|
Op 26 januari 1989 stelde de gemeenteraad van de voormalige gemeente Ruurlo het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening XXIII (Kampeerterreinen)” vast. Dit bestemmingsplan richtte zich op vier campings in het buitengebied van Ruurlo waaronder het toenmalige vakantieoord 't Sikkeler. Het werd op 1 juni 1989 onherroepelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland (nr. RO89.8112-ROV/G5209).
Voor het overige deel van het gemeentelijk buitengebied stelde de gemeenteraad op 25 april 1996 het bestemmingsplan “Buitengebied 1995” vast. Dit bestemmingsplan kent mogelijkheden om agrarische bestemmingen via een wijziging van het bestemmingsplan om te zetten in een woonbestemming of een bestemming die lichte niet-agrarische bedrijvigheid toelaat. Het bestemmingsplan kent echter géén wijzigingsbevoegdheid voor het omzetten van een bedrijfsmatige bestemming in een woonbestemming.
Genoemde bestemmingsplannen gelden nog steeds. Dit is alleen andere geweest in de periode tussen 18 september 2013 en 27 augustus 2014 toen het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” in werking was. Doordat dit bestemmingsplan op laatstgenoemde datum werd vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zijn deze oude bestemmingsplannen weer van kracht geworden.
Het voorliggende bestemmingsplan richt zich op het toekennen van een woonbestemming aan drie verschillende percelen in het Ruurlose buitengebied. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat herziening van de daar geldende bestemmingsplannen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Zoals gezegd bestaat het plangebied van dit bestemmingsplan uit drie percelen in het buitengebied van Ruurlo. Het gaat daarbij om de percelen:
Afbeelding 1.1: Groenloseweg 64
Afbeelding 1.2: Morsdijk 6
Afbeelding 1.3: Sikkelerweg 6
De drie voorgaande afbeeldingen geven de situatie op deze drie percelen weer (luchtfoto voorjaar 2017). Hieronder is de ligging van de drie percelen aangegeven. Het perceel Sikkelerweg 6 zich ten zuiden van de kern Ruurlo, nabij de gemeentegrens met Bronckhorst en de daar gelegen kern Veldhoek. De twee andere percelen liggen ten zuidoosten van de kern Ruurlo.
Afbeelding 1.4: Ligging van het plangebied (v.l.n.r. Sikkelerweg 6, Morsdijk 6 en Groenloseweg 64)
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat daarbij om het toekennen van gebruiks- en bouwmogelijkheden. De Wet ruimtelijke ordening gaat daarbij uit van toelatingsplanologie waarbij de grondgebruiker de in het bestemmingsplan weergegeven functie mag uitoefenen.
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt daarom het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven over het bebouwen van de gronden en/of het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Morsdijk 6 |
Voor het perceel Morsdijk 6 geldt het bestemmingsplan “Buitengebied 1995” dat daaraan de bestemming 'Agrarisch gebied' met de medebestemming 'Bedrijven' toekent. Via de aanduiding 'B10' op de plankaart mag deze bedrijfsmatige bestemming worden gebruikt voor 'groothandel in ruitersportartikelen'. |
Het perceel Groenloseweg 64 kende volgens het bestemmingsplan “Buitengebied 1995” aanvankelijk een agrarische bestemming waarbij het was voorzien van een agrarisch bouwvlak van 1 ha. Op verzoek van de eigenaar is deze bestemming echter gewijzigd in een bedrijfsmatige bestemming. Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied 1995, wijziging 2003-3” geldt voor dit perceel daarom de bestemming 'Agrarisch gebied' met de medebestemming 'Bedrijven' die mag worden gebruikt ten behoeve van een atelier. | |
Sikkelerweg 6 |
Voor het perceel Sikkelerweg 6 geldt echter het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening XXIII (Kampeerterreinen). De daar aanwezige woning was tot voor ongeveer 10 jaar geleden namelijk in gebruik als bedrijfswoning bij vakantieoord 't Sikkeler. Het perceel behoort dan ook tot een groter gebied met de bestemming 'Kampeercentrum C'. Daarbij geeft de ligging in de 'zône centrale voorzieningen' aan dat de aanwezige woning in planologische-juridisch opzicht nog altijd moet worden beschouwd als bedrijfswoning bij het inmiddels als bungalowpark ingerichte Erve Sickelars Camp. |
Zowel de bedrijfsmatige (mede)bestemmingen uit het bestemmingsplan “Buitengebied 1995” als de recreatieve bestemming uit het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening XXIII (Kampeerterreinen)” laten niet toe dat de percelen Groenloseweg 64, Morsdijk 6 en Sikkelerweg 6 en de daar aanwezige bedrijfswoningen worden gebruikt voor de woonfunctie. Om dit laatste mogelijk te maken is een herziening van de geldende bestemmingsplannen nodig die voorziet in de bestemming 'Wonen'. Dit bestemmingsplan voorziet hierin .
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Sikkelerweg 6, Morsdijk 6 en Groenloseweg 64 (Ruurlo) 2018" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding is de bestemming van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het plan en moeten samen 'gelezen' worden.
Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten. De toelichting maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het de ruimtelijke motivering voor de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan.
Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk beschrijft het plan en de bestaande situatie van het plangebied (Hoofdstuk 2). Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (Hoofdstuk 5), de economische uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 6) en het gevoerde (voor)overleg en de inspraak op het plan (Hoofdstuk 7).
De drie percelen waarop dit bestemmingsplan zich richt liggen allemaal in het buitengebied van Berkelland in de omgeving van de kern Ruurlo. De luchtfoto in paragraaf 1.2 geeft de ligging van de percelen weer. Daarop wordt in deze paragraaf verder ingezoomd.
Morsdijk 6 |
Het perceel Morsdijk 6 ligt ongeveer 3 km ten zuidoosten van de kern Ruurlo. Het bevindt zich op enige afstand van een aantal agrarische bedrijven en woningen. Aan de zuid- en westzijde van Morsdijk 6 bevinden zich een aantal bospercelen. Verder naar het westen ligt een gebied met natuurwaarden. Ongeveer 175 ten noorden van het perceel loopt de spoorlijn van Winterswijk naar Zutphen. Het perceel sluit via de Morsdijk en de Foekendijk aan op de provinciale weg naar Groenlo (N319). Op het perceel |
Morsdijk 6 is een bedrijfswoning aanwezig met daaraan gekoppeld een bedrijfsruimte van ongeveer 750 m².
