Arnhem Centraal - Amsterdamseweg (K10)    

Toelichting     

bij het bestemmingsplan

'Arnhem Centraal - Amsterdamseweg (K10)'

(plannummer: NL.IMRO.0202.920-0301)

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Arnhem Centraal vormt het grootste vervoerknooppunt met de grootste publieksstromen van de regio. Het bestaat uit een Openbaar Vervoer Terminal met (inter)nationale treinverbindingen, het lokale en regionale bussenplein en de parkeergarage Arnhem Centraal. Het gebied maakt deel uit van het centrum van de stad en ligt direct tegen de oude binnenstad met het belangrijkste regionale winkelgebied.



Het project Arnhem Centraal nadert zijn voltooiing. In 2015 zijn het stationsgebouw, de laatste fase van VGZ en bioscoop Pathé met de horecastrip daaronder geopend. Begin juni 2016 is het oostelijke stuk openbare ruimte, met de trap bij de Zypse poort, gereed gekomen. Wat resteert zijn acht kavels die nog ontwikkeld moeten worden, het gaat hierbij zowel om gemeentelijke projecten als projecten van derden.

Vanwege alle veranderingen in de markt was een heroverweging van het programma voor Arnhem Centraal voor de resterende kavels noodzakelijk. Op 5 juli 2016 is door het college het herrijkingsvoorstel aangenomen waarbij een behoorlijk deel van het oorspronkelijke kantoorprogramma is omgezet naar woningbouw. Met het herijkte programma is een betere functiemix in het stationsgebied beoogt waardoor de aantrekkelijkheid van Arnhem als woon-, werk- en leefstad wordt versterkt.



Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van het ontwikkelgebied Arnhem Centraal Noord (hierna AC Noord), te weten kavel K10. Deze kavel is gelegen aan de Amsterdamseweg en globaal gesitueerd tussen de Brantsenstraat en de Sweerts de Landasstraat. De kavel is momenteel onbebouwd en braakliggend. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd voor dienstverlening (administratieve en publieksgerichte kantoren). Beoogd was een programma van 4.500 m² bvo aan kantoorfuncties. Met de herijking is de gewenste invulling van de kavel gewijzigd. Het voorgenomen plan geeft invulling aan het besluit en voorziet in het realiseren van woningbouw ter plaatse in de vorm van maximaal 19 stadswoningen (herenhuizen) met bijbehorende (parkeer)voorzieningen.



Met het ontwikkelen van het plangebied wordt bijgedragen aan het realiseren van voldoende woningen in het centrum-stedelijk karakter en het verbeteren van de uitstraling van de stationsomgeving. Tevens wordt invulling gegeven aan het herijkingsbesluit waarmee de plancapaciteit van 4.500 m² bvo aan kantoren, welke was voorzien ter plaatse van het plangebied, komt te vervallen.

De voorgenomen ontwikkeling is niet volledig in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Arnhem Centraal II'. De bebouwingsmogelijkheden worden niet aangepast maar de bestemming moet worden gewijzigd naar 'wonen'. Hiervoor is een herziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Situering en begrenzing plangebied     

Het plangebied ligt in het noordelijk deel van Arnhem Centraal en wordt globaal begrensd door de achtertuinen van de woningen gelegen aan de Sweerts de Landasstraat aan de noord-, oost- en westzijde en de fietspad langs de Amsterdamseweg aan de zuidzijde. In afbeelding 1.1 is de situering van het plangebied ten opzichte van de omgeving weergegeven. Voor de begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

verplicht
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving

1.3 Opzet bestemmingsplan     

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2012. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Erfgoedwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.4 Geldende plannen     

1.4.1 Algemeen     

De locatie is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Arnhem Centraal II'. Dit bestemmingsplan is op 6 november 1998 vastgesteld door de gemeenteraad. Daarnaast is het plangebied voor een deel gelegen binnen het parapluplan 'Leemlagen'. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeeldingen van het bestemmingsplan opgenomen met daarin indicatief aangegeven het plangebied.

verplicht
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplan

Op basis van de geldende bestemmingsplannen is het plangebied bestemd als 'Dienstverlening'. Binnen de bestemmingen zijn maatvoeringsaanduidingen (maximale bouwhoogte) opgenomen. Tot slot is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Geomorfologie'.

1.4.2 Beschrijving van geldende bestemmingen     

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor dienstverleningsdoeleinden (administratieve en publiekgerichte kantoren), sociaal-culturele doeleinden en verkeersvoorzieningen. Op basis van de bouwregels mogen er binnen de bouwgrenzen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Binnen het plangebied geldt een maximum bouwhoogte van tussen de 33 (achterterrein) en 45 meter (voorzijde) +NAP.

De voor dubbelbestemming 'Waarde - Geomorfologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en instandhouding van de aanwezige leemlagen en de afstroming van grondwater naar de beken.

1.4.3 Strijdigheden     

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van woningbouw binnen het plangebied. Hiermee is het voornemen niet in overeenstemming met de gebruiksregels zoals opgenomen in de geldende bestemming. Opgemerkt wordt dat wat betreft de ligging van de bebouwing en de bouwhoogten het plan passend is binnen de huidige bouwregels.

Voorliggend plan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. In deze toelichting zal aangetoond worden dat het voornemen in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.5 Leeswijzer     

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie in het plangebied beschreven.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Arnhem beschreven.

Hoofdstuk 4 omvat de ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de procedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie     

2.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele structuur in en om het plangebied. Vervolgens wordt ingegaan op de aspecten verkeer, monumenten en archeologie, groenstructuur en tot slot water.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur     

Arnhem Centraal

Voor het stationsgebied Arnhem Centraal is het Masterplan Arnhem Centraal (december 1998) opgesteld. Het Masterplan beschrijft het toekomstige 'Transfergebied' als een hoogwaardige entree naar de stad, waarbij een nieuw stedenbouwkundig knooppunt de grootschalige infrastructurele elementen samenbrengt op een locatie met commerciële functies en een woongebied. Bij het samenbrengen van alle vervoersnetwerken (spoor, auto, fiets, bus en voetgangers) is dankbaar gebruik gemaakt van het voor Arnhem kenmerkende glooiende landschap. De aanwezige hoogteverschillen zijn gebruikt om het stationsgebied te ontwikkelen tot een stedelijk landschap dat de voorzieningen in zich opneemt.

Hoewel het plangebied niet is opgenomen in het Masterplan Arnhem Centraal (december 1998) wordt het wel gezien als onderdeel van Arnhem Centraal (AC). Op afbeelding 2.1 zijn de kavels onderdeel uitmakend van AC Noord weergegeven. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op kavel K10.

verplicht
Afbeelding 2.1: Deelgebieden

Plangebied

Het plangebied ligt aan de Amsterdamseweg in het noordelijk deel van Arnhem Centraal. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3.100 m² en is in de huidige situatie onbebouwd. Het terrein is braakliggend en oogt vanwege achterstallig groenbeheer en de achterkantsituatie van de bebouwing aan de Sweerts de Landasstraat enigszins rommelig. In onderstaande afbeeldingen zijn (lucht)foto's van de huidige situatie in het plangebied opgenomen.

verplicht
Afbeelding 2.2: Luchtfoto huidige situatie in het plangebied
verplicht
Afbeelding 2.3: Vogelvlucht van de bestaande situatie in het plangebied
verplicht
Afbeelding 2.4: Foto bestaande situatie

2.3 Verkeer     

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan sluit aan op de stedelijke verkeersstructuur. De stedelijke verkeersstructuur wordt onderscheiden in gebiedsontsluitingswegen en verblijfsgebieden. De gebiedsontsluitingswegen zijn belangrijke routes voor het gemotoriseerd verkeer. Op deze wegen is de doorstroming van het verkeer de belangrijkste functie. De Amsterdamseweg is een gebiedsontsluitingsweg, waarop een maximum toegestane rijsnelheid voor autoverkeer geldt van 50 km/u. De Amsterdamseweg is één van de belangrijkste invalswegen van Arnhem centrum.

De Sweerts de Landasstraat, waarmee het plangebied in verbinding staat, maakt onderdeel uit van een groter verblijfsgebied. Op deze weg geldt een maximum snelheid van 30 km/uur.

Openbaar vervoer (bus) rijdt hoofdzakelijk over gebiedsontsluitingswegen. Alleen in een westelijker deel van de Burgemeesterswijk rijdt een bus door het verblijfsgebied.

2.4 Monumenten en archeologie     

Binnen het plangebied is geen monumentale of karakteristieke bebouwing aanwezig. In de directe omgeving bevinden zich meerdere rijks- en gemeentelijke monumenten (o.a. Sonsbeek) en het rijksbeschermd stadsgezicht Burgemeesterswijk. Deze monumenten zijn vooral gesitueerd aan de Sweerts de Landasstraat en de Zijpendaalseweg. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 5.10. Op basis van de gemeentelijke beleidskaart is het plangebied gelegen in een archeologisch waardevol gebied. In paragraaf 5.11 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

2.5 Groenstructuur     

Van (robuuste) groenstructuren is binnen het plangebied geen sprake. Wel staan er enkele (kleine) bomen binnen het plangebied. Uitsluitend de Witte paardenkastanje in het westelijk deel van het plangebied is aangemerkt als waardevolle boom. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 5.7. Voor het overige is het plangebied in beperkte mate groen met lage struikgewassen en gazon.

2.6 Water     

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Er zijn geen watergangen gelegen in de directe nabijheid van het plangebied.

Grondwater

De globale stromingsrichting van het diepe grondwater is noord-zuid, vanaf de Veluwe richting de Rijn. Het gebied is gelegen op een stuwwalafzetting. Gevolg van deze ligging is dat er in de bodemopbouw grote variatie kan voorkomen met gestuwde leem- en of grindlagen. De richting van de grondwaterstroom en de grondwaterstanden kunnen lokaal dan ook variëren. Het grondwater bevindt zich op een diepte van circa 12 meter +N.A.P.

Afvalwatersysteem & Hemelwater

Nabij het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. Voor wat betreft de wijze van afvoer van afval- en hemelwater wordt verwezen naar paragraaf 5.8.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid en regelgeving     

3.1 Inleiding     

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en waar nodig doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.2 Ruimtelijk beleid     

3.2.1 Rijksbeleid     

3.2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.

