Zomerzone Zuid    

Toelichting     

verplicht

Hoofdstuk 1 INLEIDING     

1.1 Begrenzing van het plangebied     

Het plangebied van bestemmingsplan Zomerzone Zuid ligt ten oosten van de binnenstad van Haarlem en beslaat een oppervlakte van ca. 77 ha. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Schalkwijkerstraat; aan de noordzijde door de Zomervaart en de Leonard Springerlaan; aan de oostzijde door de Fuikvaartweg; en aan de zuidzijde door de Schipholweg, Prins Bernhardlaan, W. Pijperstraat, Richard Holkade, Slachthuisstraat, Pladellastraat, Arnulfstraat, Noormannenstraat en Gouwstraat (zie afbeelding 1).

Het plangebied bestaat uit drie delen: de Componistenbuurt, het Reinaldapark en een groot deel van de oude Slachthuisbuurt (met uitzondering van het Slachthuisterrein en de strook bebouwing langs de Schipholweg.

verplicht

Afbeelding 1: begrenzing van het plangebied Zomerzone zuid.

1.2 Aanleiding tot actualisering van het bestemmingsplan     

Voor het plangebied zijn enkele redenen om een nieuw bestemmingsplan te maken:

  1. Er zijn verouderde bestemmingsplannen van kracht. Wijken waar verouderde bestemmingsplannen gelden, kennen onvoldoende rechtszekerheid en onvoldoende bescherming tegen ongewenste ontwikkelingen. Ook zijn verouderde bestemmingsplannen wat betreft regelgeving vaak zeer gedetailleerd en weinig flexibel. Voor 'kleine' ingrepen aan of bij een huis, zoals de bouw van een dakkapel of berging, moeten nu relatief zware procedures worden doorlopen. Voor een groot deel van het bestemmingsplangebied bestaat geen bestemmingsplan.
  2. Door de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 moeten bestemmingsplannen binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, worden herzien. Ook wordt digitalisering van bestemmingsplannen verplicht gesteld.
  3. Planologisch wordt ruimte gereserveerd voor ontwikkelingen ter plaatse van de voormalige houthandel Peltenburg en de herontwikkeling van het Reinaldapark (zie § 5.4).
  4. In het plangebied is in het verleden een aantal malen een vrijstelling verleend op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Deze zijn in het bestemmingsplan meegenomen.

1.3 Doel van het bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan Zomerzone Zuid bestaat uit een verbeelding (=plankaart), regels en een toelichting. De regels bevatten juridische voorschriften over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin wordt beschreven wat het doel is van het bestemmingsplan en wat de toekomstige ontwikkeling van het gebied is. Er wordt ingegaan op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieuhygiënische aspecten.

Hoofddoel van het nieuwe bestemmingsplan Zomerzone Zuid is het opstellen van een actueel juridisch kader, waarbinnen de bestaande situatie adequaat wordt geregeld. Het consoliderende karakter van het plan krijgt juridisch gestalte door de gedetailleerde bestemmingen die op de kaart zijn aangegeven. De bestaande ruimtelijk-functionele structuur en voortzetting van het huidige gebruik vormen daarbij belangrijke uitgangspunten. De verbeelding en de planvoorschriften zijn zo opgesteld dat een maximale bescherming ontstaat voor de functies en gebouwen die in het huidige karakter dienen te worden behouden.

Tweede doel van het bestemmingsplan is aan te geven waar (in beperkte mate) ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden, zowel wat betreft gebruik als wat betreft bebouwingsmogelijkheden. In het plan wordt bijvoorbeeld, waar mogelijk en wenselijk, ruimte geboden voor niet verstorende functieverandering of uitbreiding van bebouwing, zonder dat daarvoor het bestemmingsplan behoeft te worden aangepast.

Het resultaat van deze wijze van bestemmen is dat inzichtelijk is wat wel en niet kan in het plangebied, maar dat bovenal duidelijk is aangegeven, dat consolideren geen stilstand betekent. Daar waar dit mogelijk en verantwoord is, wordt een bestemmings- of bouwverruiming toegepast.

1.4 Geldende planologische regelingen     

Voor een groot deel van het bestemmingsplangebied bestaat geen bestemmingsplan. Binnen het plangebied Zomerzonde Zuid gelden de volgende bestemmingsplannen (aangevuld met de zogenaamde "aanvullende bebouwingsvoorschriften" uit 1974):

Tabel 1: vigerende bestemmingsplannen

Nr. Naam van het plan Vastgesteld

Goedgekeurd
307-2 Uitbreidingsplan Afronding Haarlem Zuid-Oost gedeelte D 20-12-1950 14-11-1951
307-6 Uitbreidingsplan Zuid-Oost 25-04-1934 10-04-1935
308-1 Uitbreidingsplan Parkwijk 21-11-1956 25-06-1957
309-4 Zuiderpolder 20-03-1985 15-02-1986
310 Dubbele buurt 03-04-1974 04-02-1975
311-2 Uitbreidingsplan Dubbele buurt 27-06-1934 03-10-1934
312-1 Uitbreidingsplan Afronding Haarlem Zuid-Oost ged. A en B 19-10-1952 19-08-1953
313-1 Uitbreidingsplan Zuid-Oost 12-06-1935 25-09-1935
313-2 Uitbreidingsplan Diepenbrockstraat, Bastiaansstraat en Dunklerstraat 06-09-1950 19-09-1951
314 Burgemeester Reinaldapark 08-06-1983 10-07-1984



Daarnaast zijn diverse bouwinitiatieven met een vrijstelling op basis van art. 19 WRO procedures mogelijk gemaakt. Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan zullen de in het schema genoemde plannen haar rechtskracht verliezen, voor zover ze in het plangebied liggen.

1.5 Bestemmingsplanprocedure     

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Na een informatief overleg met de betrokken wijkraden in het plangebied is het concept ontwerpbestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders vrijgegeven voor het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening met verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. Tevens is in het kader van participatie overleg gevoerd met de wijkraden. De gemaakte opmerkingen van de wijkraden en de reacties naar aanleiding van het wettelijk vooroverleg, hebben deels geleid tot aanpassing van het concept ontwerpbestemmingsplan.

Het college van B&W heeft hierna ingestemd met het aangepaste concept ontwerpbestemmingsplan. Conform art. 3.8 Wet ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage worden gelegd. Het besluit is ter bespreking naar de commissie ontwikkeling gestuurd. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is een informatieavond gehouden. Tijdens de inzagetermijn zijn verschillende zienswijzen ingediend. Na verwerking van de zienswijzen wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan het college van B&W. Vervolgens zal het ter advisering worden aangeboden aan de commissie ontwikkeling, waarna de gemeenteraad zal besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Degenen die een zienswijze bij de Raad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) tegen wijzigingen die de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.

Het bestemmingsplan treedt in werking de dag na afloop van de hierboven genoemde beroepstermijn. Een eventueel beroep tegen het bestemmingsplan heeft geen schorsende werking, tenzij een voorlopige voorziening wordt gevraagd bij de voorzitter van de ABRvS.

1.6 Leeswijzer plantoelichting     

Om een visie te ontwikkelen op het plangebied is het enerzijds van belang om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm en het functioneren van het gebied. Anderzijds is een inventarisatie van beleidsdocumenten nodig omdat deze documenten immers het kader vormen voor de toekomstige vorm van het gebied.

Hoofdstuk 2 gaat in op de ontstaansgeschiedenis en de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied.

In hoofdstuk 3 worden de voor het plangebied relevante beleidsdocumenten weergegeven. Het betreft zowel gebiedsgerichte als thematische beleidsdocumenten. Per document wordt kort samengevat welke kaders er voor de inrichting en/of voor de functies in het plangebied zijn vastgelegd.

Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende milieuonderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig overeenkomstig art. 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 5 geeft aan hoe de inventarisatie van de bestaande situatie, de beleidsdocumenten, en de onderzoeken zoals beschreven in de hoofdstukken 2, 3 en 4 zijn vertaald naar concrete ruimtelijk-functionele uitgangspunten.

Hoofdstuk 6 geeft aan welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe deze de inhoud van het plan regelen.

In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de inspraak en participatie en wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. De resultaten van de participatie en het vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) zijn opgenomen in de bijlagen. Dit deel van hoofdstuk 7 wordt geschreven na afronding van de participatie en het vooroverleg en is daarom pas in het ontwerpbestemmingsplan aanwezig.

Hoofdstuk 2 BESCHRIJVING VAN HET PLANGEBIED     

In dit hoofdstuk wordt een historische schets van het bestemmingsplangebied gegeven. Tevens komt de huidige situatie met betrekking tot de ruimtelijke structuur aan de orde. Hierbij wordt aandacht besteed aan de bebouwing, het verkeer, water en groen. Tot slot wordt de functionele structuur beschreven aan de hand van wonen, bedrijvigheid en voorzieningen in het gebied.

2.1 Korte historische schets     

Het gebied is gelegen in de overgangszone van de Haarlemse strandwal, naar het veengebied ten oosten daarvan. Het gebied bestond van oorsprong voornamelijk uit veenmoeras. Toen Haarlem zich ontwikkelde tot belangrijke en relatief grote stad, in de periode van de 12e -17e eeuw, werd het onderhavige gebied belangrijk voor de voedselverzorging van de stad. Vanaf de 13e eeuw is het gebied voornamelijk in gebruik t.b.v. veeteelt.

Aan het eind van de 19e eeuw begon de snelle industriële expansie in Haarlem. De belangrijkste groeisectoren waren de typografische industrie, machinebouw, metaal-, textiel-, voedings- en genotsmiddelenindustrie. De groeiende industrie oefende een grote aantrekkingskracht uit op de bevolking. Tussen 1870 en 1900 was de bevolking van Haarlem verdubbeld.

In de Woningwet van 1901 waren regels vastgelegd die de uitvoering en financiering van de (sociale) woningbouw stimuleerden en in goede banen leiden. In 1905 is onder leiding van Dumont het Haarlemse uitbreidingsplan opgesteld. In de volkswijk Slachthuisbuurt is in de stedenbouwkundige structuur goed zichtbaar dat het om een zorgvuldig ontworpen stadsuitbreiding gaat. Het gebied is grotendeels gerealiseerd in de jaren '20 ten behoeve van de arbeiders- en lage middenstandsklasse. Begin jaren '30 en na de tweede wereldoorlog is de Componistenbuurt gebouwd. In deze buurt zijn ook veel nieuwbouwwoningen gerealiseerd. Het Reinaldapark is vanaf 1960 aangelegd. Voorheen bestond het plangebied voornamelijk uit grasland, met enkele boerderijen langs de Zomervaart en bedrijven langs het Spaarne.

2.2 Ruimtelijke structuur     

Het plangebied ligt tussen het Zuider Buiten Spaarne, de Amsterdamsebuurt, Parkwijk, Liewegje, de Poelpolder en Schalkwijk.



Tabel 2: aantal woningen in het plangebied naar bouwperiode

Bouwjaar

<1919 1920-1929 1930-1945 1945-1979 1980-heden totaal
Aantal woningen 314 1.134 354 506 211 2.519

Percentage 12,5% 45,0%

14,1% 20,1% 8,4% 100%

Het gebied is grotendeels voor 1945 gebouwd, met name in de jaren '20 is een groot deel van de bebouwing tot stand gekomen (tabel 2). De naoorlogse bouw staat in de Componistenbuurt.

Bebouwing

In de Slachthuisbuurt staan overwegend gesloten bouwblokken welke complexmatig ontworpen zijn. De bebouwing bestaat voornamelijk uit laagbouw eengezinswoningen, gebouwd in bouwblokken van twee tot drie lagen hoog. Veel bebouwing is opgetrokken in rode of bruine baksteen, met witte kozijnen en daklijsten en erkers, al of niet met kap. Bij de complexmatige bebouwing is de detaillering veelal sober, maar zorgvuldig.

Op sommige plekken zijn de straten verbijzonderd tot hofje of plein. In de straten ontbreken veelal bomen en voortuinen. Het stratenpatroon in de wijk is erg gevarieerd. De straten sluiten recht, gekromd, geknikt en diagonaal op elkaar aan. Langs de Zomerkade staan nog enkele vrijstaande woningen uit verschillende bouwperioden. Langs het Spaarne liggen verscheidene woonschepen. In het gebied heeft veel nieuwbouw plaatsgevonden.

De historische en architectonische waarde van de Slachthuisbuurt is groot. Het betreft de bebouwing ten zuidwesten van de Schalkwijkerstraat, Byzantiumstraat, Nijlstraat en Pladellastraat.

De later ontworpen Componistenbuurt kent een zelfde type bebouwingspatroon als de Slachthuisbuurt. Uit economische overwegingen zijn hier minder bijzonderheden gerealiseerd. In deze buurt staan meer nieuwbouwwoningen. Aan de C. van Rennesplaats is een opvallende inbreidingslocatie ingevuld met drie bouwblokken die tezamen een cirkel vormen. Aan de L. Springerlaan staan vier woontorens van twaalf woonlagen in een plantsoenachtige setting die aansluit op het Reinaldapark.



Verkeer

De Prins Bernhardlaan en Schalkwijkerstraat zijn gebiedsontsluitingswegen type A. Hier geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur. De Slachthuisstraat, Merovingenstraat en Kruistochtstraat zijn gebiedsontsluitingswegen type B. In de overige straten in het gebied geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Door het plangebied lopen enkele busverbindingen.



Water

Het Zuider Buiten Spaarne wordt met de Ringvaart verbonden via de Zomervaart, het Reinaldapark en de Fuikvaart. Deze waterverbinding vertakt via de Gouwwetering en de zuidkant van het Reinaldapark.



Groen

De Slachthuisbuurt en Componistenbuurt zijn dichtbebouwde buurten met weinig ruimte voor groen en pleinen. Voortuinen komen weinig voor in het gebied. Het openbare groen komt voor in de vorm van straatbomen en groene plekken, veelal kleinschalige plantsoenen met slechts een kijkfunctie. Behalve het Reinaldapark zijn er open ruimten langs de Zomervaart, de Zuider Buiten Spaarne, de Gouwwetering en het Oosterpark.

De Schalkwijkerstraat, Schipholweg en Prins Bernhardlaan maken onderdeel uit van de hoofdbomenstructuur. De bescherming van monumentale en waardevolle bomen wordt geregeld in de Haarlemse Bomenverordening (2008).

Het Reinaldapark is een groot stadspark. Het park ligt tussen de Schipholweg, Prins Bernhardlaan, Leonard Springerlaan en de Fuikvaartweg. Het is in verschillende fasen tussen 1960 en 1985 aangelegd op een afgedekte vuilstortplaats. Het Reinaldapark beslaat 24 ha en vormt samen met de Zomervaart de groene ader van de Zomerzone. Door het park loopt een doorgaande fietsroute die de Slachthuisbuurt verbindt met de Nieuweweg en de route langs de Ringvaart. De bezoekers van het Reinaldapark komen hier voornamelijk om te wandelen of fietsen.

In het Reinaldapark bevonden zich volgens het groenbeheerssysteem bijna 1300 bomen. Omdat bij de aanleg van het park snelle groei het belangrijkst was, zijn er over het algemeen weinig duurzame soorten aangeplant, zoals essen en populieren.

De matige kwaliteit van het park, het eenzijdige gebruik ervan, de vele ruimtelijke claims en de (milieutechnische) wettelijke verplichting om de leeflaag in een deel van het park te herstellen, maken een herinrichting noodzakelijk (zie § 5.4).

2.3 Functionele structuur     

Wonen

In het plangebied vormt wonen de hoofdfunctie. De totale woningvoorraad in het plangebied bedraagt 2.520 woningen. Het aantal inwoners in het gebied bedraagt 4.926, met andere woorden: de gemiddelde woningbezetting komt daarmee op 1,95 personen per woning (voor heel Haarlem is dat 2,12 personen per woning).

Tabel 3 laat zien dat de leeftijdsopbouw van het plangebied Zomerzone Zuid vergelijkbaar is met die van de rest van Haarlem.

Tabel 3: leeftijdsopbouw in het plangebied en gemeente Haarlem totaal

0-19 % 20-44 % 45-64 % 65+ % Totaal

Zomerzone zuid 990 20,1% 1.525 31,0% 1.421 28,8% 990 20,1% 4.926

Haarlem

32.056 21,7% 54.408 36,8% 38.719 26,2% 22.479 15,2% 147.662



Tabel 4 laat zien dat het plangebied zeer veel sociale huurwoningen kent in vergelijking met de rest van Haarlem. Koopwoningen en particuliere huurwoningen komen hier weinig voor. Dit komt doordat de wijk grotendeels complexmatig is gebouwd door woningcorporaties.



Tabel 4: woningvoorraad naar eigendom in het plangebied en Haarlem totaal

eigendom % particuliere huur % sociale huur % totaal
Zomerzone zuid 421 16,7% 62 2,5% 2.037 80,8% 2.520

Haarlem 36.842 53,3% 9.471 13,7% 22.867 33,1% 69.180

Dienstverlening en kantoren

Binnen het plangebied zijn enkele bedrijven gevestigd die een dienstverlening- of kantoorfunctie hebben. Tot kantoorbedrijven en dienstverlenende- of ideële bedrijven worden bijvoorbeeld adviesbureaus, reclamebureaus, boekhoudbureaus, financiële holdings, verzekeringskantoren, makelaardijen, advocatenkantoren, wassalons, kapperszaken en groepspraktijken gerekend.



Bedrijven

Het aantal bedrijven in het plangebied is beperkt. Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven in de categorie A en B vermeld bij de regels behorende bedrijvenlijst toegestaan, voor zover passend bij de bestemming.

Op een aantal adressen binnen het plangebied zijn bedrijven gevestigd die wat betreft omvang het karakter hebben van (parttime) beroep-aan-huis. Die kleine bedrijfsvormen zijn inherent aan wonen en behoeven geen specifieke regeling.



Commerciële voorzieningen

Verspreid over het plangebied bevinden zich commerciële voorzieningen die kleinschalig van aard zijn. De bouwmarkt aan de Schalkwijkerstraat en de fiets- en avonturenenwinkel aan de Schalkwijkerstraat/Vijfhuizerstraat vormen hierop de twee uitzonderingen. In dit bestemmingsplan is een derde locatie aangewezen als optie voor een grootschalige commerciële voorziening, namelijk de nieuwbouwlocatie Variander op het Peltenburgterrein (zie paragrafen 3.1 en 5.4).



Maatschappelijke voorzieningen

In het plangebied zijn een aantal specifieke maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Het betreft onder andere drie basisonderwijsinstellingen en een moskee. Aan de Richard Holkade zullen zorggerelateerde woningen komen.



Recreatie en sport

In het plangebied zijn vier sportclubs aanwezig: een voetbalvereniging, een korfbalvereniging, een judoschool en een Lawn Bowls vereniging.

De voetbalvereniging ligt in het Reinaldapark. Ten zuiden van het Reinaldapark wordt ruimte gereserveerd voor een tennisvereniging en een midgetgolfbaan. In het noorden van het park komt een Cruijff Court. Een nadere toelichting op de ontwikkelingen in het Reinaldapark is te lezen in paragraaf 5.4.

Ten oosten van het Oosterpark is dan nog een kleine speeltuinvereniging gevestigd.



Nutsvoorzieningen

In het plangebied zijn vier gasdrukregel- en meetstations aanwezig. Het station aan het Reinaldapad 2/4 betreft een aardgasverdeelstation.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER     

In dit hoofdstuk is voor het plangebied Zomerzone Zuid het relevante beleidskader weergegeven. Per thema wordt het beleid beschreven, met in paragraaf 3.12 een samenvatting van de beleidsuitgangspunten voor het bestemmingsplan. Het rijks en provinciale beleid is beknopt beschreven in bijlage 1.

3.1 Structuurplan Haarlem 2020 (2005)     

Het Structuurplan legt voor de periode 2005 tot 2020 op hoofdlijnen de ambities en wensen vast die te maken hebben met ruimte en de verdeling van ruimte in Haarlem. Daarbij is de samenwerking in de Noordvleugel van de Randstad als stedelijk netwerk het vertrekpunt. Het structuurplan vormt de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie Haarlem uit 1999 en laat de mogelijkheden zien voor uitvoering van de stedelijke opgaven. De speerpunten van beleid zijn:

  • profilering op een duurzaam goed woonklimaat;
  • versterking van de zakelijke dienstverlening;
  • versterking van de culturele en toeristische wervingskracht.



Het Structuurplan geeft inzicht in de verandergebieden, de dynamische knooppunten en de gebieden die consolideren. Het geeft de beleidskaders die vervolgens juridisch verankerd worden in bestemmingsplannen.



Buurtindentiteit

In het Structuurplan ligt de nadruk op versterking van de eigen buurtidentiteit. Voorop staat verschillen tussen wijken te handhaven of sterker tot uiting te laten komen (buurtidentiteit). De opgave is een balans te scheppen tussen de gewenste mate van differentiatie binnen de stad en behoud van eigenheid in de buurten. Het Structuurplan streeft naar een hoogwaardige leefomgeving door aandacht te besteden aan, en waar mogelijk oplossingen aan te dragen voor ruimte voor ontmoeting, leefbaarheid en levendigheid. De Componistenbuurt heeft een woonfunctie en blijft deze behouden. De Slachthuisbuurt heeft eveneens een woonfunctie. Naast behoud van de woonfunctie wordt voor deze buurt ingezet op versterking van het stedelijk karakter.



Woonwerk-assen

De randen langs de meeste wegen met een doorgaande functie en een aantal wegen met een centrale rol voor een buurt of stadsdeel zijn geschikt voor ontwikkeling tot woonwerk-as. Vaak bestaat hier al een gemengd karakter. Dit kan groeien tot assen met een stedelijk karakter en een kenmerkend profiel. Hier zijn de functies kantoren, dienstverlening, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen gewenst.

De Schalkwijkerstraat en Prins Bernhardlaan worden genoemd als woonwerk-as. De Schalkwijkerstraat heeft reeds een commerciële functie. Deze wordt uitgebreid met een gemengde bestemming. De Prins Bernhardlaan heeft een woon- en parkfunctie. De woonwerk-as is bedoeld voor het deel ten noorden en zuiden van het plangebied.



Sociaal-maatschappelijke zone

In het Structuurplan geeft de gemeente Haarlem aan de sociaal-maatschappelijke voorzieningen meer te willen clusteren, bij voorkeur bij bestaande winkel- en zorgconcentraties in of nabij de wijken. Hierdoor ontstaat een multifunctioneel en optimaal ruimtegebruik. Kansrijke locaties zijn plekken waar nu al veel mensen komen, zoals winkelcentra en OV knooppunten, en die goed bereikbaar zijn of worden. Een herkenbare route voor langzaam verkeer door of langs dergelijke locaties is essentieel.

De sociaalmaatschappelijke zone strekt zich uit van de Haarlemse binnenstad tot in Schalkwijk. De zone kent een gemengd karakter en komt in aanmerking voor ontwikkeling van diverse voorzieningen. Voor dit gebied is verbetering van de bereikbaarheid gewenst. Het gebied rond de Kruistochtenstraat valt onder deze zone.



Functiemenging

In het Structuurplan wordt de Slachthuisbuurt aangewezen als wijk die geschikt is voor functiemenging. Door stadsvernieuwing is veel werkgelegenheid uit de buurt getrokken. Ruimte voor zowel wonen, werken als voorzieningen kan gevonden worden door deze functies te mengen. Functiemenging met kleinschalige voorzieningen en passende bedrijvigheid levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid en dynamiek van de stad en creëert mogelijkheden voor werken aan huis. Om die reden is het belangrijk om werkfuncties in wijken te behouden, en waar mogelijk te versterken. Functiemenging betekent een intensiever gebruik van de beschikbare ruimte.

Het Peltenbergterrein/Variander (terrein van de voormalige houthandel Peltenburg op de kruising Schalkwijkerstraat/ Zomervaart) is in het Structuurplan aangewezen als geschikte locatie voor functiemenging van wonen en werken. Ook is deze locatie aangewezen als mogelijke locatie voor grootschalige detailhandel, specifiek perifere detailhandel. Deze aanwijzing komt voort uit de Detailhandelsnota Haarlem Winkelstad 2002-2012 (2002).

Grootschalige detailhandel in de vorm van perifere detailhandel is in dit bestemmingsplan op drie locaties aan de Schalkwijkerstraat (waaronder Variander) beperkt mogelijk gemaakt middels een ontheffing. De verdere uitwerking en de toelichting op deze ontheffing is te lezen in paragrafen 5.4 en 6.4.



Sport, onderwijs en recreatie

Uitgangspunten voor het Reinaldapark zijn het verbeteren van de functie als stadspark en een intensiever gebruik. In dit kader wordt het Reinaldapark momenteel heringericht (zie paragraaf 5.4). Ook wordt het Reinaldapark in het Structuurplan genoemd als mogelijke locatie voor evenementen.

De sportaccommodatie aan de zuidzijde van het Reinaldapark is geschikt voor intensivering van het gebruik voor sport en medegebruik door scholen. Het breder gebruik van sport- en onderwijsaccommodaties wordt wenselijk geacht in zowel het Structuurplan als de nota Haarlem Sport Agenda voor de Sport 2010-2014 (2010). In het algemeen is het belangrijk dat de bereikbaarheid van de (bestaande) concentraties van onderwijs- en/of sportvoorzieningen voor langzaam verkeer goed moet zijn.

Vanwege de centrale ligging in Haarlem Oost is de zone rondom de Zomervaart aangewezen als zoekgebied voor nieuwe sport- en/of onderwijsfuncties. Het is niet de bedoeling dat nieuwe bebouwing ten koste van het groen wordt gerealiseerd.

3.2 Plan van Aanpak Zomerzone (2003)     

In het Ontwikkelingsplan Haarlem zijn een aantal zones aangewezen die in aanmerking komen voor herstructurering. Eén daarvan is de Zomerzone; het gebied tussen het Spaarne, de Amsterdamse Vaart, de Ringvaart en de Schipholweg. Dit gebied krijgt van de gemeente extra aandacht met als doel het verminderen van de sociaaleconomische kwetsbaarheid en het verbeteren van het woonklimaat. Met de aanpak van de Zomerzone wordt geprobeerd de sociale, economische en fysieke pijler te integreren.

Voor de Zomerzone is een integrale aanpak opgesteld. Hierin zijn een aantal doelen en projecten benoemd. De herinrichting van het Reinaldapark, de komst van de moskee en de ontwikkeling op het terrein Peltenburg zijn drie specifieke projecten welke in het plangebied liggen. De moskee is in 2007 gerealiseerd. De herinrichting van het Reinaldapark is in 2009 van start gegaan. De ontwikkeling van Peltenburg wordt mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan. Het verbeteren van de openbare ruimte en het creëren van een gedifferentieerde woningmarkt worden ook genoemd.