Het perceel Groenloseweg 64 ligt ongeveer 5,5 km ten zuidoosten van de kern Ruurlo langs de provinciale weg naar Groenlo (N319). Het bevindt zich op enige afstand van een aantal agrarische bedrijven en woningen. Aan de overzijde van de weg bevindt zich een horecabedrijf met een kleiduivenschietbaan. Het landschap rondom Groenloseweg 64 heeft een open karakter. Op het perceel is een bedrijfswoning aanwezig met ongeveer 540 m² aan overige bebouwing. |
Groenloseweg 64 |
Sikkelerweg 6 |
De voormalige bedrijfswoning Sikkelerweg 6 ligt op het meest oostelijke puntje van het tegenwoordige Erve Sickelars Camp. Het wordt ingesloten door de Sikkelerweg en het Wolbarg en omgeven door bosgebied. Op het perceel is een woongebouw aanwezig met een vrijstaand bijgebouw van ongeveer 65 m². Het perceel sluit via het Wolbarg en de Sikkelerweg aan op de provinciale weg richting Zelhem en Doetinchem (N315). |
Het toekennen van een woonbestemming voor de drie percelen in het plangebied is alleen mogelijk via een herziening van de daarvoor geldende bestemmingsplannen. Het nieuw vast te stellen bestemmingsplan moet worden gebaseerd op de digitale systematiek en de huidige Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarbij wordt de inhoud van de planregels afgestemd op de regeling zoals die is opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” dat in het voorjaar van 2017 ter inzage heeft gelegen.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en door vertaald op de verbeelding en in de regels.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
Tenslotte is de rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening als afzonderlijk belang opgenomen. Hiervoor geldt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
Toetsing
Bij dit plan zijn geen nationale belangen in het geding. Het bestemmingsplan kent aan drie bestaande bedrijfswoningen in het buitengebied de woonbestemming toe. Het aantal woningen neemt daarbij niet toe.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainport Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
Toetsing
In de omgeving van de kern Ruurlo ligt een laagvliegroute (zie onderstaande afbeelding). Het perceel Sikkelerweg 6 bevindt zich daarbinnen. Omdat het nieuwe bestemmingsplan echter geen hoge bebouwing toelaat, vormt zij geen belemmering voor het gebruik van de laagvliegroute.
Verder ligt het perceel Sikkelerweg 6 binnen het Nationaal Landschap De Graafschap, terwijl het perceel Morsdijk 6 binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt en daarmee binnen het Nationaal Natuurnetwerk (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor deze gebieden heeft de provincie Gelderland beleid en regelgeving opgenomen in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Er is dan ook geen sprake van strijdigheid met de Barro.
De Omgevingsvisie Gelderland vervangt het Streekplan Gelderland 2005. De Omgevingsvisie is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 17 oktober 2014 in werking getreden. Ook deze visie geldt als een structuurvisie. De Omgevingsvisie zet het beleid voort onder het motto 'lokaal wat kan, provinciaal wat moet' en is sinds haar vaststelling op een aantal onderdelen aangepast. De Omgevingsvisie gaat uit van een grotere beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten voor zaken van lokaal belang.
De Omgevingsvisie biedt een doorkijk aan Gelderland op langere termijn en heeft twee hoofddoelen:
Een gezonde economie vraagt sterke steden en vitale dorpen. Versterking van de economie gebeurt anders dan voorheen en staat meer in het teken van 'beheer en ontwikkeling' dan 'groei'. Dat vergt een andere benadering ten aanzien van bijvoorbeeld:
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit van natuur en een gezonde en veilige leefomgeving. De provincie wil die kwaliteiten waarborgen en verder ontwikkelen.
De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking. Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Om te komen tot een duurzame verstedelijking richt de provincie zich op:
Toetsing (algemeen)
Dit bestemmingsplan kent geen uitbreiding van woningbouw of bedrijventerrein. Zij richt zich op het herbestemmen van drie bestaande bedrijfswoningen tot reguliere woning. Het gaat daarbij om een aanpassing van de geldende bestemming aan het feitelijk al bestaande gebruik van deze panden als woning. Daarbij is niet direct sprake van een kwaliteitsimpuls maar vooral van het voortzetten van het woongebruik van de bedrijfswoningen. Dit laatste is niet strijdig met de provinciale beleidsuitgangspunten en regelgeving. Deze conclusie wordt niet anders met de besluitvorming van Provinciale Staten over het vaststellen van een nieuwe omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'.
Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat sinds 1 oktober 2012 de zogenaamde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (ook wel SER-ladder). Deze ladder vereist dat bij voorgenomen stedelijke ontwikkelingen moet worden ingegaan op de afwegingen rondom de regionale behoefte. Deze duurzaamheidsladder is een processchema om initiatieven voor stedelijke functies te begeleiden naar een optimale locatiekeuze. De Gelderse ladder is een verbijzondering van de Rijksladder voor duurzame verstedelijking.
Op 1 juli 2017 is de bepaling in het Bro die betrekking heeft op de 'ladder voor duurzame verstedelijking' aangepast (Staatsblad 2017, 182). Sindsdien luidt het tweede lid van artikel 3.1.6 Bro als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Met deze nieuwe tekst zijn de afzonderlijke 'treden' van de duurzaamheidsladder losgelaten en zijn enige onderdelen geschrapt die in de praktijk tot onduidelijkheid bleken te leiden. Intussen moet de behoefte aan de betrokken ontwikkeling nog altijd worden gemotiveerd en ook worden aangegeven waarom deze niet binnen het bestaande stedelijke gebied kan plaatsvinden.
In het voorliggende bestemmingsplan is sprake van het herbestemmen van voormalige bedrijfswoningen tot reguliere woningen. Omdat het aantal woningen daarbij niet toeneemt, is er geen sprake van nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere beoordeling aan de ladder van duurzaamheid is dan ook niet nodig omdat er geen sprake is van nieuwe bebouwing maar van voortgezet gebruik van bestaande woongebouwen.
Toetsing
Dit bestemmingsplan kent geen uitbreiding van woningbouw. Bestaande gebouwen blijven immers in gebruik zonder toename van het aantal woningen. Verder gaat het om een plan van strikt lokale aard.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat regels (randvoorwaarden), passend bij de provinciale ambities en doelen zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Deze regels waren voorheen verspreid over diverse andere verordeningen. Die verordeningen (waaronder de Ruimtelijke Verordening) zijn ingetrokken. In plaats daarvan is de Omgevingsverordening vastgesteld op 24 september 2014 en in werking getreden op 17 oktober 2014. Zij is sindsdien een aantal malen aangepast op onderdelen die voor het voorliggende bestemmingsplan echter niet van belang zijn. De Omgevingsverordening, waarvan de aangepaste tekst is samengebracht in een geconsolideerde versie van januari 2018, sluit aan bij de Omgevingsvisie.