3.2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

3.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid     

De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. Het voornemen raakt dan ook geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR. In paragraaf 4.6 wordt de ontwikkeling getoetst aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Hier wordt geconcludeerd dat het project in overeenstemming is met de ladder.

3.2.2 Provinciaal beleid     

3.2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland     

Algemeen

De provincie Gelderland heeft een nieuwe integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking,
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Regio Arnhem Nijmegen

Regio Arnhem Nijmegen wordt gekenmerkt door:

  • het grootste stedelijke netwerk van Oost-Nederland;
  • hoge kwaliteit van het voorzieningenniveau;
  • kennisinstellingen: universiteit en hogescholen;
  • de strategische ligging halverwege de Randstad en het Ruhrgebied;
  • economische kracht: brede basis en topsectoren;
  • goede bereikbaarheid over weg, water en spoor;
  • de combinatie van stedelijke kwaliteiten en een mooie natuurlijke omgeving.

De kwaliteiten van de regio bepalen in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden en daarmee ook de concurrentiepositie van Gelderland in internationaal en nationaal verband. De innovatieve kwaliteiten bepalen de potenties van de regio.

De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de regio. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:

Innovatie en economische structuurversterking

- Topsector Health, Energie- en Milieutechnologie;

- creatieve industrie, logistiek, agro, toerisme;

- innovatie en samenwerking; overheid, ondernemingen, kennisinstellingen.
Bereikbaar en verbonden

- een goed bereikbare regio;

- verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;

- voorkomen, benutten, bouwen.
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

- het belang van de bestaande woningvoorraad;

- het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;

- voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren.
Gebiedskwaliteiten benutten

- kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is het thema Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking van belang alsmede de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik'.

Hierna wordt op de desbetreffende onderdelen nader ingegaan.

Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

Op het schaalniveau van wijken en kernen speelt het belang van voorzieningen, zowel commerciële als maatschappelijke voorzieningen. Voor de vitaliteit en leefbaarheid zijn goede en bereikbare voorzieningen van groot belang. Digitale ontwikkelingen, waaronder breedband/glasvezel, maken het mogelijk steeds meer zaken op afstand te regelen. Dat kan deels het wegvallen van fysieke voorzieningen compenseren.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie heeft de rijksladder verbijzonderd voor Gelders gebruik. Dit betekent vooral dat de keuzes explicieter zijn gemaakt die de rijksladder al in zich heeft. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd om bestaande gebouwen mee te wegen in een zorgvuldige afweging, in stedelijk gebied, in de randen rond het stedelijk gebied en erbuiten.

Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

Het in dit bestemmingsplan besloten voornemen voorziet in het ontwikkelen van kavel K10 met woningbouw. Met het plan wordt bijgedragen aan het realiseren van voldoende woningen in de binnenstad van Arnhem en vindt er een stedenbouwkundige afronding van het gebied plaats. Het voornemen leidt tot een verbetering van de uitstraling van de entree van de stad en in specifiek het aanzicht van de stationsomgeving. Voor wat betreft de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt opgemerkt dat er sprake is van een binnenstedelijke locatie. Het plangebied is onbebouwd en braakliggend, oftewel hergebruik van bestaande bebouwing is in voorliggend geval niet mogelijk. Voor de toetsing van de ontwikkeling aan de ladder zoals opgenomen in het rijksbeleid wordt verwezen naar paragraaf 4.6. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland     

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Dit bestemmingsplan voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij woningen worden toegevoegd. Daarnaast is het plangebied gelegen in een intrekgebied (grondwaterwinning). Hierdoor zijn met name artikel 2.2.1.1 en 2.6.3.1 van belang. Hierna wordt het initiatief per artikel getoetst.

Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.1.1

In voorliggend geval is de 'Kwantitatieve opgave wonen' van toepassing. Hierin staat het volgende:

"De kwalitatieve woonprogramma's van de gemeenten en woningcorporaties en de aangetoonde (kwalitatieve) woningbehoefte vormen de inzet voor het woonbeleid in de regio Arnhem Nijmegen. Om het woonbeleid op regionaal niveau zo goed mogelijk af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte en andere kwalitatieve uitgangspunten die in de provinciale woonvisie en het referentiekader beschreven worden, zullen de regio, de gemeenten binnen de regio en de in de regio werkzame woningcorporaties zich gezamenlijk met de provincie inspannen om ten aanzien van het regionaal woonprogramma 2010-2019 een aantal afspraken tot stand te laten komen."

Het stoplichtmodel voor woningbouwprogrammering regio Arnhem Nijmegen is ingevoerd om te sturen op het gewenste woonprogramma. Op basis van regionale afstemming tussen de gemeenten en in samenwerking met de provincie is het stoplichtenmodel uitgewerkt. Hierbij vormen de afspraken uit de 'Kwantitatieve opgave wonen' het uitgangspunt. Het model is getoetst door de provincie. De basis voor de keuzes die worden gemaakt is de 'Eindrapportage woningmarktonderzoek en woonagenda 2014-2020 regio Arnhem-Nijmegen' van Atrivé. Op pagina 19 van dit onderzoek wordt aangegeven dat de prognoses wijzen op een doorgaande huishoudensgroei in Arnhem en Omgeving tot 2030. Er is een behoorlijke vraag naar nieuwe woningen maar er moet wel in het juiste programma en in het juiste woonmilieu worden gebouwd, Hier ligt in Arnhem nog een opgave. Op pagina 21 en pagina 40 wordt

aangegeven dat er in Arnhem grote behoefte is aan centrum-stedelijk wonen.

Met de voorgenomen inrichting van het plangebied wordt in beperkte mate voorzien in de vraag aan grondgebonden woningen in centrumstedelijk gebied. Het gaat om herenhuizen welke geschikt zijn voor diverse doelgroepen, waaronder gezinnen of 2-persoonshuishoudens met bijvoorbeeld een beroep-aan-huis. Voor een nadere toelichting op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte wordt verwezen naar subparagraaf 4.6.2 van deze toelichting.

Hier wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de kwantitatieve en kwalitatieve opgave gesteld voor regio Arnhem-Nijmegen.

Artikel 2.6.3.1 Intrekgebied

In een bestemmingsplan krijgen intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.6.3.1

Dit bestemmingsplan voorziet niet in de planologische kaders om binnen het plangebied fossiele energie te winnen. Voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 2.6.3.1.

3.2.3 Gemeentelijk beleid     

3.2.3.1 Structuurvisie Arnhem 2020 (vastgesteld door raad, december 2012)     

Algemeen

Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. In december 2012 is de Structuurvisie Arnhem 2020 met doorkijk 2040 vastgesteld door de gemeenteraad.

De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'. Het plangebied is gelegen in het ruimtelijk milieu 'Stad van singels en speculatiebouw (1830-1880)' en in het koersgebied 'Stationsknooppunt Arnhem-Centraal'. Daarnaast is de thema 'Wonen' van belang. Hierna wordt op de diverse onderdelen nader ingegaan.



Ruimtelijk milieu: 'Stad van singels en speculatiebouw' (1830-1880)

Nadat omstreeks 1829 de vestingwerken zijn ontmanteld worden op de vrijgekomen grond groene singels aangelegd. Het ruime groene beeld van de singels vormt een aantrekkelijke tegenstelling tot het besloten, stenige karakter van de oude binnenstad. Buiten de singels in o.a. Weerdes, Spijkerkwartier verschijnen rastervormige stratenplannen waar particulieren veel vrijheid hebben om te bouwen. Dit leidt statige woonhuizen, maar ook tot sloppenwijken.

Bebouwing voor gegoede burgerij wordt gerealiseerd aan de singels, Rijnkade en spontaan langs de uitvalswegen (Amsterdamseweg, Utrechtseweg en Velperweg). Sloppen ontstaan achter de facade van statige panden in onder meer Spijkerkwartier en Weertjes. De sloppen zijn inmiddels allemaal verdwenen, maar op een aantal plaatsen is de rommelige structuur ervan nog steeds zichtbaar (oa. De Peterstraten, Boekhorstenstraat, Het Nieuwe Land). Hetzelfde geldt voor de terreinen waar de eerste industrie zich vestigt (oa omgeving Frombergstraat).

Vanaf het midden van de 19e eeuw vond ook de eerste planmatig uitgevoerde filantropische woningbouw plaats. Voorbeelden hiervan zijn de huisjes aan de Catharijnestraat en het Luthershofje, beide uit 1860.

Koersgebied: 'Stationsknooppunt Arnhem-Centraal'

Uitgangspunt voor het gebiedsdeel Arnhem-Centraal Oost is herontwikkeling, waarvan inmiddels een gedeelte is afgerond. Voor dit gebied lag en ligt een opgave in de herijking van het oorspronkelijke (woonkantoren- en detailhandels-) programma. Gezocht moet worden naar een intensief publieksgericht programma dat zoveel mogelijk de voordelen van het bijzondere locatie- en bereikbaarheidsprofiel uitnut, beter aansluitend bij de programmavraag in de stad. Mogelijke detailhandel zou een specifiek profiel moeten vertegenwoordigen, aanvullend en versterkend op- en niet concurrerend met de binnenstad. Een leisureprogramma biedt, in aanvulling en dichtbij het uitgaanscentrum, goede kansen. Ook zakelijke onderdelen van het programma zoals geschetst bij het koersgebied Coehoorn, aangepast op de schaal van dit grootschalig gebied, kunnen hier een plek krijgen. De aansluiting van het Stationsgebied op de binnenstad en Coehoorn verloopt via drie routes: de westelijke route verbindt het station met Coehoorn, de oostelijke route ontsluit vooral het oostelijke stationsgebied en biedt daarnaast toegang tot de binnenstad via de Jansstraat. De centrale route verloopt over de Willemstunnel en sluit kruisingsvrij aan op de binnenstad. Om deze routes de verblijfskwaliteit te geven die nodig is, is een herinrichting van het grootste deel van deze verkeersruimten gerealiseerd.

Thema: Wonen

Nederland krijgt in de toekomst te maken met twee belangrijke demografische ontwikkelingen die met elkaar samenhangen: vergrijzing en bevolkingskrimp. Demografische ontwikkelingen treden niet overal in gelijke mate op. De regionale verschillen in bevolkingsopbouw zullen binnen Nederland groter worden.