Direct naast het plangebied spelen een aantal ontwikkelingen. Hier wordt in paragraaf 5.4 verder op ingegaan.

3.3 Groenstructuurplan (1991)     

Eén van de doelstellingen in het Structuurplan voor de ontwikkeling van het groene netwerk is versterking van stedelijke groenwaarden. Het in stand houden en versterken van de bestaande stedelijke hoofdgroenstructuur is uitgangspunt voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. Onderdeel daarvan vormt de gewenste hoofdbomenstructuur. Tweede uitgangspunt is het vergroten van de gebruiksintensiteit van het bestaande groen, d.m.v. het verbeteren van de inrichting van groengebieden en het vergroten van de bereikbaarheid. Het Groenstructuurplan stuurt aan op het verbeteren van buurtgroen in de Slachthuisbuurt.

De bomen in de Schipholweg, Schalkwijkerstraat, Zomervaart en Prins Bernhardlaan maken onderdeel uit van de hoofdbomenstructuur. Dit zijn lijnen die ruimtelijk en functioneel van belang zijn. Gelet op bovenstaande doelstelling is het van belang deze groenstructuur te behouden.

Het Groenstructuurplan omschrijft de Slachthuisbuurt als verdichte buurt zonder voortuinen. Hier staan gesloten bouwblokken in hoge bebouwingsdichtheid en smalle straten. Het ontbreekt hier aan voortuinen. Binnen de buurt is een tekort aan groen. Het openbaar groen komt voor in de vorm van straatbomen en groene plekken. De groene plekken zijn dun bezaaid. Het betreft vooral toevallig ontstane restruimtes. Deze ruimte is dus beperkt. De smalle straten staan volgepakt met auto's en bieden nauwelijks mogelijkheden voor speel- en zitplekken of groen.

De Componistenbuurt wordt omschreven als verdichte buurt met voortuinen. Hier staan gesloten bouwblokken in hoge bebouwingsdichtheid met weinig openbaar groen. Door het gebruik van voortuinen is het groene beeld binnen de buurten gegarandeerd. Ondanks het relatief groene beeld heeft de buurt op basis van het Groenstructuurplan een tekort aan groenplekken.

De hoofdgroenstructuur van Haarlem wordt gevormd door landschappelijke noord-zuid zones. In oost-west richting worden ze met elkaar verbonden door groene lijnen en parken in de stad (dwarsverbanden). Het Reinaldapark maakt hier deel van uit. De groenzone is van belang als schakel in het ecologische verband binnenduinrand - Haarlemmerhout - Schipholweg / veenweidegebied. Het Reinaldapark wordt in verschillende fasen heringericht (zie § 5.4).

3.4 Integraal Waterplan Haarlem (2005)     

De gemeente Haarlem en het hoogheemraadschap van Rijnland hebben eind 2004 het Integraal Waterplan Haarlem (IWP) vastgesteld. Doel van het IWP is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Het plan functioneert als strategisch kader voor gerelateerde beleidsvelden zoals het grondwater-, afvalwater-, en baggerbeleid. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (toename neerslag) en verstedelijking (toename verhard oppervlak), is ruimte voor oppervlaktewater nodig. Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden en verbinden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten.

Doelstelling voor het oppervlaktewater voor de periode tot 2015 is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water. Als streefbeeld heeft de gemeente voor ogen een verbeterd waternetwerk dat uitgebreid is met nieuw water.

Een algemene regel met betrekking tot de waterkwantiteit is het compenseren van een eventuele toename van verharding. Indien verharding in een gebied toeneemt zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om wateroverlast als gevolg van de toegenomen verharding te voorkomen. Indien er gebouwd wordt en hierbij wordt meer dan 500 m² onverhard oppervlak omgezet naar verhard oppervlak, dient 15% van dit verhard oppervlak als oppervlaktewater te worden aangebracht. Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater. Voorbeelden zijn grasdaken en ontkoppeling van de verharding van het gemengde rioolstelsel, waarbij het ontkoppelde water in de bodem geïnfiltreerd wordt. Tevens onderschrijft het Waterplan de noodzaak op het vlak van baggeren, saneren, overstorten, inrichten van natuurvriendelijke oevers en het afkoppelen schone verharding.

Eén van de gewenste nieuwe waterverbindingen verbindt de Gouwwetering met de Fuikvaart en loopt door de zuid- en oostkant van het Reinaldapark. Met de herinrichting van het park wordt deze waterverbinding gerealiseerd (zie § 5.4). Binnen de bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen' is ruimte voor water toegestaan.

3.5 Haarlems Verkeers- en Vervoerplan (2003)     

Het HVVP beschrijft het beleid op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 10 jaar. In het plan wordt een beschrijving gegeven van de hoofdstructuren voor het autoverkeer, openbaar vervoer en langzaam verkeer. Het HVVP heeft twee belangrijke doelstellingen: het vergroten van de leefbaarheid en de bereikbaarheid. Dit betekent het aantrekkelijk maken van het gebruik van alternatieven voor de auto (fietsen en het gebruik van het openbaar vervoer) en geen nieuwe wegen in de wijken.



Langzaam verkeer

Het HVVP gaat uit van het creëren van stadsleefgebieden, waarbij de rol van de auto geminimaliseerd wordt. De fiets moet voor verplaatsingen binnen Haarlem een groter aandeel krijgen en dat moet ertoe leiden dat de auto voor korte afstanden niet hoeft te worden gebruikt. Hiervoor zet het HVVP in op drie beleidspunten: verbetering van bestaande fietsroutes en voorzieningen, bij kruisingen voorrang geven aan fiets boven autoverkeer en uitbreiding van het fietsennet.

Uitgangspunt voor voetgangers zijn goede oversteekvoorzieningen en vermindering van de wachttijden bij verkeerslichten, met extra aandacht voor kinderen, ouderen en gehandicapten.



Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer vormt een alternatief voor mensen met of zonder auto. Voor het openbaar vervoer heeft het HVVP de volgende doelen geformuleerd: verhogen van de gemiddelde trajectsnelheid, versterken van de regionale bereikbaarheid en optimalisering van het lokale openbaar vervoer.

Over de Schalwijkerstraat en Schipholweg loopt een hoofd buslijn. Ingezet wordt op een hogere frequentie, gemiddelde snelheid en mate van betrouwbaarheid van het openbaar vervoer over de hoofdlijnen.



Autoverkeer

Het autoverkeer wordt via ontsluitingswegen zo direct mogelijk vanuit de stadsleefgebieden naar de randen van het gebied geleid. Dit houdt in dat het verkeer zo snel mogelijk uit de 30 km/uur gebieden richting de 50 km/uur wegen wordt geleid. Doorgaand verkeer zal zoveel mogelijk langs de rand van de stad worden afgewikkeld. Dit betekent voor Haarlem Oost dat het autoverkeer nog meer via de Schipholweg en Amsterdamse Vaart wordt afgewikkeld. Dit vergroot de leefbaarheid in de buurten.

In de voorschriften wordt de bestemming 'Verkeer' zodanig ruim omschreven dat wijzigingen in de openbare ruimte doorgevoerd kunnen worden zonder dat het bestemmingsplan gewijzigd hoeft te worden. Groen-, water- en speelvoorzieningen zijn hierbinnen toegestaan.

3.6 Woonvisie Haarlem 2006-2012 (2006)     

Haarlem is een gewilde woonstad. Vraag en aanbod op de woningmarkt dienen beter op elkaar te worden afgestemd. Haarlem kiest in de Woonvisie Haarlem 2006-2012 voor: "meer, beter, dynamisch en betaalbaar". In de Woonvisie zijn uiteenlopende maatregelen opgesomd die een bijdrage moeten leveren aan bovengenoemde speerpunten. Daarbij wordt zorgvuldig omgegaan met behoud en versterking van historisch interessante woonwijken en beschermde stadsgezichten. Aan de maatregelen die een ruimtelijke impact hebben, en daarmee relevant zijn voor het bestemmingsplan, wordt in deze paragraaf aandacht besteed.

Op de eerste plaats zet Haarlem in op het opvoeren van de woningbouwproductie. Haarlem wil de woningvoorraad onder andere uitbreiden door het mogelijk maken en stimuleren van meervoudig ruimtegebruik en menging van woon- en werkfuncties. Het eventueel omzetten van een werkfunctie naar een woonfunctie is ook denkbaar, maar dit mag niet ten koste gaan van de spreiding van de werkfuncties. De Slachthuisbuurt is aangewezen als gebied waar functiemenging gewenst is (zie § 3.1). In het bestemmingsplan wordt dit in verschillende straten mogelijk gemaakt.

Een betere woningvoorraad heeft met name betrekking op herstructurering, duurzaam bouwen en het bevorderen van sociaaleconomisch gemengde buurten. Het creëren van een gedifferentieerd woningaanbod, het vernieuwen van de woningvoorraad, het vergroten van de toegankelijkheid en het verbeteren van de leefomgeving (met name de inrichting van de openbare ruimte) zijn hierbij belangrijke aandachtspunten.

Het bouwen van woningen voor senioren zorgt voor de meeste doorstroming op de Haarlemse woningmarkt. Daarnaast wil Haarlem inspelen op de behoefte van bewoners die weliswaar zorg nodig hebben, maar desondanks zelfstandig willen blijven wonen. Deze bevolkingsgroepen kunnen vervolgens gebruik maken van zorgsteunpunten in de buurt. Deze woningbehoefte van ouderen en gehandicapten vertaalt zich in het realiseren van gelijkvloerse woningen (met name appartementen) en kleinschalige beschermde woonvormen zoals begeleid wonen en groepswonen. De op dit moment meest zichtbare behoefte betreft veelal een eengezinswoning. Toch wordt door de vergrijzing en nieuwe woonwensen een groeiende acceptatie van en vraag naar meer stedelijk wonen voorspeld en wordt een verschuiving in de behoefte richting appartementen verwacht. Op het Peltenburgterrein/Variander wordt nieuwbouw en differentiatie van woningen mogelijk gemaakt (zie § 5.4). Hier komen appartementen en eengezinswoningen. Daarnaast komen aan de Richard Holkade zorggerelateerde woningen.

Op de vierde plaats wil Haarlem de betaalbaarheid van woningen waar mogelijk garanderen. Dit kan door goede afspraken te maken met corporaties en een betere spreiding van de kernvoorraad door bouw en herstructurering.

3.7 Welstands- en Monumentennota (2004)     

Een welstandsnota is het beleidsdocument dat moet voorzien in de criteria die burgemeester en wethouders hanteren bij het beoordelen van een bouwaanvraag op welstandsvereisten.

De gemeente heeft verschillende cultuurhistorische waarden toegekend aan de bebouwing in het plangebied. Deze waarden vertalen zich naar de bij de welstandsbeoordeling te hanteren niveaus. De welstandsniveaus uiten zich in meer of minder gedetailleerde criteria. Voor de welstandtoets wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende drie niveaus:

I. De meest gedetailleerde welstandstoets; deze geldt onder meer voor de beschermde stads- en dorpsgezichten. Veel waarde wordt gehecht aan behoud en versterking van het bestaande karakter en kwaliteit.

II. Bijzondere welstandstoets, met extra aandacht voor specifieke bebouwingskenmerken.

III. Reguliere welstandstoets, waar het beleid is gericht op het handhaven of versterken van een basiskwaliteit.

Het deel van de Slachthuisbuurt ten zuiden van de Byzantiumstraat, Nijlstraat en G. van Bouillonstraat is omschreven als waardevol stadsgezicht. Ter plaatse hiervan geldt een welstandsniveau II ter versterking van de aanwezige kwaliteiten. Het Reinaldapark is aangewezen als waardevol groengebied en heeft ook welstandsniveau II. In de rest van het plangebied geldt een welstandsniveau III.

De bestaande omgeving is het kwalitatieve referentiepunt voor ieder (vergunningplichtig) bouwwerk. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering de bestaande stedenbouwkundige structuur, de typologie van gebouwen en detaillering, kleur- en materiaalgebruik van die gebouwen als uitgangspunt dient te nemen. Relevant hierbij is of de omringende bebouwing ontworpen is als complex of een individuele uitstraling op pandniveau heeft.

Voor de historisch waardevolle delen geldt dat de indeling van de raampartijen en kleurgebruik wordt gehandhaafd of indien mogelijk wordt teruggebracht in de oorspronkelijke staat.

3.8 Recreatienota Haarlem (1997)     

De Recreatienota geeft het recreatiebeleid van Haarlem voor de komende jaren aan. Naast de zorg voor voldoende recreatievoorzieningen dicht bij huis, staat ook de bereikbaarheid van recreatievoorzieningen centraal. Deze beide taken worden omschreven als de zorg voor de kwaliteit van de leefomgeving voor de inwoners van Haarlem. Het Structuurplan heeft deze beleidsdoelen overgenomen.

Het Reinaldapark fungeert voornamelijk als buurtpark voor bewoners van Parkwijk en Zuiderpolder. Naast de hoofdfunctie groen komen de functies recreatief verblijf en sportieve recreatie voor. In het park staat een moskee en een voetbalcomplex. In de Recreatienota staat verder dat het park weinig wordt gebruikt, niet aantrekkelijk en niet goed toegankelijk is. Om het gebruik te intensiveren wordt momenteel gewerkt aan de herinrichting van het park (zie § 5.4).

3.9 Spaarneplan (1995)     

De gemeente Haarlem heeft sterke cultuurhistorische en economische banden met het Spaarne. Het ontbreekt aan aaneengesloten langzaam-verkeersroutes langs het water. Bovendien werkt het Spaarne te veel als barrière. Om de rivier opnieuw bij het stedelijk leven te betrekken hebben Haarlem en Heemstede een toekomstvisie ontwikkeld die de vele kwaliteiten van de rivier onderstreept. Het Spaarneplan heeft als doel om het Spaarne meer centraal te stellen binnen een ruime omgeving en te streven naar multifunctioneel gebruik. Het plangebied grenst met de Schalkwijkerstraat aan het Zuider Buiten Spaarne.

De Slachthuisbuurt heeft nauwelijks een relatie met het Spaarne. De Schalkwijkerstraat heeft een sterke verkeersfunctie en aan de oevers liggen veel woonboten. Door vermindering van de hoeveelheid woonboten zal in de loop van tijd een aantrekkelijke kade met brede voetgangers- en fietszone en veel groen kunnen ontstaan. Deze route vormt zowel een verbindingsroute voor langzaam verkeer als een plek om te vertoeven voor de bewoners van de Slachthuisbuurt. Bij vernieuwing van het Peltenburgterrein/Variander dient deze een gebruiksvriendelijke inrichting te krijgen waarbij de relatie met het Spaarne voorop staat.

3.10 Speelruimteplan Haarlem (1998)     

Eén van de doelstellingen in het Structuurplan is streven naar een hoogwaardige leefomgeving door aandacht te besteden aan, en waar mogelijk oplossingen aan te dragen voor ruimte voor ontmoeting, leefbaarheid en levendigheid.

Speelvoorzieningen maken een belangrijk deel uit van het woon- en leefmilieu. Ten aanzien van de speelruimten in de stad is een Speelruimteplan gemaakt waarin kwaliteit en kwantiteit van de speelplekken wordt gewogen. Het plangebied wordt omschreven als een gemiddeld kinderrijke wijk met een aantal pleinen en speelruimten voor kinderen.

Het Speelruimteplan is destijds opgesteld voor een periode van 10 jaar. Het plan zal geëvalueerd worden en er zal een nieuw beleidsplan worden opgesteld. Voor toekomstige uitbreidingsbehoeften van speelfaciliteiten binnen het plangebied is ruimte geboden binnen de gronden die bestemd zijn als 'Groen' en 'Verkeer'.

3.11 Beleidsnota Archeologie     



Rijksbeleid

Met de goedkeuring van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) is de Monumentenwet zodanig gewijzigd dat de gemeente vanaf 1 september 2007 primair verantwoordelijk is voor de bescherming van archeologische waarden in de bodem. Uitgangspunten van het nieuwe beleid zijn de vroegtijdige integratie van archeologische waarden in de procedures van ruimtelijke ordening en het principe dat initiatiefnemers van projecten waarbij archeologische waarden worden aangetast verantwoordelijk zijn voor de kosten van noodzakelijk archeologisch onderzoek.

In de wetgeving is opgenomen dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Ook is bepaald dat in een bestemmingsplan regelingen kunnen worden opgenomen ten behoeve van het beschermen van archeologische waarden.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) beheert de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en ingedeeld in diverse categorieën archeologische waarden. In aanvulling op de AMK is er de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW geeft voor heel Nederland, inclusief de bodems van grote wateren, de kans aan op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën .

Provinciaal beleid

Het archeologisch beleid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland is vastgelegd in het Cultuurconvenant tussen het rijk en de provincie Noord-Holland, de Provinciale Cultuurnota 2005-2008 en de Cultuurhistorische Regioprofielen. Het beleid is enerzijds gebaseerd op wettelijke verplichtingen die voortkomen uit de Wamz, anderzijds op autonoom cultuurhistorisch provinciaal beleid.

Een belangrijk instrument voor het provinciaal beleid is de Cultuurhistorische Waardenkaart. Deze kaart heeft ook een archeologische kaartlaag. De terreinen die op deze kaartlaag staan moeten vanuit cultuurhistorisch oogpunt bescherming krijgen. De gemeente moet in de ruimtelijke afweging rekening houden met deze terreinen.

Beleid gemeente Haarlem

Aangezien de verantwoordelijkheid voor het archeologische erfgoed wordt gedecentraliseerd, dienen de gemeenten binnen dit kader hun eigen beleid te ontwikkelen. In dit kader heeft de gemeente Haarlem het initiatief genomen tot de ontwikkeling van diverse maatregelen, waardoor archeologie meer onderdeel van het planologische instrumentarium wordt.

De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen in Haarlem zijn vastgelegd in een beleidsnota archeologie. Enkele van deze punten zijn vertaald in een archeologische beleidskaart.

Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH)

Om de kwaliteit en omvang van het bodemarchief inzichtelijk te maken en de archeologische belangenafweging in het ruimtelijke ordeningsproces zo werkbaar mogelijk te houden heeft de gemeente een Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH) opgesteld. De voorlopige Archeologische Beleidskaart Haarlem geeft aan in welke gebieden bodemverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn.

De kaart hanteert een indeling in verschillende categorieën “archeologisch waardevol gebied”. Deze categorieën geven de archeologische verwachting, de kans op het aantreffen van archeologische waarden, voor een gebied aan. Voor elk van deze categorieën heeft de gemeente bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van archeologisch rapport, het zogenaamde regime. De regimes gelden voor bodemverstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is om aan te vragen:

  • een reguliere bouwvergunning;
  • een aanlegvergunning;
  • een sloopvergunning (bij beschermd stadsgezicht).



In paragraaf 4.10 staat de archeologische waarde van het plangebied beschreven en in paragraaf 6.4 de bijbehorende regimes.

3.12 Samenvatting beleidsuitgangspunten     

De belangrijkste beleidsuitgangspunten die ruimtelijk-functionele gevolgen hebben voor het plangebied kunnen als volgt worden samengevat:

  • Verminderen van de sociaaleconomische kwetsbaarheid en het verbeteren van het woonklimaat. In en om het plangebied worden een aantal projecten gerealiseerd, zoals de ontwikkeling Variander op het Peltenburgterrein en het Reinaldapark (zie § 5.4);
  • Het creëren van een gewenst woningaanbod en behoud van de buurtidentiteit. De woningen in het gebied worden positief bestemd en er is ruimte voor veranderingen en verbeteringen;
  • Het beter bereikbaar maken van de wijk voor langzaam verkeer en het verminderen van het autoverkeer. Hiervoor wordt ruimte geboden binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer'.
  • Behoud en versterken van stedelijke groenwaarden. Binnen de bestemmingen 'Groen', 'Water' en 'Verkeer' wordt hiervoor ruimte geboden.
  • Ruimte bieden voor ontmoeting, leefbaarheid en levendigheid. Binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Cultuur en Ontspanning', 'Gemengd 1', Gemengd 2', 'Groen', 'Sport' en 'Verkeer' wordt hiervoor ruimte geboden.
  • Behoud van de bestaande voorzieningen en verdere clustering van sociaal-maatschappelijke en commerciële voorzieningen aan de Schalkwijkerstraat. Hiervoor wordt de Schalkwijkerstraat grotendeels uitgebreid met de bestemming 'Gemengd 1', en in mindere mate met de bestemming 'Gemengd 2' ;
  • Het versterken van functiemenging van wonen met kleinschalige voorzieningen en passende bedrijvigheid om de leefbaarheid en dynamiek in de Slachthuisbuurt te versterken. Verschillende hoekpanden in de Kruistochtstraat, Slachthuisstraat en Merovingenstraat krijgen de bestemming 'Gemengd 2'.
  • Aantrekkelijk maken van het Reinaldapark en het verbeteren van de aansluiting met de Slachthuisbuurt en de Componistenbuurt. Dit gebeurt door de herinrichting van het park en het verbeteren van langzaam verkeerroutes.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSFACTOREN     

Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten van het plangebied, alsmede de resultaten van de verschillende onderzoeken (zie bijlage 2 Milieuonderzoek voor het gehele onderzoek). Daarbij komen de volgende aspecten aan de orde: milieuzoneringen, geluid, bodem, water, luchtkwaliteit, natuurwaarden, MER, cultuurhistorie, archeologie, vliegverkeer, externe veiligheid en andere belemmeringen zoals kabels en leidingen.

4.1 Milieuzoneringen     

Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze opdeling is bepaald door de specifieke kenmerken van die gebieden. Het plangebied Zomerzone Zuid is getypeerd als laagbouw in hoge dichtheid. De maximaal toegestane milieucategorie is B. Langs de Schipholweg en de Prins Bernhardlaan wordt een corridor onderscheiden met een maximale milieucategorie C.

In het gebied is één bedrijf gevestigd met een hogere dan de gewenste milieucategorie, het Gemeentelijk gronddepot sportpark Reinaldapark. Dit is een gemeentelijk gronddepot voor de opslag van grond. Er zijn geen klachten bekend. Het bedrijf voldoet aan de Wet Milieubeheer. Het bedrijf kan positief worden bestemd.

4.2 Geluid     

In de directe omgeving van het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein of spoortraject gesitueerd. Binnen het bestemmingsplan is dus alleen sprake van wegverkeerslawaai.



Wegverkeer

Door en langs het plangebied lopen aan aantal wegen die een relevante geluidsbelasting op het plangebied hebben; de Schalkwijkerstraat en Prins Bernhardlaan. Hier geldt een maximale snelheid van 50 km/uur. De overige straten zijn ingericht als 30 km/uur wegen en vallen hierdoor buiten het kader van de Wet geluidshinder.

De geluidsgevoelige bestemmingen binnen het bestemmingsplan ondervinden geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt langs de beschouwde wegen overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB voor bestaande situaties wordt niet overschreden. Gezien de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient bij nieuwe situaties naar maatregelen te worden gekeken. Het toepassen van een stil wegdek zoals dunne deklagen en het vervangen van klinkers door asfalt levert een verlaging van de geluidbelasting op.



Ontwikkelingen:

Voor de nieuwbouw Variander op het Peltenburgterrein bedraagt de geluidsbelasting vanwege de Schalkwijkerstraat ten hoogste 60dB. De grenswaarde van 48 dB wordt met ten hoogste 12 dB overschreden. De maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Voor de Schalkwijkerstraat kan overwogen worden om voor zeer stil asfalt te kiezen. Ook dan zullen er overschrijdingen blijven. Bovendien zijn hiervoor bezwaren van financiële aard. Het plaatsen van afscherming stuit op stedenbouwkundige en financiële bezwaren. Door het college van B&W dient ontheffing van de grenswaarden te worden verleend. Dit vindt plaats middels een besluit hogere waarden.

In het Reinaldapark worden geen nieuwe permanent geluidgevoelige bestemmingen opgenomen. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.3 Bodemkwaliteit     

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Haarlemse bodemkwaliteitskaart vastgesteld (zie bijlage 1 Milieuonderzoek). In de Haarlemse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszones 3 en 5.

Binnen het bestemmingsplangebied zijn 3 plekken bekend met een ernstige bodemverontreiniging: de voormalige huisvuilstort in het Reinaldapark, het voormalige terrein van Peltenburg en het voormalige tankstation Heeremans aan de Schalkwijkerstraat 25-29.

Na beëindiging van de huisvuilstort in het Reinaldapark is een afdeklaag aangebracht. Deze afdeklaag voldoet niet overal aan de dikte-eisen die onder de Isoleren-Beheersen-Controleren-maatregel van het bodemsaneringregime vallen.

In 2003 zijn twee ondergrondse tanks op het adres Schalkwijkerstraat 25-27 verwijderd. In 2006 is op de locatie Schalkwijkerstraat 29 een bodemsanering uitgevoerd. Hierbij is een ondergrondse tank verwijderd en de inpandig gelegen tank is gereinigd en afgevuld met zand. Tegen de achtergevel is een restverontreiniging achtergebleven.

In het bestemmingsplangebied is aan de Zomervaart 150 een “tankstation” geweest. Voor zover bekend heeft dit tankstation niet geleid tot een ernstige bodemverontreiniging. Voor het overige zijn binnen het bestemmingsplangebied geen bedrijfsactiviteiten bekend die tot een ernstige bodemverontreiniging hebben geleid.



Conclusie

Voor de ondergrondse brandstoftanks binnen het bestemmingsplangebied geldt dat deze zijn gesaneerd en eventuele verontreinigingen in de bodem als gevolg van het gebruik van deze ondergrondse tanks zijn eveneens gesaneerd.



Ontwikkelingen:

Voor de locatie van Peltenburg heeft de eerste fase van de sanering reeds plaatsgevonden. De tweede fase volgt na uitwerking van het nieuwbouwplan. De grond ter plaatse van de voormalige huisvuistortplaats in het Reinaldapark krijgt een nieuwe leeflaag.

4.4 Water     



Watertoets

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is een toets op de mogelijke impact van het voorgenomen plan voor het waterbeheer van belang. De Nota Ruimte beschrijft de uitgangspunten voor het ruimtelijk waterbeleid en de instrumenten, waaronder de watertoets. De watertoets is sinds 1 november 2003 via een regeling in het Bro 1985 wettelijk verplicht voor ruimtelijke planvormen. Het Bro 2008 sluit bij die regeling aan (Art. 3.1.6 b).

In bijlage 1 is het Europees, Rijks- en Provinciaal waterbeleid uiteengezet. De onderstaande tekst is in overleg met het hoogheemraadschap opgesteld. In paragraaf 7.2 van de toelichting zijn de uitkomsten van het overleg in het kader van de watertoets beschreven.