In de Omgevingsverordening zijn een aantal bijzondere beschermingsregelingen verwerkt die aansluiten op het beleid uit de Omgevingsvisie. Het gaat daarbij onder meer om het beleid over Nationale Landschappen, over de Groene Ontwikkelingsruimte en over de 'beschermingszones voor natte landnatuur'.
Voor dit bestemmingsplan is relevant dat het perceel Sikkelerweg 6 binnen het Nationaal Landschap 'de Graafschap' ligt. Het provinciaal beleid voor de Gelderse Nationale Landschappen is vastgelegd in een bijlage 'Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen' die deel uitmaakt van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Dat steekt voor het Nationaal Landschap 'De Graafschap' vooral in op de landschappelijke kwaliteiten van het landgoederenlandschap. Het hergebruik van de voormalige bedrijfswoning Sikkelerweg 6 als reguliere woning maakt daar geen inbreuk op en raakt ook niet aan de landschappelijke kwaliteit van het gebied.
Verder bevindt het perceel Morsdijk 6 zich binnen de 'beschermingszone natte landnatuur' en binnen de 'Groene Ontwikkelingszone' (GO). Een bestemmingsplan mag in deze gebieden geen functies toestaan die een significant negatief effect op de instandhouding van de natte landnatuur of de kernkwaliteiten van het ecologisch beschermde gebied. Voor beide beschermingsregimes kan worden gesteld dat de omzetting van een bestemming 'Bedrijven' in een woonbestemming geen negatieve effecten heeft voor de te beschermen kwaliteiten. De herziening de bestemming van het perceel Morsdijk 6 is dan ook niet in strijd met het provinciaal beleid.
De gemeenteraad van Berkelland heeft de Regionale Structuurvisie Achterhoek in haar vergadering van 22 mei 2012 vastgesteld. De visie 'Speerpunten Regionaal Ruimtelijk Beleid Achterhoek 2011-2020' geeft de Beleidsambities aan van acht Achterhoekse gemeenten voor de regionale economie, volkshuisvesting, landschappelijke kwaliteit, leefbaarheid en mobiliteit. Uitgangspunt is het juiste bedrijf op de juiste plaats met ruimte voor de groei van lokale bedrijvigheid.
Deze structuurvisie is een actualisatie van de structuurvisie uit 2004. De visie is geactualiseerd, omdat er relevante en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen spelen, zoals:
Deze ontwíkkelingen gaan gevolgen hebben voor de manier waarop er gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ook zijn ze van invloed op de manier waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven te kunnen facíliteren.
Toetsing
De regionale structuurvisie doet verder geen concrete uitspraken voor het herbestemmen van bedrijfswoningen in het buitengebied tot burgerwoning. Zij is daarom ook niet van toepassing op deze herziening van het bestemmingsplan.
De “Structuurvisie Berkelland 2025” is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Berkelland tot 2025. Deze visie geeft richting aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente. Het is een integrale visie die geldt voor het grondgebied van de hele gemeente. Een uitgangspunt is het behouden van de rust, de variatie en de kleinschaligheid van het woningaanbod.
De vier hoofdkernen hebben daarbij ieder hun eigen kwaliteiten. Deze kwaliteiten moeten verder worden versterkt. Berkelland streeft naar leefbare wijken en kernen met een gedifferentieerde woning-voorraad en bevolking. Woningbouw wordt geconcentreerd in de vier hoofdkernen en moet zo min mogelijk beslag leggen op ruimte buiten de bebouwde kom. Dit betekent, dat inbreiden zoveel mogelijk voor uitbreiden gaat. Inbreiden mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van bestaande wijken.
Het voorliggende bestemmingsplan richt zich op het herbestemmen van bedrijfswoningen tot burgerwoning. De gemeentelijke structuurvisie verzet zich hier niet tegen. Dit zou ook niet logisch zijn omdat bedrijfsbeëindiging over het algemeen een autonoom proces is zodat een gemeente feitelijk geen andere keuze heeft dat het toekennen van een woonbestemming aan een voormalige bedrijfswoning.
De bevolking van Berkelland neemt in de nabije toekomst verder af. Op grond van het beleid demografische ontwikkelingen is de bouw van extra nieuwe woningen niet meer toegestaan. Het bestemmingsplan is niet in strijd met dit beleid, omdat zij zich richt op de herbestemming van bestaande bedrijfswoningen. Het aantal woningen neemt hiermee fysiek en getalsmatig dus niet toe.
In het bestemmingsplan komt dit terug doordat daarin wordt vastgelegd dat uitsluitend het bestaande aantal woningen is toegestaan. Dit betekent dat voor de drie percelen het aantal woningen is toegestaan waarvoor in het verleden bouw- of omgevingsvergunning is verleend. Voor elk van deze percelen is daarom één woning toegestaan.
De gemeentelijke bestemmingsplannen kennen nu nog verschillende regels voor het maximale volume van woningen. Daardoor varieert het huidige toegestane woningvolume van 600 m³ tot 750 m³, terwijl de bestemmingsplannen elk hun eigen mogelijkheden kennen tot het vergroten van een bestaande woning tot deze maximale maten. Met het voorontwerpbestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” wil de gemeente in het hele buitengebied hetzelfde maximale woningvolume en dezelfde bijgebouwenoppervlakte invoeren. Op basis van de daarvoor vastgestelde uitgangspunten wordt daarbij uitgegaan van een toegestane inhoud van maximaal 1.000 m³ (exclusief ondergrondse ruimten, zoals kelders).
Op basis van rechtspraak kan uitbreiding van een woning in de richting van een weg of in de richting van een veehouderij, waarbij de woning aan die zijde de dichtstbijzijnde woning, alleen worden toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid. Hiermee dient een nadere afweging plaats te vinden van de voorgenomen uitbreiding in relatie tot overige milieu- en/of omgevingsaspecten zoals geluidhinder, een goed woon- en leefklimaat en een mogelijke belemmering voor omliggende agrarische bedrijven.
De woningen zijn op de verbeelding voorzien van een bestemmingsvlak voor de bestemming “Wonen”, waarbinnen de woning aanwezig met haar bijgebouwen. Het bouwvlak is gebaseerd op het huidige gebruik, zoals dat op de laatst beschikbare luchtfoto is waar te nemen. Het bestemmingsplan laat toe dat de bestaande woningen binnen de bestemming “Wonen” worden vervangen door een nieuwe woning. Daarbij geldt dan wel als voorwaarde dat de bestaande bouwwijze (vrijstaand, aaneengebouwd). Woningsplitsing wordt in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt omdat dat op gespannen voet staat met het regionaal afgestemde woningbouwprogramma en de ladder voor duurzame verstedelijking.
