restrictief gebied' of 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief ontwikkelingsgebied', te weten het overig landelijk gebied.
  2. Maximaal 15 plaatsen zijn toegestaan op bestaande minicampings ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief restrictief gebied' te weten recreatief restrictief gebied.

Specifieke criteria nieuwe minicampings of uitbreiden tot kleinschalige kampeerterreinen:

  1. Een nieuwe minicamping of uitbreiden tot kleinschalig kampeerterrein is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief ontwikkelingsgebied', alsmede in het deel dat niet is aangeduid met 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief restrictief gebied' of 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief ontwikkelingsgebied', te weten het overig landelijk gebied.
  2. Voor het uitbreiden tot een kleinschalig kampeerterrein geldt een norm van maximaal 30 kampeerplaatsen.
  3. Voor een nieuwe minicamping of uitbreiden tot een kleinschalig kampeerterrein op de gronden die niet zijn aangeduid met de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief restrictief gebied' of 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief ontwikkelingsgebied', te weten overig landelijk gebied, geldt dat de minicamping of het kleinschalig kampeerterrein is gelegen op een locatie aan of in de directe nabijheid van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1', te weten nationale en regionale wandel-, fiets-, en/of ruiterroutes.

Specifieke criteria, in aanvulling op het bepaalde onder a, ten behoeve van minicamping of kleinschalig kampeerterrein buiten het bouwvlak:

  1. Indien de minicamping of het kleinschalige kampeerterrein niet volledig binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak Wonen kan worden gerealiseerd, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen om de standplaatsen in aansluiting op het bouwvlak of het bestemmingsvlak te realiseren.
  2. De in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  3. Bovengenoemde algemene en specifieke criteria zijn van overeenkomstig van toepassing.
3.6.3 Omgevingsvergunning groepskamperen en bed&breakfast     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het gebruik van gronden ten behoeve van groepskamperen of een bed&breakfast, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. Het groepskamperen is uitsluitend toegestaan op minicampings, ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief restrictief gebied' en 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief ontwikkelingsgebied', te weten recreatieve zone 2 en 3 gedurende een korte aaneengesloten periode met maximaal 50 personen.
  2. Het geniet de voorkeur dat voor bed&breakfast karakteristiek of monumentale gebouwen worden gebruikt, als opgenomen in Bijlage 2 of Bijlage 3 Nieuw aangewezen waardevolle bebouwing, Bijlage 4 Rijksmonumenten of Bijlage 5.
  3. De voor bed&breakfast gebruikte oppervlakte mag niet meer bedragen dan 500 m2.
  4. Aangetoond dient te worden dat de bestaande natuurwaarden niet worden verstoord en aangetast.
  5. Op eigen terrein dient in de parkeerbehoefte te worden voorzien.
  6. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse.
  7. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  8. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
  9. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.6.4 Omgevingsvergunning combinatie van recreatieve activiteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels teneinde een combinatie van recreatieve activiteiten als nevenfunctie, als bedoeld in Bijlage 1 Toegelaten functies, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. Ten behoeve van recreatiewoningen, recreatie-appartementen, bed and breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkerhutten met een maximum van 3 en minicamping en kleinschalige kampeerterreinen is een maximale oppervlakte van 500 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke bebouwing toegelaten. Binnen deze maat kan maximaal 50 m² bebouwing benut worden voor kleinschalige horecavoorzieningen.
  2. Recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden.
  3. Kleinschalige nieuwbouw moet aansluiten bij de bestaande karakteristieken. De oppervlakte van de nieuwbouw wordt gecompenseerd door sloop van niet- karakteristieke bebouwing.
  4. De vereveningsbijdrage bij “karakteristieke/monumentale gebouwen” bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen.
  5. De vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.
  6. De initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen.
  7. Maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwvlak mag worden ingezet voor deze recreatieve functies.
  8. Het aantal kampeerplaatsen bedraagt maximaal 30.
  9. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  10. Buitenopslag is niet toegestaan.
  11. Functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen.
  12. Op eigen terrein dient in de parkeerbehoefte te worden voorzien.
  13. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse.
  14. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  15. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
  16. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.

Binnen het kader van deze omgevingsvergunningsmogelijkheid is het mogelijk de ene bestaande recreatieve functie om te zetten in een andere recreatieve functie.

3.6.5 Omgevingsvergunning oppervlakte toegelaten nevenfuncties     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels teneinde in karakteristieke/monumentale gebouwen en overige gebouwen, nevenfuncties als hieronder genoemd, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. De nevenfunctie is in Bijlage 1 Toegelaten functies aangeduid met 'N'.
  2. Op eigen terrein dient in de parkeerbehoefte te worden voorzien.
  3. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse.
  4. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  5. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
  6. Onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de nevenfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit mag worden gebruikt:
    1. Dagrecreatie met een oppervlakte van maximaal 750 m2.
    2. Zorg met een oppervlakte van maximaal 750 m2.
    3. Opslag met een oppervlakte van maximaal 500 m2.
    4. Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie met een oppervlakte van maximaal 500 m2.
  7. De toegelaten nevenactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1 Toegelaten functies, vinden plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering.
  8. Functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen.
  9. De vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen als opgenomen in Bijlage 2 Monumenten Inventarisatie Project of Bijlage 3 Nieuw aangewezen waardevolle bebouwing bestaat uit de instandhouding van deze karakteristieke/monumentale gebouwen.
  10. De vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.
  11. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  12. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.6.6 Omgevingsvergunning opslaan hooibalen buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.1 ten behoeve van het opslaan van hooibalen buiten de aanduiding 'bouwvlak' gedurende een periode langer dan 6 weken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de hooibalen worden direct grenzend aan de aanduiding 'bouwvlak' opgeslagen;
  2. de hoogte en oppervlakte bedragen respectievelijk maximaal 2 meter en 100 m²;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1;
  4. de opslag dient landschappelijk te worden ingepast.
3.6.7 Omgevingsvergunning mestvergisting     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.1 voor het op eigen erf en ten behoeve van het eigen bedrijf bewerken en verwerken van mest met behulp van een mestvergistingsinstallatie, mits wordt aangetoond dat:

  1. sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  2. de mestbe- en verwerking geen zelfstandige bedrijfsactiviteit is;
  3. de capaciteit van de installatie niet groter is dan 36.000 ton per jaar;
  4. geen onevenredige verkeerstoename plaatsvindt;
  5. het gebruik gelet op milieuhygiënische eisen redelijkheidshalve inpasbaar is, geen onevenredige afbreuk aan de landschappelijke waarden wordt gedaan;
  6. de activiteit uitsluitend binnen het bouwblok mag plaatsvinden.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.7.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren die mogelijk gevolgen hebben voor bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding:

  1. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  2. graven, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1', te weten aardkundig waardevol gebied;
  3. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  4. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen en het slaan van putten;
  5. aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  6. aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardigen groter dan 200 m2;
  7. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken;
  8. diepploegen;
  9. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen van bomen tengevolge kunnen hebben;
  10. het beplanten van gronden met houtgewas, voorzover het houtgewas betreft dat hoger opgaat dan 1 m, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1' en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 2';
  11. het wijzigen van het verkavelingspatroon.
3.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agrarisch) gebruik en onderhoud;
  2. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werken en werkzaamheden binnen het 'bouwvlak';
  4. de aanleg van verharde kavelpaden ter ontsluiting van agrarische gronden;
  5. werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand benodigd is.
3.7.3 Voorwaarden     

De in 3.7.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan:

  1. voor de bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 2' mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het reliëfrijke karakter van de bolle akkers en de openheid van de open akkers mag niet onevenredig worden aangetast;
  3. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het historische verkavelingspatroon;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de overige aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid     