Oppervlaktewater

In het plangebied bevindt zich het Zuider Buiten Spaarne, de Zomervaart, de Gouwwetering en het water in het Reinaldapark. De kwaliteit van het oppervlaktewater is slecht tot matig. Bij de herinrichting van het park zal de Gouwwetering via de waterweg langs de Schipholweg worden doorgetrokken tot de Fuikvaart. De waterweg langs de Schipholweg wordt verbreed. Op deze manier ontstaat een boezemvaart langs de rand van het park.

Ter hoogte van het Peltenburgterrein/Variander bevindt zich geen oppervlaktewater. Het terrein is reeds verhard. Voor de ontwikkeling is geen watercompensatie nodig.



Grondwater

Volgens het gemeentelijk grondwaterplan (GGP) ligt het gebied in het 'poldergebied'. Het poldergebied betreft de ten oosten van het Spaarne gelegen polders. Vanaf het Spaarne tot aan de polders neemt het maaiveldniveau af van gemiddeld circa NAP +0,5m in de omgeving ten oosten van het Spaarne tot circa NAP -1,5 m.

Het grootste deel van het plangebied is onderdeel van de boezem (met een peil van NAP -0,61 m). Aan de uiterste oostzijde van het plangebied bij het Reinaldapark is een peilscheiding aanwezig naar de Poelpolder Noord (met een peil van NAP - 1,43 m).

Het boezempeil in Haarlem bedraagt NAP -0,60 m. De belangrijkste waterlopen in Haarlem zijn het Spaarne, de Delft en de Leidsevaart. Enkele kleinere waterpartijen worden op een afwijkend peil beheerst.

De grondwaterstanden in Haarlem zijn over het algemeen vrij hoog. Om grondwateroverlast te voorkomen zijn dan ook onder een groot aantal wijken in Haarlem drainagesystemen aangelegd. Deze systemen hebben grote, positieve invloed op het functioneren van het lokale grondwatersysteem. Het gebied ten noordwesten van de Slachthuisstraat en de Gouwwetering kent grondwateroverlast. In het plangebied is deels al drainage aangelegd en in veel straten ontbreekt deze nog. De werking van de oude drainage is echter onvoldoende. Op het moment dat ook andere infrastructurele werkzaamheden zullen plaatsvinden, wordt nieuwe drainage aangelegd of de oude drainage vervangen.

De kwaliteit van het grondwater in Haarlem is niet bekend. De kwaliteit is gerelateerd aan de bodemkwaliteit, welke is beschreven in paragraaf 4.3.



Afvalwater

Op 17 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Haarlem het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) goedgekeurd. In dit plan zijn de ambities voor de riolering van de gemeente Haarlem verwoord. De ambities zijn o.a. om riolen van slechte kwaliteit te vervangen en de riolering tevens te verbeteren. In het plangebied wordt de riolering waar nodig vervangen op het moment dat ook andere infrastructurele werkzaamheden zullen plaatsvinden.



Afkoppelen

Het afkoppelen van hemelwater kan niet in een bestemmingsplan verplicht worden gesteld. De meest geëigende plaats om een scheiding tussen afvalwater en hemelwater te regelen is de gemeentelijke bouwverordening. Op dit moment staat de bouwverordening lozing van hemelwater, anders dan de openbare riolering, toe, voor zover uitsluitend hemelwater wordt geloosd. Indien aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater niet aan een openbaar riool worden aangesloten, geldt onder andere de bepaling dat leidingen voor de afvoer van hemelwater zodanig moeten lozen dat geen verontreiniging kan optreden van water, bodem of lucht. De bouwverordening is bindend bij het toetsen van bouwaanvragen, net als een bestemmingsplan en het bouwbesluit.

Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak hanteert Rijnland de 'Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken' van de Werkgroep Riolering West-Nederland als richtlijn. Bij het afkoppelen van schoon hemelwater van dakoppervlakken en bij (nieuw)-bouwactiviteiten gelden de uitgangspunten uit de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en volgens deze uitgangspunten dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbedekking, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voorkomen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen.

Bij de afvoer van hemelwater is het uitgangspunt de doelstelling uit het waterbeheer 21ste eeuw, de trits: vasthouden - bergen - afvoeren. Bij voorkeur wordt hemelwater hergebruikt of geïnfiltreerd in de bodem (vasthouden). Een tweede optie is het tijdelijk bergen en vertraagd afvoeren van hemelwater bijvoorbeeld op daken, onder wegen of in de groene ruimte (bergen). Dit dient in de bestemmingen ruimtelijk mogelijk te worden gemaakt. Als vasthouden en bergen niet mogelijk zijn kan direct afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. In dat laatste geval hanteert het hoogheemraadschap de volgende uitgangspunten:

  1. emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk voorkomen (of met een passende zuiveringstechniek zoals een berm-/bodempassage of bergbezinkvoorziening afvangen);
  2. het geloosde hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken;
  3. het ontvangende oppervlaktewater is ruim genoeg.

4.5 Luchtkwaliteit     

De regelgeving omtrent de luchtkwaliteit is te vinden in de Wet milieubeheer (Wm) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Artikel 5.16 lid 1 noemt een aantal gronden waarop een overheidsbesluit met gevolgen voor de luchtkwaliteit (waaronder de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan) doorgang kan vinden.

Uit art. 5.16. lid 1c volgt dat een besluit onder meer doorgang kan vinden als aannemelijk is dat dat besluit een Niet in betekenende mate (“NIBM”) bijdrage levert aan de concentratie van stoffen waarvoor grenswaarden gelden (aangegeven in bijlage 2 van de Wet milieubeheer).

Blijkens het Besluit NIBM bijdragen luchtkwaliteitseisen is van NIBM sprake als de toename van de concentratie van NO2 (stikstofdioxide) of Fijn Stof (PM10) minder dan 3% van de grenswaarde voor die stoffen bedraagt, hetgeen neerkomt op 1,2 ug/m3.

De Regeling NIBM bijdragen luchtkwaliteitseisen stelt de NIBM grens gelijk aan een netto toename met 1500 woningen (of 3000 bij twee of meer ontsluitingswegen) of 10 ha respectievelijk 20 ha BVO kantooroppervlak.

Uit de beschrijving in deze toelichting van de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen is evident dat de uitbreiding door Zomerzone zuid, voornamelijk vervat in de projecten Peltenburgterrein/Variander en Herinrichting Reinaldapark, ver beneden de NIBM grens blijft.

Op grond van Wm art 5.16.lid 1c vormt de luchtkwaliteit dus geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan, en dus ook niet voor de projecten Peltenburg en Herinrichting Reinaldapark.

Om toch enig inzicht te verkrijgen in de te verwachten concentraties in de plansituatie is in de voorbereiding van het bestemmingsplan een berekening uitgevoerd. De rapportage is toegevoegd in bijlage 2.

Uit deze berekening blijkt dat de concentraties van de relevante stoffen Fijn Stof (PM10) en NO2 met ruime marge voldoen aan de grenswaarden die per medio 2011 respectievelijk januari 2015 gaan gelden (de oorspronkelijke ingangsdata zijn door wetswijziging van 1 augustus 2009 uitgesteld).



Ontwikkelingen:

De berekeningen maken duidelijk dat ook bij directe toetsing aan de grenswaarden, de luchtkwaliteit geen belemmering zou vormen voor het bestemmingsplan en de daarin opgenomen projecten Peltenburg/Variander en Herinrichting Reinaldapark. Gelet op de geringe omvang van de geplande of mogelijk gemaakte nieuwe functies is evident dat de herinrichting een verwaarloosbare, niet in betekenende mate invloed op de luchtkwaliteit heeft.

4.6 Natuurwaarden     

De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet.

De natuurwetgeving in Nederland richt zich enerzijds op soortenbescherming en anderzijds op gebiedsbescherming. In de Natuurbeschermingswet zijn zogenaamde Natura 2000-gebieden aangewezen. Dit zijn gebieden die op Europees niveau een netwerk van te beschermen natuurgebieden vormen. De Natura 2000-gebieden in Nederland komen overeen met de gebieden volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit valt grotendeels samen met de Ecologische Hoofd Structuur.

Verder zijn er kleinere natuurreservaten, die buiten Natura 2000 vallen. Die gebieden zijn ook beschermd en bevatten vaak soorten die wettelijk beschermd zijn en ontheffingsplichtig op basis van de Flora- en Faunawet. Het noodzakelijke leefgebied van deze beschermde soorten is soms groter dan het reservaat.

De soortenbescherming in Nederland is wettelijk geregeld in de Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is het beschermen van in het wild voorkomende plant- en diersoorten en hun leefgebieden. In de Flora- en Faunawet is het soortenbeschermingsdeel van de Habitat- en Vogelrichtlijn geïmplementeerd. In bovengenoemde wet is bepaald dat alle in Nederland van nature voorkomende soorten vallen onder de algemene zorgplicht. Dat wil zeggen, dat een soort in een gunstige staat van voortbestaan moet blijven. Bij menselijk handelen, beheerswerk, nieuwbouw, planologische ontwikkelingen dient een ieder hiermee rekening te houden.

Die zorgplicht houdt onder meer in dat "een ieder die weet heeft of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is (...) alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken”.

Daarnaast geldt extra bescherming voor de met name genoemde wettelijk beschermde soorten. Voor deze soorten geldt, dat activiteiten met een schadelijk effect in principe verboden zijn. Onder voorwaarden is echter een ontheffing of een vrijstelling mogelijk. De minister is formeel bevoegd om deze ontheffing of vrijstelling te verlenen. De Flora- en Faunawet is op het gebied van soortenbescherming passief, in die zin dat verslechtering van natuurwaarden wordt voorkomen. Actieve soortenbescherming geschiedt in Nederland door het opstellen van soortenbeschermingsplannen en zogenaamde Rode Lijsten. De status van rode lijst-soort geeft geen extra bescherming. Wel geldt uiteraard de algemene zorgplicht.



Gebiedsbescherming

In het kader van de natuurtoets is nagegaan of het bestemmingsplangebied binnen een speciale beschermingszone valt. Op basis van gegevens van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplangebied geen deel uitmaakt van de Natura-2000 gebieden. Het plangebied heeft daarnaast ook geen significante gevolgen voor deze gebieden, en evenmin voor gebieden van de Ecologische Hoofd Structuur.



Soortenbescherming

Ten behoeve van het bestemmingsplan zijn geraadpleegd de brochure van de provincie Noord-Holland "Rekening houden met Habitatrichtlijnsoorten in Noord-Holland". Aan de hand van kaartmateriaal uit bovengenoemde brochure kan geconcludeerd worden dat de dwergvleermuis als streng beschermde en ontheffingsplichtige soort in principe kan voorkomen in de bebouwing. Wanneer deze soort aanwezig is in een af te breken of te renoveren pand, dient ontheffing van de beschermingsverplichting te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Aan de ontheffing worden vaak voorwaarden gesteld van te nemen compenserende en beschermende maatregelen.

Het Natuurloket geeft voor dit gebied aan dat er vaatplanten, zoogdieren, broedvogels, dagvlinders en libellen voorkomen. 5 vaatplantsoorten worden beschermd middels de Flora- en Faunawet. Tevens staan er 3 vaatplanten, 1 dagvlinder en 1 libellensoort op de 'Rode Lijst'.

In het bestemmingsplangebied moet bij het uitvoeren van werken en van beheer en verbouwen van opstallen rekening worden gehouden met het mogelijk voorkomen van gierzwaluwen en vleermuizen. Gierzwaluwen verdienen als beschermde soort extra aandacht. Deze vogels nestelen onder dakpannen of dakranden of in gebouwen. Zij hebben jaar in jaar uit dezelfde broedplek en weigeren een andere broedplek te accepteren wanneer hun vaste plek is verdwenen. Dit betekent, dat bij verbouwen of afbraak van daken met broedplekken van de gierzwaluw ontheffing moet worden aangevraagd in het kader van de Flora- en Faunawet. Er wordt immers een vaste broedplaats vernietigd. Dit geldt ook bij afbraak buiten het broedseizoen. Voor de gierzwaluw gelden dezelfde verplichtingen als voor vleermuizen.

De egel en andere algemeen voorkomende kleine zoogdieren en de bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad komen voor in het gebied. Deze soorten zijn wel wettelijk beschermd, maar niet meer ontheffingsplichtig. Voor deze soorten gelden nog wel de zwaardere beschermingsverplichtingen dan de algemene zorgplicht. Zij mogen niet worden gedood of verstoord in hun winterslaap en hun voortplantingsplekken mogen niet worden vernietigd, voor zover die in redelijkheid bekend (kunnen) zijn en voor zover in redelijkheid uitvoerbaar is om schade te voorkomen. Men is wel verplicht bij de vernietiging van een leefgebied de dieren door iemand met een daartoe strekkende vergunning te laten verplaatsen naar een ander geschikt leefgebied, voor zover het in redelijkheid mogelijk is de bedreigde exemplaren te vangen.

Voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen en bij (ver)bouwactiviteiten zal in opdracht van de initiatiefnemer aan de hand van veldonderzoek nader geïnventariseerd moeten worden of zwaluwen en eventueel vleermuizen en andere wettelijk beschermde soorten inderdaad aanwezig zijn. Mocht dat het geval zijn dan zal de initiatiefnemer van de betreffende ruimtelijke ingreep of verbouwing een ontheffing van de Flora- en Faunawet moeten aanvragen, waarin onder andere aangegeven wordt welke compenserende maatregelen genomen gaan worden.

Ontwikkelingen:

Voor de komst van de nieuwbouw Variander op het Peltenburgterrein is een aanvullende quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de beoogde activiteiten geen wezenlijke negatieve invloed hebben op wettelijk beschermde en ontheffingsplichtige soorten, anders dan foeragerende vleermuizen boven de Zomervaart en eventueel boven het ZuiderBuitenspaarne.

Er is geen ontheffing Flora- en Faunawet nodig, mits directe verlichting van de aangrenzende waterpartijen tijdens de bouwwerkzaamheden achterwege blijft, en evenmin bij de definitieve inrichting van het gebouw extra verlicht van het water wordt aangebracht.

Voor het Reinaldapark gelden de volgende aandachtspunten:

  • Er dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht uit de Flora- en Faunawet.
  • Verstoring en kap mag niet tijdens vogelbroedseizoen en/of vleermuisseizoen.
  • Nader onderzoek is nodig naar het voorkomen van vleermuizen.
  • Ontheffingen zijn verkregen en het werkprotocol is gemaakt.

4.7 Duurzaamheid en energie     

Zodra er sprake is van ontwikkeling binnen het plangebied, dienen minimaal de vaste maatregelen en de kostenneutrale variabele maatregelen uit de nationale pakketten duurzaam bouwen te worden uitgevoerd. Dit betreft dus zowel utiliteitsbouw, grond- weg- en waterbouw, woningbouw als renovaties aan bestaande woningen.

Met name voor de thema's energie en water zijn keuzes uit variabele maatregelen denkbaar. Daarbij moet gedacht worden aan gunstige oriëntatie op het zuiden voor het toepassen van zonneboilers en (in de toekomst) zonnecellen, compact bouwen en afkoppelen van regenwaterafvoer.

Bij voorkeur wordt nu reeds rekening gehouden met een mogelijke verandering van bestemming in de toekomst. Dit staat ook bekend als flexibel bouwen.

Duurzaam bouwen

Het college van B&W heeft op 15 november 2005 het beleid voor duurzame woningbouw vastgesteld. Bij alle nieuwe woningbouwprojecten moet de zogenoemde basiskwaliteit Duurzaam bouwen (Dubo) worden toegepast. Deze basiskwaliteit kan worden bereikt door het toepassen van kostenneutrale duurzame maatregelen. De basiskwaliteit duurzame nieuwbouw binnen het plangebied kan op twee manieren worden bereikt:

  • Het door het toepassen van de voorkeurslijst duurzaam bouwen maatregelen nieuwbouw.
  • Door het instrument GPR-gebouwen toe te passen. Met dit rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen.

De gemeente kan het initiatief nemen om samen de projecteigenaar een hogere kwaliteit te bereiken (streefkwaliteit).

Wat is GPR?

Gemeentelijke Prestatie Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR) is het resultaat van praktijkervaringen in de gemeente Tilburg. Met het rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen. GPR Gebouw zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. Ter toelichting hierop het volgende: Invullen van maatregelen conform het Bouwbesluit levert een score van 5 op. Invullen van de voorkeurslijst levert een 6 op (zie voor meer informatie ww.gprgebouw.nl).

Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw

In februari 2006 heeft het College B&W de beleidsnota Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw vastgesteld. In de beleidsnota staat dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een streefkwaliteit.

De praktijkrichtlijn duurzame stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw (DSB) op basis van de ervaringen in Haarlem. Deze praktijkrichtlijn is opgesteld op basis van ervaringen met het toepassen van duurzame stedelijke maatregelen in de Haarlemse ruimtelijke projecten. Voor het samenstellen van de checklist is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS, 1999).

In de checklist zijn naast de wettelijke maatregelen (watertoets) een groot aantal (vrijwillig te nemen) maatregelen beschreven op het gebied van verkeer/vervoer (parkeren op eigen terrein), afval (het plaatsen van ondergrondse containers), water en energie (zuid gerichte verkaveling zonoriëntering).

De vrijwillig te nemen maatregelen zorgen ervoor dat een ruimtelijk plan aan de streefkwaliteit kan voldoen. Dat is dus een kwaliteit die verder gaat dan wettelijke regelingen ofwel de basiskwaliteit.

Haarlem Klimaatneutraal

In maart 2007 heeft de Haarlemse gemeenteraad in meerderheid uitgesproken dat Haarlem in 2030 een klimaatneutrale stad moet zijn. Voor de eigen organisatie geldt dit al vanaf 2015. Hiertoe heeft de gemeenteraad op 9 oktober 2008 een plan van aanpak vastgesteld.

Kern van de aanpak is dat bij ieder (nieuw)bouwproject het energieaspect nader aandacht moet krijgen, waarbij in eerste instantie het gebruik van energie zo beperkt mogelijk moet worden gemaakt via bijvoorbeeld isolatie en zuinige apparatuur. Daarnaast dient zo veel mogelijk van duurzame energie gebruik te worden gemaakt, door bijvoorbeeld zonne-energie i.c.m. warmte-koude opslag toe te passen. In de laatste plaats kan eventueel naar compensatiemaatregelen worden gezocht.

4.8 MER     

In de Wet milieubeheer zijn bepalingen opgenomen voor het behoud en het verbeteren van de milieukwaliteit. Dit heeft uiteraard raakvlakken met het bestemmingsplan, waarin de milieukwaliteit een belangrijk onderdeel is van de ruimtelijke belangenafweging. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de bepaling in de Wet milieubeheer dat voor (bepaalde) inrichtingen een milieuvergunning vereist is. In dit bestemmingsplan is, in aanvulling hierop, rekening gehouden met de planologische wenselijkheid van inrichtingen (zie ook de Milieuzoneringen in paragraaf 4.1).

Ook bevat de Wet milieubeheer bepalingen die een rechtstreekse relatie hebben met bestemmingsplannen. In de Wet milieubeheer en het op grond van deze wet vastgestelde Besluit milieueffectrapportage 1994 is bepaald dat voor een bestemmingsplan in de volgende gevallen een milieueffectrapportage (MER) moet worden opgesteld:

  • Volgens het Besluit milieueffectrapportage 1994 bestaat er een MER -beoordelingsplicht voor de uitvoering of wijziging van een stadsproject. Er is sprake van een stadsproject wanneer een nieuwbouw project de omvang heeft van 100 hectare of meer of wanneer wordt voorzien in de realisatie van een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer.
  • Volgens het Besluit milieu-effectrapportage 1994 moet er voor een ruimtelijk plan (zoals een bestemmingsplan of een uitwerkingsplan), dat de nieuwbouw van 2.000 woningen of meer mogelijk maakt in een aaneengesloten gebied binnen de bebouwde kom, worden beoordeeld of er een milieueffectrapportage (MER ) opgesteld dient te worden.
  • Volgens het Besluit milieu-effectrapportage 1994 dient een MER -beoordelingsplicht te worden uitgevoerd wanneer er in een ruimtelijk plan een recreatieve of toeristische voorziening wordt toegestaan die meer dan 250.000 bezoekers per jaar aantrekt.



In dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in de realisatie van MER -plichtige dan wel MER -beoordelingsplichte activiteiten.

4.9 Cultuurhistorie     

De provincie toetst de bestemmingsplannen op het aspect cultuurhistorie. Daarvoor heeft de provincie Noord-Holland een cultuurhistorische waardenkaart opgesteld, in combinatie met de nota “Cultuurhistorische regioprofielen”. In de nota staat dat gemeenten bij de voorbereiding van bestemmingsplannen de cultuurhistorische waardenkaart moeten raadplegen om te weten welke cultuurhistorische elementen of structuren in het geding zijn. Deze kaart onderscheidt de thema's “bouwkunde”, “historische geografie” en “archeologie”. De archeologische waarde is beschreven in paragraaf 4.10.

In het bestemmingsplangebied bevinden zich geen rijksmonumenten of historisch-geografische waarden. Wel staan er in de Slachthuisbuurt een aantal gemeentelijke monumenten:

  • Arnulfstraat 1 t/m 23 en 2 t/m 38
  • Byzantiumstraat 63 t/m 69
  • Barbarossastraat 45
  • Diederikstraat 1 t/m 25 en 2 t/m 24
  • Hof van Egmond 1 t/m 53 en 2 t/m 54 en hierbij `t plantsoen
  • Kruistochtstraat 66
  • Merovingenstraat 3 t/m 49
  • Nijlstraat 1 t/m 41 en 2 t/m 30
  • Pladellastraat 2 t/m 50
  • Richard Holkade 9 (kerk)
  • Schalkwijkerstraat 61 t/m 113
  • Zomervaart 90 en 110

De bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld binnen de Monumentenverordening Haarlem 2006.

Bouwkunde

De Slachthuisbuurt heeft een hoge bouwkundige waarde. De buurt wordt omschreven als een gaaf bewaard voorbeeld van een uitgevoerd stedenbouwkundig en architectonisch ontwerp in duidelijk afleesbare samenhang en als zodanig representatief binnen de geschiedenis van de Nederlandse volkshuisvesting uit de periode 1920-1940. Met de ontwikkeling van Variander op het Peltenburgterrein dient hiermee rekening te worden gehouden (zie § 3.7). In het Reinaldapark bevinden zich geen bouwkundige waarden, historisch geografische waarden of rijksmonumenten.

4.10 Archeologie     

Zo´n 5.600 jaar geleden ontstonden, evenwijdig aan de huidige kustlijn, lange smalle zandbanken, ook wel strandwallen genaamd. Op deze strandwallen vond duinvorming plaats. Het huidige Haarlem ligt zowel op de oudste strandwal, 56 eeuwen geleden ontstaan, als de op een na oudste strandwal van Nederland. Op deze strandwallen bouwden jagers en vissers in de Late Steentijd (3600 v. Chr.) eenvoudige onderkomens. Vanaf de Bronstijd (200 v. Chr.) legden de mensen akkers aan en bouwden ze grote boerderijen. Vele eeuwen later, in de Karolingische tijd (8e – 10e eeuw), ontstond op deze plek de nederzetting Harulahem. Harulahem, wat huis(en) op een open plek in een op zandgrond gelegen bos betekent, is later verbasterd tot Haarlem. Haarlem ontwikkelde zich al snel tot een belangrijke stad en kreeg in 1245 stadsrechten.

De resten van woningen, huisraad en andere sporen van vroegere bewoning zijn in de loop der eeuwen door stuifafzettingen en kunstmatige ophogingen verborgen geraakt in de Haarlemse bodem. De Haarlemse bodem is hierdoor een opeenstapeling van 56 eeuwen bewoningsgeschiedenis in de vorm archeologische landschappen, opgebouwd uit diverse bodemlagen.



Archeologische verwachtingswaarde

Rijks- en Provinciale kaarten archeologie: 

Een klein deel van het plangebied staat op de AMK vermeld als terrein van archeologische waarde. Op de IKAW heeft het plangebied grotendeels een middelhoge verwachtingswaarde, dat wil zeggen dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden gemiddeld hoog wordt geacht. Een klein deel heeft een hoge verwachtingswaarde. Het betreft een restant van de oudste strandwal van Nederland. Er zijn enkele archeologische waarnemingen geregistreerd. Hierbij zijn vondsten uit de 14e tot en met 19e eeuw gedaan. Op de CHW staat een klein deel van het plangebied vermeld als een vlak van archeologische waarde. Het betreft een restant van de oudste strandwal van Nederland.

Voorlopige Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH)

Het grootste deel van het plangebied behoort volgens de voorlopige ABH tot categorie 4. Voor terreinen die onder deze categorie vallen geldt dat archeologische waarden in een relatief lage dichtheid te verwachten zijn. Een klein deel valt onder categorie 2. In de gebieden die tot deze categorie behoren zijn overal in de bodem archeologische resten van zowel het prehistorische als het middeleeuwse dorps- en stedelijk leven te vinden. Deze archeologische sporen leveren een belangrijke bijdrage aan de bewoningsgeschiedenis van het gehele grondgebied van de huidige gemeente Haarlem.

Afbeelding 4.1 Uitsnede voorlopige Archeologische Beleidskaart Haarlem Zomerzone Zuid

verplicht



Ontwikkelingen:

Voor Variander op het Peltenburgterrein is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek is dat de archeologische verwachting dit terrein laag is. De kans dat bij bodemingrepen archeologische resten worden aangetroffen wordt klein geacht. Daarom is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Een lage kans op het aantreffen van archeologische resten betekent echter niet dat deze niet aanwezig kunnen zijn. Indien bij graafwerkzaamheden zaken worden aangetroffen, waarvan de vinder weet of redelijker wijs moet vermoeden dat het gaat om archeologische vondsten of sporen, dan is hij volgens de Monumentenwet 1988 verplicht dit direct te melden (artikel 53 ). Bij het achterwege laten van een melding zijn de artikelen 61 en 62 van toepassing. (geldboete en hechtenis)

Het Reinaldapark ligt volgens de voorlopige Archeologische Beleidskaart Haarlem in categorie 2 en 4. Het gebied dat tot categorie 2 behoort ligt op een restant van een oude strandwal. Op deze strandwal zijn archeologische resten te verwachten uit de prehistorie. Dergelijke archeologische sporen leveren een belangrijke bijdrage aan de bewoningsgeschiedenis.

Het gebied dat tot categorie 4 behoort, betreft de strandvlakte gelegen tussen de historische kern van Haarlem en de oudste strandwal van Nederland. Op basis van de aanwijzingen die er bestaan voor de aanwezigheid van zandopduikingen, kan worden aangenomen dat de landschappelijke gesteldheid voldoende mogelijkheden bood voor bewoning en landgebruik. Archeologische vondsten hebben aangetoond dat in deze zones archeologische waarden te verwachten zijn in een relatief lagere dichtheid.