De geldende gemeentelijke bestemmingsplannen kennen nu ook nog verschillende regels voor de maximale oppervlakte van bijgebouwen. Voor het bouwen van bijgebouwen gaat de gemeente in nieuwe bestemmingsplannen uit van een maximale oppervlakte van 150 m². Deze maat staat ongeveer gelijk aan de ruimste regeling uit de geldende bestemmingsplannen voor het Berkellandse buitengebied. De planregels geven daarbij aan dat de afstand tussen een hoofdgebouw en een bijgebouw maximaal 25 m mag bedragen zodat de bebouwing enigszins geclusterd blijft.
In situaties waar sprake is van voormalige agrarische bedrijven, komt het vaak voor dat op een perceel meer bijgebouwen aanwezig zijn dan het nieuwe bestemmingsplan toestaat. Het verbouwen van dergelijke gebouwen wordt toegestaan volgens de landelijk opgestelde regels van het overgangsrecht. Het is echter vaak zo dat een eigenaar niet geholpen is met een verbouwing van bestaande gebouwen en daarom een behoefte ontstaat aan nieuwbouw van een bijgebouw. Om aan deze wens tegemoet te kunnen komen en tegelijkertijd te voorkomen dat de bijgebouwenoppervlakte op een perceel nog verder toeneemt, kent het bestemmingsplan een zogenaamde 'sloop-bonusregeling'. Deze biedt een mogelijkheid om nieuwe bijgebouwen toe te laten wanneer de bestaande bijgebouwenoppervlakte al groter is dan 150 m². Daarbij mag een eigenaar van elke 2 m² die boven de 150 m² wordt gesloopt weer 1 m² toevoegen aan de normaal toegestane 150 m². Als op een perceel bijvoorbeeld 550 m² aan bijgebouwen aanwezig is, dan betekent dit dat bij het slopen van 400 m² van deze 550 m² de mogelijkheid ontstaat om uiteindelijk 350 m² aan bijgebouwen over te houden (de norm vermeerderd met de helft van de gesloopte oppervlakte).
De planregels laten toe dat naast de 150 m² aan bijgebouwen per woning ook nog 25 m² aan overkappingen mag worden gerealiseerd. Dit soort bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag vaak ook zonder omgevingsvergunning worden gebouwd. Dit is de reden dat de oppervlakte, waarvoor volgens de bouwregels ook nog vergunning kan worden verleend, vrij beperkt is gebleven. De planregels bevatten verder mogelijkheden voor een bijzondere groep overkappingen, de zogenaamde terrashooibergen. Omdat deze bouwwerken vanwege de gebruikte palen meestal niet kunnen voldoen aan de eisen van een vergunningsvrij bouwwerk, is daarvoor in het bestemmingsplan een regeling opgenomen.
Voor mantelzorg bood het vernietigde bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” mogelijkheden om extra woonruimte te creëren. De in dat bestemmingsplan verwerkte regeling stelde wel als voorwaarde dat het bieden van woonruimte in het kader van mantelzorg niet mocht leiden tot extra woningen in het buitengebied. Om die reden liet de gemeente deze extra woonruimte (maar geen extra zelfstandige woning) toe met een afwijking via inwoning (binnen de bestaande woning) en via aanwoning (binnen een aangebouwd bijgebouw). Om te voorkomen dat door de mantelzorgfunctie een zelfstandige woning zou ontstaan, moest het mantelzorggedeelte één geheel blijven vormen met de aanwezige woonruimte en daar dus direct aan blijven grenzen. Daarbij moest de voordeur van de hoofdwoning tevens blijven dienen als voordeur van het mantelzorggedeelte. Verder werd de oppervlakte die mocht worden ingezet voor mantelzorg beperkt tot 80 m². Op deze wijze wilde het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” voorkomen dat er een nieuwe zelfstandige woning ontstaat. Ook diende sprake te zijn van een aantoonbare zorgbehoefte die niet binnen de bestaande (bedrijfs)woning kon worden opgevangen, terwijl er geen sprake mocht zijn van een onevenredige aantasting van de omgeving of van de gebruiks- of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende functies. Omdat het niet de bedoeling was om na beëindiging van de mantelzorg door woningsplitsing alsnog een tweede woning te laten ontstaan, mocht een eventuele uitbreiding voor mantelzorg geen woning opleveren die groter is dan 900 m³.
Sinds de vernietiging van het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” is echter een wijziging van het Besluit omgevingsrecht doorgevoerd. Deze wijziging trad in werking op 1 november 2014 en bevat onder meer een regeling voor het zonder omgevingsvergunning realiseren van huisvesting voor mantelzorg in een woning of in een bijgebouw bij een woning. Daarbij moet sprake zijn van het bieden van verzorging in de huishoudelijke sfeer, terwijl de gemeente kan vragen om een verklaring waarin de medische behoefte aan zorg wordt onderbouwd. Na beëindiging van de mantelzorg moeten de daarvoor aangebrachte voorzieningen weer worden verwijderd. Wanneer aan alle voorwaarden wordt voldaan, biedt het Besluit omgevingsrecht in het landelijk gebied mogelijkheden voor het plaatsen van een mantelzorgvoorziening van maximaal 100 m². Deze voorziening telt dan niet mee voor het bepalen van de bijgebouwenoppervlakte op het perceel.
Het nu voorliggende bestemmingsplan laat een woningvolume van 1.000 m³ toe. Het gemeentebestuur is van mening dat met deze ophoging van het woningvolume ook kan worden tegemoetgekomen aan de eventuele behoefte aan woonruimte ten behoeve van mantelzorg. Het bestemmingsplan kent daarom geen specifieke regeling voor het vergroten van het woningvolume ten behoeve van mantelzorg tot meer dan 1.000 m³. Ook kent het bestemmingsplan geen regeling voor het toelaten van mantelzorg in bijgebouwen bovenop de mogelijkheden die het Besluit omgevingsrecht daarvoor al kent. Dit alles betekent dat (nieuwe) bijgebouwen in het buitengebied alleen kunnen worden ingezet voor de mantelzorgfunctie als zij niet groter zijn dan 100 m² en ook voor het overige voldoen aan de eisen die het Besluit omgevingsrecht stelt.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het verplicht om te bekijken in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling gevolgen kan hebben op de aspecten: milieu, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan zijn deze aspecten onderzocht en hieronder is beschreven wat de gevolgen van het plan zijn op deze aspecten en hoe die opgelost dan wel voorkomen kunnen worden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. De uit de publicatie voortvloeiende afstanden staan hieronder per bedrijf vermeld.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Voor de beoordeling van concrete activiteiten kan concreet en gedetailleerd onderzoek naar de werkelijke milieubelasting zinvol of noodzakelijk zijn. Uit de globale beoordeling aan de richtafstanden kan blijken dat een ontwikkeling niet mogelijk is. Dit hoeft niet te betekenen dat deze hoe dan ook niet door kan gaan. Uit onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting van bedrijven kunnen namelijk kleinere afstanden dan de richtafstanden volgen. Op dat moment is een afweging aan de orde met betrekking tot de belangen van woningbouw en bedrijvigheid. In die afweging speelt ook de langere termijn visie op de gewenste ontwikkeling van het bedrijventerrein of de bedrijfslocatie een rol.