3.8.1 Wijziging vergroting en/of vormverandering bouwvlak     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde het aangeduide 'bouwvlak' te vergroten en/of van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. Ingeval van uitbreiding van het bouwvlak dient vooraf advies te worden ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige op het gebied van agrarische bouwaanvragen.
  2. Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.
  3. De maximale oppervlakte van het bouwvlak mag na vergroting en/of vormverandering niet meer bedragen dan 1,5 ha of niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt dan 1,5 ha. . De maximale oppervlakte voor intensieve veehouderij(takken) blijft overigens 1 ha.
  4. In afwijking van het bepaalde onder c. geldt dat de uitbreiding van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij ...(numeriek)', te weten ten behoeve van een intensieve veehouderij(tak) in het extensiveringsgebied, uitsluitend is toegelaten in het kader van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid. Ditzelfde geldt voor intensieve veehouderij(takken) buiten de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', waarbij de maximale maat van 1 ha wordt overschreden. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
    1. de uitbreiding is noodzakelijk om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid en
    2. het aantal dierplaatsen binnen de intensieve veehouderij neemt niet toe;
  5. Indien er sprake is van ligging in het waardevol landschap, te weten buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1' en buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 2', mogen er geen significante negatieve effecten voor het waardevol landschap plaatsvinden.
  6. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
  7. Er mogen vanuit oogpunt van natuurwetgeving geen belemmeringen bestaan.
  8. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.8.2 Wijziging vergroting en/of vormverandering bouwvlak intensieve veehouderij ontwikkelingslocaties verwevingsgebied     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde in het deel dat niet is aangeduid met 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', te weten het verwevingsgebied, het aangeduide 'bouwvlak' ten behoeve van intensieve veehouderij te vergroten en/of van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. Het bestaande agrarische bouwperceel, te weten de aanduiding 'bouwvlak', biedt onvoldoende ruimte voor de voorgenomen uitbreiding. De maximale toegestane oppervlakte bedraagt 1,5 ha.
  2. Bij aanvraag dient een actueel bedrijfsontwikkelingsplan overlegd te worden. Hierbij kan gevraagd worden voldoende zekerheid omtrent de financiering van de voorgenomen uitbreiding te geven.
  3. De omgevingsruimte maakt een groei van het bedrijf tot minimaal 125 NGE - Nederlandse Grootte Eenheid- (circa 2.500 mestvarkens) mogelijk (stank en ammoniak); de noodzakelijke omgevingsruimte wordt bepaald op basis van het soort dieren dat op het bedrijf gehouden gaat worden.
  4. Voorts dient te worden voldaan aan de criteria voor ontwikkelingslocaties in verwevingsgebieden uit bijlage 5, eerste kolom van het reconstructieplan Achterhoek en Liemers.
  5. Binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag worden gebruikt voor het houden van dieren ten behoeve van een intensieve veehouderij met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op pluimveehouderijen, waarvoor maximaal twee bouwlagen zijn toegestaan.
  6. Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid.
  7. Er dient in ieder geval onderzoek te worden verricht naar flora en fauna.
  8. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waartoe in ieder geval dient te worden aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat op het gebied van geur, geluid en luchtkwaliteit.
  9. Ingeval van uitbreiding van het bouwvlak dient vooraf advies te worden ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige op het gebied van agrarische bouwaanvragen.
  10. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
  11. Er mogen vanuit oogpunt van natuurwetgeving geen belemmeringen bestaan.
  12. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.8.3 Wijziging concentratie intensieve veehouderijtakken     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een concentratie van intensieve veehouderijtakken van één bedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. Het gaat om bestaande intensieve veehouderijtakken van één bedrijf in het verwevings- of extensiveringsgebied, die geconcentreerd worden op een bestaande locatie in het verwevingsgebied waar reeds een intensieve veehouderij(tak) aanwezig is.
  2. De intensieve veehouderijtak op de andere locaties in het verwevings- of extensiveringsgebied wordt beëindigd.
  3. Er is sprake van duidelijke milieuwinst en andere belangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
  4. Uitbreiding van het agrarische bouwvlak ten behoeve van de intensieve veehouderij tot meer dan 1 ha is mogelijk.
  5. Bij aanvraag dient een actueel bedrijfsontwikkelingsplan overlegd te worden. Hierbij kan gevraagd worden voldoende zekerheid omtrent de financiering van de voorgenomen uitbreiding te geven.
  6. De omgevingsruimte maakt een groei van het bedrijf tot minimaal 125 NGE - Nederlandse Grootte Eenheid- (circa 2.500 mestvarkens) mogelijk (stank en ammoniak). De noodzakelijke omgevingsruimte wordt bepaald op basis van het soort dieren dat op het bedrijf gehouden gaat worden.
  7. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, blijkens een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan.
  8. Voorts dient te worden voldaan aan de criteria voor ontwikkelingslocaties in verwevingsgebied en uit bijlage 5, eerste kolom van het reconstructieplan Achterhoek en Liemers.
  9. Binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag worden gebruikt voor het houden van dieren ten behoeve van een intensieve veehouderij met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op pluimveehouderijen, waarvoor maximaal twee bouwlagen zijn toegestaan.
  10. Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid.
  11. Er dient in ieder geval onderzoek te worden verricht naar flora en fauna.
  12. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waartoe in ieder geval dient te worden aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat op het gebied van geur, geluid en luchtkwaliteit.
  13. Indien er sprake is van ligging in het waardevol landschap, te weten buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1' en buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 2', mogen er geen significante negatieve effecten voor het waardevol landschap plaatsvinden.
  14. Er mogen vanuit oogpunt van natuurwetgeving geen belemmeringen bestaan.
  15. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.8.4 Wijziging in bestemming Bos of Natuur     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming of op te nemen ten behoeve van de realisering van de ecologische verbindingszones, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het plan versterkt de bestaande landschapsstructuur en EHS en past in het landschapsbeleid van de gemeente en het Gebiedsplan natuur en landschap van de provincie;
  2. de bestemmingswijziging komt tot stand op basis van vrijwilligheid;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
3.8.5 Wijziging in bestemming Wonen     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming Wonen op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. Bij hergebruik dient minimaal 500 m2 van de niet-karakteristieke bebouwing te worden gesloopt. In ieder geval moet het voormalige agrarische hoofdgebouw, waarin de bedrijfswoning is gelegen, voor de nieuwe woningen worden gebruikt. De woningen moeten zoveel mogelijk worden gerealiseerd in één en ten hoogste in twee gebouwen, waarbij naast de reeds bestaande - voormalige - bedrijfswoning(en) maximaal drie extra woningen/wooneenheden gerealiseerd kunnen worden.
  2. Als hergebruik van de aanwezige bedrijfsgebouwen voor wonen niet mogelijk is kan na sloop - met een minimum 1000 m2 - van alle gebouwen, met uitzondering van monumentale en karakteristieke bebouwing, vervangende nieuwbouw plaatsvinden in de vorm van een vrijstaande woning of maximaal drie woningen/wooneenheden in een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte.
  3. De woningen moeten een inhoud hebben van minimaal 300 m³ per woning. De maximale inhoudsmaat voor een vrijstaande woning bedraagt 750 m3.
  4. Alle overige bebouwing die niet voor de woning(en) kan worden ingericht (b.v. als bijgebouw) moet worden gesloopt. De karakteristieke gebouwen dienen te worden gehandhaafd.
  5. In beginsel dient verevening in de vorm van een minimale reductie van 50 % van de bebouwde oppervlakte van niet-karakteristieke gebouwen op het bouwvlak te worden gerealiseerd. De bestaande woning en de bijgebouwen ten behoeve van het wonen niet meegerekend en buiten de berekening gelaten.
  6. Andere vormen van verevening kunnen bestaan uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing, verbetering van de infrastructuur, aanleg van recreatieve voorzieningen of een financiële bijdrage.
  7. De voormalige bestaande agrarische functie mag tot een maximale oppervlakte van 200 m² worden voortgezet ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren.
  8. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  9. De woningen moeten op verantwoorde wijze milieuhygiënisch inpasbaar zijn. Daarbij geldt dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van de geluidbelasting op de gevel danwel een verkregen ontheffing op basis van de Wet geluidhinder.
  10. De initiatiefnemer overlegt een inrichtingsplan waarop hij de vormgeving van de gebouwen en de inrichting van zijn erf verantwoordt.
  11. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
  12. Het initiatief moet passen binnen het gemeentelijk kwalitatief woonprogramma c.q. gemeentelijke woonvisie.
  13. De bepalingen in Artikel 4 Wonen zijn van overeenkomstige toepassing.
3.8.6 Wijziging t.b.v. grotere oppervlakte toegelaten nevenfuncties     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming teneinde in karakteristieke/ monumentale gebouwen en overige gebouwen een grotere oppervlakte aan nevenfuncties, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. De nevenfunctie is in Bijlage 1 Toegelaten functies aangeduid met 'N'.
  2. Op eigen terrein dient in de parkeerbehoefte te worden voorzien.
  3. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse.
  4. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  5. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
  6. Onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de nevenfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit mag worden gebruikt:
    1. Opslag met een oppervlakte van maximaal 750 m2.
    2. Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie met een oppervlakte van maximaal 750 m2.
  7. De toegelaten nevenactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1 Toegelaten functies, vinden plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering.
  8. Functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen.
  9. De vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen als opgenomen in Bijlage 2 Monumenten Inventarisatie Project of Bijlage 3 Nieuw aangewezen waardevolle bebouwing bestaat uit de instandhouding van deze karakteristieke/monumentale gebouwen.
  10. De vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.
  11. Parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf.
  12. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  13. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.8.7 Wijziging t.b.v. toegelaten hoofdfuncties     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een bestemming op te nemen die past bij de onderstaande toe te laten functies, teneinde in karakteristieke/ monumentale gebouwen en overige gebouwen een nieuwe hoofdfunctie, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. De hoofdfunctie is in Bijlage 1 Toegelaten functies aangeduid met 'H'.
  2. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse.
  3. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
  4. Onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de hoofdfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de hoofdactiviteit mag worden gebruikt:
    1. Dagrecreatie met een oppervlakte van maximaal 750 m2.
    2. Zorg met een oppervlakte van maximaal 900 m2.
    3. Opslag met een oppervlakte van maximaal 750 m2.
    4. Overige nieuwe economische dragers als hoofdfunctie met een oppervlakte van maximaal 750 m2.
    5. In afwijking van het bepaalde onder 1, 2 en 4 geldt, indien het om één gebouw gaat, de oppervlakte van dit gebouw als maximum.
  5. De woonfunctie van de voormalige agrarische bedrijfswoning blijft gehandhaafd.
  6. Functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen.
  7. De vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen als opgenomen in Bijlage 2 Monumenten Inventarisatie Project of Bijlage 3 Nieuw aangewezen waardevolle bebouwing bestaat uit de instandhouding van deze karakteristieke/monumentale gebouwen.
  8. De vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.
  9. Parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf.
  10. Buitenopslag is niet toegestaan.
  11. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  12. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.8.8 Wijziging Recreatie - Verblijfsrecreatie     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde recreatieve verblijfsdoeleinden te kunnen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. De recreatieve verblijfsdoeleinden mogen uitsluitend bestaan uit recreatiewoningen, recreatie-appartementen, bed and breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3, minicampings en kleinschalige kampeerterreinen.
  2. De oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden is met een maximale oppervlakte van 900 m² toegelaten, bij voorkeur in bestaande karakteristieke gebouwen. Dit is inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen.
  3. Recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden.
  4. Kleinschalige toegestane nieuwbouw moet qua hoogte en maatvoering aansluiten bij de bestaande karakteristieken. De overige niet-karakteristieke bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt.
  5. Bij een voormalig agrarisch bedrijf is de oppervlakte en de vorm van het bestemmingsvlak maximaal gelijk aan die van het voormalige bouwvlak.
  6. De initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen. De wijzigingen op het perceel dienen op landschappelijk verantwoorde wijze te worden ingepast.
  7. Er vindt verevening plaats om te komen tot een kwaliteitsbijdrage. Deze vereveningsbijdrage bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.
  8. Er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking.
  9. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  10. Op eigen terrein dient in de parkeerbehoefte te worden voorzien.
  11. Indien er sprake is van ligging in de het waardevol landschap, te weten buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1' en buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 2', mogen er geen significante negatieve effecten voor het waardevol landschap plaatsvinden.
  12. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.8.9 Wijziging recreatieve route     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een aanduiding ten behoeve van een recreatieve route op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen.
  2. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.8.10 Wijziging vormverandering bestemmingsvlak Recreatie - Verblijfsrecreatie     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde het bestemmingsvlak van de bestemming van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. De noodzaak van de vormverandering dient te worden aan getoond.
  2. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  3. Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.
  4. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
  5. Deze wijzigingsbepaling kan in combinatie met de wijzigingsbepaling, als opgenomen in worden uitgevoerd.
3.8.11 Wijziging aanduiding t.b.v. karakteristieke/monumentale gebouwen     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde gebouwen aan te wijzen als karakteristiek of monumentaal gebouw, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. Vooraf dient advies te worden ingewonnen bij de monumentencommissie.
  2. Op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan wordt de bebouwing aangeduid met de aanduiding “karakteristieke monumentale gebouwen” of aangeduid met “gemeentelijk monument”.
  3. Het perceel met de aangeduide bebouwing wordt opgenomen in Bijlage 5 Gemeentelijke monumenten danwel in Bijlage 3.
  4. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.8.12 Wijziging gezamenlijke mestopslag     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een gezamenlijke mestopslag buiten het bouwvlak mogelijk te maken, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. De mestopslag mag uitsluitend plaatsvinden indien wordt aangetoond dat door de uitvoering van het initiatief geen nadelige effecten optreden voor waardevolle open gebieden waaronder essen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 2'.
  2. De vergroting of het veranderen van vorm van het bouwvlak mag uitsluitend plaatsvinden indien wordt aangetoond dat door de uitvoering van het initiatief geen significante negatieve effecten optreden voor de beschermde soorten en hun leefomgeving.
  3. De locatie is gelegen buiten de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
  4. De bedrijfsmatige noodzaak, de milieutechnische uitvoerbaarheid en de milieuhygiënische toelaatbaarheid worden aangetoond.
  5. De in de omgeving aanwezig functies en waarden worden niet onevenredig geschaad.
  6. De wijzigingen op het perceel dienen op landschappelijk verantwoorde wijze te worden ingepast. De inhoud van de gezamenlijke mestopslag en de hoogte hiervan bedragen respectievelijk maximaal 2500 m3 en 4 m.
  7. De mestopslag wordt gesitueerd binnen een afstand van 50 m van een bouwvlak.
  8. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.