De graafwerkzaamheden voor de herinrichting en sanering van het Reinaldapark zullen enkel plaatsvinden in de voormalige huisvuilstort en de later aangebrachte deklaag. De oorspronkelijke bodemlagen zoals onderliggende veenlaag en strandwal, die archeologische waarde kunnen bevatten, zullen hierbij niet verstoord worden.

Aangezien er geen verstoringen plaatsvinden in de veenlaag en de strandwallaag en alleen zullen plaatsvinden in de huisvuillaag uit de 20e eeuw, hoeven er geen nadere eisen ten aanzien van archeologie te worden gesteld.

De uitvoerder dient, als er tijdens de werkzaamheden zaken worden aangetroffen waarvan men vermoed dat deze archeologische resten zouden kunnen zijn, dit te melden aan de gemeente Haarlem.

4.11 Vliegverkeer     

Met ingang van 1 februari 2003 is het zogenoemde Luchthavenindelingbesluit (LIB) van kracht. In het LIB, onderdeel van de gewijzigde Wet Luchtvaart (ofwel de "Schipholwet"), is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied aangewezen. Hierbinnen gelden regels omtrent beperking van bestemming en gebruik van grond in verband met het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting vanwege het luchthavenverkeer. Daarnaast worden regels gesteld omtrent beperkingen van de maximale hoogte van objecten, en van vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik.

De hoogtebeperkingen zijn opgelegd om ervoor te zorgen dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen. Voor het plangebied gelden grotendeels hoogtebeperkingen, die variëren van 45 tot 95 meter.

Tevens gelden beperkingen in verband met het aantrekken van vogels. De beperkingen voor de vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik zijn opgelegd om te voorkomen dat zich in de nabijheid van de luchthaven concentraties vogels bevinden, die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen.

In het plangebied bevinden zich echter geen vogelaantrekkende bestemmingen of vogelaantrekkende gebruiken. Evenmin komen in het plangebied bouwwerken of gebouwen voor, of worden deze mogelijk gemaakt, die de maximale bouwhoogte benaderen. Het plangebied valt buiten de in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol aangewezen zone waarbinnen geen geluidsgevoelige functies (zoals woningen) zijn toegestaan. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de bepalingen uit het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.



Ontwikkelingen

Er zijn geen belemmeringen voor de ontwikkeling Variander op het Peltenburgterrein. Voor het Reinaldapark gelden hoogtebeperkingen van 45 meter. De minaret bij de moskee blijft met een maximale bouwhoogte van 36 meter onder de hoogtebeperking van 45 meter.

4.12 Externe veiligheid     

Over het spoortraject Haarlem - Beverwijk, gelegen op ruim 500 meter ten noorden van het plangebied - vindt anno 2008 nog vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het betreft hier het vervoer van het giftige gas ammoniak. De transporten worden uiterlijk per 31 december 2009 stopgezet. Door het wegvallen van het vervoer van ammoniak verdwijnt deze bron van risico. Wel zal er in de toekomst nog steeds in beperkte mate vervoer van gevaarlijke stoffen mogen plaatsvinden.

In het rond het plangebied komen geen watergangen voor waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en loopt geen route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wel vindt met ontheffing vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Prins Bernhardlaan en Schipholweg. Het betreft LPG transport ter bevoorrading van de verkooppunten aan de Europaweg in Schalkwijk en aan de A200 en A205. Er zijn geen bedrijven aanwezig die onder artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen. In het plangebied wordt niet voorzien in de vestiging van nieuwe (meer) risicovolle activiteiten. In dit kader zijn er geen belemmeringen voor de nieuwbouw Variander op het Peltenburgterrein.

Reinaldapark

Voor de herinrichting van het Reinaldapark is er door AVIV een aparte externe veiligheidsparagraaf geschreven. Er is geen significante toename van het groepsrisico en de oriëntatie waarde wordt niet overschreden. Naar aanleiding van het onderzoek heeft Proactie & Preventie bepaald dat de Regionale Brandweer Kennemerland niet meer om advies hoeft te worden gevraagd. De volledige conclusies uit het onderzoek van AVIV zijn opgenomen in bijlage 2 milieuonderzoek.

Aardgastransportleidingen

In het plangebied liggen twee regionale 40 bar aardgastransportleidingen van de Gasunie. Deze liggen langs de Prins Bernhardlaan, aan de kant van het Reinaldapark. De invloedsfeer van deze leiding bij een eventuele calamiteit ligt binnen het plangebied.

Tabel 5: veiligheidsafstanden volgens het nieuwe EV-beleid.

Leidingnr. Diam. Ontwerp druk Vrijwaring- zone 1 % Letaliteitgrens 100 % Letaliteitgrens
W-523-01 12" 40 4 meter 140 meter 70 meter
W-532-07 6" 40 4 meter 70 meter 50 meter

Afstanden zijn ter weerszijde van de leiding gemeten uit het hart van de leiding.

De 1% letaliteitgrens (9,8 kW/m2-contour) is de uiterste grens waarbinnen beïnvloeding van het groepsrisico mogelijk is. Dit kan door een toename van bebouwing inclusief bewoning, maar ook door bijvoorbeeld een wijziging van een bestaande bestemming in een nieuwe waardoor meer bemensing mogelijk is. Binnen de 100% letaliteitgrens (35 kW/m2-contour) is de invloed van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning binnen deze afstand sterk bijdraagt aan een verhoging van het groepsrisico.

Conclusie:

Met ontheffing vindt er vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Prins Bernhardlaan en Schipholweg. Het betreft LPG transport ter bevoorrading van de verkooppunten aan de Europaweg in Schalkwijk en aan de A200 en A205. Gezien het feit dat hier sprake is van een consoliderend plan zal geen toename van het groepsrisico plaats vinden.

4.13 Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen     

In het plangebied ligt een regionale 6" / 40 bar aardgastransportleiding van de Gasunie (zie paragraaf 4.11). Deze loopt langs de Prins Bernhardlaan naar het aardgasverdeelstation aan het Reinaldapad 2/4. Ter hoogte van de Fuikvaartweg loopt een hoofddrinkwatertransportleiding. Deze leidingen zijn opgenomen op de verbeelding.

Bij het uitvoeren van werkzaamheden Variander op het Peltenburgterrein en Reinaldapark dient rekening te worden gehouden met aanwezige kabels en leidingen.

Hoofdstuk 5 PLANBESCHRIJVING     

In dit hoofdstuk worden de verschillende ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten binnen het plangebied beschreven. Deze uitgangspunten hebben betrekking op zowel bebouwing als op functies. Op het Peltenburgterrein komen nieuwe woningen, een parkeergarage en mogelijkheden voor commerciële voorzieningen. Het nieuwbouwproject op het Peltenburgterrein heet Variander. Het Reinaldapark wordt gesaneerd en opnieuw ingericht.

5.1 Visie op het plangebied     

De Slachthuisbuurt en Componistenbuurt vormen een levendig en levensvatbaar gebied. De stedenbouwkundige kwaliteit van de Slachthuisbuurt is van zodanige aard dat in het algemeen geen behoefte is aan wijziging in de ruimtelijke vormgeving. Op enkele plaatsen in het plangebied is sprake van behoefte aan verbetering van de vormgeving of gebruik van de ruimte.

Belangrijke stedenbouwkundige aandachtspunten zijn:

- de slechte ruimtelijke relatie tussen de Componistenbuurt, Slachthuisbuurt en Reinaldapark;

- de vormgeving van de Componistenbuurt;

- het Reinaldapark.



Algemene uitgangspunten

Het algemene uitgangspunt voor het plangebied is behoud van de bestaande situatie. Het gebied heeft voornamelijk een woonfunctie en deze blijft ook behouden. De bestaande gronden en bestemmingen worden grotendeels conform het huidige gebruik bestemd. Dit neemt niet weg dat zich desondanks ontwikkelingen voor kunnen doen, passend binnen de beschreven beleidskaders. Op verscheidene plekken wordt uitbreiding van voorzieningen en woningen mogelijk gemaakt.

Het bestemmingsplan maakt in de gebieden, waar de woonfunctie centraal staat, beperkt een vermenging met kleinschalige andere functies mogelijk. Deze flexibiliteit wordt nagestreefd door het opnemen van een regeling voor beroepsuitoefening aan huis. De functie wonen blijft de hoofdfunctie.

In het kader van leefbaarheid zijn meer speelvoorzieningen, meer voorzieningen voor jongeren en meer buurtgroen nodig. Hiervoor worden de bestemming 'Gemengd 1' en 'Gemengd 2' aangevuld met de functie maatschappelijke voorzieningen. Binnen de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Maatschappelijk' zijn groen- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn diverse verkeerskundige aanpassingen binnen het plangebied mogelijk, om de woonstraten zo veilig en leefbaar mogelijk te maken en te houden.

Voor een goede bereikbaarheid van voorzieningen in het gebied, dienen de fietsverbindingen in de Kruistochtstraat en Zomerkade te worden verbeterd.



Functiemenging

In de wijken rondom de binnenstad wordt meer functiemenging beoogd. De Slachthuisbuurt is een buurt waar het drukker maken door functiemenging zal leiden tot versterking van de leefbaarheid. In het verleden is hier veel bedrijvigheid verdwenen. Het terugbrengen van kleinschalige (maatschappelijke en commerciële) voorzieningen en passende bedrijvigheid kan bijdragen aan de levendigheid. Om deze functiemenging mogelijk te maken worden een aantal panden in de buurt uitgebreid met de bestemming 'Gemengd 2'. Het gaat om de hoekpanden in de Kruistochtstraat, Slachthuisstraat en Merovingenstraat. Deze straten doorkruisen de buurt voor zowel autoverkeer als langzaam verkeer.

Door de ligging op de hoek liggen deze panden goed in het zicht. Een niet-woonbestemming draagt hier bij aan het gemengde karakter van de buurt. Dit zijn veelal panden waar alleen een woonbestemming op zit. Bij veel woonpanden zal geen gebruik gemaakt worden van de bredere functiemogelijkheden die de gemengde bestemming op de begane grond biedt. Het zijn in de huidige situatie namelijk woningen. Het beleid is echter de kleine binnenstedelijke economie te behouden en stimuleren. Door gemengd te bestemmen wordt de mogelijkheid van kleine economische functies vergroot.

Binnen de bestemming 'Gemengd 2' zijn wonen, detailhandel, bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en dienstverlening toegestaan. De beperkingen van de milieuzonering zorgen ervoor dat deze functies passend zijn binnen een gemengd woongebied. Horeca is binnen het plangebied alleen toegestaan indien aangeduid op de verbeelding. Het is niet wenselijk deze functie verder mogelijk te maken. Op de boven de begane grond gelegen verdiepingen is uitsluitend wonen mogelijk.



Woonwerk-as

De Schalkwijkerstraat krijgt de bestemmingen 'Gemengd 1' en 'Gemengd 2'. De straat is geschikt voor ontwikkeling tot woonwerk-as. De Schalkwijkerstraat heeft een doorgaande verkeersfunctie en de aanwezige bedrijvigheid heeft een buurtoverschrijdende aantrekkingskracht. De gemeente streeft naar behoud en versterking van de commerciële functies. Om deze redenen krijgt de Schalkwijkerstraat een ruimere bestemming. Binnen deze bestemming zijn wonen, bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen, kantoor en dienstverlening mogelijk. In sommige gevallen is ook detailhandel mogelijk, conform het huidig gebruik. Horeca is alleen mogelijk indien aangeduid op de verbeelding. Op de boven de begane grond gelegen verdiepingen is uitsluitend wonen mogelijk.

Aansluitend hierop wordt Variander aan de Schalkwijkerstraat op dezelfde wijze bestemd met aanvullend, middels een binnenplanse ontheffing (zie paragraaf 6.4), de mogelijkheid om bepaalde vormen van 'perifere detailhandel' toe te staan. Dit is een doorvertaling van de gewenste ruimtelijke reservering voor grootschalige detailhandel op deze locatie (zie paragraaf 3.1).

Op de boven de begane grond gelegen verdiepingen komen appartementen en op het achterliggende terrein worden grondgebonden woningen gerealiseerd (zie § 5.4).

5.2 Visie op het groen     

In paragraaf 2.2 is het bestaande groenstructuur in het plangebied omschreven, en vervolgens is in paragraaf 3.3 ingegaan op het Groenstructuurplan (1991). Hieruit blijkt dat deze bestaande structuur ten minste behouden en beschermd dienen te worden. In dit bestemmingsplan wordt de bescherming van het openbaar groen geregeld binnen de bestemming 'Groen'. Daarnaast is het, behalve binnen de bestemming 'Groen', ook binnen de bestemmingen 'Verkeer' en 'Water' mogelijk gemaakt om groen uit te breiden binnen het plangebied.

Voor het nieuwbouwplan Variander geldt dat het Peltenburgterrein reeds verhard is. Het plan Variander zal daarom niet ten koste gaan van het groen ter plaatse.

De visie met betrekking tot het Reinaldapark is deze tot echte stadspark te ontwikkelen, ter verbetering van de bestaande matige kwaliteit en het huidige slechte gebruik. Hiervoor wordt er breed ingezet op de herinrichting van het park mede door toevoeging van nieuwe functies, die recreatie in het park moeten gaan stimuleren (zie paragraaf 5.4). Een beter toegankelijke, beter bereikbaar en intensiever gebruikte Reinaldapark zal het eindbeeld moeten zijn.

Tegelijk vormt het Reinaldapark een belangrijk onderdeel van het te beschermen en te versterken hoofdgroenstructuur in Haarlem (zowel in relatie tot de oostelijke stadsrandzone, als tot de oost-westverbinding met de binnenduinrand). Het Reinaldapark bezit hiermee een belangrijke functie als groene long voor de hele omgeving.

5.3 Stedenbouwkundige uitgangspunten     

De opzet van dit plan is grotendeels consoliderend van aard. De historische bebouwing van de Slachthuisbuurt heeft een typerend karakter met plaatselijk monumentale totaalcompositie gebaseerd op stedebouwkundige principes. In het gebied staan voornamelijk woningen in gesloten bouwblokken. De woningen bestaan uit 2 (soms 3) woonlagen, veelal met kap. Erkers en verspringingen in de voorgevel verlevendigen de gevelopbouw. Op sommige plekken zijn de woonstraten verbijzonderd tot hofje of plein. De historische en architectonische waarde van het zuidelijk deel van de Slachthuisbuurt is groot. Hiermee zal voorzichtig moeten worden omgesprongen. De Componistenbuurt heeft minder stedenbouwkundige bijzonderheden. In de Componistenbuurt heeft stedelijke vernieuwing plaatsgevonden.

Het stedenbouwkundig hoofduitgangspunt is de bestaande gebouwde omgeving als het kwalitatieve referentiepunt te nemen voor ieder (vergunningsplichtig) bouwwerk. Een bouwkundige toevoeging of verandering dient de bestaande stedenbouwkundige structuur, de typologie van gebouwen en de detaillering, kleur- en materiaalgebruik als uitgangspunt te nemen. Relevant hierbij is of de omringende bebouwing ontworpen is als complex of een individuele uitstraling op pandniveau heeft.

5.4 Ontwikkelingen     

In en naast het plangebied vinden een aantal ontwikkelingen plaats. Deze ontwikkelingen zijn van invloed op het functioneren van het plangebied en de aansluiting met naastgelegen gebieden. Het Reinaldapark wordt heringericht en krijgt hiermee een betere aansluiting met de naastgelegen woonbuurten. De nieuwbouw op de locatie Peltenburg zal de uitstraling en het voorzieningenaanbod van de Schalkwijkerstraat verbeteren en tevens meer differentiatie brengen in het woningaanbod. Het naastgelegen gebied Slachthuisbuurt Zuidstrook krijgt de komende jaren een grote facelift. Doel hiervan is de Schipholweg tot een sterke entree van de stad te transformeren. Ook hier ontstaat meer differentiatie in het woningaanbod. Voor het naastgelegen Middengebied Slachthuisbuurt is eveneens een gebiedsvisie ontwikkeld.



Nieuwbouw Variander

Het bouwplan Variander op het Peltenburgterrein betreft de bouw van 90 woningen, 1.100 m² bvo commerciële ruimte en 115 parkeerplaatsen op het binnenterrein. In de omliggende openbare ruimte worden 35 parkeerplaatsen gerealiseerd.

De locatie is gelegen langs het Spaarne op de kruising Schalkwijkerstraat met de Zomervaart en aan de achterzijde grenzend aan de Vijfhuizerstraat. De locatie ligt net buiten de middeleeuwse stad. In het verleden is het terrein in gebruik geweest als houthandel. Tot 2005 was de locatie in gebruik als parkeerterrein. Sindsdien ligt het terrein braak.

Op het terrein komen 50 appartementen, en aan de Zomervaart, de Vijfhuizerstraat en op het binnenterrein worden 40 eengezinswoningen gebouwd. Het aantal bouwlagen bedraagt 6 aan de Schalkwijkerstraat. Aan de Zomervaart loopt het aantal bouwlagen af van 6 naar 4 richting de Vijfhuizerstraat. Aan de Vijfhuizerstraat staan 3 bouwlagen en bovenop het parkeerdek op het binnenterrein komen nog 2 bouwlagen.

Op het binnenterrein komen 115 parkeerplaatsen met een ontsluiting op de Vijfhuizerstraat, ter hoogte van de Zomerstraat. De twee woningblokken op het binnenterrein komen bovenop de parkeergarage te staan. De parkeerplaatsen worden overkapt met een binnenplein, voor voetgangers te bereiken via drie onderdoorgangen (vanaf de Schalkwijkerstraat, Zomervaart en Vijfhuizerstraat). In de Schalkwijkerstraat, Zomervaart en Vijfhuizerstraat worden 35 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd. De ontwikkelaar dient aan te tonen dat de parkeerplaatsen daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden.

De commerciële ruimte komt aan de Schalkwijkerstraat en een deel van de Zomervaart. Deze ruimte is gereserveerd voor kantoor, dienstverlening en/of in beperkte mate 'perifere detailhandel'. Dit betekent dat op deze locatie zich branches mogen vestigen die worden genoemd in het 'Perifere Detailhandels vestigingenbeleid' van de Rijksoverheid. Het gaat om de zogenaamde ABC-goederen (auto's, boten en caravans), woninginrichtingzaken, zoals meubel- en keukenzaken. Vanwege de verkeersaantrekkende werking die van bepaalde branches uitgaat, zoals bouwmarkten en tuincentra, zijn bepaalde branches uitgesloten. De branchering van de winkelvoorziening dient daarom onder andere te worden afgestemd met de Branche Advies Commissie. In paragraaf 6.4 is te lezen hoe middels een ontheffing de perifere detailhandel in beperkte mate mogelijk kan worden gemaakt.

Herinrichting Reinaldapark

Het Reinaldapark is één van de vier grote stadsparken van Haarlem. Het park is de belangrijkste groene voorziening voor de omliggende groenarme buurten in Haarlem Oost. Het park functioneert op dit moment niet goed als stadspark en er is sprake van achterstallig onderhoud.

Ook is uit onderzoek gebleken dat delen van de deklaag geheel ontbreken. Op andere plaatsen is de deklaag van een beperkte dikte en plaatselijk is de deklaag ernstig verontreinigd. De gemeente heeft een wettelijke verplichting de deklaag te herstellen. Het herstel van de leeflaag bestaat voor het merendeel uit het opbrengen van ongeveer 1 meter schone grond. Dit verdraagt zich niet met het handhaven van de bestaande bomen en beplanting. Dit heeft als consequentie dat een deel van het bestaande bomenbestand gekapt is en het park heringericht wordt.

Het beoogde resultaat van het project Reinaldapark is het aanleggen van een aantrekkelijk, recreatief veelzijdig bruikbaar en eigentijds stadspark, dat voldoet aan de wettelijke normen voor volksgezondheid en milieu. Het Reinaldapark krijgt een nieuw stelsel van lanen, paden en ingangen die het park toegankelijk en de attractiepunten in het park gemakkelijk bereikbaar zullen maken. Er komt een boszone, een boomweidezone en een ligweide aan het water.

Naast de herinrichting worden er allerlei nieuwe aantrekkelijke functies toegevoegd, zodat het gebruik en de kwaliteit van het Reinaldapark toe zal nemen. Ten zuiden van het park komt een nieuw tenniscomplex en een midgetgolfterrein. In het noorden komt een Cruijff Court, een openbaar voetbalveld ter bevordering van de gezondheid en buurt-integratie. Ook wordt er centraal aan de zuidoever van het parkwater ruimte gereserveerd voor het verhuren van waterfietsen.

Aan het nieuw te ontwikkelen hoofdplein van het park, tussen de sportvoorzieningen ten zuiden van het park in, komt een nieuwe horecavoorziening. Het gebouw is openbaar toegankelijk voor de bezoekers van het Reinaldapark, terwijl daarnaast een deel van het gebouw gebruikt zal worden ten behoeve van de tennisvereniging (denk aan o.a. omkleedruimte). In verband met het realiseren van het tenniscomplex en de horecavoorzieningen met brede invulling wordt het huidig aantal parkeerplaatsen ten noorden van de voetbalvereniging uitgebreid tot 112.

De moskee en de voetbalvereniging blijven in hun huidige vorm bestaan en zijn opgenomen in het nieuwe park en ook de huidige aansluitpunten op de Prins Bernhardlaan blijven bestaan.



Gebiedsvisie Slachthuisbuurt Zuid

Tussen de Schipholweg en de Slachthuisbuurt ligt een strook bebouwing van voornamelijk portiekflats. De strook heeft weinig relatie met de Schipholweg of met de achterliggende Slachthuisbuurt. Het merendeel van de woningen is in eigendom van woningcorporaties.

De gemeente heeft voor dit gebied een gebiedsvisie opgesteld. Uitgangspunt is dat de Schipholweg in de toekomst een nieuw, ruimer profiel krijgt en een stadsboulevard wordt met een gemengd stedelijk karakter. Enerzijds dient te worden aangesloten op de grootstedelijke sfeer langs de Schipholweg en anderzijds op het aangrenzende gebied van de Slachthuisbuurt, die een kleinschalige en "dorpse" uitstraling heeft. Op de grens met de bestaande woningen in de Slachthuisbuurt komt een reeks van aaneengeschakelde open ruimtes. Deze zijn verkeersluw, openbaar toegankelijk en groen ingericht.

Volgens de gebiedsvisie zal de Schipholweg als entree van de stad een levendige, groene parklaan worden met aan weerszijden hoge bebouwing. Het profiel van de weg wordt aangepast, extra bomenrijen worden geplant en er wordt aan weerszijden een ventweg aangelegd. De maximumsnelheid wordt verlaagd naar 50 km/uur. De Merovingenstraat blijft de hoofdontsluitingsweg van de buurt. Ook hier komen op de begane grond commerciële functies.

Randvoorwaarde voor het gebied is woningen met commerciële functies op de begane grond langs de Schipholweg. Er wordt gewerkt met gesloten bouwblokken. Op belangrijke punten, waar de hogere gebouwen komen, wordt de band met de Slachthuisbuurt benadrukt door deze te bekronen met kappen. Het gebied moet qua materiaal en kleur zoveel mogelijk aansluiten op de Slachthuisbuurt. Parkeren vindt plaats uit het zicht en op eigen terrein.

De bouwhoogte van de Schipholweg neemt af naar de bouwhoogte van de bestaande bebouwing van de Slachthuisbuurt. Er komen 4 tot 7 lagen aan de Schipholweg, met hoogteaccenten van 9 tot 10 lagen. De woningen aan de achterzijde, tegen de Slachthuisbuurt, krijgen 3 tot 4 bouwlagen.



Gebiedsvisie Middengebied Slachthuisbuurt

Het plangebied wordt deels doorsneden door het Slachthuisterrein. Het grenst hieraan langs de Oorkondelaan, Slachthuisstraat en Gouwwetering. Het Slachthuisterrein is net als de Slachthuisbuurt gebouwd in het begin van de 20e eeuw. Het Slachthuisterrein maakt een rommelige indruk. De oude gebouwen staan deels leeg. Er staat een kantoorgebouw, een gasverdeelstation, woningen, woonwagens en open ruimten. De ontwikkeling van het Slachthuisterrein is een kans om de aansluiting tussen de Slachthuisbuurt en de Componistenbuurt te verbeteren.

Het kantoorgebouw aan de Richard Holkade blijft zijn functie behouden. De oude gebouwen op het Slachthuisterrein blijven bestaan en krijgen een maatschappelijke of bedrijfsbestemming. De woonwagens worden verplaatst. Aansluitend op de ontwikkelingen langs de Schipholweg en de bestaande bebouwing, worden er in het gebied woningen ingepast in zowel gestapelde als grondgebonden vorm (waaronder woon-werkwoningen). De Pladellastraat en Hannie Schaftstraat vormen de toegangswegen tot het gebied.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN     

De beleidsuitgangspunten zijn op de verbeelding weergegeven als bestemmingen. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende regels (hoofdzakelijk bestemmingsregels) die hierop van toepassing zijn. Hierna wordt aangegeven hoe de verbeelding gehanteerd dient te worden.

6.1 Inleiding     

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van ontheffingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de voorschriften alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is te karakteriseren als een consoliderend bestemmingsplan. Dat betekent dat de huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden zoveel mogelijk zijn overgenomen en er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, met uitzondering van de nieuwbouw Variander en de herinrichting van het Reinaldapark (zie paragraaf 5.3).

6.2 Juridische planopzet     

Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, de monitoring van beleid en de handhaving.

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2008) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.

De regels van het bestemmingsplan vallen conform het SVBP in 4 hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hoofdstuk 4 tot slot bevat de overgangs- en slotregels.

6.3 Hoofdstuk 1: inleidende regels     



Begrippen (artikel 1)

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.



Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen zijn op grond van de SVBP 2008 dwingend voorgeschreven.

6.4 Hoofdstuk 2: bestemmingsregels     

Bedrijf (artikel 3)

Deze bestemming is bedoeld voor bedrijven in het plangebied. De in het gebied voorkomende bedrijven zijn overeenkomstig het huidige gebruik en bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan opgenomen.



Bedrijf - nutsvoorziening (artikel 4)

Deze bestemming is bedoeld voor voorzieningen van algemeen nut. Op de gronden met deze bestemming mogen onder voorwaarden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht.