Overwegingen
Voor de drie betrokken bedrijfswoningen kan worden opgemerkt dat het daarbij gaat om bestaande woongebouwen en een bestaande omgeving. Alleen bij Sikkelerweg 6 is vanwege de loskoppeling van het recreatiepark mogelijk sprake van een nieuwe onderlinge verhouding. Daarom is voor Sikkelerweg 6 nagegaan of daarbij wordt voldaan aan de beginselen voor een goede milieuzonering.
In de directe omgeving van deze voormalige bedrijfswoning bevindt zich het in onderstaande tabel genoemde bedrijf:
Adres | SBI 2008 | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Categorie |
Sikkelerweg 8 | 552, 553 | Kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. (zonder keuken) | 30 | 0 | 50 | 30 | 3.1 |
Luchtfoto's (2017)
De voorgenomen ontwikkeling betreft een voormalige bedrijfswoning behorend bij het recreatiepark Buitengoed 't Sikkeler op het adres Sikkelerweg 8. De voormalige bedrijfswoning ligt op een afstand van circa 17 meter tot de meest dichtbijgelegen recreatiewoning op het vakantiepark. De voormalige bedrijfswoning ligt daarmee binnen de richtafstanden voor de aspecten geur, geluid en gevaar van het recreatiepark. Voor deze aspecten kan het volgende worden opgemerkt:
Het recreatiepark bestaat alleen uit recreatiewoningen. Er is geen restaurant aanwezig met een keuken, daarnaast zijn er geen andere geurbronnen (anders dan de recreatiewoningen) aanwezig op het recreatiepark. Het is hierdoor aannemelijk dat er ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning geen onaanvaardbare geurhinder zal optreden. Voor het aspect geur kan daarom worden geconcludeerd dat ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning het woon- en leefklimaat niet in het geding is.
Op het recreatiepark zijn geen grote opslagtanks en/of meerdere kleinere opslagtanks voor propaan aanwezig. Verder vinden er op het recreatiepark geen activiteiten plaats die een gevaarzetting met zich meebrengen. Voor het aspect gevaar kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning het woon- en leefklimaat niet in het geding is.
Relevante geluidsbronnen op het recreatiepark (bijvoorbeeld de inritten) bevinden zich op ruime afstand van de voormalige bedrijfswoning Sikkelerweg 6. Het recreatiepark valt onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het is niet de verwachting dat de geluidnormen van het Activiteitenbesluit ter plaatse van de woning Sikkelerweg 6 worden overschreden. Het geluidsaspect vormt daarmee geen belemmering voor het woon- en leefklimaat.
Conclusie
De richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering gelden voor woningen in een rustige woonwijk of een rustig buitengebied. Alleen in de directe omgeving van Sikkelerweg 6 is sprake van een nieuwe ruimtelijke relatie met omliggende bedrijvigheid die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat. De conclusie is dat het verwerken van de feitelijk bestaande situatie ook bij dit perceel niet belemmerend werkt voor het naastgelegen recreatiepark en dat ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de (bedrijfs)woning zelf hierbij niet in het geding is.
Voor de vaststelling van een bestemmingsplan moet in verband met de uitvoerbaarheid een reëel beeld aanwezig zijn van de bodem- en grondwaterkwaliteit. Uitgangspunt is dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt moeten zijn voor de beoogde functies.
Hierbij is van belang dat het voorliggende bestemmingsplan insteekt op het herbestemmen van bedrijfswoningen tot 'burgerwoning'. Feitelijk gezien verandert het gebruik van de percelen niet omdat de bedrijvigheid al enige tijd geleden is beëindigd en bewoning van het perceel al was toegestaan (zij het als bedrijfswoning).
Het bestemmingsplan gaat niet gepaard met een concreet bouwplan voor één van de drie betrokken adressen. Er is dus ook geen concrete aanleiding om nader onderzoek naar de bodemkwaliteit uit te voeren.
Conclusie
Omdat er sprake is van voortzetting van het toegestane woongebruik en er geen concrete bouwplannen bestaan voor uitbreiding van de woningen, is nader bodemonderzoek niet nodig in het kader van de bestemmingsplanprocedure .
De mate waarin geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, staat in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Als nieuwe geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te doen naar de geluidsbelasting door omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Het geluidaspect kan voor de locaties in dit bestemmingsplan bestaan uit (spoor)wegverkeerslawaai.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet echter niet in nieuwe geluidhindergevoelige functies. Er is immers sprake van herbestemming van reeds bestaande bedrijfswoningen. Dit betekent dat toetsing aan de Wgh niet aan de orde is en geen nader akoestisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd.
Conclusie
Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder is in dit geval niet aan de orde.
Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Hoe omgegaan wordt met risico's voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen, zoals:
Hiernaast heeft de gemeente Berkelland op 12 januari 2016 de gemeenschappelijke beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Hiermee hebben de veiligheidsrisico's bij het werken met en het vervoeren van gevaarlijke stoffen een vaste plek gekregen bij besluitvorming rondom omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen.
Het ambitieniveau is afgestemd op het profiel van de gemeente. Naast ruimte voor functies als landbouw, toerisme en wonen bestaat binnen de gemeente ook ruimte voor industriële bedrijvigheid. In de beleidsvisie is daarom gekozen voor een mengvorm van een gebiedsgerichte benadering en een brongerichte benadering. Met deze mengvorm worden bepaalde soorten ontwikkelingen in de nabijheid van een bron ongeacht het gebiedstype uitgesloten. In de beleidsvisie wordt onderscheid gemaakt in de zwaarte van de verantwoording, afhankelijk van de hoogte van het aanwezige groepsrisico, en de toename hiervan.