In Arnhem is voor de komende periode nog groei voorzien. De gemeentelijke bevolkingsprognoses en de gegevens van het Woningbouw Kompas laten het volgende beeld zien. Voor de periode tot circa 2030 is sprake van een behoefte aan bruto 12.000 nieuw te bouwen woningen, inclusief vervanging en sloop. De feitelijke realisatie in de komende jaren hangt af van de afzetkansen op de markt. Vanaf 2030 is de verwachting dat de groei zal afvlakken en mogelijk zal omslaan naar een daling van de bevolking in Arnhem. Nieuwbouwprogramma's zullen dan vooral bestaan uit vervangende nieuwbouw. Dit zijn geen harde getallen. Het geeft de verwachting weer naar huidige inzichten met een inschatting van het bouwvolume dat gedurende deze periode afgezet kan worden op de Arnhemse woningmarkt. Er zal regelmatig worden herijkt.

Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Arnhem 2020

Het programma binnen het plangebied voorziet in de realisatie van maximaal 19 stadswoningen (herenhuizen). Door het realiseren van deze woningen wordt aangesloten bij de beleidsuitgangspunten om woningdifferentiatie te bevorderen en wordt bijgedragen aan het realiseren van voldoende centrum-stedelijke woningen. Met voornemen wordt voorzien in een hoogwaardige woonlocatie, wat voor een kwalitatieve versterking van het gebied zorgt. Voor een nadere toelichting op het voornemen en de bijbehorende aspecten wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat het project in overeenstemming is met de 'Structuurvisie Arnhem 2020'.

3.3 Woonbeleid     

3.3.1 De Arnhemse Woonprincipes 2025     

Algemeen

De Arnhemse Woonprincipes 2025 (de Arnhemse woonvisie) is met brede participatie uit de stad tot stand gekomen. Deze Woonprincipes vormen tezamen de actualisering van de Woonvisie 2015 en de strategische koers die er voor moet zorgen dat Arnhem ook in de toekomst een woonstad blijft waar het voor iedereen aantrekkelijk is om te wonen, te leren, te werken en te leven. Bij het opstellen van de Woonprincipes is rekening gehouden met wet- en regelgeving en beleidskaders van andere overheden.

Met instrumenten als het Volkshuisvestelijk kader, de Uitvoeringsagenda en het Procesplan (langer) Zelfstandig wonen, stuurt de gemeente in het woonprogramma op een kwalitatieve en gedifferentieerde woningvoorraad die nu en in de toekomst kan voldoen aan de vraag en behoefte van alle woningzoekenden. Het fundament voor het Wonen in Arnhem ligt in de bestaande woningvoorraad, de transformatiemogelijkheden van gebouwen en een aanvullende nieuwbouwopgave. Hiermee kan meer aanbod gecreëerd worden van levensloopgeschikte woningen en woonvormen in verschillende prijsklassen, in koop en huur. Daarbij streven we met een gezonde mix aan diverse bevolkings-en inkomensgroepen naar prettige, veilige en toegankelijke woon-en leefomgevingen in wijken en buurten.

De nieuwe Arnhemse Woonprincipes 2025, zijn door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2015 en vervangen de Arnhemse Woonvisie 2015 en bijbehorende Arnhemse Woonagenda 2011-2015.

De vier pijlers van de Woonprincipes zijn:

  1. Duurzaam betaalbaar; hierbij zorgen we dat er voor elk inkomen voldoende passende sociale en betaalbare woningen beschikbaar zijn. Daarbij sturen we niet alleen op aantallen, maar streven we ook naar een goede prijskwaliteit en op de duurzaamheid van woningen in de nieuwbouw en in de bestaande woningvoorraad.
  2. Levensloopgeschikt wonen; door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen én bestaande woningen aan te passen of op te plussen, kunnen we mensen, gezond of beperkt, in verschillende levensfases van hun leven, een passende woonplek blijven bieden in Arnhem.
  3. Aantrekkelijke woonstad; Arnhem heeft door zijn centrale ligging een bijzondere ruimtelijke en groene kwaliteit. Met de binnenstad, de Rijn en stadsparken in combinatie met wonen, leren, werken en verblijven maakt het de stad vitaler. Arnhem wil een aantrekkelijke woonstad zijn en blijven voor haar huidige inwoners, maar ook meer studenten en midden en hoge inkomens aan zich binden door het bieden van aantrekkelijke, levendige of bijzondere woonmilieus.
  4. Wijken met identiteit; Elke wijk heeft zijn eigen herkenbare identiteit die recht doet aan de beleving van haar inwoners. Met deze variëteit wil de stad inzetten op een duurzame woon- en leefomgeving waar bewoners trots zijn op hun wijk, waar ze zich thuis en ook zelf verantwoordelijk voor voelen. Dat palet van eigen identiteit en karakters van wijken draagt bij aan de aantrekkingskracht van Arnhem als woonstad

Deze vier pijlers van de woonprincipes zijn onlosmakelijk verbonden aan het overkoepelde thema Duurzaamheid. Tezamen vormen ze de ruggengraat van de Arnhemse Woonprincipes 2025.



Wonen, Welzijn en Zorg versus Langer Zelfstandig Wonen

Er ligt op het gebied van Wonen, Welzijn en Zorg een stevige fysieke huisvestingsopgave. Door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen én bestaande woningen preventief aan te passen of op te plussen, kunnen we mensen, gezond of beperkt, in verschillende levensfases van hun leven, een passende woonplek blijven bieden. Daarnaast ligt er de opgave om voor bijzondere doelgroepen en met name voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschalig aanbod aan woonvormen of (beschutte, beschermde) woonconcepten te realiseren en te faciliteren. Hierdoor kant het (langer) zelfstandig wonen, aangevuld wordt met arrangementen van (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning of toezicht en andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving worden geboden.

3.3.2 Toetsing van het initiatief aan De Arnhemse Woonprincipes 2025     

Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om binnen het plangebied woningen in de vorm van herenhuizen te realiseren. De grondgebonden woningen zijn voor diverse doelgroepen geschikt, waaronder 2 persoonshuishoudens en gezinnen. Met het voorgenomen programma wordt bijgedragen aan het realiseren van voldoende woningen met een centrumstedelijk karakter en wordt de woningdifferentiatie bevorderd. Voor een nadere toelichting op het programma wordt verwezen naar paragraaf 4.3. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

3.4 Welstandsbeleid     

3.4.1 Welstandsnota Arnhem 2015     

Op 13 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Arnhem de nieuwe welstandsnota vastgesteld. Arnhem is een aantrekkelijke stad om te wonen en te verblijven. Het uiterlijk van de stad draagt daar aan bij. De gemeente wil dat zo houden. De gemeente wil dat nieuwe bouwwerken in zijn algemeenheid passen in hun omgeving. De bestaande stad is dus het referentie- en inspiratiekader. Voor de meest voorkomende bouwwerken zijn verder in deze nota gebiedsgerichte criteria opgenomen. Deze criteria zijn per gebied ('géén toets', 'lichte toets' en 'zware toets') anders.

Voor grootschalige (her)ontwikkelingen is een aparte werkwijze voor de totstandkoming van plannen opgenomen. Bij dergelijke complexe opgaves is het noodzakelijk om de kwaliteitsbewaking goed te organiseren. Kwaliteitsteams zijn daarvoor een gewaardeerd middel. Complexe plannen worden vaak over een langere periode tot stand gebracht en gerealiseerd. Deze langere termijnen vereisen een flexibele houding ten opzichte van (de invulling van) de opgave. Door het proces rondom kwaliteit te organiseren en niet de criteria vooraf vast te leggen wordt in deze opgaven maximaal de ruimte geboden voor creativiteit terwijl goed blijft toegezien op de kwaliteit van de plannen voor de stad. Door de inbreng van een kwaliteitsteam kan de regievoering op de kwaliteit van plannen en de samenhang tussen de deelprojecten en de samenhang met de omgeving /openbare ruimte gewaarborgd worden.

3.4.2 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota Arnhem 2015     

Het ontwikkelen van het plangebied betreft een relatief grootschalige ontwikkeling, waarvoor de projectgewijze aanpak geldt. Voor het plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, welke gelijktijdig met het bestemmingsplan zal worden vastgesteld. Dit plan vormt het kader voor voorliggende ontwikkeling. Het kwaliteitsteam is betrokken bij de ontwikkeling en zal te zijner tijd toetsen of het definitieve ontwerp in overeenstemming is met het beeldkwaliteitsplan. Na afronding en oplevering van het project zal het bouwblok terugvallen naar een welstandsniveau met een zware toets. Dit is overeenkomstig het huidige welstandsniveau van zowel het plangebied als de omliggende bouwblokken.

3.5 Verkeersbeleid     

De beoogde ontwikkeling van het plangebied raakt in het kader van verkeer geen rijks- en provinciale belangen. Daarnaast zijn de beleidsuitgangspunten, gelet op de beperkte omvang en het lokale karakter van de ontwikkeling, niet relevant. Hierna wordt ingegaan op het gemeentelijk beleid.

3.5.1 Gemeentelijk beleid     

De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (vastgesteld 2012). Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden.

Verder werkt Arnhem samen met Rijk, decentrale overheden en bedrijfsleven aan het realiseren van een robuust hoofdwegennet en spoorwegennet, binnen de regio, tussen regio's en met het achterland. Deze samenwerking is ook gericht op de stedelijke bereikbaarheidsopgaven, die vragen om meer maatwerk, integrale aanpak en een breder palet aan oplossingen (gericht op gedrag en met hulp van technologie). Innovaties in vervoerssystemen (bijv. ITS, mobiliteitsdiensten, ICT-ontwikkelingen) kunnen grote invloed hebben op bereikbaarheidsvraagstukken. Inzet is een systeemsprong waarbij alle modaliteiten optimaal benut worden en op elkaar afgestemd zijn.