Cultuur en Ontspanning (artikel 5)

Dit artikel is bestemd voor het hoofdplein van het Reinaldapark met de daar bijbehorende openbare horecavoorziening (tot en met een maximum van categorie 2). De bebouwing bedoeld voor deze horecavoorziening mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden, en maximaal binnen het aangegeven bebouwingspercentage. In het gebouw is een bredere functionele invulling toegestaan dan alleen horeca, namelijk galerie, zalenverhuur, verenigingsleven en speelvoorzieningen.

Ten tweede is deze bestemming bedoeld voor het midgetgolfterrein, dat middels een aanduiding (sco-m) op de verbeelding mogelijk wordt gemaakt.



Gemengd 1 (artikel 6)

Deze bestemming is bedoeld voor de panden die zowel in gebruik zijn voor wonen als voor niet-woonfuncties. Binnen deze bestemming is op de begane grond wonen, kantoren, dienstverlening, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen mogelijk.

Op de overige verdiepingen van deze panden zijn woningen toegestaan. Beroepsuitoefening aan huis behoort ook tot de mogelijkheden, zoals ook beschreven is in de toelichting van de bestemming 'Wonen'.



Gemengd 2 (artikel 7)

Deze bestemming is bedoeld voor de panden die zowel in gebruik zijn voor wonen als voor niet-woonfuncties. Binnen deze bestemming is op de begane grond wonen, kantoren, dienstverlening, detailhandel, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en horeca mogelijk. Hierbij is horeca (tot en met een maximum van categorie 2) alleen mogelijk indien aangeduid op de verbeelding.

Op de overige verdiepingen is uitsluitend wonen toegestaan. Beroepsuitoefening aan huis behoort ook tot de mogelijkheden, zoals ook beschreven in de toelichting van de bestemming 'Wonen'.

Ter plaatse op de verbeelding aangegeven aanduidingen (-w), (-m) en (-dh) zijn achtereenvolgend wonen, maatschappelijk en detailhandel niet toegestaan op de begane grond. Op deze locaties is in beperkte mate perifere detailhandel toegestaan, middels een binnenplanse ontheffing.

Onder perifere detailhandel wordt verstaan (zie artikel 1 van de planregels):

Detailhandel in auto's, boten en caravans, detailhandel in grove bouwmaterialen, keukens, sanitair, kampeerartikelen, sport- en vrijetijdsartikelen en woninginrichtingen waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling. Supermarkten vallen niet onder perifere detailhandel.

De ontheffing kan uitsluitend worden verleend na een positief advies van de branche advies commissie en onder meer een positief advies met betrekking tot de parkeer- en verkeerssituatie.

De bestaande bouwmarkt is op de verbeelding aangeduid met (sgd-bm), specifieke vorm van gemengd - bouwmarkt'.



Gemengd 5 (artikel 8)

Deze bestemming is bedoeld voor de voormalige kerk aan de Richard Holkade 9. Binnen deze bestemming zijn naast maatschappelijke voorzieningen ook bedrijf, kantoor en dienstverlening mogelijk. Wonen is niet toegestaan.



Groen (artikel 9)

Binnen deze bestemming vallen: groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, bermen en beplantingen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, voorzieningen van algemeen nut en bijbehorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, (ondergrondse) inzamelplaatsen voor afval en recyclecontainers en (ondergrondse) bergbezinkbassins.

Binnen de bestemming groen zijn vier aanduidingen opgenomen op de verbeelding specifiek ten behoeve van het oorlogsmonument (sg-om), de muziekkoepel (sg-m) en de kiosk (sg-k) in het Reinaldapark. De laatste aanduiding maakt verharding (sg-v) rondom het "Cultuur en Ontspanning"-gebouw (zie artikel 5) in het Reinaldapark mogelijk.



Maatschappelijk (artikel 10)

Deze bestemming is bedoeld voor bestaande panden die geheel worden gebruikt ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen. Binnen deze bestemming bestaat flexibiliteit om andere maatschappelijke functies toe te staan (het soort maatschappelijke voorzieningen is gelimiteerd in de begripsomschrijving).

Ter plaatse van de aanduiding (sm-mo) 'specifieke vorm van maatschappelijk - moskee' is aan de hoofdbestemming ondergeschikte en daarmee verbonden detailhandel, dienstverlening, horeca-activiteiten en/of maximaal 1 dienstwoning mogelijk, tot maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak.



Sport (artikel 11)

Deze bestemming is bedoeld voor sportvelden en (bestaande) panden die geheel worden gebruikt ten behoeve sportvoorzieningen en ondergeschikte horeca. Daarnaast zijn ook bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.



Tuin 1 (artikel 12)

Binnen deze bestemming zijn slechts tuinen, verhardingen en erfafscheidingen toegestaan bij de op de aangrenzende gronden behorende bebouwing. Op deze gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Uitsluitend ter plaatse bij de aanduiding (st) 'specifieke vorm van tuin' op de verbeelding zijn gebouwen van maximaal 15 m2 met een maximale bouwhoogte van 3 meter toegestaan.



Tuin 2 (artikel 13)

De bij o.a. de bestemming 'Wonen' behorende gronden waar wel gebouwen zijn toegestaan, worden bestemd als 'Tuin 2'. Deze bestemming komt in het plangebied met name voor in tuinen aan de achterkant van gebouwen, de zogenaamde erven.

Op deze gronden mogen onder voorwaarden aan- en uitbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd. Het is niet toegestaan dat de gronden met de bestemming 'Tuin 2' geheel worden volgebouwd. Dit in het belang van de woonkwaliteit in de vorm van voldoende openheid.



Tuin 3 (artikel 14)

De op de verbeelding voor 'Tuin 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. De gronden die onder deze bestemming vallen mogen voor 100 % mogen worden bebouwd.

Binnen deze bestemming is het toegestaan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken te realiseren. Het bestemmingsvlak mag volledig worden volgebouwd. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de begane grondlaag vermeerderd met 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw met een maximum bouwhoogte van 4 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein. De bouwhoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen. Dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen en bijgebouwen.



Verkeer (artikel 15)

Deze bestemming is bedoeld voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, verblijfsgebied, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, bermen en beplantingen, voorzieningen van algemeen nut, kunstwerken, geluidwerende voorzieningen, bijbehorende waterlopen en waterpartijen en bijbehorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, (ondergrondse) inzamelplaatsen voor afval en recyclecontainers en (ondergrondse) bergbezinkbassins.

Garageboxen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' op de verbeelding toegestaan.

Ter plaatse middels op de verbeelding aangegeven aanduiding (sv-pg) 'specifieke vorm van verkeer: parkeergarage' is de parkeergarage van Variander geregeld, inclusief de bijbehorende voorzieningen (waar onder bergingen en liften). De toegang van de parkeergarage is uitsluitend aan de zijde van de Vijfhuizerstraat toegestaan, middels de aanduiding (sv-iupg) 'specifieke vorm van verkeer: in- en uitgang parkeergarage'.



Water (artikel 16)

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterberging en/of waterhuishoudkundig, waterlopen en waterpartijen, groenvoorzieningen, oevers, kunstwerken en bijbehorende voorzieningen, zoals bruggen, sluizen, stuwen, dammen, steigers, duikers, gemalen.



Wonen (artikel 17)

Deze bestemming is bedoeld voor alle panden binnen het plangebied die uitsluitend voor woningen worden gebruikt. Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mogen onder voorwaarden gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht.

Naast wonen zijn ook beroepsmatige activiteiten aan huis toegestaan: maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak van een woning mag hiervoor gebruikt worden.

Dubbelbestemming Leiding- Gas (artikel 18)

In dit bestemmingsplangebied liggen twee regionale gasleidingen van de Gasunie. Deze leidingen zijn op de verbeelding aangeduid als dubbelbestemming 'Leiding- Gas'. Op deze gronden mag in principe niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor bepaalde werken/werkzaamheden is een aanlegvergunningstelsel opgenomen.

Dubbelbestemming Leiding- Water (artikel 19)

In dit bestemmingsplangebied loopt een water hoofdleiding. Deze leiding is op de verbeeldig aangeduid als dubbelbestemming 'Leiding-water'. Op deze gronden mag in principe niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor bepaalde werken/werkzaamheden is een aanlegvergunningstelsel opgenomen.

Dubbelbestemming Waarde- Archeologie (artikel 20)

De aanwezige archeologische verwachtingswaarden worden opgenomen door middel van de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie'. De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden (zie paragraaf 4.9).

In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de Archeologische Beleidskaart Haarlem. In het bestemmingsplan komen de categorieën 2 en 4 van deze kaart voor.



Categorie 2 (Waarde Archeologie 2)

In de gebieden die tot deze categorie behoren zijn overal in de bodem archeologische resten van zowel het prehistorische als het Middeleeuwse dorps- en stedelijk leven te vinden. Deze archeologische sporen leveren een belangrijke bijdrage aan de bewoningsgeschiedenis van het gehele grondgebied van de huidige gemeente Haarlem. Er dient hier gestreefd te worden naar behoud.

Gezien de aard van deze archeologische waarden geldt voor deze categorie een regime dat door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw-, aanleg-, en/of sloopvergunning bij bodemroerende activiteiten met een oppervlakte van 50 m2 en groter en dieper dan 30 cm onder het maaiveld van toepassing is.



Categorie 4 (Waarde Archeologie 4)

Deze categorie betreft de strandvlakte gelegen tussen de Haarlemse en de oudste strandwal plus het gebied ten oosten van de oudste strandwal. Archeologische vondsten hier hebben aangetoond dat in deze zones archeologische waarden te verwachten zijn in een relatief lagere dichtheid.

Gezien de aard van deze archeologische waarden geldt hier een regime dat door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw-, aanleg-, en/of sloopvergunning bij bodemroerende activiteiten met een oppervlakte van 2500 m2 en groter en dieper dan 30 cm onder het maaiveld van toepassing is.

6.5 Hoofdstuk 3: algemene regels     



Antidubbeltelregel (artikel 21)

Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaren verschillen en wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een bouwvergunning te verkrijgen.



Algemene procedureregels (artikel 22)

Ten aanzien van de ontheffingsbevoegdheden, nadere eisenregelingen, wijzigingsbevoegdheden en het aanlegvergunningenstelsel is een algemeen procedurevoorschrift opgenomen. De procedure van wijziging is dwingend voorgeschreven in de nieuwe Wro, waarnaar voor deze procedure dan ook wordt verwezen.



Algemene ontheffingsregels (artikel 23)

Ten behoeve van de flexibiliteit en bruikbaarheid in de praktijk is voorzien in bepaalde algemene ontheffingsregels voor het college van burgemeester en wethouders. Zo kan er een ontheffing plaatsvinden voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10 %. Ook is in dit artikel de zogenaamde toverformule opgenomen. Gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan is op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 7.10 Wro) strafbaar. In de diverse bestemmingen is opgenomen wat voor die bestemming in elk geval als strijdig gebruik moet worden aangemerkt. De toverformule houdt een ontheffingsmogelijkheid in voor het college voor die specifiek benoemde gebruiksverboden in het plan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

6.6 Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels     



Overgangsregels (artikel 24)

In dit artikel is het overgangsecht ten aanzien van gebruik en bebouwing opgenomen. Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Gebruik dat strijdig was met het vorige bestemmingsplan blijft strijdig. Er is geen sprake van legalisatie van reeds strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.

Het overgangsrecht volgt uit het Besluit ruimtelijke ordening 2008 in de artikelen 3.2.1 tot en met 3.2.3 met de verplichting deze op te nemen in het bestemmingsplan.



Slotregel (artikel 25)

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

6.7 Hoofdopzet verbeelding     

In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van behoud van de bestaande situatie. De bebouwing is grotendeels conform het vigerende bestemmingsplan in dit nieuwe bestemmingsplan ingetekend. Op het terrein van Peltenburg (Variander) wordt nieuwbouw mogelijk gemaakt (zie paragraaf 5.3).



Bebouwings- en bestemmingsgrenzen

Op de verbeelding zijn bouwgrenzen en in de regels bouwregels aangegeven. De bouwgrens geeft het gebied aan waarbinnen mag worden gebouwd. Op de verbeelding bevinden zich tevens hoogtescheidingsgrenzen en bestemmingsgrenzen. De bestemmingen worden gescheiden door de bestemmingsgrens. Zowel de bouwgrens als de hoogtescheidingsgrens geven een overgang in goothoogte en/of bouwhoogte aan. Op deze manier kunnen bijvoorbeeld twee verschillende bestemmingen die naast elkaar gesitueerd zijn dezelfde bouwhoogte hebben, die maar één keer wordt weergegeven.

Binnen sommige bouwvlakken is een bebouwingspercentage aangegeven. Het bebouwingspercentage geeft de grootte van het deel van het bouwvlak aan dat maximaal mag worden bebouwd.



Bouw- en goothoogte

Op de verbeelding wordt per bouwvlak/bestemmingsvlak aangegeven wat de maximum bouwhoogte is en indien van toepassing de maximale goothoogte. Waar alleen een goothoogte staat aangegeven is in geval van hoger bouwen een kap verplicht tot een maximale hoogte van 5 meter. In het plan is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden platte afdekkingen toe te staan.

De bouw van dakterrassen is alleen toegestaan op aanbouwen binnen de aangegeven bouwhoogten. In situaties van bijvoorbeeld een bovenwoning geeft dit de gelegenheid voor de bewoners bij die bovenwoning een buitenruimte te creëren. Overigens gelden er privaatrechtelijke regels met betrekking tot de aan te houden afstand tot perceels- en erfgrenzen in geval van aanleg van een dakterras.

Bij de wijziging van de Woningwet per 1 januari 2003 is een nieuw bouwvergunningsysteem in werking getreden. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen reguliere vergunningsplichtige bouwwerken, licht vergunningsplichtige bouwwerken en vergunningsvrije bouwwerken.

Hoofdstuk 7 UITVOERBAARHEID, OVERLEG EN INSPRAAK     

7.1 Resultaten participatie     

Het ontwikkelingsprogramma Haarlem (OPH) geeft twee lijnen aan om te komen tot een duurzaam goed woonmilieu: de lijn van de participatie en de lijn van de versterking van het woon- en leefklimaat. De sociale programmalijnen uit het OPH dragen hieraan bij, hetzij door participatie te bevorderen, hetzij door zorg te dragen voor randvoorwaarden. Middels participatie hebben de wijkraden Parkwijk-Zuiderpolder en Slachthuisbuurt bijgedragen bij de voorbereiding van dit plan.

In het kader van de participatie met de wijkraden is het concept ontwerpbestemmingsplan gelijktijdig met het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro aan de wijkraden Parkwijk-Zuiderpolder en Slachthuisbuurt verzonden. Gedurende een periode van 6 weken, van september tot en met 16 oktober 2009, was het mogelijk om een schriftelijke reactie te geven.

Op 13 oktober 2009 is de schriftelijke reactie van de wijkraad Slachthuisbuurt ontvangen. Op 29 september 2009 is er namens de stichting wijkbelangen Parkwijk-Zuiderpolder en het Haarlems Comité Nationale Herdenking Sectie Oost gereageerd. De schriftelijke reacties zijn toegevoegd. In de bijlage volgt de beantwoording van de gemeente.

7.2 Uitkomst watertoets     

Voorafgaand aan het opstellen van het concept ontwerpbestemmingsplan heeft vooroverleg plaatsgevonden met het hoogheemraadschap van Rijnland. In het kader van het pré advies Watertoets heeft Rijnland d.d. 1 juli 2009 per brief een voorlopig wateradvies gegeven, met een aantal opmerkingen. De brief is toegevoegd in bijlage 3 Pre wateradvies. In onderstaande tabel staan in de linkerkolom de opmerkingen van Rijnland weergegeven met hiernaast in de rechterkolom de verwerking hiervan in het bestemmingsplan.

Reactie Rijnland Verwerking reactie

Verzocht wordt een tabel op te nemen met de hoeveelheid verharding in de huidige en toekomstige situatie van het Peltenburgterrein/Variander. Dit is niet nodig. Het terrein is en blijft volledig verhard.
Verzocht wordt de tekst omtrent boezemwaterkeringen te verwijderen. De zin is uit de tekst van paragraaf 4.4 verwijderd.
Verzocht wordt een tekst omtrent het boezempeil op te nemen. De tekst is opgenomen in paragraaf 4.4.
Verzocht wordt het Rijnlands beleid t.a.v. woonschepen op te nemen. De tekst is opgenomen in bijlage 1.

7.3 Uitkomsten overleg     

Overeenkomstig artikel 3.1.1 Bro is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • Wijkraad Slachthuisbuurt
  • Wijkraad Parkwijk Zuiderpolder
  • VROM-inspectie Noord-West
  • LNV Vestiging West
  • Rijkswaterstaat dir. Noord-Holland
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • EZ regio Noord-West
  • Provincie Noord-Holland
  • Hoogheemraadschap Rijnland
  • Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude
  • Gemeente Haarlemmermeer
  • Gemeente Bloemendaal
  • Luchtverkeersleiding Nederland
  • Connexxion
  • Horeca Nederland
  • Kamer van Koophandel
  • KPN, afd, projectering Bouw
  • LTO-Noord
  • MKB
  • Milieufederatie Noord-Holland
  • Alliander
  • NV Nederlandse Spoorwegen
  • ProRail
  • Elan
  • Pré Wonen
  • Ymere

De volgende instanties hebben niet gereageerd:

  • LNV Vestiging West
  • Rijkswaterstaat dir. Noord-Holland
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • EZ regio Noord-West
  • Provincie Noord-Holland
  • Hoogheemraadschap Rijnland
  • Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude
  • Luchtverkeersleiding Nederland
  • Connexxion
  • Gasunie West
  • Horeca Nederland
  • KPN, afd, projectering Bouw
  • LTO-Noord
  • MKB
  • Milieufederatie Noord-Holland
  • Alliander
  • ProRail
  • PWN Noord-Holland
  • Elan
  • Ymere



De volgende instanties hebben schriftelijk aangegeven geen opmerkingen op het concept ontwerpbestemmingsplan te hebben:

  • Gemeente Haarlemmermeer
  • Gemeente Bloemendaal
  • NV Nederlandse Spoorwegen
  • Wijkraad Slachthuisbuurt
  • VROM-inspectie Noord-West
  • Kamer van Koophandel



De volgende instanties hebben schriftelijk hun opmerkingen kenbaar gemaakt:

  • Gasunie West
  • PWN Noord-Holland
  • Pré Wonen
  • Wijkraad Parkwijk Zuiderpolder

In bijlage 6 zijn de artikel 3.1.1 Bro reacties toegevoegd. In bijlage 7 volgt een reactie daarop van de gemeente.

7.4 Economische uitvoerbaarheid     

Ten behoeve van de financiële haalbaarheid van dit ontwerpbestemmingsplan wordt voor het Variander met de eigenaar/ontwikkelaar een anterieure overeenkomst gesloten. Het kostenverhaal wordt daarmee verzekerd zodat er ingevolge artikel 6.12 lid 2 onder a. van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro) geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld.

De grond ter plaatse van het Reinaldapark is in eigendom van de gemeente Haarlem. De gemeente is opdrachtgever voor de herinirichting van het Reinaldapark. De grond ter plaatse van het tenniscomplex, kleedruimten en openbare horecavoorziening wordt verkocht aan een particuliere exploitant. De inrichting van de openbare ruimte gebeurd conform het definitief ontwerp. De kosten zoals geraamd zijn op dit moment voor tweederde financieel gedekt.

7.5 Handhaving     

Met dit plan wordt beoogd een voor de burgers duidelijk en herkenbaar beleid te formuleren. Op grond daarvan mag van de gemeente verwacht worden dat zal worden opgetreden als de voorschriften van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als er in strijd met het bestemmingsplan wordt gebouwd of indien het gebouwde in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.

Gemeenten zijn verplicht jaarlijks een handhavingprogramma op te stellen waarin wordt aangegeven hoe de regels omtrent bouwen, wonen en ruimtelijke ordening gehandhaafd worden. Hierover moet gerapporteerd worden aan de VROM inspectie en de gemeenteraad. Er wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenladder, welke de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. In het handhavingprogramma hebben calamiteiten met een levensbedreigend of voor de gezondheid gevaarlijk karakter altijd de hoogste prioriteit. Hierbij moet men denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De ontwikkeling van een nieuw bestemmingsplan kan een praktisch moment zijn voor een projectmatige en gebiedsgerichte handhaving van de ruimtelijke regelgeving.

Bijlagen bij toelichting     

 

Bijlage 1 RIJKS- EN PROVINCIAAL BELEID     

Het nationaal ruimtelijk beleid is vertaald in de Nota Ruimte (2004). Hoofddoel van de Nota is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Daarbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Meer specifiek richt het kabinet zich in het nationaal ruimtelijk beleid op:

  • de versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van veiligheid.



In de Nota Ruimte wordt bundeling van verstedelijking en economische activiteiten voorgestaan. De ruimte die in verstedelijkt gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt. De optimalisering van het bestaand stedelijk gebied is een belangrijk uitgangspunt in het streekplan Noord-Holland Zuid (2003). Binnen het verstedelijkt gebied hanteert de provincie het compacte stedenbeleid, wat zeggen wil dat voor alle stedelijke functies, inclusief stedelijke groenstructuren, in eerste instantie ruimte wordt gezocht binnen bestaand stedelijk gebied.

Om gemeenten te stimuleren het bestaand stedelijk gebied beter te benutten, hanteert de provincie rode contouren. Buiten de rode contouren is verdere verstedelijking niet toegestaan. In Haarlem valt de rode contour samen met het verstedelijkt gebied. Het bestemmingsplangebied valt in zijn geheel binnen de rode contour.



Water

Doelstelling van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) is dat het grond- en oppervlaktewater in 2015 van goede kwaliteit zal zijn. Hierbij is de uitdaging om op een duurzame, milieuvriendelijke en energiezuinige manier de kwaliteit van het water zo hoog mogelijk te maken en te houden, en de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2003) is in 2003 door de rijksoverheid, provincies, gemeenten en waterschappen ondertekend en geactualiseerd in 2008. Met de ondertekening van het NBW hebben alle partijen het belang van een gezamenlijke en integrale aanpak om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren onderstreept.

Het akkoord sluit aan op de doelstelling van de KRW, en heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te krijgen en daarna op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Nederland krijgt als gevolg hiervan namelijk steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Inmiddels is vanaf 22 december 2009 de nieuwe Waterwet ingegaan. Deze nieuwe Waterwet regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater, en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op basis van deze wet is in december 2009 het Nationaal Waterplan vastgesteld, dat de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4, 1988) heeft vervangen.

In het Nationaal Waterplan worden antwoorden geformuleerd op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Ook is in dit plan een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Daarnaast is voor ieder Nederlands deel van de grensoverschrijdende stroomgebieden van de Eems, Maas, Rijn en Schelde een stroomgebiedbeheerplan opgesteld. In ieder beheerplan is voor de periode tussen 2009-2015 aangegeven welke doelen er gelden voor de grond- en oppervlaktewateren, hoe de kwaliteit behouden kan blijven en waar nodig verder verbeterd gaat worden. Deze plannen maken onderdeel uit van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang hiermee te worden gezien.

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is op 16 november 2009 vastgesteld. Het motto van het Waterplan is het beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling.

In het Provinciaal Waterplan zijn strategische waterdoelen geformuleerd:

  • De provincie waarborgt samen met waterschappen en Rijkswaterstaat voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
  • De provincie zorgt samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie wordt versterkt .
  • De provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven voor schoon en voldoende water. Dat wordt georganiseerd door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
  • De provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij wordt integrale gebiedsontwikkeling gehanteerd.

De strategische waterdoelen zijn in het Waterplan verder uitgewerkt, waarin de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen naar onderwerp worden toegelicht.



Het Rijnlands beleid ten aanzien van woonschepen is vastgelegd in de Keur 2006 met Beleids- en Algemene regels 2009 van het hoogheemraadschap van Rijnland. De belangrijkste punten uit het beleid zijn:

  • Onder de woonschepen moet minimaal 0,30 m water staan om vastzuigen te voorkomen;
  • De breedte van een woonschip (incl. omloopsteigers) mag maximaal 8 meter bedragen;
  • Tevens geldt dat maximaal 1/3 van de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn in beslag mag worden genomen door woonschepen (inclusief omloopsteigers);
  • Woonschepen mogen niet dusdanig aan bodem of oever worden vastgeklonken dat ze niet meer kunnen mee bewegen met het waterpeil, om te voorkomen dat het bergend vermogen van het watersysteem afneemt;
  • Om onderhoudswerkzaamheden te verrichten of in geval van calamiteiten zijn woonbooteigenaren verplicht de boot tijdelijk te verplaatsen.

Voor woonschepen zijn vergunningen nodig op grond van Rijnlands Keur op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.



Milieu

In het Provinciaal Milieubeleidsplan geeft de provincie aan extra aandacht te besteden aan de waterkwaliteit, geluidsoverlast, veiligheid en gezondheid. De belangrijke opgaven zijn:

  • duurzaam produceren en consumeren;
  • voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid;
  • verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving.



Verkeer en vervoer

In de Nota Mobiliteit wordt het ruimtelijk beleid, zoals vastgelegd in de Nota Ruimte, verder uitgewerkt en wordt het verkeers- en vervoersbeleid beschreven voor de komende decennia. Hoofddoel is een acceptabele en voorspelbare reistijd op weg, water en spoor. De Nota streeft de volgende doelen na:

  • het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
  • het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
  • een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
  • het inzetten van proces- en technologie-innovatie ter realisering van beleidsdoelen.

Werken

Het economische beleid voor de komende jaren is verwoord in de Economische Agenda. Met de doelstellingen voor Noord-Holland Zuid sluit de provincie aan op de gebiedsspecifieke kansen en problematiek voor dit deel van de provincie. Voor Noord-Holland Zuid is het versterken van de internationale concurrentiepositie de economische opgave. Om de doelstellingen voor Noord-Holland Zuid te bereiken richt de provincie zich op de volgende thema’s:

  • regionale samenwerking;
  • werklocaties;
  • innovatie en ondernemerschap.



Wonen

Het Streekplan Noord-Holland Zuid geeft aan dat de opgaven voor wonen zowel kwantitatief als kwalitatief omvangrijk zijn. Globaal zijn tot 2020 ongeveer 166.000 woningen nodig om te voorzien in de groei van de woningbehoefte van Noord-Holland Zuid. Deze groei zal voor een groot deel plaatsvinden in Amsterdam en de Haarlemmermeer. Hiernaast nemen de kwaliteitseisen van de woonconsument toe: meer koopwoningen, grotere woningen, meer keuzevrijheid en variatie.

Enerzijds is er een ruime vraag naar stedelijke woonmilieus met menging van functies en in hogere dichtheden en anderzijds naar groene woonmilieus, rustig en met overwegend eengezinswoningen. De vergrijzing en de zorgbehoefte nemen tot 2020 toe. Wonen en zorg moeten goed op elkaar worden afgestemd.