Artikel 4 Wonen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

4.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woondoeleinden;
  2. bestaande nevenactiviteiten bij woondoeleinden als opgenomen in de tabel Nevenactiviteiten bij Wonen in 4.1.2 onder a;
  3. bed&breakfast;
  4. in combinatie met het wonen recreatieve voorzieningen, uitsluitend na verlening van omgevingsvergunning als opgenomen in 4.5.1 en 4.5.2;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

4.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:

a Nevenactiviteiten bij Wonen     

Ter plaatse van de in onderstaande tabel opgenomen aanduiding zijn de onder

'Aard van de nevenactiviteit' opgenomen nevenactiviteiten toegestaan. Daarnaast dient voldaan te worden aan de overige bepalingen in de tabel, behorend bij de betreffende aanduiding:

Afkorting Aanduiding Adres Plaats Aard van de nevenactivit eit Maximaal toegestane gebruiksopp ervlakte in m² excl bw Maximum aantal woningen anders dan 1
sw-1 specifieke vorm van wonen - 1 Bakermarksedijk 15 Baak diëtistenpraktijk 60 -
sw-2 specifieke vorm van wonen - 2 Beukenlaan 6-8 Baak opslag landbouw- werktuigen, opslag boten en watersport- benodigdheden 577

2
sw-7 specifieke vorm van wonen - 7 Bronksestraat 2 Drempt kleinschalig kampeerterrein met 30 kampeerplaatsen 176, waarvan 50 gelieerde horeca, 25 verkooppunt streekeigen producten en 25 VVV-servicepunt -
sw-5 specifieke vorm van wonen - 5 Covikseweg 9 Steenderen Glas-in-lood atelier en workshops 154 -
sw-3 specifieke vorm van wonen - 3 Dambroek 5 Baak kantoor adviesbureau in automatisering 55 - *
sw-9 Specifieke vorm van wonen - 9 Dubbeltjesweg 20 Hoog Keppel landhuis met logies in bijgebouwen en berging 248 -
sw-10 Specifieke vorm van wonen - 10 Dubbeltjesweg 22 Hoog Keppel koetshuis met opslag, werkplaats, kantoor en berging 220 -
sw-12 specifieke vorm van wonen - 12 Emmerweg 3 Steenderen ontwerp- en adviesbureau binnenhuisarchitectuur 120 -
sw-14 specifieke vorm van wonen - 14 Hoefkensestraat 16a Drempt In- en verkoop, reparatie van aanhangwagens en paardentrailers; plaatsing van omheiningen/hekwerken 171 -
sw-8 specifieke vorm van wonen - 8 IJsselweg 5 Laag Keppel minicamping met 15 kampeerplaatsen; caravanstalling 245 minicamping; 720 caravanstalling -
sw-15 specifieke vorm van wonen - 15 Landlustweg 25-27 Steenderen kantoor, stalling en opslag 234 -
sw-13 specifieke vorm van wonen - 13 Lankhorsterstraat 32-34 Wichmond minicamping met 15 kampeerplaatsen; caravanstalling 274 minicamping, waarvan 114 gelieerde horeca; 310 caravanstalling 2
sw-6 specifieke vorm van wonen - 6 Olburgseweg 27 Olburgen Opslag motor- en motoronderdelen, stalling boten en werkplaats 652 -
sw-4 specifieke vorm van wonen - 4 Schiphorsterstraat 12 Toldijk opvang kinderen met verstandelijke handicap 50 -
sw-16 specifieke vorm van wonen - 16 Zelhemseweg 26 Hummelo hoveniersbedrijf 80 -
sw-17 specifieke vorm van wonen - 17 Beukenlaan 4 Baak kantoor en werkplaats 118 -
sw-18 specifieke vorm van wonen - 18 Zutphen- Emmerikseweg 54 Baak autoherstelinrichting 90 2