In mei 2013 is een beleidsnota fietsverkeer 'Nieuwe verbindingen, nieuwe fietsers' vastgesteld. Deze nota is een uitwerking van het verkeersbeleid in de Arnhemse structuurvisie, over de versterking van het fietsgebruik. Inzet is de bestaande fietser beter faciliteren maar vooral automobilisten verleiden meer te fietsen. Uitgangspunten voor deze beleidsnota zijn:

  1. nadruk op utilitair fietsgebruik (de ritten naar werk, school en voorzieningen);
  2. inzetten op de nieuwe fietser, dat is de fietser die nu nog in de auto zit;
  3. aanleggen van kortsluitende verbindingen;
  4. aanleggen van hoogwaardige doorgaande verbindingen (snelfietsroutes);
  5. hoogwaardige stallingsvoorzieningen (belangrijk bij ketenverplaatsingen).

De bestaande fietser heeft vooral behoefte aan een samenhangend fietsnetwerk, veiligheid, comfort, snelheid en stallingsvoorzieningen. Om de nieuwe fietser te verleiden zullen we vooral moeten inzetten op de aanleg van nieuwe verbindingen. De opkomst van de elektrische fiets helpt hierbij.

In mei 2013 is de beleidsnota openbaar vervoer 'De reiziger centraal' vastgesteld. Deze nota is eveneens een uitwerking van de Arnhemse structuurvisie en heeft als doel het in stand houden van betaalbaar en kwalitatief goed openbaar vervoer en het doorgroeien naar emissieloos openbaar vervoer. Het openbaar vervoer wordt toekomstvast door een kwaliteitsslag met als maatregelen:

  • een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk;
  • de reiziger centraal stellen;
  • een mobiliteit bieden voor iedereen;
  • een emissieloos openbaar vervoer.

Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels en Arnhemse parkeernormen.

3.5.2 Toetsing van het initiatief aan het Verkeersbeleid     

Wat betreft de toetsing aan de aspecten over verkeer wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.5. Hier wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk verkeersbeleid.

3.6 Milieu- en omgevingsbeleid     

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In de volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op de van belang zijnde thema's, waaronder geluid, hinder, bodem, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

In hoofdstuk 5 worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk milieu- en omgevingsbeleid en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

3.6.1 Geluid     

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.

In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.

De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).

Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan Geluid

In augustus 2008 is het beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.

3.6.2 Luchtkwaliteit     

Wet Luchtkwaliteit 2007

De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:

  • PM10 (fijnstof)
    1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
    2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
  • NO2 (stikstofdioxide)
    1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
    2. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.

Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit

Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit de Wet Milieubeheer te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit.

3.6.3 Hinder     

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

Geurhinder van industriële bedrijven

Het beleidsplan Geur uit 2010 gaat in op geur afkomstig van industriële bedrijven waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde gezag is. Milieubeleid kan een positieve bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur is een milieuaspect dat een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid van de gemeente Arnhem sluit, voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van de provincie Gelderland. Het doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu en in de toekomst niet worden blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.

3.6.4 Externe veiligheid     

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).

Landelijk beleid

Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.

Voor ondergrondse (aardgas)leidingen is er het Besluit externe veiligheid buisleidingen en voor de transportroutes (weg, water, spoor) het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). In het Btev zijn de milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.

Basisnet spoor

Op 1 april 2015 is de regeling 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' in werking getreden. Het Basisnet geldt voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, spoor en het water. Per traject geeft Basisnet een risicoplafond voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risicoplafond wordt enerzijds bepaald door het aantal transporten dat Arnhem per jaar passeert en anderzijds door het aantal aanwezige personen (volgens het bestemmingsplan) in de omgeving van het spoor. Met het Basisnet ligt de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en de veiligheidszone voor de ruimtelijke ordening vast.

Gemeentelijk beleid

Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid vastgesteld dat op 9 maart 2015 wederom met 4 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

3.6.5 Groen en ecologie     

Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)

De Wet natuurbescherming vervangt het huidige wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, als neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet, door één integraal en vereenvoudigd kader. De wet neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden aanvullende nationale beschermingsvoorschriften verankerd.

De wet gaat over de bescherming van de kernnatuurwaarden en de houtopstanden, als onderdeel van een groter maatregelenpakket gericht op de bescherming van natuurwaarden en het tegengaan van biodiversiteitsverlies.

De taken en verantwoordelijkheden worden zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd.



Bescherming van gebieden

De wet stelt specifieke kaders voor de instandhouding van gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitat-richtlijn (Natura 2000-gebieden). Voor de Natura 2000-gebieden gelden de instandhoudingsdoelstellingen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden in Arnhem zijn: Veluwe, Gelderse Poort en IJssel.

De vergunningplicht voor projecten is aan de orde als het project significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Voor activiteiten zonder mogelijke significante gevolgen is er geen vergunningplicht.

Bescherming van soorten

De wet sluiten aan bij het specifieke beschermingsregime uit de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de natuurbeschermings-verdragen, zoals het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn. Er wordt voorzien in concrete verboden ten aanzien van onder meer het vangen en doden van in die bronnen genoemde diersoorten, de verstoring van deze soorten en aantasting van hun rust- en voortplantingsplaatsen, alsmede in een verbod op het plukken en vernielen van bepaalde planten. Voorts wordt voorzien in limitatief opgesomde gronden voor ontheffing van deze verboden. Anders dan in de oude Flora- en faunawet 2002 zijn enkel opzettelijk verrichte handelingen strafbaar. Bij vogels zijn bovendien verstoringen niet strafbaar als de staat van instandhouding van die vogelsoorten niet in gevaar komt. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van verboden als voldaan is aan de voorwaarden in artikel 3.3 lid 4 en artikel 3.8 lid 5.

Daarnaast geldt als beschermingsregime voor (nationale) soorten:

  1. een zorgplicht die van toepassing is op alle natuurwaarden in Nederland;
  2. een verbod op het opzettelijk doden van de in de bijlage van de wet genoemde dieren, met een ontheffingsregime dat ruimer is dan dat voor internationaal en europees beschermde soorten (zoogdieren, reptielen, amfibieën en thans op een rode lijst staande vissen, dagvlinders, libellen en kevers) (82 soorten);
  3. een verbod op het vangen van dieren genoemd in de bijlage en het opzettelijk beschadigen van hun vaste voortplantings-plaatsen of rustplaatsen (zoals de dassenburcht); en
  4. een verbod op het plukken of opzettelijk vernielen van in de bijlage genoemde vaatplanten (63 soorten, waaronder orchideeën).

Er wordt voorzien in ruimere ontheffingsmogelijkheden, dan voor de strikt beschermde soorten gelden (artikel 3.10 lid 2).

Voorts wordt het aantal bejaagbare soorten uitgebreid, worden door gedeputeerde staten goedgekeurde faunabeheerplannen sturend bij de schadebestrijding, populatiebeheer en jacht en komt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het stelsel van soortenbescherming, met inbegrip van de taken van het (op te heffen) Faunafonds, bij de provincies te liggen.



Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015

Met het groenplan 2004-2007 / 2015 streeft de gemeente Arnhem ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.

De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.

Ecologie

Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel. Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn: Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn; Barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.

Voor het plangebied zijn samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd, met daaraan gekoppeld doelsoorten.

Groenbalans en -compensatie

De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarden voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen.

3.6.6 Water     

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021. Deze is vanaf 17 december 2015 van kracht. Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen hebben in dit plan een plek gekregen, net zoals enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie.

Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011). De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water in 3 nationale belangen terug te vinden. Daarbij gaat het om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwantiteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Nieuw is de aandacht voor klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, waarin water een belangrijk aspect is.

In de Waterwet (22 december 2009) zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau maakt het waterbeheer onderdeel uit van de Omgevingsvisie Gelderland (vastgesteld 9 juli 2014).

Water maakt onderdeel uit van tweede centrale doelstelling namelijk het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Het aspect Water heeft, net als andere beleidsvelden, geen autonoom beleidsplan meer, maar maakt onderdeel uit van de totale leefomgeving; het is nu verweven met aspecten waar het in de praktijk ook mee samenhangt. Realisatie van de doelstelling betekent onder meer:

  • ontwikkelen met kwaliteit, met respect voor ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle functies; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.



Daarnaast is de provincie nog aanspreekpunt voor drie zaken:

  • onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  • industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.

Beleid waterschap en gemeente

Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2016-2021) en de Keur en legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.

  • Gemeentelijk RioleringsPlan (2014-2018), vastgesteld op 2 november 2015.

    Dit plan richt zich vooral op het herstellen dan wel vervangen van slechte riolen en geeft invulling van de gemeentelijke zorgtaken voor grondwater en hemelwater
  • Waterplan Arnhem (2009-2015), vastgesteld op 19 oktober 2009.

    Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit TweedeWaterplan Arnhem opgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
  1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
  2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
  3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
  4. Bewustwording.

Aanpak wateroverlast Arnhem-Noord (vastgesteld 2 november 2015)

Het plan heeft tot doel om Arnhem en vooral Arnhem-Noord, beter waterbestendig te maken tegen zware regenbuien. Daarom zal over elk plan een waterscan worden gelegd. Tijdens werkzaamheden in de openbare ruimte worden ruimtelijke maatregelen genomen die wateroverlast verminderen dan wel beperken.



Resumé

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen.
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de afvalwaterriolering.
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie.
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan.
  • ontwikkelingen moeten bijdragen aan het verminderen of beperken van wateroverlast.

3.6.7 Bodem     

Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Ook is getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Als toetsingskader wordt gebruik gemaakt van onderstaande bodemregelgeving:

  • Wet Bodembescherming;
  • Beleidsnota bodem 2012, Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 1 december 2012;
  • Besluit Bodemkwaliteit;
  • Nota Bodembeheer, september 2011.

3.6.8 Cultuurhistorie en archeologie     

Rijksbeleid

Erfgoedwet 

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten beschermd moeten worden. Vanaf 1 juli 2016 maakt de Monumentenwet 1988 deel uit van de Erfgoedwet, dat hiermee het belangrijkste beschermingsinstrument voor het cultuurhistorisch én archeologisch erfgoed in Nederland is.

Bro

Cultuurhistorie moet op basis van de gewijzigde BRO (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan.