Cultuurhistorie

Eén van de belangrijkste uitgangspunten van de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007), is het streven naar behoud en bescherming van archeologische waarden voor alle overheden. Om dit te bewerkstelligen dient archeologie tijdig bij de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsaspecten te worden meegewogen. De initiatiefnemer van de bodemroerende activiteiten is verantwoordelijk voor de kosten van het archeologische (voor)onderzoek.

Een belangrijk instrument voor het beleid is de cultuurhistorische waardenkaart, waarbij de waarden in drie graden van waardering zijn aangeduid voor elk van de drie cultuurhistorische disciplines; bouwkunde, historische geografie en archeologie.

Bijlage 2 MILIEUONDERZOEK     

1. Bodem

Figuur 1. Milieukwaliteit van de bodem

verplicht

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Haarlemse bodemkwaliteitskaart vastgesteld (zie figuur 1). In de Haarlemse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszones 3 en 5. In onderstaande tabel zijn de gemiddelden en de P95-waarden van de betreffende bodemkwaliteitszone weergegeven.

verplicht Bodemkwaliteitszone 3

In de bodemkwaliteitszone 3 is de bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) gemiddeld licht verontreinigd met koper, lood, zink, minerale olie en PAK (teerachtige stoffen in bijvoorbeeld koolas). Er kunnen plaatselijk uitschieters voorkomen van sterke verontreinigingen met lood en zink. PAK kan plaatselijk als matige verontreiniging voorkomen. De ondergrond (0,5 – 2,0 m-mv) is gemiddeld licht verontreinigd met kwik, koper, lood, zink, PAK en minerale olie. Ook in de ondergrond kunnen uitschieters tot matige verontreinigingen met koper, zink en lood voorkomen.

verplicht Bodemkwaliteitszone 5

In de bodemkwaliteitszone 5 is de bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) gemiddeld licht verontreinigd met minerale olie en PAK (teerachtige stoffen in bijvoorbeeld koolas). Er kunnen plaatselijk ook lichte verontreinigingen met kwik, koper, lood en zink voorkomen. De ondergrond (0,5 – 2,0 m-mv) is gemiddeld licht verontreinigd met minerale olie en PAK. In de ondergrond kunnen bovendien plaatselijk lichte verontreinigingen met koper, lood en zink voorkomen.



Bodemonderzoek

Algemeen geldt dat bij bestemmingswijzigingen of verbouwingen een bodemonderzoek uitgevoerd zal moeten worden. In het geval dat een bodemonderzoek bekend is moet getoetst worden of dit onderzoek voldoende is voor een bouwvergunning of een bestemmingswijziging.

Indien binnen het bestemmingsplangebied sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging zal het meestal een bodemverontreiniging betreffen die ontstaan is door de plaatselijke bedrijfsactiviteiten of door aanwezigheid van olietanks. Indien er geen saneringsurgentie (spoedeisendheid) aanwezig is, zullen dergelijke gevallen gesaneerd moeten worden alvorens ter plaatse grondverzet plaats mag vinden en/of nieuwe functies gerealiseerd worden.

Op basis van een op te stellen saneringsplan wordt beoordeeld of na sanering de bodem geschikt is voor de gewenste functie(s). Algemene saneringsdoelstelling in het bestemmingsplangebied is dat na sanering de bodem geschikt is voor de beoogde functie en de kwaliteit van de grond minimaal gelijk is aan de vastgestelde achtergrondwaarden in de bodemkwaliteitszone van het bestemmingsplangebied.

De uitgevoerde bodemonderzoeken bevestigen het beeld van de bodemkwaliteitskaart. Binnen het bestemmingsplangebied zijn 3 plekken bekend met een ernstige bodemverontreiniging. Dit zijn: de voormalige huisvuilstort in het Reinaldapark, het voormalige Peltenburg en het voormalige tankstation Heeremans aan de Schalkwijkerstraat 25-29.

Na beëindiging van de huisvuilstort in het Reinaldapark is een afdeklaag aangebracht. Deze afdeklaag voldoet niet overal aan de dikte-eisen die onder de Isoleren-Beheersen-Controleren-maatregel van het bodemsaneringregime vallen.

Voor de locatie Variander op Peltenburg zal voorafgaand aan de nieuwe functie een sanering verricht moeten worden om de locatie geschikt te maken voor het gebruik.

In 2006 is op de locatie Schalkwijkerstraat 29 een bodemsanering uitgevoerd. Hierbij is een ondergrondse tank verwijderd, de inpandig gelegen tank is gereinigd en afgevuld met zand. Tegen de achtergevel is een restverontreiniging achtergebleven. In 2003 zijn twee ondergrondse tanks op het adres Schalkwijkerstraat 25-27 verwijderd.

In het bestemmingsplangebied is langs de Zomervaart een “tankstation” geweest. Voor zover bekend heeft dit “tankstation” niet geleid tot een ernstige bodemverontreiniging.

Voor het overige zijn binnen het bestemmingsplangebied geen bedrijfsactiviteiten bekend die tot een ernstige bodemverontreiniging hebben geleid. Voor de ondergrondse brandstoftanks binnen het bestemmingsplangebied geldt dat deze zijn gesaneerd en eventuele verontreinigingen in de bodem als gevolg van het gebruik van deze ondergrondse tanks zijn eveneens gesaneerd.



Gebiedsgericht grondwaterbeheer

Binnen het plangebied zijn ontwikkeling en implementatie van gebiedsgericht grondwaterbeheer mogelijk. Het beheer betreft de kwalitatieve en/of kwantitatieve aspecten van grondwater. Beleid hiervoor is in ontwikkeling.

2. Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Het gebruik van milieuzonering biedt de mogelijkheid om gevoelige functies te vrijwaren van (zware) bedrijvigheid, maar biedt ook de mogelijkheid bepaalde bedrijvigheid te versterken.

In de milieuzonering staat de typering van (woon)gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachte hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk.

Door middel van een passende bestemmings- en gebruiksregeling kan het bestemmingsplan een bijdrage leveren aan een afname van overlast binnen het plangebied, door niet passende bedrijvigheid of activiteiten zo veel mogelijk te weren, te reduceren, of door hinder beperkende maatregelen te treffen. In geval van wegbestemming zal een financiële regeling moeten worden getroffen en/of zal er een verplaatsing moeten worden geregeld.



Categorisering van bedrijven in het plangebied

Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze opdeling is bepaald door de specifieke kenmerken van die gebieden. Het plangebied Zomerzone Zuid is getypeerd als laagbouw in hoge dichtheid. De maximaal toegestane milieucategorie is B. Langs de Schipholweg en de Prins Bernhardlaan wordt een corridor onderscheiden met een maximale milieucategorie C.

Aan de hand van een lijst met bedrijven, vallend onder de Wet milieubeheer (Wm) (bijlage 1), die binnen het plangebied zijn gelegen, is een onderzoek uitgevoerd naar de potentiële hinder daarvan. Per bedrijf is onderzocht welke categorie van toepassing is. Deze categorieën zijn bepaald aan de hand van de zoneringlijst welke is bijgevoegd. (bijlage 2). Uit het onderzoek is gebleken dat vrijwel alle bedrijven passen binnen het plangebied en positief kunnen worden bestemd.

In het te bestemmen gebied is een bedrijf gevestigd met een hogere dan de gewenste milieucategorie, het Gemeentelijk gronddepot sportpark Reinaldapark. Dit is een gemeentelijk gronddepot voor de opslag van grond. Er zijn geen klachten bekend. Het bedrijf voldoet aan de Wet Milieubeheer. Het bedrijf kan positief bestemd worden.

3. Duurzaamheid

Duurzame stedelijke ontwikkeling

De gemeente Haarlem heeft in de beleidsnota “Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw” bepaald dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een streefkwaliteit. De praktijkrichtlijn duurzame stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw op basis van de ervaringen in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS, 1999).

In de checklist zijn naast de wettelijke maatregelen (watertoets) een groot aantal (vrijwillig te nemen) maatregelen beschreven op het gebied van verkeer/vervoer (parkeren op eigen terrein), afval (het plaatsen van ondergrondse containers), water en energie (zuid gerichte verkaveling zonoriëntering).

De vrijwillig te nemen maatregelen zorgen ervoor dat een ruimtelijk plan aan de streefkwaliteit kan voldoen. Dat is dus een kwaliteit die verder gaat dan wettelijke regelingen ofwel de basiskwaliteit.



Duurzaam bouwen

Het college van B&W heeft op 15 november 2005 het beleid voor duurzame woningbouw vastgesteld. Bij alle nieuwe woningbouwprojecten moet de zogenoemde basiskwaliteit Duurzaam bouwen (Dubo) worden toegepast. Deze basiskwaliteit kan worden bereikt door het toepassen van kostenneutrale duurzame maatregelen. De basiskwaliteit duurzame nieuwbouw binnen het plangebied kan op twee manieren worden bereikt:

  • Het toepassen van de voorkeurslijst duurzaam bouwen maatregelen nieuwbouw.
  • Door het instrument GPR-gebouwen toe te passen. Met dit rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen.

    De gemeente kan het initiatief nemen om samen de projecteigenaar een hogere kwaliteit te bereiken (streefkwaliteit).

Wat is GPR?

De Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR) is het resultaat van praktijkervaringen in de gemeente Tilburg. Met het rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen. GPR Gebouw zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. Ter toelichting hierop het volgende: Invullen van maatregelen conform het Bouwbesluit levert een score van 5 op. Invullen van de voorkeurslijst levert een 6 op.

4. Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld vuurwerk, LPG, fossiele brandstoffen en oplosmiddelen over weg, water, spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de ruimtelijke ontwikkelingen van een gebied. Er zijn veiligheidsafstanden nodig tussen bedrijven en of (spoor) wegen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen en/of vervoerd. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna te noemen Bevi) wil burgers in hun woon- en leefomgeving een wettelijk minimum beschermingsniveau bieden tegen gevaarlijke stoffen. De milieukwaliteitseisen betreffen het zogenaamde plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).



Plaatsgebonden risico

Dit is het risico op een bepaalde plaats, uitgedrukt als de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op die plaats in de omgeving van een inrichting of transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval. Uitgangspunt is dat die persoon onbeschermd en permanent op die plaats aanwezig is. Binnen een risicocontour van 10-6 mogen geen kwetsbare objecten zijn gelegen zoals scholen en woningen.



Groepsrisico

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van een minimaal bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in de omgeving van een inrichting of transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn.



Inrichtingen

Volgens artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moet gekeken worden naar inrichtingen binnen dan wel in de directe omgeving van het plangebied. Voor zover valt na te gaan zijn daar geen bedrijven aanwezig die onder artikel 2 van het Bevi vallen.



Vervoer gevaarlijke stoffen

-over het spoor

Over het baanvak Haarlem – Beverwijk, gelegen op ruim 500 meter ten noorden van het plangebied -vindt anno 2008 nog vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het betreft hier het vervoer van het giftige gas ammoniak. Op korte termijn zal dit transport verdwijnen. De rijksoverheid heeft namelijk een principeakkoord met DSM gesloten over de beëindiging van de ammoniaktransporten tussen Geleen en IJmuiden. De transporten worden uiterlijk per 31 december 2009 stopgezet en de in IJmuiden gelegen fabriek van DSM wordt met ingang van 1 januari 2010 gesloten. Door het wegvallen van het vervoer van ammoniak verdwijnt deze bron van risico.

Wel zal er in de toekomst nog steeds in beperkte mate vervoer van gevaarlijke stoffen mogen plaats vinden. Dit hangt af van de verdere invulling van het basisnet Spoor in de loop van 2009. De hiermee nog gepaard gaande risico's zullen echter naar verwachting zeer beperkt zijn.



-over de weg

Door of langs het plangebied Zomerzone zuid loopt geen route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wel vindt met ontheffing over de Prins Bernhardlaan en Schipholweg vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het betreft LPG transport ter bevoorrading van de verkooppunten aan de Europaweg in Schalkwijk en aan de A 200 en A 205. Gezien het feit dat hier sprake is van een consoliderend plan zal geen toename van het groepsrisico plaats vinden.



-over het water

In het rond het plangebied komen geen watergangen voor waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt.



Leidingen

Blijkens de risicokaart van de Provincie Noord-Holland loopt er direct langs de Prins Bernhardlaan een hogedrukgasleiding. Hierlangs dienen zones te worden aangehouden.

Herinrichting Reinaldapark

Hogedruk aardgasleiding

De transportstroom door deze hogedruk aardgasleiding verzoorzaakt geen plaatsgebonden risicocontour voor de waarde 1.10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de herinrichting van het Reinaldapark en eventuele nieuwbouw langs de aardgasleiding. De circulaire RVGS stelt dat over elke overschrijding van de orientatiewaarde van het groepsriscio of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd. Doordat er geen sprake is van een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de aardgasleiding in het Reinaldapark, neemt het groepsrisico ook niet toe. Het huidige groepsrisico ligt onder de orientatiewaarde. Conform de ciculaire RVGS is een verder verantwoording van het groepsrisico van de aardgasleiding daarom niet vereist. De regionale Brandweer Kennemerland deelt deze conclusie en hoeft daarom niet meer om advies te worden gevraagd in het kader van de circulaire RVGS.

Transport gevaarlijke stoffen Prins Bernardlaan en Schipholweg

Doordat de transportintensiteit over de wegen langs het Reinaldapark laag is, is het plaatsgebonden risico van deze wegen overal kleiner dan de waarde 1.0 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het Reinaldapark en nieuwe ontwikkelingen langs deze wegen. Het groepsrisico blijft, ondanks dat er sprake is van een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de wegen, nagenoeg ongewijzigd. Een mogelijke oorzaak hiervan is de toename van het relatief kleine aantal personen, in verhouding tot het totaal aantal personen, binnen het invloedsgebied van de wegen. Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde. Conform de circulaire RVGS is een verdere verantwoording van het groepsrisico van de wegen daarom niet noodzakelijk. In het toekomstig Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV), die als vervanger van de circulaire RVGS gaat gelden, staat tevens dat de verantwoording van het groepsrisico achterwege gelaten kan worden als het groepsrisico niet meer dan 10% toeneemt.

5. Geluid

5.1 Wettelijk kader en Geluidzones

Volgens de Wet Geluidhinder gelden zogenaamde zones langs wegen, spoorwegen en rond industrieterreinen, waar grote lawaaimakers zijn gevestigd. Binnen deze zones moet er in het kader van de wet akoestisch onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidbelasting van de weg, spoorweg of het industrieterrein. Deze geluidbelasting moet vervolgens getoetst worden aan de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarden voor de verschillende soorten geluid.



Zones wegverkeer

In artikel 74 van de wet is aangeven welke breedte de zone voor de verschillende wegtypen heeft waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Volgens de definitie van de wet is het stedelijk gebied het “gebied binnen de bebouwde kom, doch, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg”, en het buitenstedelijk gebied het “gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg”.

De zone wordt gemeten vanuit de as van de weg. In onderstaande tabel is per wegtype de breedte van de zone aangegeven.



Tabel 1: Zonebreedte wegverkeer Wet Geluidhinder

Aantal rijstroken Zonebreedte (m)
Stedelijk gebied Buitenstedelijk gebied
1 of 2 200 250
3 of 4 - 400
3 of meer 350 -
4 of meer - 600

De geluidzones gelden niet met betrekking tot:

- wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied

- wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt



Zones spoorwegverkeer

Langs een landelijke spoorweg bevindt zich een zone, waarvan de breedte, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, is aangegeven op de spoorkaart. Deze kaart wordt jaarlijks geactualiseerd en wordt opgenomen in het zogenaamde “Akoestisch spoorboekje” (ASWIN).



Zones industrieterrein

De geluidzone rond een industrieterrein wordt vastgesteld bij vaststelling van een bestemmingsplan. Er geldt dat buiten de zone de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.



5.2 Geluidbelasting

De vast te stellen geluidbelasting Lden (day, evening, night) ten gevolge van weg- en spoorwegverkeerslawaai is het rekenkundig gemiddelde van de volgende drie waarden:

- het equivalente geluidsniveau gedurende de dagperiode (7.00-19.00 uur);

- het equivalente geluidsniveau gedurende de avondperiode (19.00-23.00 uur), vermeerderd met 5 dB(A);

- het equivalente geluidsniveau gedurende de nachtperiode (23.00-7.00 uur), vermeerderd met 10 dB(A).

De vast te stellen geluidbelasting Leq (equivalente geluidsniveau) ten gevolge van industrielawaai is de hoogste van de volgende drie waarden:

- het equivalente geluidsniveau gedurende de dagperiode (7.00-19.00 uur);

- het equivalente geluidsniveau gedurende de avondperiode (19.00-23.00 uur), vermeerderd met 5 dB(A);

- het equivalente geluidsniveau gedurende de nachtperiode (23.00-7.00 uur), vermeerderd met 10 dB(A).



5.3 Geluidsnormen

Normering wegverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder geldt voor wegverkeerslawaai een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Hierbij moet opgemerkt worden dat alvorens toetsing plaatsvindt van de berekende waarde 2 of 5 dB mag worden afgetrokken. Deze aftrek heeft betrekking op het redelijkerwijs te verwachten stiller worden van het wegverkeer in de toekomst (artikel 110g Wet geluidhinder). In het rekenmodel is namelijk het wagenpark gemeten zoals dat eind jaren '70 en begin jaren '80 reed op de Nederlandse wegen. De berekening van de geluidbelasting leidt dus voor de aftrek in feite tot een te hoge geluidbelasting. Bij wegen met een maximale snelheid vanaf 70 km/uur mag 2 dB aftrek worden toegepast en bij de overige wegen 5 dB.

Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde mag het gemeentebestuur een hogere waarde vaststellen. Hierbij zijn specifieke beleidsregels van toepassing. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe situaties in stedelijk gebied bedraagt 63 dB, voor bestaande situaties 68 dB. In buitenstedelijk gebied bedraagt de maximale waarde voor nieuwe situaties 53 dB (58 dB vanwege uitvoering van een agrarisch bedrijf) en 68 dB in bestaande situaties.

Voordat ontheffing wordt verleend zal het gemeentebestuur eerst moeten nagaan of er maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting te verlagen. Hiervoor wordt naar paragraaf 5.4 verwezen.



Normering spoorweglawaai

Volgens de Wet geluidhinder geldt voor spoorweglawaai een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde mag het gemeentebestuur een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 68 dB. Hierbij zijn dezelfde beleidsregels als bij wegverkeerslawaai van toepassing.



Normering industrielawaai

Volgens de Wet geluidhinder geldt voor industrielawaai een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde mag het gemeentebestuur een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 55 dB(A) en voor aanwezige woningen 60 dB(A). Hierbij zijn dezelfde beleidsregels als bij wegverkeerslawaai van toepassing.



5.4 Toepassingsvolgorde geluidsreducerende maatregelen

Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, ongeacht de bron van het geluid (weg-, rail- of industrielawaai) is de volgorde van toepassing van geluidsreducerende maatregelen als volgt:

Eerst worden bronmaatregelen beoordeeld. Vervolgens maatregelen in de overdrachtsweg; Als laatste komen geluidwerende maatregelen in of aan de gevel aan de orde.



Bronmaatregelen

Een voorbeeld van een bronmaatregel bij wegverkeer, die binnen de competentie van de lokale overheid ligt is het aanbrengen van geluidsreducerend asfalt. De praktische mogelijkheden en de te bereiken reducties zijn de laatste jaren verder ontwikkeld. Ook binnenstedelijk zijn er tegenwoordig belangrijke reducties te behalen. De kosten van het aanbrengen van bijvoorbeeld Twinlay, en de kosten van extra onderhoud ten opzichte van het standaard dichte asfaltbeton moeten echter binnen het project worden gedekt. Alleen bij grootschalige (ver-)nieuwbouwprojecten kan dit toegepast worden.

Voorbeelden van maatregelen in de overdrachtsweg zijn geluidsschermen of geluidswallen. In de Haarlemse praktijk worden deze weinig toegepast, vanwege stedenbouwkundige bezwaren en financiële drempels. De kans dat een geluidsscherm wordt gebouwd is bij railverkeerslawaai groter dan bij wegverkeerslawaai.

Geluidwerende maatregelen, ook wel gevelmaatregelen genoemd, worden veruit het meest toegepast bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De maatregelen hebben als doel het beperken van het geluidsniveau in de woning tot een waarde (het “binnenniveau”) zoals die in het Bouwbesluit is vastgelegd. Een nadeel van deze maatregel is dat het geluidsniveau buiten nog steeds te hoog is. Dit doet afbreuk aan de leefbaarheid van de omgeving, zowel de privé-terreinen (tuinen) als de openbare terreinen (park, plein, straat). Voor nieuw te bouwen woningen bedraagt het binnenniveau maximaal 33 dB in geluidsgevoelige ruimten.

Bij elk bestemmingsplan moet specifiek voor de zogenaamde “nieuwe situaties” nagegaan worden of de bovengenoemde maatregelen kunnen worden toegepast.



5.5 Uitgangspunten

Het bestemmingsplan Zomerzone Zuid is in voorbereiding. Het bestemmingsplan is consoliderend en er zijn geen ontwikkelingslocaties. Het plangebied is binnen de geluidzones van de Schalkwijkerstraat en Pr. Bernhardlaan gesitueerd.

In de directe omgeving van het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein of spoortraject gesitueerd. Binnen het bestemmingsplan is dus alleen sprake van wegverkeerslawaai.



Rekenmethode

De berekeningen voor wegverkeerslawaai zijn uitgevoerd conform rekenmethode 1 van het reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006.



Verkeersgegevens

Voor de verkeersgegevens is uitgegaan van de verkeersgegevens voor 2015 van de verkeersstudie INV042. De voertuigverdeling is afkomstig uit de verkeersmilieukaart (variant 2010HVVP van VMK Haarlem).

De gehanteerde busintensiteiten zijn afkomstig uit het busboekje (2007-2008). Voor de intensiteit in 2018 is uitgegaan van 21 % groei tussen 2008 en 2018. Per wegvak is in onderstaande tabel de verkeersintensiteit en voertuigverdeling in 2018 aangegeven.



verplicht

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van het beschikbare digitale kaartmateriaal van de Vastgoed Raadpleeg Applicatie van de gemeente Haarlem. Langs de relevante wegvakken is steeds op de meest kritische woning de geluidbelasting berekend.

Aangezien de snelheid van de beoordeelde wegvakken maximaal 50 km/uur bedraagt, is bij de berekeningsresultaten een aftrek van 5 dB toegepast (conform artikel 110 g van de Wet geluidhinder).



5.6 Resultaten

In bijlage 3 zijn de berekeningssheets opgenomen. In de volgende tabel zijn de resultaten samengevat. De opgenomen geluidbelasting is inclusief aftrek conform artikel 110g.

Wegvak Rekenafstand [m] Geluidbelasting [dB]
Schalkwijkerstraat 10 64
Pr.Bernhardlaan 20 63
Merovingenstraat 7,5 56

De voorkeursgrenswaarde (48 dB) wordt ter hoogte van de bestaande situaties overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor bestaande situaties (68 dB) wordt niet overschreden.



5.7 Maatregelen

Gezien de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient bij nieuwe situaties tevens naar maatregelen te worden gekeken. Het toepassen van een stil wegdek zoals dunne deklagen levert een verlaging van de geluidbelasting op. Het vervangen van klinkers door asfalt levert tevens een verlaging van de geluidbelasting op.

Het toepassen van een type dunne deklaagverharding zorgt voor een verlaging van circa 2 a 3 dB. Daarnaast kan bij of voor opdrachtverstrekking om het asfalt te vervangen door een stil wegdektype aanvullende eisen worden gesteld en berekeningen worden uitgevoerd. Het toepassen van asfalt in plaats van klinkers of de zogenaamde stille klinkers levert een reductie van circa 5 dB op.

Het aanbrengen van geluidsschermen ten behoeve van de woningen in het bestemmingsplan is gezien stedenbouwkundige bezwaren niet gewenst.

Naast bron- en overdrachtmaatregelen zijn ontvangermaatregelen mogelijk, zoals geluidsisolerende voorzieningen aan de gevel.



5.8 Conclusie

Uit de resultaten blijkt dat de geluidsgevoelige bestemmingen binnen het bestemmingsplan een geluidbelasting ondervinden ten gevolge van wegverkeer. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt langs de beschouwde wegen overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB voor bestaande situaties wordt niet overschreden. De geluidbelasting is maximaal 64 dB.



6. Luchtkwaliteit

Volgens de Wet milieubeheer titel 5.2 luchtkwaliteiteisen moet bij vaststelling van een bestemmingsplan onderzoek gedaan worden naar de concentratie luchtverontreinigende stoffen om te kunnen toetsen aan de grenswaarden in de Wet milieubeheer.

Voor alle luchtverontreinigende stoffen, met uitzondering van NO2 en PM10, geldt dat deze in de Nederlandse situatie in het algemeen, gezien de lage achtergrondwaarden, niet tot overschrijdingen leiden. Voor de emissie van deze twee stoffen geldt dat door maatregelen de achtergrondconcentraties en uitstoot sneller dalen dan de toename door de autonome groei van het verkeer. Dit betekent dat het jaar 2010, waarin de grenswaarden van kracht worden, de meest ongunstige situatie is.

Berekeningen en toetsing moet volgens het Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 voor NO2 en PM10 op 10 meter uit de wegrand gedaan worden tenzij de bebouwing dichter bij de wegrand ligt.



Uitgangspunten

De wegverkeerintensiteiten zijn ontleend aan de verkeerskaart INV_042 voor het peiljaar 2015. De voertuigverdeling is afkomstig uit de verkeersmilieukaart (HVVP 2010). De busintensiteiten zijn afkomstig uit het huidige busboekje (2007-2008) en lijnenkaart van Connexxion. Voor de bus intensiteit is 5% groei tussen 2008 en 2010 gehanteerd.

Met het Car-model (versie 7.0.1.0) is aan de hand van hierboven vermelde gegevens een berekening uitgevoerd om de concentratie luchtverontreinigende stoffen te bepalen. De berekening moet voor NO2 en PM10 op 10 meter uit de wegrand worden uitgevoerd. Omdat het Car-model uitgaat van de as van de weg zijn de rekenafstanden hier op afgestemd. Indien er bebouwing dichter bij de wegrand is gesitueerd, is de luchtkwaliteit beoordeeld ter hoogte van de bebouwing.



Resultaten

Uit de resultaten van de berekening (bijlage 4 en 5) blijkt dat voor PM10 aan de grenswaarde in de Wet milieubeheer wordt voldaan. Voor NO2 wordt voldaan aan de grenswaarde vanaf 2010.