Overwegingen
In de directe omgeving van de drie locaties bevinden zich geen Bevi-bedrijven terwijl het aantal transporten met gevaarlijke stoffen op weg, spoor en water zodanig gering is dat de PR-contouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan, spoorlijn en vaarweg liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein zijn. Daarbij komt dat het hier niet gaat om nieuwe risico's maar om het voortgezet gebruik van al bestaande bedrijfswoningen. Op het gebied van externe veiligheid bestaan dan ook geen belemmering voor de beoogde herziening van het bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke plannen moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. In de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Zowel soortbescherming als de gebiedsbescherming gebeurt sinds 1 januari 2017 via de Wet natuurbescherming.
Overwegingen
Het betreft hier het herbestemmen van al aanwezige bedrijfswoningen zonder dat daarbij sprake is van (ver)bouwplannen. Om die reden spelen bij deze bestemmingsplanherziening geen ecologische aspecten.
Bij het maken van afwegingen ten aanzien van het gebruik van de ruimte moeten watersystemen medesturend zijn in de keuze van locaties, inrichting en beheer. Daarbij kan een goede combinatie van water en ruimtegebruik ten goede komen aan de ruimtelijke kwaliteit en wellicht leiden tot nieuwe functiecombinaties. Om aan deze uitgangspunten vorm te geven is de watertoets sinds 1 november 2003 een verplicht onderdeel van ruimtelijke planprocessen.
Op basis van de Standaard Waterparagraaf van het Waterschap Rijn en IJssel wordt hierna bepaald welke waterthema's relevant zijn voor de voorliggende herziening van het bestemmingsplan. Het betreft hier:
Waterthema |
Toelichting | Relevant | Intensiteit |
Veiligheid | Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
1 1 |
Riolering en afvalwaterketen | Is de toename van afvalwater (DWA) groter dan 1 m³/uur? Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
1 1 1 |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m²? Is er sprake van toename van verhard oppervlak met meer dan 500 m²? Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaande verhard oppervlak? In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Oppervlaktewater-kwaliteit | Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee | 1 |
Grondwateroverlast | Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? Is in het plangebied sprake van kwel? Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? |
Nee Nee Nee |
1 |
Grondwaterkwaliteit | Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en Beheer | Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij
het waterschap? Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 1 |
Volksgezondheid | In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ (GNN/GO)? Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Ja (Morsdijk 6) Nee Ja (Morsdijk 6) Nee |
1 1 1 1 |
Verdroging | Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
1 |
Recreatie | Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | 1 |
Cultuurhistorie | Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig. | Nee | 1 |
# de intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Op de vraag over het thema 'Natte natuur' dat in het bovengenoemde beslisschema met 'ja' is beantwoord, kan worden opgemerkt dat het bestemmingsplan voorziet in een herbestemming van voormalige bedrijfswoning tot reguliere woning. In de plantoelichting is al opgemerkt dat het omzetten van de bedrijfsmatige bestemming van het perceel Morsdijk 6 geen significant negatief effect heeft op de kernkwaliteiten van het GO en van de 'beschermingszone natte landnatuur' (zie paragraaf 3.2.3). In het kader van de watertoets wordt het voorontwerp van dit bestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap heeft daarbij aangegeven dat de relevante waterthema's voldoende zijn uitgewerkt in de watertoetstabel (zie paragraaf 7.2).
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed moeten worden meegenomen en worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 is het verdrag verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht, die de Wamz en de Monumentenwet 1988 heeft vervangen.
Een belangrijk archeologisch doel van de Erfgoedwet is om het archeologisch erfgoed ter plekke te behouden. Daarom is het verplicht om vroegtijdig in het proces van de ruimtelijke ordening rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en hierin een afweging te maken.
Het archeologiebeleid van de gemeente Berkelland is er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Als dat niet mogelijk is, wordt voor de bodemverstoring een archeologisch onderzoek verricht. Een goede bescherming van de archeologie vraagt om het tijdig meewegen van de archeologische belangen en om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van de archeologie. Het archeologiebeleid van de gemeente Berkelland is vastgelegd in onderstaande beleidsstukken:
Overwegingen
Voor het herzien van de huidige bestemmingen van de percelen Sikkelerweg 6, Morsdijk 6 en Groenloseweg 64 is geen bouwplan aan de orde en worden geen graafwerkzaamheden in de bodem uitgevoerd. Om die reden is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Wel wordt in het nieuwe bestemmingsplan het archeologische beschermingsregime verwerkt dat is gebaseerd op het gemeentelijk archeologiebeleid. Dit komt naar voren in het toekennen van archeologische dubbelbestemmingen (zie paragraaf 5.3).
Cultuurhistorische waarden en karakteristieken moeten op gebiedsniveau behouden en versterkt worden bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Om het belang van cultuurhistorie goed af te wegen is een wettelijke verankering van de integrale cultuurhistorie in ruimtelijke plannen nodig. Artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2012) verplicht de gemeente om alle cultuurhistorische waarden vooraf in het proces van ruimtelijke ordening te inventariseren en uitdrukkelijk mee te wegen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Voor het plangebied is een inventarisatie en analyse van de aanwezige cultuurhistorische waarden gemaakt. Voor de beoordeling van aanwezige cultuurhistorische waarden gelden de volgende kaders:
Overwegingen
Op de percelen waarop dit bestemmingsplan zich richt bevinden zich geen gebouwen met bouwhistorische waarde. Ook het omliggende gebied bevat geen cultuurhistorische waarde. Vanuit cultuurhistorie zijn er geen beperkingen die het plan beïnvloeden. Het plan zelf geeft ook geen effect op de omgeving ten aanzien van aanwezige waarden.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Het betreft hier het herbestemmen van al aanwezige voormalige bedrijfswoningen. Deze ontwikkeling brengt geen extra verkeerstoename of parkeerdruk teweeg.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van wat hiervoor is beschreven. De basis is de regeling in het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Berkelland 2016" dat in het voorjaar van 2017 ter inzage heeft gelegen.