* De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 28 augustus 2013 met nummer 201208111/1/R2 het besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst van 28 juni 2012 waarbij het bestemmingsplan 'Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel' is vastgesteld, vernietigd voor zover dit besluit niet voorziet in de juiste hoeveelheid (bedrijfs)woningen in de bij de functieaanduidingen behorende tabel voor de plandelen ter plaatse van het perceel Dambroek 5 te Baak.

b Bed&breakfast     

Voor bed&breakfast gelden de volgende bepalingen:

  1. de bed&breakfastfunctie is uitsluitend toegestaan in de woning, dus niet in vrijstaande bijgebouwen;
  2. er mogen niet meer dan twee kamers met maximaal 2 bedden worden gebruikt voor de bed&breakfastfunctie.
c Nevenactiviteiten     

Nevenactiviteiten zijn toegestaan in omvang groter dan opgenomen in 4.4.2 voorzover deze zijn opgenomen in de tabel Nevenactiviteiten in 4.1.2 onder a en met een gebruiksoppervlakte van maximaal de in de tabel opgenomen oppervlakte.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan hoofdgebouwen in de vorm van woningen en bij de woning behorende andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

4.2.2 Gebouwen - algemeen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. er mag uitsluitend één hoofdgebouw per bestemmingsvlak worden gesitueerd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' dat, indien en voorzover er meerdere hoofdgebouwen aanwezig zijn ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, deze hoofdgebouwen zijn toegestaan, met als maximum het aangegeven aantal wooneenheden
  3. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds gebouwen aanwezig zijn, dan wel maximaal 1 m buiten deze gebouwen; ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.
4.2.3 Woningen - het hoofdgebouw     

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

  1. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal wooneenheden' is aangegeven, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal woningen is toegestaan. De toegestane woningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gesitueerd; de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande situatie is normstellend. Voor vermindering van het aantal wooneenheden binnen één hoofdgebouw dient de wijzigingsprocedure als bedoeld in te worden gevolgd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 28 augustus 2013 met nummer 201208111/1/R2 het besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst van 28 juni 2012 waarbij het bestemmingsplan 'Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel' is vastgesteld, vernietigd voor zover dit besluit niet voorziet in de aanduiding 'aantal wooneenheden-2' voor de plandelen ter plaatse van de percelen Dollemansstraat 12/12A, Bakermarksedijk 5/5A en Dambroek 5/5A, allen te Baak.

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  3. de inhoud van het hoofdgebouw (tezamen met aan- en uitbouwen), waarbinnen de woning(en) is/zijn gesitueerd, bedraagt maximaal 750 m³; indien en voorzover het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan een grotere inhoud heeft dan 750 m³, geldt de grotere inhoud als maximum; indien en voorzover er ter plaatse door de aanduiding 'maximum volume (m³)' een andere maatvoering is opgenomen, geldt de aangegeven maatvoering als maximum;
  4. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 3 m.
4.2.4 Herbouw van woningen     

Herbouw van bestaande woningen is, voor zover het de situering van de woning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  1. de herbouw plaatsvindt met de bestaande situering;
  2. herbouw plaatsvindt in de bestaande bouwwijze.
4.2.5 Bijgebouwen     

Voor het bouwen van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen bij woningen, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bebouwde oppervlakte van bijgebouwen mag per woning in totaal maximaal 100 m2 bedragen, tenzij ter plaatse van de 'maximum bebouwd oppervlak bijgebouwen (m²)' een andere maatvoering is opgenomen;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  4. de afstand van vrijstaande bijgebouw tot de woning bedraagt maximaal 20 m.
  5. in afwijking van het bepaalde onder a is de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bij de woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2' (sw-2) en 'specifieke vorm van wonen - 17' (sw-17) reeds opgenomen in het in de tabel in 4.1.2 weergegeven 'maximaal toegestane gebruiksoppervlakte in m²'.

4.2.6 Overkappingen     

Voor het bouwen van overkappingen bij woningen, niet zijnde hooibergen, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bebouwde oppervlakte van overkappingen mag per woning in totaal maximaal 30 m2 bedragen;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  3. de afstand van een overkapping tot de woning bedraagt maximaal 20 m.
4.2.7 Hooiberg     

Voor hooibergen bij woningen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bebouwde oppervlakte mag per woning maximaal 36 m2 bedragen;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
  4. de afstand van een hooiberg tot de woning bedraagt maximaal 20 m.
4.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag vóór de voorgevelrooilijn niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat pergola's zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  2. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen binnen de overige gronden mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat afrastering van landbouwgronden is toegestaan met een hoogte van maximaal 1,5 m;
  4. de bouwhoogte van zwembaden mag niet meer dan 0,6 m bedragen;
  5. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

4.3.1 Omgevingsvergunning verplaatsing of herbouw woning buiten bebouwingscontour     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4, teneinde verplaatsing van een woning toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. Er dient op enig punt aansluiting plaats te vinden ter plaatse van de bestaande funderingen; dit betekent dat de nieuwe situering van de te herbouwen woning in ieder geval dient aan te sluiten op de voormalige situering.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a. is het toegestaan de woning volledig buiten de bestaande fundamenten of bebouwingscontour te situeren, indien dit vanuit oogpunt van verkeersveiligheid noodzakelijk is.
  3. De nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig en milieukundig aanvaardbaar.
  4. Door de herbouw wordt het landelijk karakter niet onevenredig aangetast.
  5. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
4.3.2 Omgevingsvergunning vergroten maximum bebouwde oppervlakte bijgebouwen     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.5, teneinde een grotere bebouwde oppervlakte toe te staan. Dit dient in combinatie te gaan met sloop van met vergunning/ legaal gebouwde gebouwen. Hierbij geldt dat karakteristieke bebouwing behouden blijft. De regeling is als volgt:

  1. per aantal vierkante meters gesloopte oppervlakte, minus de al toegestane 100 m2, is 20% extra bebouwde oppervlakte toegestaan;
  2. de in totaal toegestane bebouwde oppervlakte mag echter niet meer bedragen dan 375 m2.
4.3.3 Omgevingsvergunning hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de hoogte bedraagt niet meer dan 4 m;
  2. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming.
4.3.4 Omgevingsvergunning maatvoering     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de afwijking van de genoemde maat/ maten is noodzakelijk ten gevolge van eisen uit het Bouwbesluit;
  2. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten, met dien verstande dat niet kan worden afgeweken voor de inhoudsmaat van woningen kan worden verleend;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de woonsituatie;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  6. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. er kan en/of er is niet reeds op grond van een andere andere omgevingsvergunningsbepaling omgevingsvergunning worden verleend.