Conclusie

De grenswaarden zoals opgenomen in de Wet milieubeheer worden niet overschreden. Het bestemmingsplan Zomerzone Zuid voldoet aan de luchtkwaliteiteisen in de Wet Milieubeheer.

Bijlage 3 PRE WATERADVIES     

Bijlage 4 REACTIE WIJKRAAD     

>>> "edwin" <e.c.hein@hccnet.nl> 29-09-09 20:46 >>>

Geachte hr.Frusch,

Namens de Stichting Wijkbelangen Parkwijk-Zuiderpolder en het Haarlems Comité Nationale Herdenking - sectie oost, wil ik opmerken dat er niets op de kaart ” conceptontwerpbestemmingsplan Zomerzone Zuid “ over het monument (Reinaldapark) aangegeven staat.

Graag opnemen in de tekening.

Zie bijlage die ik heb gemaakt.

Groet Edwin

Ps.graag een terugkoppeling.

Hoogachtend,

Edwin Hein (voorzitter wijkraad Parkwijk-Zuiderpolder)

Steve Bikostraat 62

2033DT Haarlem

Bijlage 5 VERWERKING REACTIE WIJKRAAD     



Wijkraad Slachthuisbuurt

Reactie

Antwoord
Geen opmerkingen

Hiervan wordt kennis genomen

Wijkraad Parkwijk Zuiderpolder

Reactie

Antwoord
Verzocht wordt het oorlogsmonument in het Reinaldapark op te nemen op de verbeelding. Het oorlogsmonument wordt opgenomen op de verbeelding.

Bijlage 6 REACTIE ART 3.1.1 PARTNERS     

Van: "Paulissen, Jack JN (NSC)" <Jack.Paulissen@ns.nl>

Aan: "Ron Frusch" <r.frusch@haarlem.nl>

Datum 10/02/09 1:48

Onderwerp: Concept ontwerpbestemmingsplan Zomerzone Zuid

Geachte heer Frusch,

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft uw gemeente ons per e-mail geïnformeerd over het concept ontwerpbestemmingsplan 'Zomerzone Zuid'. Hierbij delen wij u mede dat dit plan ons geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

Wij stellen het op prijs indien wij ook in toekomstige gevallen op een dergelijke wijze betrokken worden bij wijzigingen van bestemmingsplannen of andere ruimtelijke plannen binnen uw gemeente, mits deze relevant zijn voor NS.

Voor het betrekken van NS bij de bestemmingsplanprocedure zeggen wij u hartelijk dank.

Met vriendelijke groet,

Jack Paulissen

procedureel planoloog

NS Reizigers

Bedrijfs- en Productontwikkeling

Hoofdgebouw IV kamer 17k33

Laan van Puntenburg 100

Postbus 2025

3500 HA Utrecht T 030 - 235 37 76

F 030 - 235 80 12

www.ns.nl <http://www.ns.nl/>

PWN Waterleidingbedrijf

Noord-Holland

Hoofdkantoor
Bezoekadres:
Burgemeester en wethouders van Haarlem Rijksweg 501
T.a.v. de heer/mevrouw R. Frusch Velserbroek
Postbus 511 T 023 541 33 33
2003 PB HAARLEM F 023 525 61 05
E pwn@pwn.nl
I www.pwn.nl

Bijlage(n)
(

Datum Ons kenmerk Uw kenmerk Doorkiesnr.
2009.stz/rp/165829) 023-5413218

Onderwerp

Voorontwerp-bestemmingsplan Zomerzone Zuid

Geacht college,

Het in het kader van vooroverleg toegezonden voorontwerp-bestemmingsplan Zomer-Zuid geeft ons aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.

Ter veiligstelling van onze in het plan te leggen c.q. aanwezige leidingen verzoeken wij u vooral ook die voorwaarden in acht te nemen die openbare nutsbedrijven nu eenmaal moeten stellen om hun taak in het algemeen belang te kunnen uitoefenen. Een zeer belangrijke voorwaarde is die van het beschikbaar stellen van voldoende ruimte in openbare grond voor het ondergronds verkeer. Deze ruimte dient vrij te zijn van bomen en stekelige beplanting, terwijl de overige beplanting van dien aard dient te zijn dat ons leidingnet te allen tijde goed bereikbaar blijft. Ingeval de leidingstrook voorzien wordt van verharding, dient deze verharding 'open' te zijn. Tevens dient het leidingtracé vrij te blijven van opslag e.d.

Wij vragen met name aandacht voor: onze drinkwaterleiding (300 mm) aan de zuidzijde van het plan, langs de Schipholweg en de twee transportleidingen aan de oostzijde van het plan (een staal 800 mm en een nodulair 600 mm). Acitiviteiten boven deze leidingen moeten te allen tijde verkomen worden.

Wij zullen het op prijs stellen als u, alvorens tot effectuering van het plan wordt overgegaan, in overleg treedt met ons bedrijf onder telefoonnummer 06-53266306

Tevens vragen wij uw aandacht voor het volgende. Het PWN-distributienet ten behoeve van de te realiseren nieuwbouw wordt ontworpen op de drinkwatervraag. Vervolgens wordt in overleg met de brandweer (gemeente) bestudeerd of het verzoek om bluswater (op de diverse locaties in het plan) in het ontwerp kan worden ingepast. In de gevallen dat dit niet kan worden gehonoreerd, dient de brandweer (gemeente) naar een alternatieve bluswatervoorziening uit te zien. Wij attenderen u erop dat alternatieven, naar onze inschatting, in een zeer vroeg stadium ontwikkeld dienen te worden zodat er voldoende financiële middelen voor vrijgemaakt kunnen worden.

Wij vragen u eveneens aandacht voor het standaarddocument VANN. Dit document is door de nutsbedrijven in Noord-Holland opgesteld ten behoeve van de aanleg van voorzieningen in nieuwbouwgebieden. Dit document is op te vragen bij ons bedrijf.

In het belang van de volksgezondheid mogen de in het plan gelegen gronden geen gevaarlijke stoffen bevatten, die na leidingaanleg in het drinkwater terecht kunnen komen. Zonder uw tegenbericht nemen wij aan dat in het onderhavige plan geen vervuilde gronden aanwezig zijn.

Voor de verleende inzage van het plan zeggen wij u dank.

Hoogachtend,

PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland

verplicht

Drs. A. Bruinekool

Bedrijfsbureau/Juridische Zaken

Bijlage 7 VERWERKING REACTIE 3.1.1 PARTNERS     

Gemeente Haarlemmermeer

Reactie

Antwoord
Geen opmerkingen

Hiervan wordt kennis genomen

NS Reizigers

Reactie

Antwoord
Geen opmerkingen

Hiervan wordt kennis genomen

Gemeente Bloemendaal

Reactie

Antwoord
Geen opmerkingen

Hiervan wordt kennis genomen

VROM-Inspectie

Reactie

Antwoord
Geen opmerkingen

Hiervan wordt kennis genomen

PWN

Reactie

Antwoord
Ter veiligstelling van onze in het plan te leggen c.q. aanwezige leidingen verzoeken wij u vooral ook die voorwaarden in acht te nemen die openbare nutsbedrijven nu eenmaal moeten stellen om hun taak in het algemeen belang te kunnen uitoefenen. Een zeer belangrijke voorwaarde is die van het beschikbaar stellen van voldoende ruimte in openbare grond voor het ondergronds verkeer. Deze ruimte dient vrij te zijn van bomen en stekelige beplanting, terwijl de overige beplanting van dien aard dient te zijn dat ons leidingnet te allen tijde goed bereikbaar blijft. Ingeval de leidingstrook voorzien wordt van verharding, dient deze verharding 'open' te zijn. Tevens dient het leidingtracé vrij te blijven van opslag e.d. Hiervan wordt kennis genomen
Wij vragen met name aandacht voor: onze drinkwaterleiding (300 mm) aan de zuidzijde van het plan, langs de Schipholweg en de twee transportleidingen aan de oostzijde van het plan (een staal 800 mm en een nodulair 600 mm). Acitiviteiten boven deze leidingen moeten te allen tijde verkomen worden. Hiervan wordt kennis genomen
Wij zullen het op prijs stellen als u, alvorens tot effectuering van het plan wordt overgegaan, in overleg treedt met ons bedrijf. Hiervan wordt kennis genomen
Tevens vragen wij uw aandacht voor het volgende. Het PWN-distributienet ten behoeve van de te realiseren nieuwbouw wordt ontworpen op de drinkwatervraag. Vervolgens wordt in overleg met de brandweer (gemeente) bestudeerd of het verzoek om bluswater (op de diverse locaties in het plan) in het ontwerp kan worden ingepast. In de gevallen dat dit niet kan worden gehonoreerd, dient de brandweer (gemeente) naar een alternatieve bluswatervoorziening uit te zien. Wij attenderen u erop dat alternatieven, naar onze inschatting, in een zeer vroeg stadium ontwikkeld dienen te worden zodat er voldoende financiële middelen voor vrijgemaakt kunnen worden. Hiervan wordt kennis genomen
Wij vragen u eveneens aandacht voor het standaarddocument VANN. Dit document is door de nutsbedrijven in Noord-Holland opgesteld ten behoeve van de aanleg van voorzieningen in nieuwbouwgebieden. Dit document is op te vragen bij ons bedrijf. Hiervan wordt kennis genomen
In het belang van de volksgezondheid mogen de in het plan gelegen gronden geen gevaarlijke stoffen bevatten, die na leidingaanleg in het drinkwater terecht kunnen komen. Zonder uw tegenbericht nemen wij aan dat in het onderhavige plan geen vervuilde gronden aanwezig zijn. Zie paragraaf 4.3 Bodemkwaliteit

Gasunie

Reactie

Antwoord
Ondanks de vermelding in paragraaf 4.11 "Externe Veiligheid" over de aanwezigheid van een hogedruk aardgastransportleiding is hier op de plankaart alsook binnen de planregels geen nadere invulling aan gegeven. Hierbij geven wij u te kennen dat binnen het gebied waarop dit plan betrekking heeft, een tweetal regionale 40 bar aargastransportleidingen van ons bedrijf alsmede een gasontvangstation zijn gelegen, waarvan aanduiding van de leidingen op de plankaart ontbreekt. Hiertoe merken wij op dat naast het gasontvangstation, ook aardgastransportleidingen dienen te worden aangemerkt als een planologisch relevant gegeven uit hoofde waarvan aanduiding op de verbeelding verplicht is gesteld. In veel voorkomende gevallen wordt onze leiding aangegeven middels een aanduiding met daarover heen geprojecteerd de dubbelbestemming "Leiding-Gas". De breedte van deze dubbelbestemming bedraagt voor een regionale 40 bar aardgastransportleiding 4 meter ter weerszijde uit het hart van de leiding. De dubbelbestemming "Leiding-Gas" is op de verbeelding opgenomen.
De dubbelbestemming dient daarnaast voorzien te worden van planregels. Daarom zien wij graag een separaat artikel "Leiding-Gas" opgenomen. De dubbelbestemming "Leiding-Gas" is in de planregels opgenomen.
De in hoofdstuk 4.11 "Externe Veiligheid" van de toelichting voor aardgastransportleidingen opgenomen informatie komt niet geheel overeen met onze gegevens. Wij verzoeken u derhalve het betreffende hoofdstuk te corrigeren of indien nodig aan te vullen. Paragraaf 4.11 "Externe veiligheid" is aangevuld met deze informatie.

Kamer van Koophandel

Reactie

Antwoord
Geen opmerkingen

Hiervan wordt kennis genomen

Pré Wonen

Reactie Antwoord

Aan de Zuid-Oosterkerk op de Richard Holkade is een maatschappelijke bestemming toebedeeld. Mede op wens van de gemeente heeft Pré Wonen deze kerk aangekocht. Er wordt al lange tijd een bestemming gezocht om het gebouw te kunnen behouden. Na een jaar zoeken naar geschikte 'maatschappelijke' kandidaten hebben zich vele kandidaten gemeld, maar deze hebben door allerlei reden niet tot verhuur geleid. Recent is Pré Wonen via de Kamer van Koophandel in contact gekomen met startende ondernemers die zich hebben verenigd in Harlem Legacy. Deze startende ondernemers hebben als doelstelling Haarlem weer een substantiële rol te laten spelen in de creatieve industrie van Nederland. De Zuid-Oosterkerk kan na renovatie van het casco en interne verbouw een creatieve broedplaats voor startende ondernemers worden. In een open, inspirerende ruimte als een oude kerk kan een gezamenlijke werkruimte gecreëerd worden voor meerdere startende ondernemers. Zij kunnen hier hun kennis uitwisselen en elkaar fysiek werk bieden. Om het gebouw te behouden en geschikt te maken voor deze gebruiker is het verzoek dan ook om de bestemming te wijzigen in "Bedrijf". De Zuid-Oosterkerk krijgt de bestemming 'Gemengd 5'. Hierbinnen is bedrijf, kantoor, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen mogelijk.
Een ander aspect dat ons inziens gewijzigd zou moeten worden, is de bestemming van het woon- en zorggebouw aan de Richard Holkade 7. Deze is momenteel enkel maatschappelijk bestemd. Pré Wonen realiseert in het gebouw tevens 16 startersappartementen, waarvan de bouwvergunning reeds is afgegeven. Het verzoek is om de bestemming "Wonen" aan het gebouw toe te kennen. Het deel van het bouwplan waar de 16 appartementen worden gerealiseerd, krijgt de bestemming 'Wonen'.
Wij vinden een kleine aanpassing wenselijk m.b.t. de twee torenflats aan de Leonard Springerlaan (nrs/ 136 t/m 232 & 408 t/m 504). We zijn voornemens om een vergelijkbare verbouwing te realiseren als die Ymere reeds heeft uitgevoerd bij de naastgelegen torenflats. Het verzoek is om deze verbouwing mogelijk te maken en een kleine verruiming van de bestemming Wonen van enkele meters op te nemen rondom het huidige gebouw. De verbeelding is hierop aangepast.

Rijnland

Reactie

Antwoord
De opmerkingen die wij in ons pre advies hebben gegeven zijn grotendeels verwerkt. Wij geven derhalve op het concept ontwerpbestemmingsplan een positief wateradvies. Hiervan wordt kennis genomen.
Wij adviseren echter wel in het bestemmingsplan aan te geven wat de hoeveelheid verharding is in de huidige situatie en in de toekomstige situatie bij het te ontwikkelen Peltenburgterrein/Variander. Het Peltenburgterrein/Variander is en blijft volledig verhard.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Aan-huis-verbonden beroep:     

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig of technisch vlak of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.2 Aanbouw en uitbouw:     

een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.3 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanlegvergunning:     

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.6 Achtergevelrooilijn:     

bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.

1.7 Antenne-installatie:     

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 Archeologisch deskundige:     

professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.

1.9 Archeologisch onderzoek:     

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.10 Archeologisch rapport:     

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid en de waarde van archeologische resten.

1.11 Archeologisch waardevol gebied:     

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.12 Archeologische waarde:     

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.

1.13 Ballustrade:     

laag hekwerk dat een min of meer verheven standplaats (balkon, terras, enz.) omsluit.

1.14 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 Beboouwingspercentage:     

een op de digitale verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bebouwingsvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.16 Begane grond:     

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.

1.17 Bedrijvenlijst:     

de als bijlage opgenomen bij de planregels behorende lijst, waarin vormen van gebruik, anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.

1.18 Bergbezinkbassin:     

vuilreducerende randvoorziening in de riolering met zowel een bergings- als een bezinkfunctie in de vorm van een bak.

1.19 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.21 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 Bijgebouw:     

een op zichzelf staand vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat door zijn constructie en afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.23 Bevi-inrichting:     

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer.

1.24 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 Bouwgrens:     

een op de kaart aangegeven lijn die niet door gebouwen mag worden overschreden, tenzij in deze regels anders is bepaald.

1.26 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel.

1.28 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.

1.29 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 Bruto vloeroppervlak (bvo):     

de totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructie, magazijnen, dienstruimten, bergingen, enzovoorts.

1.31 Dakhelling:     

de helling van een dakvlak, gemeten in graden ten opzichte van het horizontale vlak.

1.32 Dakkapel:     

een uitbouw in de kap.

1.33 Daknok:     

de horizontale snijlijn van twee dakvlakken, ofwel bovenste rand van een dak.

1.34 Dakvlak:     

elke hellende en snijdende vlakken van een dak.

1.35 Dakvoet:     

het laagste punt van een schuin dak.

1.36 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.

1.37 Dienstverlening:     

het beroepsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van prostitutie, waarbij een onderscheid gemaakt kan worden in:

  1. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening e.d.:

    het verrichten van administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte balie/loketwerkzaamheden;
  2. publieksgerichte dienstverlening:

    dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak balie/loketwerkzaamheden verricht of andere diensten verleent gericht op het publiek, zoals een stomerij, wasserette, kapper, pedicure, makelaar, reis- en uitzendbureau en dergelijke.

1.38 Dienstwoning:     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.

1.39 Garagebox:     

een ruimte, welke uitsluitend is bestemd voor de stalling voertuigen.

1.40 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.41 Grondwaterpeil:     

bovenste niveau van het water dat zich in de bodem bevindt.

1.42 Halfvrijstaande woning:     

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van maximaal twee aaneengebouwde woningen.

1.43 Hoogtescheidingslijn:     

een op de verbeelding aangegeven lijn die de grens vormt tussen de gedeelten van een bestemmingsvlak waarbinnen verschillende goot- en bouwhoogten zijn toegestaan.

1.44 Hoofdgebouw:     

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.45 Horeca 1:     

een horecabedrijf met als hoofdactiviteit het (hoofdzakelijk) overdag verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en groen. Bij horeca 1 kan gedacht worden aan onder meer een koffie-/theehuis, ijssalon, croissanterie, lunchroom, dagcafé, dagrestaurant en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven, hieronder niet begrepen hotel, herberg of andere logiesverstrekkende functies.

1.46 Horeca 2:     

Een horecabedrijf met als activiteit het verstrekken van maaltijden en het verstrekken van dranken zoals een restaurant, cafe, cafetaria, snackbar, of gelijkwaardige horecabedrijven, hieronder niet begrepen hotel, herberg of andere logiesverstrekkende functies.

1.47 Horeca 3:     

Een horecabedrijf met als hoofdactiviteit het verstrekken van dranken, zoals een discotheek, bar-dancing of gelijkwaardige horecabedrijven, hieronder niet begrepen hotel, herberg of andere logiesverstrekkende functies.

1.48 Kantoor:     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.49 Kap:     

een afdekking onder een hoek van meer dan 5º graden met het horizontale vlak.

1.50 Kiosk:     

gebouw waar onder meer leeswaren (zoals kranten en tijdschriften) en etenswaren voor passanten worden verkocht.

1.51 Kunstwerk:     

civieltechnische, verkeerskundige bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

1.52 Maatschappelijke voorzieningen:     

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart/begraafplaats; bibliotheken, openbare dienstverlening, verenigingsleven.

1.53 Onderdoorgang:     

een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk is.

1.54 Peil:     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van die bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil of het plaatselijk waterpeil.

1.55 Perifere detailhandel:     

detailhandel in auto's, boten en caravans, detailhandel in grove bouwmaterialen, keukens, sanitair, kampeerartikelen, sport- en vrije tijdsartikelen en woninginrichtingen waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling. Supermarkten vallen niet onder perifere detailhandel.

1.56 Plan:     

het bestemmingsplan Zomerzone Zuid met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP3120017-va01 van de gemeente Haarlem.

1.57 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.58 Prostitutiebedrijf:     

een bedrijf waarbij prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteit vormt.

1.59 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.60 Verbeelding:     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.

1.61 Voordakvlak:     

Het dakvlak dat gelegen is aan de zijde van de openbare ruimte (openbare weg en/of openbaar groen).

1.62 Voorgevelrooilijn:     

de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.

1.63 Voorzieningen van openbaar nut:     

Voorzieningen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer.

1.64 Vrijstaande woning:     

een woning die op geen enkele wijze met een andere woning verbonden is.

1.65 Wet:     

de Wet ruimtelijke ordening.

1.66 Woning:     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

1.67 Woonschepenligplaats (zone):     

de op de verbeelding aangegeven ruimte, waarop een woonschip ligplaats mag hebben.

1.68 Woonschip:     

een vaartuig, uitsluitend of in hoofdzaak als woning gebruikt of tot woning bestemd.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:     

  1. afstand tot de bouwperceelsgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

  1. bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen;

  1. dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  1. goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  1. de goothoogte bij dakkapellen en gedeeltelijke geveloptrekkingen:

indien de dakkapel of de gedeeltelijke geveloptrekking breder is dan 50 procent van de gevelbreedte, wordt de bovenzijde (boeiboordhoogte) hiervan gezien als de nieuwe goothoogte. Een dakkapel of een gedeeltelijke geveloptrekking met een breedte van meer dan 50 procent kan niet meer gezien worden als van ondergeschikt belang. Indien er sprake is van meerdere dakkapellen of gedeeltelijke geveloptrekkingen in een dakvlak, worden de breedten van deze bij elkaar opgeteld en geldt de 50 procent regel.

  1. verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

vanaf de onderzijde van de begane grondvloer tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer onder het peil.

  1. inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  1. oppervlakte van een bouwwerk;

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

i. de hoogte van een brug;

de hoogte gemeten vanaf het aansluitende terrein tot aan het hoogste punt van de brug.

2.2 Overschrijden bouwgrenzen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg, dan wel 2, 2 m boven een fiets- en/of voetpad;
  3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten en bijbehorende voorzieningen die in de bij deze regels behorende bedrijvenlijst vallen onder categorie A en B voor zover passend bij de bestemming;
  2. bijbehorende (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  3. bijbehorende tuinen, erven en terreinen;
  4. bijbehorende waterlopen en waterpartijen;
  5. bijbehorende groenvoorzieningen;
  6. bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf' mogen gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

Gebouwen

  1. (hoofd)gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  4. de diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 8 m bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:;

  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming of welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
  2. detailhandel;
  3. prostitutie en seksinrichtingen.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 1:

  1. om bedrijven toe te laten uit een hogere categorie dan in lid 1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 1 toegelaten categorieën van de bedrijvenlijst;
  2. om bedrijven toe te laten die niet in de bedrijvenlijst zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 1 toegelaten categorieën van de bedrijvenlijst;

met dien verstande dat:

  1. Bevi- inrichtingen niet zijn toegestaan;
  2. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
  3. geluidszoneringsplichtige als bedoeld in artikel 2.4 en bijlage I van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer niet zijn toegestaan.

Artikel 4 Bedrijf - nutsvoorziening     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf- nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen van algemeen nut, met dien verstande dat een zend- en ontvangstinstallatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-nutsvoorziening: zend- en ontvangstinstallatie' op de verbeelding gerealiseerd mag worden;
  2. bijbehorende terreinen;
  3. bijbehorende waterlopen en waterpartijen;
  4. bijbehorende groenvoorzieningen;
  5. bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf - nutsvoorziening' mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

Gebouwen

  1. (hoofd)gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, tenzij op de verbeelding een specifieke bouwhoogte staat aangegeven;
  3. de diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 4 m bedragen;

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie' niet meer dan 36 m mag bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming of welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
  2. prostitutie en seksinrichtingen.

Artikel 5 Cultuur en ontspanning     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifeke vorm van cultuur en ontspanning: horeca' op de verbeelding en maximaal tot op de verbeelding aangeduide categorie;
  2. galerie;
  3. zalenverhuur;
  4. verenigingsleven;
  5. speelvoorzieningen;
  6. midgetgolfbaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning: midgetgolf';
  7. bijbehorende voet- en fietspaden;
  8. bijbehorende waterlopen en waterpartijen;
  9. bijbehorende (groen)voorzieningen.

5.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Cultuur en Ontspanning' mogen gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

Gebouwen

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding "maximale bebouwingspercentage" is ten hoogste het aangegeven maximale bebouwingspercentage toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte" is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  4. de verticale diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 4,0 meter bedragen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning midgetgolf' is een gebouw toegestaan van maximaal 4 m2 met een maximale bouwhoogte van 3 m;

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.

Artikel 6 Gemengd - 1     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

begane grond:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, met dien verstande dat maximaal 30 % van de vloeroppervlakte van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep;
  2. kantoor;
  3. dienstverlening;
  4. maatschappelijke voorzieningen;
  5. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten en bijbehorende voorzieningen die in de bij deze regels behorende bedrijvenlijst vallen onder categorie A en B voor zover passend binnen de bestemming;
  6. bijbehorende (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  7. bijbehorende waterlopen en waterpartijen;
  8. bijbehorende tuinen en erven;
  9. bijbehorende voorzieningen;

overige verdiepingen

  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, met dien verstande dat maximaal 30 % van de vloeroppervlakte van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep.

6.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Gemengd 1' mogen gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

Gebouwen

  1. (hoofd)gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. gebouwen mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' op de verbeelding onderdoorgangen zijn toegestaan;
  3. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  4. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding aangegeven goothoogte plus 3 m, tenzij op de verbeelding een specifieke bouwhoogte staat aangegeven;
  5. de diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 8 m bedragen;

Kapverplichting

  1. boven de goothoogte moeten de gebouwen worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling niet meer dan 70º mag bedragen;

Dakkapellen

Dakhellingen mogen worden onderbroken voor het oprichten van dakkapellen voor wat betreft het voordakvlak of op een naar de weg of openbaar groen gekeerd zijdakvlak, onder de volgende voorwaarden:

  1. de dakkapel mag niet breder zijn dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak en bij meerdere dakkapellen mag de som van de breedte van de dakkapellen die in elkaars verlengde liggen niet meer bedragen dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak;
  2. de bovenzijde van de dakkapel moet ten minste 0,5 m onder de noklijn zijn gelegen;
  3. de onderzijde van de dakkapel moet boven de dakvoet geplaatst worden met een minimale afstand van 0,5 m;
  4. de zijkanten moeten worden gebouwd minimaal 0,5 m van de zijkanten het dakvlak;
  5. voor het oprichten van meerdere dakkapellen geldt tevens dat er sprake moet zijn van een regelmatige rangschikking en een minimale afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen, waarbij de som van breedtes van dakkapellen die naast elkaar gesitueerd zijn niet groter mag zijn dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak.

Dakterrassen

  1. Dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen onder de voorwaarde dat de bouwhoogte van afscheidingen op dakterrassen niet meer mag bedragen dan 1,2 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 1:

  1. om bedrijven toe te laten uit een hogere categorie dan in lid 1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 1 toegelaten categorieën van de bedrijvenlijst;
  2. om bedrijven toe te laten die niet in de bedrijvenlijst zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 1 toegelaten categorieën van de bedrijvenlijst;

met dien verstande dat:

  • bevi- inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
  • geluidszoneringsplichtige als bedoeld in artikel 2.4 en bijlage I van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer niet zijn toegestaan.