Provinciaal beleid

'Beleef het mee!' (2017-2020)

In juli 2016 is het Beleidsprogramma Cultuur en Erfgoed 2017 - 2020 'Beleef het mee!' vastgesteld. In dit programma ligt het accent op de beleving van mensen. Daarnaast zoekt de provincie de balans tussen de maatschappelijke, economische en intrinsieke waarde van cultuur en erfgoed. Cultureel ondernemerschap blijft onverminderd van belang en komt terug in de economische waarde van cultuur en erfgoed. Voor wat betreft erfgoed krijgt vooral het functioneel gebruik ervan aandacht. Daarnaast zoekt de provincie nieuwe manieren van samenwerking waardoor de uitvoeringskwaliteit van restauraties en archeologie wordt vergroot.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 'Panorama Arnhem'

In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering. In 2017 is met de Erfgoedagenda een vervolg op 'Panorama Arnhem' gereed gekomen. De agenda hanteert dezelfde uitgangspunten en heeft een actueel uitvoeringsprogramma.



Archeologische verwachtingenkaart

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:

  • in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
  • in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
  • in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
  • in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2.000 m2.

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.



Structuurvisie Arnhem 2020

De Structuurvisie Arnhem biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.

3.6.9 Energie en duurzaam bouwen     

Rijksbeleid

Nieuwe gebouwen en woningen moeten volgens landelijke regelgeving voldoen aan het Bouwbesluit. In het bouwbesluit worden de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en woningen fasegewijs aangescherpt. Per 1 januari 2015 is de Energieprestatie-coëfficiënt (EPC) voor nieuwbouw van woningen aangescherpt tot 0,4. Voor utiliteitsbouw is de EPC-eis afhankelijk van de functie.

Nieuwe overheidsgebouwen moeten vanaf eind 2018 bijna energieneutraal (BENG) gebouwd worden. Voor alle overige nieuwe gebouwen (ook woningen) geldt deze BENG-eis vanaf eind 2020.

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een gebruiksoppervlak groter dan 100 m2 moet een milieuprestatieberekening worden bijgevoegd.



Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijke beleid op het gebied van Energie en Duurzaam Bouwen is vastgelegd in het Programmaplan New energy made in Arnhem 2015-2020 (2015) en in de Structuurvisie 2020-2040 (2012).

De gemeente Arnhem hanteert de volgende voorkeursvolgorde inzake de ambities voor nieuwbouw:

  1. Energieneutraal,
  2. Bijna energieneutraal (BENG),
  3. Conform eisen bouwbesluit.

- Energievisie

De gemeente eist bij gebiedsontwikkelingen van meer dan 50 woningequivalenten een energievisie van de initiatiefnemer. Energieneutraliteit is hierbij het streven.



Met behulp van een energievisie kan een geschikte combinatie van energieconcepten gekozen worden. De energievisie brengt verschillende energieopties voor het plangebied in beeld en beschrijft de consequenties daarvan. De visie kan uitgebreid worden tot een duurzaamheidsvisie door bijvoorbeeld ook thema's als duurzaam bouwen, afval, groen, water, mobiliteit en openbare ruimte mee te nemen.

- GPR - Gemeentelijke Praktijk Richtlijn

Om een bredere duurzaamheidsafweging te maken waarbij naast energie ook thema's als milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde worden beschouwd, is GPR een bruikbare tool. GPR wordt als tool beschikbaar gesteld door de gemeente Arnhem en is zowel te gebruiken voor gebouwen als voor gebiedsontwikkeling.

3.6.10 Stadsklimaat     

De gemeentelijke ambitie om Arnhem klimaatbestendig te maken is verwoord in de Structuurvisie 2020-2040 (december 2012). Voor nu en in de toekomst, onder invloed van de klimaatverandering, wordt tenminste gestreefd naar prettig toeven binnen- en buitenshuis en het vermijden van ongewenste gezondheidsrisico’s. In het realiseren van een prettig stadsklimaat wil de gemeente optimaal gebruik maken van de (huidige) gunstige uitgangssituatie van de stad met de natuurlijke luchtstromen die van de hoger gelegen stadsranden en vanuit de rivierzone de stad in stromen en zorgen voor koeling en tevens een relatief goede luchtkwaliteit. Ook het groene karakter van de stad draagt daaraan in grote mate bij. Het huidige stadsbestuur heeft de ambitie aangescherpt (coalitieakkoord 2014-2019) door te bepalen dat hitteplekken moeten worden bestreden door een effectieve inzet van groen op daken en gevels van gebouwen maar ook op de grond als (bv) bomen.

Op de Hittekaart van Arnhem is de gevoeligheid van de stad voor opwarming weergegeven. Bepaalde delen van de stad hebben een verhoogde kans op opwarming (stedelijke hitte-eilanden), wat ongewenste gevolgen voor het woon- en leefmilieu en het functioneren van deze gebieden kan hebben. Andere meer open en groene delen dragen hebben juist een verkoelend effect.

Het plangebied zelf ligt in een gebied waar sprake is van risico op opwarming tijdens warme perioden; zie hiervoor (afbeelding 3.1). De gemeente Arnhem streeft bij gebiedsontwikkelingen in de oranje gebieden naar anticiperende maatregelen om het stadsklimaat ter plekke te verbeteren. Het stadsbestuur heeft deze ambitie aangescherpt (coalitieakkoord 2014-2019) door te bepalen dat hitteplekken moeten worden bestreden door een effectieve inzet van groen op daken en gevels van gebouwen maar ook op de grond als (bv) bomen.

verplicht verplicht
Afbeelding 3.1 Hittekaart van Arnhem (groen is koel, rood is warm)

3.6.11 Besluit milieueffectrapportage     

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.



In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

3.7 Overige beleidsuitgangspunten     

3.7.1 Coffeeshopbeleid     

Algemeen

De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd.



Toetsing van het initiatief aan het coffeeshopbeleid

Dit bestemmingsplan laat binnen het plangebied geen coffeeshops toe.

3.7.2 Prostitutiebeleid     

Algemeen

In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.

Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:

  • concentratie van de raamprostitutie op één plek;
  • het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
  • het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
  • concentratie van de tippelprostitutie.

 

Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.

Toetsing van het initiatief aan het prostitutiebeleid

In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij er maximaal één seksinrichting per telgebied is toegestaan. In Arnhem zijn op dit moment 5 seksinrichtingen. Dat betekent dat er nog theoretisch ruimte is voor één seksinrichting binnen het telgebied. Dit bestemmingsplan laat een seksinrichting niet toe maar het plan bevat wel een afwijkingsmogelijkheid voor het college om een seksinrichting toe te staan. In artikel 11.1 lid 6. zijn de voorwaarden hiervoor opgenomen. Eén van de voorwaarden is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en dat er geen onevenredige vergroting van de parkeerdruk ontstaat.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen     

4.1 Inleiding     

In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de bestaande situatie in en om het plangebied gegeven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de concrete ontwikkeling binnen het plangebied en de uitgangspunten die naar aanleiding van de analyse zijn opgesteld.

4.2 Ruimtelijke opzet en structuur     

Er is voor de ontwikkeling van het gebied een voorlopig ontwerp opgesteld. Het ontwerp heeft tot doel om te komen tot een eenduidige en samenhangende structuur van bebouwing in dit deel van het stationsgebied.

In afbeelding 4.1 wordt het voorlopig stedenbouwkundig ontwerp weergegeven. Benadrukt wordt dat dit een impressie betreft, de uiteindelijke uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp kan hier op onderdelen nog van afwijken. De hoofdopzet blijft echter ongewijzigd en wordt vastgelegd in dit plan.

verplicht
Afbeelding 4.1: Voorlopig stedenbouwkundig ontwerp (Bron: Geesink Weusten Architecten)

Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 19 stadswoningen (herenhuizen). De woningen zullen met de voorgevels georiënteerd worden op de Amsterdamseweg, waarbij per blok sprake zal zijn van kleine verspringingen in de rooilijn. Met de voorgenomen inrichting ontstaat er een nagenoeg gesloten wand, passend bij het sterk stedelijke karakter van de omgeving. De woningen bestaan uit vier bouwlagen (exclusief eventuele kelder) en krijgen een maximale hoogte van circa 13,1 meter. Elke woning zal in ieder geval beschikken over een eigen tuin of (dak)terras.

Parkeren door bewoners zal geschieden op het achterterrein, welke ontsloten zal worden via de Sweerts de Landasstraat. Tot slot zijn er in het plan twee verbindingen voor het langzaam verkeer opgenomen tussen het achterterrein en de Amsterdamseweg.

4.3 Programma     

Het plangebied maakt onderdeel uit van het stations-/centrumgebied van Arnhem. Het plangebied is een geschikte locatie in de stad om een centrum-stedelijk woonmilieu te realiseren door middel van stadswoningen. Dit bestemmingsplan maakt maximaal 19 stadswoningen (herenhuizen) mogelijk.

Doelgroepen

Het gaat om wonen in een centrum stedelijk woonmilieu, dat aantrekkelijk is voor verschillende leeftijdsgroepen, oude en nieuwe bewoners, huurders en kopers. De locatie en de beoogde woningen zijn geschikt voor 2-persoonshuishoudens en gezinnen. Met name bewoners met een leefstijl die is gericht op cultuur, uitgaan en de aanwezigheid van voorzieningen zullen zich tot het gebied aangetrokken voelen. Uit het Stec rapport: "Arnhem Centraal" blijkt dat het plan appelleert aan de eisen en wensen van urban professionals. Een doelgroep die zich goed mengt met kantoorgebruikers in het gebied.

4.4 Groen en water     

Het plan voorziet in beperkte aanleg van groenvoorzieningen ter plaatse van de parkeervoorzieningen. Daarnaast krijgen de woningen een eigen tuin of (dak)terras. Tot slot worden de woningen grotendeels voorzien van dakgroen.

Het plan voorziet niet in de aanleg van oppervlaktewater. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel. Voor wat betreft de afhandeling van hemelwater wordt verwezen naar paragraaf 5.8.

4.5 Verkeer en parkeren     

4.5.1 Verkeer (ontsluiting)     

De nieuwe stadswoningen liggen direct aan het openbare trottoir langs de Amsterdamseweg. Tussen trottoir en rijbaan ligt een vrijliggend fietspad met fietsverkeer in twee richtingen. Ter hoogte van de nieuwe ontwikkeling is er een forse helling in de Amsterdamseweg; het oostelijke kruispunt met de Zijpsepoort ligt beduidend lager dan de westelijker stationsentree. Het hoogteverschil, de drukke fietsroute met veel en snel fietsverkeer en de voor de stad belangrijke verkeersfunctie van de gebiedsontsluitingsweg (50 km/u) zijn de belangrijkste argumenten om de toegang tot het bewonersparkeren aan de achterzijde te positioneren. Het autoverkeer stad uit moet ter hoogte van de ontwikkeling van twee naar een rijstrook samenvoegen. Een extra doorsteek voor autoverkeer richting centrum is niet mogelijk. De ligging van een enkelzijdig gelegen tweerichtingenfietspad geeft bij een nieuwe in-/uitrit verhoogde kans op ongevallen. Daarbij is het fietsverkeer (inclusief speedpedelecs) ter hoogte van de ontwikkeling intensief en heeft het fietsverkeer helling af rijdend een aanzienlijke snelheid.