4.4 Specifieke gebruiksregels     

4.4.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. een aan huis verbonden bedrijf;
  2. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning of als afhankelijke woonruimte.
4.4.2 Aan huis verbonden beroep     

Het gebruik van een woning en/of bijgebouw voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn mits voldaan wordt aan het volgende:

  1. voor het aan huis verbonden beroep mag maximaal 50 m2 van de bebouwde oppervlakte worden gebruikt, met dien verstande dat dit nooit meer mag bedragen dan 40% van de bebouwde oppervlakte van de woning;
  2. degene die de activiteiten in de woning en/of het bijgebouw zal uitvoeren, is tevens de bewoner van de woning;
  3. de woonfunctie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van het aan huis verbonden beroep is hieraan ondergeschikt.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels     

4.5.1 Omgevingsvergunning minicampings en kleinschalige kampeerterreinen     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van bestaande en nieuwe minicampings en kleinschalige kampeerterreinen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

Algemene criteria:

  1. De functies zijn uitsluitend toegestaan bij een voormalig agrarisch bedrijf.
  2. Een kleinschalig kampeerterrein kan uitsluitend worden toegestaan indien het een uitbreiding van een bestaande minicamping naar een kleinschalig kampeerterrein betreft.

Algemene criteria minicamping:

  1. De minicamping of het kleinschalige kampeerterrein wordt gesitueerd binnen het bestemmingsvlak.
  2. De bebouwde oppervlakte ten behoeve van bebouwing voor deze voorziening bedraagt maximaal 75 m².
  3. Voor trekkershutten gelden de volgende bepalingen:
    1. Per 10 kampeerplaatsen is 1 trekkershut toegestaan met een absoluut maximum van 3 trekkershutten.
    2. De trekkershutten tellen mee in het totale aantal kampeerplaatsen en in het toegestane bebouwde oppervlak.
  4. Stacaravans of chalets zijn niet toegestaan.
  5. De voorziening, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing.
  6. De voorziening is uitsluitend toegestaan tijdens het kampeerseizoen.
  7. Op eigen terrein dient in de parkeerbehoefte te worden voorzien.
  8. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse.
  9. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  10. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
  11. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden.

Specifieke criteria bestaande minicampings of kleinschalige kampeerterreinen:

  1. Het aantal kampeerplaatsen voor bestaande terreinen mag worden uitgebreid tot maximaal 30 ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief ontwikkelingsgebied' te weten het recreatief ontwikkelingsgebied, en het deel dat niet is aangeduid met 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief restrictief gebied' of 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief ontwikkelingsgebied', te weten het overig landelijk gebied.
  2. Maximaal 15 plaatsen zijn toegestaan op bestaande minicampings ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief restrictief gebied' te weten recreatief restrictief gebied.

Specifieke criteria nieuwe minicampings of kleinschalige kampeerterreinen:

  1. Een nieuwe minicamping of uitbreiden tot kleinschalig kampeerterrein is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief ontwikkelingsgebied', alsmede in het deel dat niet is aangeduid met 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief restrictief gebied' of 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief ontwikkelingsgebied', te weten het overig landelijk gebied.
  2. Voor het uitbreiden tot een kleinschalig kampeerterrein geldt een norm van maximaal 30 kampeerplaatsen.
  3. Voor een nieuwe minicamping of uitbreiden tot een kleinschalig kampeerterrein op de gronden die niet zijn aangeduid met de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief restrictief gebied' of 'wro-zone - ontheffingsgebied recreatief ontwikkelingsgebied', te weten overig landelijk gebied, geldt dat de minicamping of het kleinschalig kampeerterrein is gelegen op een locatie aan of in de directe nabijheid van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1', te weten nationale en regionale wandel-, fiets-, en/of ruiterroutes.
4.5.2 Omgevingsvergunning combinatie van recreatieve activiteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels teneinde een combinatie van recreatieve activiteiten als nevenfunctie, als bedoeld in Bijlage 1 Toegelaten functies, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. Ten behoeve van recreatiewoningen, recreatie-appartementen, bed and breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkerhutten met een maximum van 3 en minicamping en kleinschalige kampeerterreinen is een maximale oppervlakte van 500 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke bebouwing toegelaten. Binnen deze maat kan maximaal 50 m² bebouwing benut worden voor kleinschalige horecavoorzieningen.
  2. Er is sprake geweest van een voormalig agrarisch bouwvlak waarvan de bestemming is gewijzigd in een burgerwoning.
  3. Recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden.
  4. Kleinschalige nieuwbouw moet aansluiten bij de bestaande karakteristieken. De oppervlakte van de nieuwbouw wordt gecompenseerd door sloop van niet- karakteristieke bebouwing.
  5. De vereveningsbijdrage bij “karakteristieke/monumentale gebouwen” bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen.
  6. De vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bestemmingsvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.
  7. De initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen.
  8. Maximaal 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag worden ingezet voor deze recreatieve functies.
  9. Het aantal kampeerplaatsen bedraagt maximaal 30.
  10. Buitenopslag is niet toegestaan.
  11. Functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen.
  12. Op eigen terrein dient in de parkeerbehoefte te worden voorzien.
  13. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse.
  14. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  15. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
  16. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden.