Wonen
De percelen Sikkelerweg 6, Morsdijk 6 en Groenloseweg 64 krijgen de bestemming “Wonen”. Deze laat woningen toe tot een omvang van 1.000 m³. De oppervlakte aan bijgebouwen bij per woning mag 150 m² bedragen. Als op een perceel met de bestemming “Wonen” meer bijgebouwen aanwezig zijn, dan hoeven deze niet te worden gesloopt. Een uitbreiding van de bijgebouwenoppervlakte is volgens het nieuwe bestemmingsplan echter niet toegestaan. Wel is de sloop-bonusregeling van toepassing als het gaat om het bouwen van een nieuw bijgebouwen in combinatie met de sloop van een gedeelte van de bestaande bijgebouwen (zie paragraaf 3.4.2)
Het bestemmingsplan bevat verder een regeling voor het beroeps- en bedrijfsmatig gebruik van woningen. Deze regeling ziet toe op het gebruik van een beperkt deel van bestaande woningen en/of hun bijgebouwen voor zulke lichte bedrijfsactiviteiten dat er zelfs bij een woonbestemming sprake is van een gebruik dat ruimtelijk ondergeschikt is aan de woonfunctie. Deze ondergeschiktheid van de beroeps- of bedrijfsmatige functie komt in de planregels tot uitdrukking via de begripsbepalingen. De rechtspraak heeft voor dit soort nevenactiviteiten criteria gevormd, die ook in de planregels van het bestemmingsplan zijn verwerkt.
Bij beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis valt overigens te denken aan activiteiten, die niet vallen onder de werking van de Wet milieubeheer en vanuit die optiek en vanwege hun beperkte ruimtelijke uitstraling ruimtelijk ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Zij mogen binnen bestaande gebouwen een oppervlakte van hooguit 30% van de woning (incl. bijgebouwen) beslaan tot maximaal 50 m². Voorbeelden van dit soort activiteiten zijn een kantoor-, praktijk- of atelierruimte aan huis.
Groen-Landschapselement
De percelen Sikkelerweg 6 en Morsdijk 6 zullen voor een klein gedeelte worden bestemd als “Groen-Landschapselement”. Daarbij is de begrenzing uit het voorontwerpbestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” aangehouden. Deze bestemming beschermt het ter plaatse aanwezige afschermende groen.
De op de verbeelding aangegeven waardevolle landschapselementen zijn ontleend aan de daarvoor opgestelde basisinventarisatiekaart. Daarbij hebben landschapselementen en heel bijzondere landschapswaarden een specifieke bestemming “Groen – Landschapselement” gekregen. Onder landschapselementen zijn die bos- en natuurgebieden bestemd, met een oppervlakte kleiner dan 0,5 ha. De bestemming “Groen-Landschapselement” kent een vergunningstelsel dat insteekt op het behoud van deze elementen en op het toepassen van compensatie. Verder komt in de doeleindenomschrijving bij deze bestemming naar voren dat zij is bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschapselementen en bos, dit laatste in verband met de aansluiting op de Wet natuurbescherming.
Waarde – Archeologie 3/5/6
De gronden met deze op archeologie gerichte dubbelbestemming zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem. Daarbij is de gehanteerde verwachtingswaarde 3, 5 of 6 afgeleid van de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart en de systematiek uit het voorontwerpbestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016”. De archeologische medebestemming maakt per categorie duidelijk voor welke bodemingrepen wel of geen archeologisch onderzoek vereist is. Vanzelfsprekend blijft daarnaast ook de algemene wettelijke zorgplicht van kracht. Dit betekent dat bij onverwachtse vondsten alsnog toepassing moet worden gegeven aan de regels van de Erfgoedwet.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Bij de algemene gebruiksregels is aandacht besteed aan de parkeernormen. Deze zijn als bijlage bij de planregels opgenomen in het plan. De inrichting van de gronden moet zodanig plaatsvinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in deze bijlage 'Parkeernormen'.
Daarnaast bevat het plan ook algemene regels over de aanduidingen die van toepassing zijn binnen het plangebied. Het gaat hierbij om de volgende gebiedsaanduidingen en de volgende algemene aanduidingsregels:
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen bouwplan mogelijk dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening omdat er geen sprake is van een toename van het aantal woningen. Dit betekent dat er daarom geen sprake is van kostenverhaal. Verder wordt het bestemmingsplan op eigen initiatief en beheer opgesteld en procedureel begeleid.
Wel kan het nieuw vast te stellen bestemmingsplan een grondslag zijn voor een verzoek om 'tegemoetkoming in schade' (vroeger: planschade). Om die reden is met de eigenaren een overeenkomst aangegaan voor het verhalen van eventueel uit te keren tegemoetkomingen. Met het sluiten van deze anterieure overeenkomsten is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan voldoende verzekerd.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing (zienswijzenprocedure).
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, Sikkelerweg 6, Morsdijk 6 en Groenloseweg 64 (Ruurlo) 2018' ligt met ingang van 30 mei 2018 gedurende twee weken ter inzage. Ook is het in het kader van het bestuurlijk vooroverleg ter advisering voorgelegd aan diensten en instanties die betrokken zijn bij de zorg voor een goede ruimtelijke ordening in dat verband is onder meer overleg gepleegd met het Waterschap Rijn en IJssel en met de provinciale diensten.
Na het voorontwerp is het bestemmingsplan met aanpassingen in ontwerp ter inzage gelegd. Tegen dit ontwerpplan kunnen gedurende zes weken zienswijzen worden ingediend. Na deze termijn beoordeelt de gemeente de zienswijzen. De gemeenteraad stelt vervolgens het bestemmingsplan (al dan niet gewijzigd) vast.
Het voorontwerpbestemmingsplan is ter inspraak aangeboden. Van 30 mei tot en met 12 juni 2018 heeft het plan ter inzage gelegen. Dit is bekend gemaakt via een kennisgeving in "BerkelBericht" van 29 mei 2018 en op de gemeentelijke website (www.gemeenteberkelland.nl).
Tijdens deze termijn kon iedereen zijn of haar zienswijze geven over dit plan. Dit kon schriftelijk en mondeling.
Tegen het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, Sikkelerweg 6, Morsdijk 6 en Groenloseweg 64 (Ruurlo) 2018' zijn geen zienswijzen ingediend. Deze waren zowel mondeling als schriftelijk.
Volgens artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening moet het bestemmingsplan worden voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Bij brief van 4 juni 2018 heeft het Waterschap Rijn en IJssel laten weten dat de relevante waterthema's voldoende zijn uitgewerkt in de watertoetstabel zoals die is opgenomen in de plantoelichting. Verder heeft de provincie Gelderland meegedeeld dat het beleid over het Nationale Landschap de Graafschap en over de Groene Ontwikkelingszone goed is verwerkt in de plantoelichting.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, Sikkelerweg 6, Morsdijk 6 en Groenloseweg 64 (Ruurlo) 2018' lag van 17 oktober tot en met 27 november 2018 voor iedereen ter inzage. Dit is bekend gemaakt via een kennisgeving in "BerkelBericht" en de Staatscourant van 16 oktober 2018 en op de gemeentelijke website (www.gemeenteberkelland.nl).