Om de verkeersdoorstroming (auto en fiets) en de bereikbaarheid van het centrum op een zo verkeersveilig mogelijke wijze te waarborgen is het niet toegestaan om een extra toegang te realiseren op dit gedeelte van de Amsterdamseweg. Daarom zal de toegang van de parkeervoorziening van deze ontwikkeling via het achterterrein aansluiten op de Sweerts de Landasstraat. Het aantal parkeerplaatsen en daarmee samenhangende verkeersbewegingen zijn bij 19 woningen beperkt en passen, mede gelet op de gelijksoortige woonfunctie, prima binnen het grotere verblijfsgebied (30 km/u-zone). Voetgangers en fietsers kunnen direct van en naar de Amsterdamseweg maar ook aansluiting naar de Sweerts de Landasstraat en het noordelijker deel van het woongebied, eveneens verblijfsgebied.

De toegang vanaf de Sweerts de Landasstraat naar de parkeergelegenheid op het achterterrein is voor een deel dusdanig smal dat autoverkeer elkaar niet kan passeren. Het is aan beide zijden van deze verbinding goed mogelijk om op te stellen en indien nodig even op een tegenligger te wachten, zonder dat overig verkeer in de wijk wordt gehinderd.

4.5.2 Parkeren     

Voor de nieuw te bouwen woningen wordt parkeergelegenheid binnen het plangebied gerealiseerd. Binnen het plangebied worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd, behorend bij de woningen. Voor deze ontwikkeling geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning (rijwoning) volgens het vigerende parkeerbeleid. De parkeergelegenheid op het achterterrein bestaat uit parkeerplaatsen direct gelegen achter en tegen de achterzijde van een deel van de woningen. Een ander deel van het parkeren ligt noordelijker op het achterterrein. Bij elkaar zijn maximaal circa 30 parkeerplaatsen op eigen terrein inpasbaar. De parkeerplaatsen op het achterterrein zijn bedoeld voor eigen gebruik door de bewoners.

De bewoners van de nieuwe woningen komen niet in aanmerking voor een gemeentelijke parkeervergunning. Dit wordt via de Parkeerverordening en het Uitwerkingsbesluit Parkeren geregeld. Daarin staat dat bewoners van locaties die beschikken of kunnen beschikken over eigen parkeergelegenheid, niet in aanmerking komen voor een gemeentelijke parkeervergunning. Bewoners beschikken of kunnen beschikken over voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

Voor bezoekers van bewoners is er openbare (betaalde) parkeergelegenheid aanwezig langs de Amsterdamseweg. Deze parkeerplaatsen worden overdag beperkt gebruikt en 's avonds nauwelijks. Er is overdag en vooral 's avonds en in het weekend voldoende ruimte om ook hier bezoekers te laten parkeren. Hierdoor worden de bestaande parkeervoorzieningen efficiënter gebruikt.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect parkeren geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6, lid 2 Bro)     

4.6.1 Algemeen     

De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Bro. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is verankerd in het Bro in de artikelen 1.1.1 en 3.1.6. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.



Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.



Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´



Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.6.2 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking     

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is van toepassing bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). In voorliggend geval is er sprake van het ontwikkelen van kavel K10 met maximaal 19 stadswoningen. Hiermee is, gelet op het aantal woningen, sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt de behoefte beschreven en wordt ingegaan op het criterium binnen/buiten bestaand stedelijk gebied.

Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

De provincie Gelderland stuurt op een gezonde regionale woningbouwprogrammering. Er zijn afspraken gemaakt met onder andere de Regio Arnhem Nijmegen over de groei van de woningvoorraad (dus: aantallen nieuwbouw) en over de 'kwaliteiten', zoals het aandeel huur- en betaalbare woningen. Naar verwachting zal het aantal inwoners in de gemeente Arnhem in de komende tien jaar met circa 10.000 inwoners toenemen.

Kwantitatieve opgave

In de Arnhemse Woonprincipes 2025 is aangegeven dat op basis van de Socrates analyse regionale woningmarkt (Stadsregio Arnhem Nijmegen uit 2014) er in Arnhem een doorgaande huishoudensgroei is tot 2030 (Bron: Atrivé i.o.v. Stadsregio Arnhem Nijmegen (2014), We hebben elkaar nodig!). Het rapport geeft over de woningbehoefte het volgende aan. De prognoses wijzen op een doorgaande huishoudensgroei in Arnhem en omgeving tot 2030. Er is een behoorlijke vraag en er is ruimte om ook plannen uit de zachte planvoorraad in ontwikkeling te nemen. In cijfers voor de periode 2014 - 2024 is een geprognotiseerde behoefte aan 7.900 woningen, waarvan 905 woningen gerealiseerd in 2014 en 2015 en 6.995 woningen nog moeten worden gerealiseerd.

Transformatie

De afgelopen jaren zijn er diverse gebouwen getransformeerd naar wonen. Via transformatie zijn er ongeveer 234 woningen toegevoegd aan de woningvoorraad. Daarnaast zijn er vergunningen verleend voor transformaties in 2016 voor 478 woningen. Met deze transformaties wordt een deel van de behoefte aan woningen in Arnhem vervuld. Er blijft echter, met inachtneming van de reeds gerealiseerde en in uitvoering zijnde projecten (Bartok, Paradijs, Kerkplein en Trans), nog een opgave bestaan tot 2025. Met het plan wordt hier een bijdrage aan geleverd.

Kwalitatieve opgave

Atrivé constateert in het onderzoek dat een belangrijke factor in de grote behoefte aan meergezinswoningen de vergrijzing is. Het aantal 65-plus huishoudens neemt flink toe, evenals hun woningbehoefte. Vanuit Arnhem trekken gezinnen en 1- en 2-persoonshuishoudens in de leeftijdscategorie 30-65 jaar naar omliggende dorpen. Anders is dit voor 'empty nesters'. Een deel van de huishoudens die suburbaan zijn gaan wonen wil in deze leeftijdsfase weer terug naar Arnhem of Nijmegen, aldus Atrivé op basis van onderzoek in 2013. De vraag naar het segment centrum-stedelijk neemt door de combinatie van vergrijzing en de beweging naar de stad toe, en zal naar verwachting toe blijven nemen.

Doelgroep Huishoudens 2014 Huishoudens 2024 Ontwikkeling 2014-2024 Additionele behoefte per jaar
Alleenstaand <25 jaar 3.720 3.965 245 25
Alleenstaand 25-35 jaar 7.560 8.700 1.145 115
Paren <35 jaar 3.790 3.210 -580 -60
(1-Ouder) gezinnen 21.580 22.245 665 65
Alleenstaand&paren 35-55 jaar 13.815 13.960 145 15
Alleenstaand&paren 55-75 jaar 16.440 20.220 3.780 380
Alleenstaand&paren 75 jaar e.o. 6.470 8.985 2.510 250
Totaal 73.380 83.690 7.910 790

Tabel: indicatie additionele woningbehoefte door huishoudenstoe- en afname in gemeente Arnhem

Bron: Kences (2012), provincie Gelderland (2014). Bewerking Stec Groep (2014). Cijfers zijn exclusief 2.400 uitwonende studentenhuishoudens in Arnhem. Afgerond op 5-tallen.

Uit het Atrivé-onderzoek blijkt dat in de periode 2014-2020 de gewenste nieuwbouw in het segment centrumstedelijk wonen +1.750 woningen bedraagt. Er zijn in 2014 en 2015 ongeveer 75 woningen in dit woonmilieu opgeleverd. Een groot deel van de transformaties (ongeveer 300 woningen) hebben ook binnen dit woonmilieu plaats gevonden. Er resteert dus nog een ruime vraag naar woningen binnen het centrum-stedelijke woonmilieu. Hiermee is de kwalitatieve behoefte aan de 19 nieuwe woningen voldoende onderbouwd.



Conclusie

Gelet op het hiervorenstaande wordt geconcludeerd dat met het realiseren van woningen binnen het plangebied wordt bijgedragen aan zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte naar woningen.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied: de locatie wordt volledig omsloten door het bestaand bebouwd gebied, is gelegen in het centrumgebied van Arnhem, maakt onderdeel uit van een bestemmingsplan voor het stedelijk gebied en is planologisch bestemd ten behoeve van stedelijke functies. Een nadere locatiemotivering is gelet op het feit dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een bestaand stedelijk gebied niet noodzakelijk.

4.6.3 Conclusie     

Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat voldaan wordt aan de 'Ladder van duurzame verstedelijking'.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.

5.2 Geluid     

Een woning wordt op basis van de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidsgevoelige object. Hierna wordt ingegaan op de aspecten wegverkeers- en spoorwegverkeerslawaai en industrielawaai.

Wegverkeers- en spoorwegverkeerslawaai

Ten behoeve van de inpasbaarheid van het nieuwbouwproject heeft Buro Bouwfysica B.V. een akoestisch onderzoek omgevingslawaai (bijlage 1) uitgevoerd. De geluidsbelastingen worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en het gemeentelijk beleid. Tevens bestaat het onderzoek uit het vaststellen van de onderzoeksplicht in het kader van de Wro.

Rekenresultaten en conclusies

Uit de berekeningen blijkt dat zowel vanwege de Amsterdamseweg en het spoortraject Arnhem CS sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde maar niet van de maximaal te verlenen ontheffingswaarde. Hierdoor kan een hogere waarde per geluidsbron worden vastgesteld en is het toepassen van dove gevels niet noodzakelijk. Op de achtergevels van alle woningen voldoet de geluidbelasting aan de voorkeursgrenswaarde. De geluidsbelasting als gevolg van de 30 km/uur wegen bedraagt maximaal 40 dB (zonder aftrek conform art. 110g Wgh) en vormt daarmee geen belemmering voor de planontwikkeling. De gecumuleerde geluidbelasting (LCUM) bedraagt maximaal 68 dB.