Artikel 7 Gemengd - 2     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

begane grond:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, met dien verstande dat maximaal 30 % van de vloeroppervlakte van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep;
  2. detailhandel;
  3. kantoor;
  4. dienstverlening;
  5. maatschappelijke voorzieningen;
  6. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten en bijbehorende voorzieningen die in de bij deze regels behorende bedrijvenlijst vallen onder categorie A en B voor zover passend binnen de bestemming;
  7. horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca' op de verbeelding en maximaal tot de op de verbeelding aangeduide categorie;
  8. wonen uitgesloten ter plaatse van de aanduiding 'wonen: uitgesloten';
  9. detailhandel uitgesloten ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel: uitgesloten';
  10. maatschappelijk uitgesloten ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk: uitgesloten';
  11. bouwmarkt ter plaatse van de aanduiding bouwmarkt 'specifieke vorm van gemengd: bouwmarkt';
  12. bijbehorende (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  13. bijbehorende tuinen en erven;
  14. bijbehorende waterlopen en waterpartijen;
  15. bijbehorende voorzieningen;

overige verdiepingen

  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, met dien verstande dat maximaal 30 % van de vloeroppervlakte van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep.

7.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Gemengd 2' mogen gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

Gebouwen

  1. (hoofd)gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage per bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven. Indien geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
  3. gebouwen mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' op de verbeelding onderdoorgangen zijn toegestaan;
  4. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  5. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding aangegeven goothoogte plus 3 m, tenzij op de verbeelding een specifieke bouwhoogte staat aangegeven;
  6. de diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 8 m bedragen;

Kapverplichting

  1. boven de goothoogte moeten de gebouwen worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling niet meer dan 70º mag bedragen;

Dakkapellen

Dakhellingen mogen worden onderbroken voor het oprichten van dakkapellen voor wat betreft het voordakvlak of op een naar de weg of openbaar groen gekeerd zijdakvlak, onder de volgende voorwaarden:

  1. de dakkapel mag niet breder zijn dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak en bij meerdere dakkapellen mag de som van de breedte van de dakkapellen die in elkaars verlengde liggen niet meer bedragen dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak;
  2. de bovenzijde van de dakkapel moet ten minste 0,5 m onder de noklijn zijn gelegen;
  3. de onderzijde van de dakkapel moet boven de dakvoet geplaatst worden met een minimale afstand van 0,5 m;
  4. de zijkanten moeten worden gebouwd minimaal 0,5 m van de zijkanten het dakvlak;
  5. voor het oprichten van meerdere dakkapellen geldt tevens dat er sprake moet zijn van een regelmatige rangschikking en een minimale afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen, waarbij de som van breedtes van dakkapellen die naast elkaar gesitueerd zijn niet groter mag zijn dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak.

Dakterrassen

  1. dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen onder de voorwaarde dat de bouwhoogte van afscheidingen op dakterrassen niet meer mag bedragen dan 1,2 m;
  2. dakterrassen zijn op de hoofdbebouwing toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd: dakterras' onder de voorwaarde dat de bouwhoogte van afscheidingen op dakterrassen niet meer mag bedragen dan 1,2 m

7.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.

7.4 Afwijken van de gebruiksregels     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 1:
    1. om bedrijven toe te laten uit een hogere categorie dan in lid 1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 1 toegelaten categorieën van de bedrijvenlijst;
    2. om bedrijven toe te laten die niet in de bedrijvenlijst zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 1 toegelaten categorieën van de bedrijvenlijst;
    3. met dien verstande dat:
      • bevi- inrichtingen niet zijn toegestaan;
      • vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
      • geluidszoneringsplichtige als bedoeld in artikel 2.4 en bijlage I van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer niet zijn toegestaan.

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 1:
    1. om perifere detailhandel toe te staan;
    2. met dien verstande dat bij de toepassing van deze ontheffingsbevoegdheid de brancheadviescommissie om advies gevraagd wordt en er geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de parkeersituatie ter plaatse volgens de geldende normen of richtlijnen;
      • de verkeerssituatie ter plaatse;
      • de brandveiligheid.

Artikel 8 Gemengd - 5     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

begane grond:

  1. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die in de bij deze regels behorende bedrijvenlijst vallen onder categorie A en B voor zover passend binnen de bestemming;
  2. kantoor en dienstverlening;
  3. maatschappelijke voorzieningen;
  4. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  5. bijbehorende voorzieningen;

overige verdiepingen

  1. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die in de bij deze regels behorende bedrijvenlijst vallen onder categorie A en B en bijbehorende bedrijfswoningen voor zover passend binnen de bestemming;
  2. kantoor en dienstverlening;
  3. maatschappelijke voorzieningen;
  4. bijbehorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Gemengd 5' mogen gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

Gebouwen

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden gebouwd;
  3. voor het gebouw geldt dat de op de verbeelding aangegeven goothoogte, bouwhoogte en hellingspercentage dienen te worden gehandhaafd;
  4. de verticale diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 8 meter bedragen.

8.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodem specie, puin- en vuil stortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.

8.4 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 1:

  1. om bedrijven toe te laten uit een hogere categorie dan in lid 1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 1 toegelaten categorieën van de bedrijvenlijst;
  2. om bedrijven toe te laten die niet in de bedrijvenlijst zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 1 toegelaten categorieën van de bedrijvenlijst;
  3. met dien verstande dat:
  • bevi- inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
  • geluidszoneringsplichtige als bedoeld in artikel 2.4 en bijlage I van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer niet zijn toegestaan.

Artikel 9 Groen     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, bermen en beplantingen;
  2. horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifeke vorm van groen: horeca' op de verbeelding en maximaal tot op de verbeelding aangeduide categorie;
  3. bruggen;
  4. voet- en fietspaden;
  5. speelvoorzieningen;
  6. waterlopen en waterpartijen;
  7. voorzieningen van algemeen nut;
  8. bijbehorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, (ondergrondse) inzamelplaatsen voor afval en recyclecontainers en (ondergrondse) bergbezinkbassins;
  9. oorlogsmonument ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen: oorlogsmonument' op de verbeelding;
  10. één muziekkoepel ter plaatse van de de aanduiding 'specifieke vorm van groen: muziekkoepel' op de verbeelding;
  11. één kiosk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen: kiosk' op de verbeelding;
  12. een verharding ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen: verharding' op de verbeelding.

9.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Groen' mogen uitsluitend een kiosk, muziekkoepel en een oorlogsmonument worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

Gebouwen:

  1. de muziekkoepel mag uitsluitend ter plaatse van de specifieke aanduiding muziekkoepel binnen het bouwvlak worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van zes meter;
  2. de kiosk mag uitsluitend ter plaatse van de specifieke aanduiding kiosk binnen het bouwvlak worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van drie meter;

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen;
  2. oorlogsmonument, met een maximale bouwhoogte van 6 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen: oorlogsmonument';
  3. de diepte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer dan 4 meter bedragen.

9.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming of welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
  2. prostitutie en seksinrichtingen.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Groen mede te bestemmen als de dubbelbestemming Leiding - Water voor een drinkwatertransportleiding.

Artikel 10 Maatschappelijk     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. bijbehorende wegen en paden;
  3. bijbehorende tuinen, erven en terreinen;
  4. bijbehorende waterlopen en waterpartijen;
  5. bijbehorende groenvoorzieningen;
  6. bijbehorende (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  7. bijbehorende voorzieningen;
  8. aan de hoofdbestemming ondergeschikte en daarmee verbonden detailhandel, dienstverlening, horeca-activiteiten en/of maximaal 1 dienstwoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk: moskee' op de verbeelding. Deze ondergeschikte functies mogen gezamenlijk tot maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak innemen.

10.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' mogen gebouwen,en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

Gebouwen

  1. (hoofd)gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage per bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven. Indien geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
  3. gebouwen mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' op de verbeelding onderdoorgangen zijn toegestaan;
  4. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  5. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding aangegeven goothoogte plus 3 m, tenzij op de verbeelding een specifieke bouwhoogte staat aangegeven;
  6. de diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 8 m bedragen;

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen.

10.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.

Artikel 11 Sport     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sportvelden;
  2. verenigingsleven
  3. sportcentrum;
  4. aan de hoofdbestemming ondergeschikte en daarmee verbonden horeca (tot en met horecacategorie 2) en maatschappelijke activiteiten ten dienste van deze voorzieningen.Deze ondergeschikte functies mogen gezamenlijk tot maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak innemen;
  5. bijbehorende wegen en paden;
  6. bijbehorende tuinen, erven en terreinen;
  7. bijbehorende groenvoorzieningen;
  8. bijbehorende (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  9. bijbehorende waterlopen en waterpartijen;
  10. bijbehorende voorzieningen van algemeen nut;
  11. bijbehorende voorzieningen, zoals fietsstallingen, tribunes, lichtmasten, ballenvangers, dug-outs, vlaggemasten, slagkooien, backstops, hekwerken.

11.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Sport' mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

Gebouwen

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van dug-outs;
  2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding aangegeven;
  3. voor dug-outs geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  4. de diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 8 m bedragen;

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 15 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van ballenvangers mag niet meer dan 10 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van scoreborden mag niet meer dan 10 m bedragen;
  6. de bouwhoogte van slagkooien mag niet meer dan 6 m bedragen.

11.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.

Artikel 12 Tuin - 1     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
  2. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin' op de verbeelding;
  3. bijbehorende waterlopen en waterpartijen.

12.2 Bouwregels     

Op gronden met de bestemming 'Tuin 1' mogen gebouwen worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

Gebouwen

  1. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer dan 15m2 bedragen;
  2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.

12.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
  3. bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 13 Tuin - 2     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen, erven en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
  2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. bijbehorende waterlopen en waterpartijen.

13.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Tuin 2' mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 50% van het bestemmingsvlak met een maximum oppervlakte van 40 m²;
  2. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de begane grondlaag vermeerderd met 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw met een maximum bouwhoogte van 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
  3. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  4. de diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 8 m bedragen.

13.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor een dakterras bij het ontbreken van buitenruimte op aan- en uitbouwen onder de volgende voorwaarden:
    1. indien de afstand tussen de achtergevelrooilijn van de hoofdbebouwing en de achtergevelrooilijn van de daar tegenover liggende hoofdbebouwing minder is dan 15 m, dan geldt voor het dakterras een maximale diepte van 2,5 m, gemeten vanaf de achtergevelrooilijn van de hoofdbebouwing;
    2. dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen onder de voorwaarde dat de bouwhoogte van afscheidingen op dakterrassen niet meer mag bedragen dan 1,2 m.

  1. Burgemeester en wethouders toetsen bij de toepassing van deze ontheffingsbevoegdheid of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeerssituatie ter plaatse;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

13.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
  3. bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 14 Tuin - 3     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De op de verbeelding voor Tuin 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen, erven en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
  2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. bijbehorende waterlopen en waterpartijen.

14.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Tuin 3' mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. het bestemmingsvlak mag volledig worden bebouwd;
  2. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de begane grondlaag vermeerderd met 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw met een maximum bouwhoogte van 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
  3. de bouwhoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  4. de diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 8 m bedragen.

14.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor een dakterras bij het ontbreken van buitenruimte op aan- en uitbouwen onder de volgende voorwaarden:
    1. indien de afstand tussen de achtergevelrooilijn van de hoofdbebouwing en de achtergevelrooilijn van de daar tegenover liggende hoofdbebouwing minder is dan 15 m, dan geldt voor het dakterras een maximale diepte van 2,5 m, gemeten vanaf de achtergevelrooilijn van de hoofdbebouwing;
    2. dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen onder de voorwaarde dat de bouwhoogte van afscheidingen op dakterrassen niet meer mag bedragen dan 1,2 m.

  1. Burgemeester en wethouders toetsen bij de toepassing van deze ontheffingsbevoegdheid of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeerssituatie ter plaatse;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

14.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
  3. bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 15 Verkeer     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke vorm van verkeer garage op de verbeelding;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. bijbehorende bermen en groen;
  5. bijbehorende voorzieningen van algemeen nut;
  6. bijbehorende kunstwerken;
  7. bijbehorende entreetrappen;
  8. bijbehorende oeververbindingen (bruggen);
  9. bijbehorende geluidwerende voorzieningen;
  10. bijbehorende waterlopen, waterpartijen waterbergingen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  11. bijbehorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, (ondergrondse) inzamelplaatsen voor afval, recyclecontainers, bergbezinkbassins en waterbergingsvoorzieningen;
  12. in- en uitgang parkeergarage, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer: in- en uitgang parkeergarage' ;
  13. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer: parkeergarage' op de begane grond een parkeergarage, bergingen, liften, stijgpunten, verblijf en verplaatsingen en bijbehorende voorzieningen; op het dak van de parkeergarage (dak)terrassen, liften, stijgpunten, verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemming.

15.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer' mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

Gebouwen

  1. er mogen uitsluitend garageboxen en gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  2. de garageboxen mogen uitsluitend aaneengesloten worden bebouwd ter plaatse van de aanduiding 'garage' op de verbeelding;
  3. de bouwhoogte van de garageboxen mag niet meer dan 2,25 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut mag niet meer dan 3 m bedragen;
  5. de maximale oppervlakte van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut bedraagt 15 m²;
  6. de diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 8 m bedragen;

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer: parkeergarage' zijn op het dak van de parkeergarage geen bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan, tenzij (voorzieningen) voor onder meer liften, stijgpunten, balustrade en erfafscheidingen. Tevens zijn toegestaan dakterrassen met erfafscheiding en een pergola. Voor de woningen in GD-2 is ten behoeve van de buitenruimte de maximale bouwhoogte vanaf het dak van de parkeergarage 1 meter.

15.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
  2. prostitutie en seksinrichtingen.

15.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Verkeer mede te bestemmen als de dubbelbestemming Leiding - Water voor de drinkwatertransportleiding.

Artikel 16 Water     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging;
  2. waterhuishouding;
  3. waterlopen en waterpartijen;
  4. bruggen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. oevers;
  7. zones ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' op de verbeelding;
  8. zone ten behoeve van ligplaatsen voor ongemotoriseerde watervoertuigen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ' specifieke vorm van water watervoertuigen' op de verbeelding;
  9. bijbehorende voorzieningen, waaronder, steigers, gemalen, meerpalen, duikers, oeverbeschoeiingen, zinkers, strekdammen en overige kunstwerken.

16.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Water' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de bouwhoogte van meerpalen mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van bruggen mag maximaal 3 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 1 m bedragen.

16.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
  2. ligplaats voor horecaschepen;
  3. ligplaats voor woonschepen anders dan bedoeld in lid 1 sub g;
  4. prostitutie en seksinrichtingen.

16.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
  2. ligplaats voor horecaschepen;
  3. ligplaats voor woonschepen anders dan bedoeld in lid 1 sub g;
  4. prostitutie en seksinrichtingen.

Artikel 17 Wonen     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, met dien verstande dat maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep;
  2. bijbehorende (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  3. bijbehorende tuinen en erven;
  4. bijbehorende waterlopen en waterpartijen;
  5. bijbehorende voorzieningen.

17.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mogen gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

Gebouwen

  1. (hoofd)gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage per bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven. Indien geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
  3. gebouwen mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' op de verbeelding onderdoorgangen zijn toegestaan;
  4. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  5. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding aangegeven goothoogte plus 3 m, tenzij op de verbeelding een specifieke bouwhoogte staat aangegeven;
  6. de diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 8 m bedragen;

Kapverplichting

  1. boven de goothoogte moeten de gebouwen worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling niet meer dan 70º mag bedragen;

Dakkapellen

Dakhellingen mogen worden onderbroken voor het oprichten van dakkapellen voor wat betreft het voordakvlak of op een naar de weg of openbaar groen gekeerd zijdakvlak, onder de volgende voorwaarden:

  1. de dakkapel mag niet breder zijn dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak en bij meerdere dakkapellen mag de som van de breedte van de dakkapellen die in elkaars verlengde liggen niet meer bedragen dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak;
  2. de bovenzijde van de dakkapel moet ten minste 0,5 m onder de noklijn zijn gelegen;
  3. de onderzijde van de dakkapel moet boven de dakvoet geplaatst worden met een minimale afstand van 0,5 m;
  4. de zijkanten moeten worden gebouwd minimaal 0,5 m van de zijkanten het dakvlak;
  5. voor het oprichten van meerdere dakkapellen geldt tevens dat er sprake moet zijn van een regelmatige rangschikking en een minimale afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen, waarbij de som van breedtes van dakkapellen die naast elkaar gesitueerd zijn niet groter mag zijn dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak.

Dakterrassen

  1. Dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen onder de voorwaarde dat de bouwhoogte van afscheidingen op dakterrassen niet meer mag bedragen dan 1,2 m.

17.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. bijgebouwen als zelfstandige woning;
  2. prostitutie en seksinrichtingen;
  3. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.

Artikel 18 Leiding - Gas     

18.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De op de verbeelding voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse gastransportleiding met een veiligheidsstrook ter breedte van 4 meter aan weerszijde van de hartlijn van de leiding.
  2. Voor zover de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met andere dubbelbestemmingen die op deze gronden rusten, geldt dat de dubbelbestemming "Waarde Archeologie" voorrang krijgt.

18.2 Bouwregels     

Op de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' mogen ten dienste van de bedoelde leiding uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd onder de voorwaarde:

  1. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

18.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Het is verboden op of in de in lid 18.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
  2. het ophogen van gronden;
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  5. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  6. het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  7. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  8. het indrijven van voorwerpen in de bodem.

  1. Het verbod als bedoeld in lid 18.4 onder 1 is niet van toepassing op werken en of werkzaamheden die:
  1. normaal onderhoud en beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  1. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 18.4 onder 1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de betreffende leiding.

Artikel 19 Leiding - Water     

19.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De op de plankaart voor Leiding-Water aangewezen zone is, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen, mede bestemd voor: de aanleg en instandhouding van een drinkwaterleiding met een veiligheidsstrook ter breedte van 5 meter aan weerszijde van de hartlijn van de leiding.
  2. Voor zover de dubbelbestemming 'geheel of gedeeltelijk samenvalt met andere dubbelbestemmingen die op deze gronden rusten, geldt dat de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie' en 'Leiding-Gas' voorrang krijgen.

19.2 Bouwregels     

Op de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding-Water' mogen ten dienste van de bedoelde leiding uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd onder de voorwaarde:

  1. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

19.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 19.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
    4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. diepploegen;
    8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    10. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  1. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. het onderhoud en beheer betreffen, passend in het normale gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan krachtens een verleende vergunning;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  1. De werken of werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar, mits:
    1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
    2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 20 Waarde - Archeologie     

20.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

20.2 Bouwregels     

  1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
    1. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;
    2. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 2.500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen.

  1. Indien uit een waardestellend archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden worden verstoord door het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, kunnen aan een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 20.2 onder 1 de volgende voorschriften worden verbonden;
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

  1. Het bepaalde in lid 20.2 onder 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

20.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

20.4 Afwijken van de bouwregels     

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2 onder 1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.

  1. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van het bevoegd gezag, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
    2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. diepploegen;
    8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    10. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  1. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. de oppervlakte- en de dieptemaat niet overschrijden, behorende bij de categorie 'Waarde - Archeologie' genoemd in lid 20.2 die voor die gronden van toepassing zijn;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
    3. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 20.4 bedoeld, is verleend;
    4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

  1. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
    1. de aanvrager aan de hand van een waardestellend archeologisch rapport aantoont dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de aanwezige archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Ter bescherming van betrokken archeologische waarden kunnen aan de aanlegvergunning voorwaarden worden verbonden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

20.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 20.2 in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels     

  1. Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van de gebruiksverboden in de plan indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

  1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
    1. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
    2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluitingen van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    4. de bouw van andere bouwwerken, geen gebouw zijnde voor nutsvoorzieningen, waarvan de hoogte niet meer dan 10 m mag bedragen;
    5. het overschrijden van de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons en erkers tot een maximum van 1,5 m;
    6. het overschrijden van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van voorzieningen van centrale technische voorzieningen, waarvan de hoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw.

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van ontheffing als genoemd in lid1, sub a tot en met f voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en toetsen of er geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeerssituatie ter plaatse;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    4. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
    5. bestaande monumentale waarden;
    6. bezonning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 23 Overgangsrecht     

23.1 Bouwen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

23.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 23.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

23.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken     

Lid 23.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

23.4 Gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

23.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 23.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

23.6 Verboden hervatten gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 23.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

23.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik     

Lid 23.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 24 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Zomerzone Zuid'.

Bijlagen bij de regels     

Bijlage 1 Zoneringslijst     

BI-CODE OMSCHRIJVING
- CATEGORIE
01 LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW  
014 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² B
15    
15 VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN  
151 Slachterijen en overige vleesverwerking:  
151 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² B
1552 Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² B
1581 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 2500 kg meel/week B
1584 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:  
1584 - Cacao- en chocoladefabrieken- vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² B
1584 - Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² B
1593 t/m 1595 Vervaardiging van wijn, cider e.d. B
17    
17 VERVAARDIGING VAN TEXTIEL  
174, 175 Vervaardiging van textielwaren B
176, 177 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen B
18    
18 VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT  
181 Vervaardiging kleding van leer B
20    
20 HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.  
203, 204, 205 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 B
205 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken B
22    
22 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA  
221 Uitgeverijen (kantoren) A
2222.6 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen B
2223 Grafische afwerking A
2223 Binderijen B
2224 Grafische reproduktie en zetten B
2225 Overige grafische aktiviteiten B
223 Reproduktiebedrijven opgenomen media A
24    
24 VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN  
2442 Farmaceutische produktenfabrieken:  
2442 - verbandmiddelenfabrieken B
26    
26 VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN  
2615 Glasbewerkingsbedrijven B
262, 263 Aardewerkfabrieken:  
262, 263 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW B
267 Natuursteenbewerkingsbedrijven:  
267 - indien p.o. < 2.000 m² B
2681 Slijp- en polijstmiddelen fabrieken B
28    
28 VERVAARD. VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.)  
281 - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 B
284 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 B
2852 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. > 200 m2 C
2852 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 B
287 Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 B
30  
30 VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS  
30 Kantoormachines- en computerfabrieken B
33    
33 VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN  
33 Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. B
36    
36 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.  
361 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 A
362 Fabricage van munten, sieraden e.d. B
363 Muziekinstrumentenfabrieken B
3661.1 Sociale werkvoorziening B
40    
40 PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER  
40 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:  
40 - < 10 MVA B
40 Gasdistributiebedrijven:  
40 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A A
40 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C B
40 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:  
40 - blokverwarming B
41    
41 WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER  
41 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:  
41 - < 1 MW B
45    
45 BOUWNIJVERHEID  
45 Aannemersbedrijven met werkplaats, b.o. < 1000 m2 B
50    
50 HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS  
501, 502, 504 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven B
5020.4 Autobeklederijen A
5020.5 Autowasserijen B
503, 504 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires B
51    
51 GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING  
511 Handelsbemiddeling (kantoren) A
5134 Grth in dranken C
5135 Grth in tabaksprodukten C
5136 Grth in suiker, chocolade en suikerwerk C
5137 Grth in koffie, thee, cacao en specerijen C
514 Grth in overige consumentenartikelen C
5148.7 Grth in vuurwerk en munitie:  
5148.7 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton B
5153 Grth in hout en bouwmaterialen:  
5153 - algemeen C
5153 - indien b.o. < 2000 m2 B
5153.4 zand en grind:  
5153.4 - indien b.o. < 200 m² B
5154 Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:  
5154 - algemeen C
5154 - indien b.o. <2.000 m² B
5156 Grth in overige intermediaire goederen C
5162 Grth in machines en apparaten, exclusief machines voord de bouwnijverheid C
517 Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. C
52    
52 DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN  
52 Detailhandel voor zover n.e.g. A
5211/2,5246/9 Supermarkten, warenhuizen B
5222, 5223 Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken A
5224 Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel A
5231, 5232 Apotheken en drogisterijen A
5249 Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt A
527 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) A
55    
55 LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING  
5511, 5512 Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra A
553 Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. A
554 Café's, bars A
554 Discotheken, muziekcafé's B
5551 Kantines A
5552 Cateringbedrijven B
60    
60 VERVOER OVER LAND  
6022 Taxibedrijven B
6024 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m² C
603 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen B
61, 62    
61, 62 VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT  
61, 62 Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) A
63    
63 DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER  
6321 Autoparkeerterreinen, parkeergarages C
6322, 6323 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) A
633 Reisorganisaties A
634 Expediteurs, cargadoors (kantoren) A
64    
64 POST EN TELECOMMUNICATIE  
641 Post- en koeriersdiensten C
642 Telecommunicatiebedrijven A
642 zendinstallaties:  
642 - FM en TV B
642 - GSM en UMTS-steunzenders B
65, 66, 67    
65, 66, 67 FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGSWEZEN  
65, 66, 67 Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen B
70    
70 VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED  
70 Verhuur van en handel in onroerend goed A
71    
71 VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN  
711 Personenautoverhuurbedrijven B
712 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) C
713 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen C
714 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. C
72    
72 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE  
72 Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. A
72 Switchhouses B
73    
73 SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK  
732 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek A
74    
74 OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING  
74 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren A
7481.3 Foto- en filmontwikkelcentrales C
7484.4 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. A
75    
75 OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN  
75 Openbaar bestuur (kantoren e.d.) A
7525 Brandweerkazernes C
80    
80 ONDERWIJS  
801, 802 Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs B
803, 804 Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs B
85    
85 GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG  
8512, 8513 Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven A
8514, 8515 Consultatiebureaus A
853 Verpleeghuizen B
853 Kinderopvang B
9001 rioolgemalen B
91    
91 DIVERSE ORGANISATIES  
9111 Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) A
9131 Kerkgebouwen e.d. B
9133.1 Buurt- en clubhuizen B
92    
92 CULTUUR, SPORT EN RECREATIE  
9213 Bioscopen C
9232 Theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen C
9234 Muziek- en balletscholen B
9234.1 Dansscholen B
9251, 9252 Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. A
9261.1 Zwembaden: overdekt C
9261.2 Sporthallen B
9261.2 Maneges C
9261.2 Bowlingcentra B
9262 Schietinrichtingen:
9262 - binnenbanen: boogbanen A
9262 Sportscholen, gymnastiekzalen B
9271 Casino's C
9272.1 Amusementshallen B
93    
93 OVERIGE DIENSTVERLENING  
9301.3 Wasverzendinrichtingen B
9301.3 Wasserettes, wassalons A
9302 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten A
9303 Begrafenisondernemingen: uitvaartcentra A
9304 Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden B
9305 Persoonlijke dienstverlening n.e.g. A