Gedurende voornoemde termijn kon iedereen zienswijzen indienen. Wij hebben in dit kader geen schriftelijke of mondelinge zienswijzen ontvangen.
het bestemmingsplan Buitengebied, Sikkelerweg 6, Morsdijk 6 en Groenloseweg 64 (Ruurlo) 2018 met identificatienummer NL.IMRO.1859.BPBGB20180002-0100 van de gemeente Berkelland ;
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1859.BPBGB20180002-0100.gml met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw dat in ruimtelijk en/of architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
een afwijking zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
een terrein dat op basis van de Erfgoedwet deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een certificerende instelling beschikkend over een certificaat op grond van artikel 5.2 van de Erfgoedwet;
een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
een logies verstrekkend bedrijf dat alleen is ingericht voor nachtverblijf en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit;
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen;
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten met een kleinschalig karakter, niet zijnde de vrije beroepen, die in een gedeelte van de woning en/of de daarbij behorende (bij)gebouwen worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in ruimtelijk en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, dit met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
een horecabedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinogene stoffen als bedoeld in artikel 3 (lijst II) van de Opiumwet;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder volumineuze (grootschalige) detailhandel, tuincentrum en supermarkt;
nutsvoorzieningen zoals stroom-, gas-, water- en/of telecommunicatievoorzieningen;
de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
een ondergeschikte uitbouw van het hoofdgebouw met een beperkte omvang (breedte, hoogte, diepte) en transparante verschijningsvorm, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een voor het publiek toegankelijk park of plantsoen of bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen en/of bedrijven die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending al dan niet in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
een huishouden bestaat uit één of meer personen die alleen of samen in een woonruimte wonen en zelf in hun dagelijkse behoeften voorzien;
handel zonder showroom, waarvan de handel voornamelijk via internet loopt. Er is hier geen sprake van het ter plaatse afhalen van een product dat via internet is besteld (en betaald). Het product wordt via de post aan de koper verzonden;
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
het oppervlak (of de gemiddelde hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
een nadere eis zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving van de bestemming;
een vergunning zoals bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil;
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en met niet meer dan één wand is uitgevoerd en/of gebruik makend van bestaande wanden, waaronder begrepen een carport;
voorzieningen voor het parkeren, zoals parkeerplaatsen en in- en uitritten;
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van de verkoop van auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, als een gebouw met meer dan één zijde naar de weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);
de voorgevelrooilijn is:
een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied;
voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;
de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om het bestemmingsplan te wijzigen zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
Het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
vanaf het peil tot aan het diepst onder het peil gelegen punt van (de fundering van) een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzonderling van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de afstand tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren van een bouwwerk of van een gebouw, geen gebouw zijde.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerder met 0,20 m.
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.
De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op gevel- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, erkers, kozijnen, dorpels, dakgoten en overstekende daken, ventilatiekanalen, schoorstenen, balustrades en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen mits de bestemmingsgrens, de gevel (zijnde voor-, zij- of achtergevel) van het hoofdgebouw of de aangegeven gevellijn met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden.
De voor ' Groen - Landschapselement ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op of in de gronden met de bestemming 'Groen - Landschapselement' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en overeenkomstig met in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1: a. Woningen
Voor woningen gelden de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van overkappingen bij woningen gelden de volgende voorwaarden:
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende voorwaarden:
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder c voor het uitbreiden van een woning dichter bij de weg, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder c voor het uitbreiden van een woning dichter bij een veehouderij, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder a voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder b voor het vergroten van de inhoudsmaat van een woning door het bijtrekken van inpandige ruimten, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende voorwaarden:
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Voordat het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 5.2.1, onder a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden moeten worden opgenomen.
Het bepaalde onder 5.2.1, onder a geldt niet als:
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het onder 5.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Voor de onder 5.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Voordat het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 6.2.1, onder a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden moeten worden opgenomen.
Het bepaalde onder 6.2.1, onder a geldt niet als:
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het onder 6.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Voor de onder 6.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Voordat het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 7.2.1, onder a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden moeten worden opgenomen.
Het bepaalde onder 7.2.1, onder a geldt niet als:
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het onder 7.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Voor de onder 7.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande afstands-, hoogte- en inhoudsmaten die meer bedragen dan de in Hoofdstuk 2 van deze regels voorgeschreven maten, moeten bij de beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunning ten aanzien van het betrokken bouwwerk als ten hoogste toelaatbaar worden geacht. In geval van herbouw is dit alleen van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de in de bestemmingsregels opgenomen afwijkingen, de volgende voorwaarden:
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10.1 onder b voor het afwijken van de gemeentelijke parkeernormen waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – beschermingszone natte natuur' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van natte landnatuur en is voor het onttrekken van grondwater of oppervlaktewater een vergunning nodig van de (grond)waterbeheerder.
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – beschermingszone natte natuur' zijn geen functies toegestaan die significant nadelige effecten kunnen hebben op de instandhouding van de natte landnatuur, tenzij:
Voor zover een dergelijke functie betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van een hydrologische beschermingszone ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – groene ontwikkelingszone', leidt de saldering als bedoeld in artikel 2.7.2.2. van de Omgevingsverordening Gelderland niet tot aantasting van de kwaliteit van de natte landnatuur.
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – groene ontwikkelingszone' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden de kenmerken van de onderscheiden gebieden. Hiertoe worden niet gerekend de gronden die vallen onder de bestemming 'Wonen'.
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – nationaal landschap', voor zover dit valt buiten de aanduiding 'overige zone – groene ontwikkelingszone' zijn uitbreidingen van bestaande functies alleen toegelaten als deze de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap, zoals die zijn vastgelegd in de Bijlage 6 van de Omgevingsverordening Gelderland (Kernkwaliteiten Nationale Landschappen) niet aantasten.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bestemmingsregels voor het toestaan van voorzieningen voor 'Bed and Breakfast' bij woningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 14.1.1 met maximaal 10%.
Het bepaalde in 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels bestemmingsplan
Buitengebied, Sikkelerweg 6, Morsdijk 6 en Groenloseweg 64 (Ruurlo) 2018.
Het bestemmingsplan Buitengebied, Sikkelerweg 6, Morsdijk 6 en Groenloseweg 64 (Ruurlo) 2018 heeft van 17 oktober tot en met 27 november 2018 in ontwerp ter inzage gelegen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Berkelland, gehouden op 22 januari 2019
, voorzitter.
, griffier.