Het toekennen van een hogere waarde voor de 19 woningen van 63 dB voor de Amsterdamseweg en 62 dB voor het spoortraject is op basis van onderstaande argumenten te verantwoorden binnen het gemeentelijk geluidbeleid:

  • Geluidsreducerende maatregelen aan de bron of in de overdracht sorteren niet voldoende effect, zijn niet doelmatig, dan wel ontmoeten bezwaren van civieltechnische, verkeerskundige en stedenbouwkundige aard.
  • Het plan bevindt zich in de nabijheid van een trein- of busstation (ontheffingscriteria/locatiespecifieke kenmerken).
  • De afmeting en positie van het plan zorgt voor afscherming van de achtergevels (tuinzijde) tot aan de voorkeursgrenswaarde en zorgt gemiddeld voor een ca. 5 dB lagere geluidbelasting vanwege de Amsterdamseweg en het spoortraject op de direct achterliggende woningen aan de Bouriciusstraat en de Sweerts de Landasstraat.
  • Het plan voldoet grotendeels aan de in het hogere waarden beleid gestelde ambitieniveaus dan wel is sprake van een geringe afwijking (voor de Amsterdamseweg).
  • Het plan voldoet aan de criteria uit het hogere waarden beleid m.b.t. een geluidluwe zijde, een geluidluwe buitenruimte en de realisatie van minimaal een verblijfsruimte aan de geluidsluwe zijde.
  • De toegestane binnenwaarde van 33 dB is o.a. te waarborgen middels akoestische beglazing, geluidgedempte ventilatievoorzieningen en dubbele kierdichting e.d. op basis van het maatgevende wegverkeerslawaai zonder aftrek conform art. 110g Wgh (max. 68 dB) en het meest ongunstige frequentiespectrum (spectrum 2 volgens de NPR 5079). In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal een en ander in detail worden uitgewerkt middels een akoestisch-bouwtechnisch rapport.



Geconcludeerd kan worden dat het plan, ondanks de ligging op korte afstand van geluidbronnen, uitvoerbaar is en voorziet in een goed woon- en leefklimaat. Daar waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden zal een besluit tot vaststelling hogere waarden worden genomen.



Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.4 (milieuzonering). Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

De Wet geluidhinder vormt, met inachtneming van de vast te stellen hogere waarden, geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit     

Ten behoeve van de inpasbaarheid van het nieuwbouwproject heeft Aveco de Bondt een quickscan luchtkwaliteit (bijlage 2) uitgevoerd.

Wet luchtkwaliteit

Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier – op basis van in te voeren verkeersgegevens - worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Onderhavig plan maakt de realisatie van maximaal 19 woningen mogelijk. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling ruim binnen de kaders zoals gesteld in het besluit ‘Niet in betekenende mate’ waardoor geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan voorwaarde c uit de Wet luchtkwaliteit.

Goed woon- en leefklimaat

Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de NSL-monitoringstool. Sinds 2010 vindt jaarlijks een monitoring plaats van het NSL. Daarin wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit gevolgd en wordt de uitvoering van de maatregelen en projecten, die zijn opgenomen in het NSL, bijgehouden. Ten behoeve van deze monitoring worden berekeningen uitgevoerd met de Monitoringstool. Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.



Op basis van de NSL-monitoringstool (zie bijlage 1 van het rapport) blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof en stikstofdioxide ter plaatse van het in 2020 respectievelijk 21,5 µg/m3 en 23,9 µg/m3 bedragen. Hiermee wordt ruim voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m3. Voor zeer fijn stof (PM2.5) geldt een norm van 25 µg/m3. Ter plaatse van het plangebied bedraagt de concentratie zeer fijn stof op grond van het NSL 13,1 µg/m3. Hiermee wordt ook voor zeer fijn stof voldaan aan de geldende normen.

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Hinder     

Hinder

Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering geldt voor bedrijven/inrichtingen een richtafstand ten opzichte van woningen binnen woongebieden of gemengde gebieden (wonen naast werken). Een richtafstand gaat uit van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en een milieugevoelige functie als wonen anderzijds kan worden gecreëerd.

Zowel binnen als buiten het plangebied zijn geen bedrijven/inrichtingen aanwezig die een belemmering vormen voor de functies in het plangebied.



Geur

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen industriële bedrijven waarbij geur een rol speelt. Vanuit geur zijn er geen belemmeringen voor dit plangebied.

5.5 Trillingen     

5.5.1 Algemeen     

Treinverkeer kan aanleiding geven tot trillingen in gebouwen. Trillingsbronnen oefenen een kracht uit op bijvoorbeeld de rails resulterend in de opwekking van trillingen. Indien bouwplannen binnen een afstand van 150 meter vanaf een spoorlijn liggen dient rekening gehouden te worden met deze trillingen.

5.5.2 Situatie plangebied     

Adviesbureau DGMR heeft onderzoek uitgevoerd naar het aspect trillingen. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 5 van deze toelichting.

Uit de haalbaarheidsstudie, gebaseerd op trillingsmetingen in de bouwkavel en prognose van de te verwachten trillingssterkten op vloervelden, volgt dat in de nog te realiseren woningen met voorwaarden voldaan kan worden aan de SBR-B. Deze voorwaarden betreffen het toepassen van een paalfundering, het toepassen massieve vloeren met een beperkte vloeroverspanning van maximaal 8 meter. Deze voorwaarden zijn te wijten aan de goederentreinpassages.

5.5.3 Conclusie     

Het aspect trillingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, mits de voorgestelde voorwaarden in acht worden genomen.

5.6 Externe veiligheid     

Het plangebied ligt in de directe omgeving van het spoortraject Nijmegen-Arnhem-Zutphen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In dit kader is er een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd (zie bijlage 3). Een en ander is vastgelegd in het rapport “Externe veiligheid spoor Arnhem Centraal, AVIV, nr.163050, 11 februari 2016. Daarnaast is er als onderdeel van de verantwoording groepsrisico een advies aan de veiligheids- en gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM)/brandweer gevraagd.

Basisnet

Op basis van het Basisnet geldt voor Arnhem dat er geen 10-6 PR contour is en de orienterende waarde voor het groepsrisco niet wordt overschreden. Daarnaast hoeven we geen rekening te houden met een plasbrandaandachtsgebied.

Uit de QRA volgt dat er door het transport van gevaarlijke stoffen ter hoogte van het plangebied geen 10-6 PR contour (veiligheidszone) is. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. Dit betekent dat er een verantwoording van het groepsrisico plaats moet vinden.

Groepsrisico:

  • Uit de QRA volgt dat door wijziging van kavel K10 van de bestemming dienstverlening (administratieve en publieksgerichte kantoren) naar wonen (90 appartementen) het aantal aanwezige personen en dus het groepsrisico nagenoeg niet zal wijzigen. In de huidige plannen gaat het echter niet om 90 appartementen maar om 19 (grondgebonden) herenhuizen. Dit betekent dat het aantal aanwezige personen en dus het groepsrisico zal afnemen.
  • Een incident binnen het stationsgebied is in beginsel (redelijk) bestrijdbaar voor de hulpverleningsdiensten. In het stationsgebied is voldoende bluswatercapaciteit beschikbaar en op de perrons zijn stationaire blusmonitoren geplaatst. De bereikbaarheid van de perrons is geborgd middels brandweeringangen. Een incident ter hoogte van de spoorwissels is lastiger te bestrijden dan een incident ter hoogte van de perrons. In dit laatste geval moet de inzet via de spoorbaan gebeuren waarlangs geen stationaire waterkanonnen staan zoals op de perrons.
  • Bij een incident in het stationsgebied is de evacuatie/ontruiming van de aanwezige personen in het stationsgebied en haar omgeving een belangrijk aandachtspunt. Het vervoer van gevaarlijke stoffen vindt vooral in de nachtperiode plaats. Een functiewijziging van kantoren naar wonen maakt evacuatie/ontruiming complexer, omdat er dan relatief veel personen (veelal slapend) rondom Arnhem Centraal voorkomen. Expliciet aandacht voor de vluchtmogelijkheden, van de risicobron af, zijn dan ook van belang.
  • De toekomstige bewoners betreffen vooralsnog geen kwetsbare groep gebruikers. De kans op een incident is klein maar bij een incident zijn de bewoners aangewezen op hun zelfredzaamheid. In de eerste minuten van een incident krijgen de toekomstige bewoners weinig aandacht van de rampenbestrijdingsorganisatie. De bewoners zijn dan ook volledig op zichzelf aangewezen om zich in veiligheid te brengen.

Conclusie

Hieruit volgt dat door de wijziging van kantoren naar grondgebonden woningen (19 herenhuizen) het groepsrisico wat afneemt. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden.

Op basis van bovengenoemde overwegingen zijn er geen belemmeringen voor dit plangebied.

5.7 Groen en ecologie     

Beschrijving bestaande situatie

Het plangebied betreft momenteel een braakliggend onbebouwd terrein. Van (robuuste) groenstructuren is binnen het plangebied geen sprake. Wel staan er enkele (kleine) bomen binnen het plangebied. Uitsluitend de Witte paardenkastanje in het naburige perceel maar die overhangt in het westelijk deel van het plangebied is aangemerkt als waardevolle boom. Voor het overige is het plangebied in beperkte mate groen ingericht met lage struikgewassen en gazon.

Beschrijving ontwikkelingen

Gebiedsbescherming

Het plangebied valt buiten de beschermde gebieden (Natura 2000 en NNN). Door de geringe omvang van het project in dit stedelijke centrumgebied is er ook geen sprake van directe externe werking. Voor wat betreft de toets aan de Programma Aanpak Stikstof (PAS) wordt verwezen naar paragraaf 5.13.



Soortbescherming

Het is een braakliggend terrein. Er worden geen beschermde soorten verwacht binnen het plangebied, waarvoor een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk is.

Boomeffectanalyse

Ten behoeve van de bouw van woningen nabij een paardenkastanje heeft het bureau BoomOntzorging een boomeffectanalyse (bijlage 6) uitgevoerd.