Binnen het kader van deze omgevingsvergunningsmogelijkheid is het mogelijk de ene bestaande recreatieve functie om te zetten in een andere recreatieve functie.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid     

4.6.1 Wijziging bouwwijze     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een andere bouwwijze toe te staan, dan de bestaande, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De te realiseren woning(en) dient/dienen te passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.
  2. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  3. Het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
  4. De geluidbelasting vanwege het wegverkeer en/of railverkeer van geluidgevoelige gebouwen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
  5. Uit onderzoek dient te blijken dat de bodemkwaliteit voldoet aan de eisen die woningbouw toestaan.
  6. Uit onderzoek dient te blijken dat de luchtkwaliteit geen belemmering opwerpt voor woningbouw.
  7. Uit onderzoek dient te blijken dat de externe veiligheid voldoende gewaarborgd is
  8. Uit onderzoek dient te blijken dat geen onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden optreedt.
4.6.2 Wijziging Recreatie - Verblijfsrecreatie     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde recreatieve verblijfsdoeleinden te kunnen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan bij burgerwoningen uitsluitend gebruik worden gemaakt indien:
    1. op het moment van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan reeds één van de onder b vermelde recreatieve functies aanwezig is;
    2. het gronden betreft van een voormalig agrarisch bouwvlak met bedrijfsgebouwen.
  2. De recreatieve verblijfsdoeleinden mogen uitsluitend bestaan uit recreatiewoningen, recreatie-appartementen, bed and breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3, minicampings en kleinschalige kampeerterreinen.
  3. De oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden zijn met een maximale oppervlakte van 750 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke gebouwen toegelaten, inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen.
  4. Recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden.
  5. Kleinschalige toegestane nieuwbouw moet qua hoogte en maatvoering aansluiten bij de bestaande karakteristieken. De overige niet-karakteristieke bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt.
  6. De initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen. De wijzigingen op het perceel dienen op landschappelijk verantwoorde wijze te worden ingepast.
  7. Er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking.
  8. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  9. Op eigen terrein dient in de parkeerbehoefte te worden voorzien.
4.6.3 Wijziging extra woningen in voormalige bedrijfsbebouwing     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde extra woningen mogelijk te maken, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. Bij hergebruik dient minimaal 500 m² van de niet-karakteristieke bebouwing te worden gesloopt. In ieder geval moet het voormalige agrarische hoofdgebouw, waarin de woning is gelegen, voor de nieuwe woningen worden gebruikt. De woningen moeten zoveel mogelijk worden gerealiseerd in één en ten hoogste in twee gebouwen, waarbij naast de reeds bestaande - voormalige - bedrijfswoning(en) maximaal drie extra woningen/wooneenheden gerealiseerd kunnen worden.
  2. Als hergebruik van de aanwezige bedrijfsgebouwen voor wonen niet mogelijk is kan na sloop - met een minimum 1000 m² - van alle gebouwen, met uitzondering van monumentale en karakteristieke bebouwing, vervangende nieuwbouw plaatsvinden in de vorm van een vrijstaande woning of maximaal drie woningen/wooneenheden in een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte.
  3. De woningen moeten een inhoud hebben van minimaal 300 m³ per woning. De maximale inhoudsmaat voor een vrijstaande woning bedraagt 750 m³.
  4. Alle overige bebouwing die niet voor de woning(en) kan worden ingericht (b.v. als bijgebouw) moet worden gesloopt. De karakteristieke gebouwen dienen te worden gehandhaafd.
  5. In beginsel dient verevening in de vorm van een minimale reductie van 50 % van de bebouwde oppervlakte van niet-karakteristieke gebouwen op het bestemmingsvlak te worden gerealiseerd. De bestaande woning en bijgebouwen ten behoeve van het wonen niet meegerekend en buiten de berekening gelaten.
  6. Andere vormen van verevening kunnen bestaan uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing, verbetering van de infrastructuur, aanleg van recreatieve voorzieningen of een financiële bijdrage.
  7. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  8. De woningen moeten op verantwoorde wijze milieuhygiënisch inpasbaar zijn. Daarbij geldt dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van de geluidbelasting op de gevel danwel een verkregen ontheffing op basis van de Wet geluidhinder.
  9. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
  10. De initiatiefnemer overlegt een inrichtingsplan waarop hij de vormgeving van de gebouwen en de inrichting van zijn erf verantwoordt.
  11. Het initiatief moet passen binnen het gemeentelijk kwalitatief woonprogramma c.q. gemeentelijke woonvisie.
  12. De bepalingen in Artikel 4 Wonen zijn van overeenkomstige toepassing.
4.6.4 Wijziging t.b.v. toegelaten hoofdfuncties     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde in de bestemming bepalingen op te nemen die passen bij de onderstaande toe te laten functies, teneinde in karakteristieke/ monumentale gebouwen en overige gebouwen een nieuwe hoofdfunctie, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. De woonbestemming is een voormalig agrarisch bedrijf.
  2. De hoofdfunctie is in Bijlage 1 Toegelaten functies aangeduid met 'H'.
  3. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse.
  4. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
  5. Onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de hoofdfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de hoofdactiviteit mag worden gebruikt:
    Hoofdactiviteit A en A-L gebieden A-LN gebieden Natuur
    Dagrecreatie 750 m² 750 m² 750 m²
    Zorg 900 m² 750 m² 750 m²
    Opslag 750 m² 750 m² in EHS- verweving

    500 m² in EHS- verbinding
    --
    Overige 750 m² 750 m² in EHS- verweving

    500 m² in EHS- verbinding
    --
  6. De woonfunctie van de voormalige agrarische bedrijfswoning blijft gehandhaafd.
  7. De vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen als opgenomen in Bijlage 2 Monumenten Inventarisatie Project of Bijlage 3 Nieuw aangewezen waardevolle bebouwing bestaat uit de instandhouding van deze karakteristieke/monumentale gebouwen.
  8. De vereveningsbijdrage bij "overige gebouwen" bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.
  9. Parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf.
  10. Buitenopslag is niet toegestaan.
  11. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  12. De in de tabel aangegeven oppervlakte mag worden gebruikt voor de hoofdfunctie of, indien het om één gebouw gaat, de oppervlakte van dat ene gebouw.

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting 1     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
5.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 5.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

5.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde onder 5.2.1 sub a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 250 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

5.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het onder 5.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
5.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de onder 5.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
5.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 wint deze advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' te wijzigen in '' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 3     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 5.000 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
6.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 6.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde onder 6.2.1 sub a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 5.000 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

6.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 5.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het onder 6.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
6.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de onder 6.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
6.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 wint deze advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' te wijzigen in '' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels     

Artikel 7 Overgangsrecht     

7.1 Overgangsrecht bouwwerken     

7.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
7.1.2 Omgevingsvergunning vergroten inhoud bouwwerk     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van 7.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 7.1.1 met maximaal 10%.

7.1.3 Uitzondering     

Het bepaalde in 7.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik     

7.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

7.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 7.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

7.2.3 Onderbroken gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 7.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

7.2.4 Uitzondering     

Het bepaalde in 7.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het  Buitengebied; Zelhemseweg 37 Hummelo.

Bijlagen     

Bijlage 1 Toegelaten functies     

Bestemmingen

Zone Structuurvisie
Agrarisch Agrarisch met waarden - Landschap Agrarisch met waarden - Natuur en landschap
Multifunctioneel gebied Multifuctioneel gebied met landschapswaarden EHS-verweving / EHS-verbinding Gebiedsgebonden
Functies
1. Verblijfsrecreatie Uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning in afwijking van de gebruiksregels.
* minicampings Ja
* recreatieappartementen Ja
* bed & breakfast Ja
* groepsaccomodatie Ja
* recreatiewoningen Ja
2. Dagrecreatie
* catering1 N/H N/H N Ja
* café1 N/H N/H N
* restaurant1 N/H N/H N/H Ja
* eethuis1 N/H N/H N/H Ja
* ijssalon1 N/H N/H N/H Ja
* terras/theetuin1 N/H N/H N/H Ja
* theeschenkerij1 N/H N/H N/H Ja
* bezoekerscentrum N/H N/H N/H Ja
* paardenpension/stalling N/H N/H N/H Ja
* sauna N/H N/H N/H Nee
* verhuur van:
- paarden N N Ja
- fietsen N N N Ja
- kano's N N N Ja
- trapauto's N N N Ja
3. Zorg
* sociale nevenfunctie op agrarisch bedrijf (resocialisatie, therapie, gehandicapten) N/H N/H N/H
* individuele (para)medische of therapeutische praktijk N/H N/H N/H Ja
* privékliniek N/H N/H N/H
* kuuroord N/H N/H N/H Ja
* dagverblijf N/H N/H N/H Ja
* groepspraktijk N/H N/H N/H Ja
4. Opslag
* caravans / boten N/H N/H N Ja
* inboedel N/H N/H N Ja
* overige opslag N/H N/H N Ja
5. Overige functies
Landbouw verwante functies
Agrarische hulpbedrijven
* loonbedrijven N/H N/H - Ja
* drainagebedrijven N/H N/H - Ja
* veehandelsbedrijven N/H N/H - Ja
toeleverende bedrijven
* spermabank N/H N/H N Nee
* foeragehandel N/H N/H N Nee
* zaai en pootgoed N/H N/H N Ja
* opslag agrarische producten N/H N/H N Ja
* hoefsmederij N/H N/H N Ja
semi-agrarische bedrijven
* hoveniersbedrijven N/H N/H N/H Ja
* boomverzorgingsbedrijven N/H N/H N/H Ja
* natuur- en landschapsbeheer N/H N/H N/H Ja
* bosbouwbedrijven N/H N/H N/H Ja
* tuincentrum N/H N/H - Nee
* vis- escargot- wormkwekerij N/H N/H N/H Ja
manege N/H N/H N/H Ja
huifkarcentrum N/H N/H N/H Ja
Aan huis verbonden beroepen
dierenarts N/H N/H N/H Ja
atelier N/H N/H N/H Ja
overige aan huis verbonden-beroepen N/H N/H N/H Ja
Medisch (verwante) dienstverlening
dierenkliniek N/H N/H N/H Nee
Overige dienstverlening
cursuscentrum N/H N/H N/H Nee
crêche / peuterspeelzaal N/H N/H N/H Nee
museum / tentoonstellingsruimte N/H N/H N/H Ja
dierenasiel / pension N/H N/H N/H Nee
kappersbedrijf N/H N/H N/H Nee
computerservicebedrijf N/H N/H N/H Nee
adviesbureau N/H N/H N/H Ja
geluids- en/of TV-studio N/H N/H N/H Nee
post- en koeriersdiensten N/H N/H N/H Nee
telecommunicatie N/H N/H - Nee
antiekhandel N/H N/H N/H Nee
kunsthandel N/H N/H N/H Nee
Ambachtelijke landbouwproduktverwerkende bedrijven
- slagerij N N N Ja
- vleesverwerking N N N Ja
- zuivelverwerking N N N Ja
- plantaardige

produktverwerking
N N N Ja
- imkerij N/H N/H N/H Ja
- palingrokerij N/H N/H N/H Ja
- wijnmakerij N/H N/H - Ja
- ijsmakerij N/H N/H N/H Ja
- bierbrouwerij N/H N/H N/H Nee
- riet- en vlechtwerk N/H N/H N/H Nee
Overige ambachtelijke bedrijven
bouwbedrijven N/H N/H N Nee
- schildersbedrijven N/H N/H N Nee
- glas in lood zetterijen N/H N/H N Nee
- installatiebedrijven N/H N/H N Nee
- electrotechnisch

installatiebedrijf
N/H N/H N Nee
- dakdekkersbedrijf N/H N/H N Nee
- rietdekkersbedrijf N/H N/H N Ja
houtbewerkingsbedrijven N/H N/H N Nee
- houtzagerij en -schaverij N/H N/H N Ja
- speeltoestellenfabricage N/H N/H N Nee
lasinrichtingen / bankwerkerijen N/H N/H N Nee
vervaardigen medische instrumenten / precisie-instrumenten en orthopedische artikelen N/H N/H N Nee
meubelmakerij / restauratie N/H N/H N Nee
meubelstofferderijen N/H N/H N Nee
vervaardigen en reparatie sieraden N/H N/H N Nee
vervaardigen en reparatie muziekinstrumenten N/H N/H N Nee
spel- en speelgoedfabricage N/H N/H N Nee
textiel
- spinnen en weven van textiel N/H N/H N/H Nee
- vervaardigen van

textielwaren
N/H N/H N/H Nee
- kledingvervaardiging N/H N/H N/H Nee
reparatiebedrijven gebruiksgoederen N/H N/H N/H Nee
pottenbakkerij N/H N/H N/H Nee
natuursteenbewerking beeldhouwerij N/H N/H N/H Nee
zeefdrukkerij N/H N/H N/H Nee
grafische bedrijven N/H N/H N/H Nee
verkoop eigen agrarische producten N N/H N/H Ja

Bijlage 3 Nieuw aangewezen waardevolle bebouwing     

Tijdens looptijd plan in te vullen.