Uit het onderzoek blijkt dat de bouw van een woning op de betreffende kavel nabij de paardenkastanje mogelijk is. Er is voldoende ruimte voor het huidige grondplan en in het deel waar de woning komt te staan komen nauwelijks boomwortels voor. In voorliggend plan is bij het vaststellen van de bebouwingsgrens en toegestane bebouwingshoogte rekening gehouden met de boomwortels en de zware gesteltak. Bij het bouwen van een woning moet het wortelpakket van de boom in een straal van 4,0 meter rondom de stamvoet worden beschermd en de zware gesteltak op 9,5 meter hoogte dient behouden te blijven. Tot slot mag de tuin van meest noordwestelijke kavel niet vergraven of opgehoogd worden in de bouwfase en de gebruiksfase. Indien aan vorenstaande voorwaarden wordt voldaan kan er een woning op de betreffende kavel worden gebouwd.

De boom is voorzien van de aanduiding 'waardevolle boom' en in de regels zijn nadere bepalingen opgenomen, teneinde de boom te beschermen.

Groenbalans

Op basis van de geldende bestemmingsplannen is het plangebied bestemd als 'Dienstverlening' en in beperkte mate als 'Tuin'. Gronden met dergelijke bestemmingen mogen reeds verhard worden. Als gevolg van dit bestemmingsplan is vanuit planologisch oogpunt dan ook geen sprake van een toename van verhard oppervlak.

Conclusie

Vanuit groen en ecologie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Water     

Hierna wordt een beschrijving gegeven het toekomstige watersystemen in het plangebied. De beschrijving van het huidige watersysteem is terug te lezen in paragraaf 2.6.

Door Aveco de Bondt is een watertoets (bijlage 7) uitgevoerd voor de ontwikkellocatie K10 Amsterdamseweg te Arnhem.

De ontwikkeling betreft 19 woningen met bijbehorende infrastructuur. In het plan is weinig ruimte gereserveerd voor groenvoorziening. Het plangebied ligt aan de voet van een stuwwal waardoor de maaiveldhoogte sterk varieert in de omgeving. Het plangebied heeft een zandige ondergrond met mogelijk leemplaten en heeft een freatische grondwaterstand die relatief diep onder maaiveld ligt. In het plan is geen ruimte gereserveerd voor de aanleg van nieuw oppervlaktewater.

Sinds 2008 moet bij nieuwe initiatieven de eigenaar zelf zorgen voor het verwerken van o.a. hemelwater op het eigen terrein. De gemeente Arnhem stelt als minimale eis dat 43 mm hemelwater over het totaal verhard oppervlak op eigen terrein geborgen moet worden. Hemelwater mag niet vertraagd worden afgevoerd naar het rioolstelsel, dus al het hemelwater zal volledig geborgen moeten worden.

Vuilwater kan via drie uitleggers worden aangeboden aan het stelsel. Bovenstaande komt overeen met de bergingseis van het waterschap.

Conclusie 

Ruimtelijk is de ontwikkeling geen probleem. In de vervolgfase moet nog wel aangetoond worden hoe het hemelwater verwerkt gaat worden.

5.9 Bodem     

Ten behoeve van de inpasbaarheid van het nieuwbouwproject heeft Aveco de Bondt een quickscan bodemkwaliteit (bijlage 8) uitgevoerd.

Op het voormalige bedrijfsterrein zijn vanaf het begin van deze eeuw tot het eind van de jaren zeventig diverse bedrijven gevestigd geweest (zeepfabriek, wasserij (natwasserij en chemische reiniging) en diverse autoherstelinrichtingen). Door deze activiteiten is een ernstige bodemverontreiniging met chloorhoudende oplosmiddelen ontstaan. Daarnaast zijn verontreinigingen met minerale olie, PAK en zware metalen, PCB's en asbest aangetroffen. Voor de sanering van het terrein is gekozen voor een zogenaamde multifunctionele saneringvariant, waarbij de aanpak van het gehele geval van verontreiniging in fasen heeft plaatsgevonden.

De sanering van de grond is afgerond en door het bevoegd gezag Wet bodembescherming goedgekeurd. Er is sprake van enkele restverontreinigingen in de grond, te weten:

  1. Een lichte verontreiniging met tetrachlooretheen (Per) in de grond op het aan te kopen perceel 5364, ter hoogte van de tuin van het perceel Bouriciusstraat 9;
  2. Lichte verontreinigingen met Per op de terreingrenzen tussen de tuinen van Bouriciusstraat 3/5, -5/7 en -7/9. Ook hier is sprake van verontreiniging met Per.
  3. Verontreinigingen in de Sweerts de Landasstraat, globaal ter hoogte van de nrs. 12 t/m 30. Ook hier betreft het Per, in gehalten boven de interventiewaarde.

Op basis van de beoordeling van de geschiktheid van de bodem bestaat er geen belemmering bestaat om aan de aanvrager een omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen onder de volgende voorwaarden.



Het is van belang dat rekening wordt gehouden met de aanwezige verontreiniging met VOCL (oplosmiddelen PER en TRI) in de grond en het diepe grondwater (Amsterdamseweg 38 eo, vml. Neproma-terrein). In de grond zijn na sanering restverontreinigingen achtergebleven. De actieve grondwatersanering is afgerond. De grondwaterpluim wordt nog circa 10 jaar gemonitoord. In die tijd moet het saneringsysteem (bestaande uit deepwells, aan- en afvoerleidingen, kabels, persleiding en monitoringspeilbuizen), als terugvalscenario in tact blijven.



De bouw vindt plaats binnen dit geval van ernstige bodemverontreiniging Amsterdamseweg 38 e.o. (BIS-nr 0032). De sanering van de verontreiniging loopt. Stichting Bodembeheer Nederland/ Nazorg Amsterdamseweg Arnhem BV is verantwoordelijk voor de uitvoering van de sanering. Ten behoeve van de systemen zijn putten, leidingen, peilbuizen en verzamelpunten aanwezig die intact moeten blijven. Door Nazorg Amsterdamseweg Arnhem BV kan aangegeven worden welke onderdelen van het saneringssysteem (leidingen, putten, peilbuizen) intact moeten blijven. De bouwwerkzaamheden zal ter zijner tijd worden afgestemd met Nazorg Amsterdamseweg Arnhem BV zodat voornoemde afspraken nagekomen worden.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt in het kader van het bestemmingsplan geen belemmering. Bij het vervolgproces dienen de hiervoor genoemde maatregelen in acht te worden genomen.

5.10 Cultuurhistorie     

In voorliggend geval zijn er in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Uit de Gelderse Cultuurhistorische Atlas en de gemeentelijke monumentenviewer blijkt dat er in de omgeving van het plangebied meerdere rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig zijn. Deze zijn vooral gesitueerd aan de Sweerts de Landasstraat en de Zijpendaalseweg.

Voorgenomen plan voorziet in een stedenbouwkundige afronding van het gebied, waardoor de achterkantsituatie ter plaatse komt te vervallen. Het plan heeft niet tot gevolg dat afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van de monumenten. Van het vervallen van zichtlijnen op monumentale voorgevels is bijvoorbeeld geen sprake.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.11 Archeologie     

Het plangebied is op de archeologische verwachtingskaart aangemerkt als 'archeologisch waardevol gebied' en 'archeologie - middelhoge verwachting'. Dit betekent dat conform de Erfgoedverordening in deze zones archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij ontwikkelingen waarbij er bodemingrepen plaatsvinden over een oppervlakte van meer dan respectievelijk 30 m2 en 500 m2 en dieper dan 40 centimeter onder het maaiveld. Gelet op het voorgenomen plan zal de hiervoor genoemde oppervlakte worden overschreden. Een archeologisch onderzoek is momenteel in uitvoering. De gronden binnen het plangebied zijn voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' en 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)'. Hiermee worden eventuele aanwezige archeologische waarden beschermd. Afhankelijk van de conclusies uit het archeologisch onderzoek zullen de dubbelbestemmingen gehandhaafd, aangepast of verwijderd worden.

Het plangebied ligt aan een oude route van en naar de stad, met kans op bebouwing. Daarnaast stond er vanaf 1905 de Neproma, een chemische wasserij voor poetsdoeken en een vroeg voorbeeld van Arnhemse industrie. De bedrijfsuitvoering, die tot 1979 voortduurde, leidde tot ernstige bodemverontreiniging en sanering tot 2 meter onder maaiveld. Naar verwachting zijn hierbij archeologische waarden verwijderd. Of en in welke mate moet bovengenoemd onderzoek uitwijzen. Naast deze waarden ligt het plangebied ook ter hoogte van de uitbreiding van de vesting uit 1701-1728 naar model van Menno van Coehoorn. Grachten en aarden wallen al dan niet verstevigd met muren en beschoeiing kunnen worden verwacht. Deze waarden kunnen ook beneden de saneringsdiepte aanwezig zijn.

5.12 Stadsklimaat     

De klimaatbestendigheidsambitie is voor wat betreft hitte in de stad vertaald naar aanbevelingen voor specifieke gebieden. Op de Hitte-attentiekaart (zie afbeelding 5.1) ligt het plangebied in een als oranje aangegeven klimatologische eenheid. Voor het plangebied betekent dit specifiek dat voorkomen moet worden dat het stadsklimaat ter plekke verslechtert door de geplande nieuwbouw. De stationsomgeving is een gebied waar het tijdens hittegolven nu al behoorlijk kan opwarmen met gevolgen voor de leefbaarheid buiten en temperaturen binnenshuis. Voorkomen moet worden dat door de ontwikkeling het stadsklimaat opschuift naar 'rood'. Deze ambitie kan specifiek voor dit gebied invulling worden gegeven door:

  • het behoud van het aanwezig groen
  • het benutten van kansen tot het zoveel mogelijk extra vergroenen van de buitenruimte.
  • het benutten van kansen om gebouwen te voorzien van verticaal groen en dakgroen ter voorkoming opwarming van het gebouw zelf en uitstraling warmte naar omgeving. Dakgroen is vooral effectief voor een beter binnenklimaat (en daarmee de energievraag).
  • gebruik maken van de juiste materialen voor gebouwen en verharding van de buitenruimte waarmee de opwarming van de gebouwen en de omgeving kan worden verminderd.

Het voornemen is om de woningen grotendeels te voorzien van dakgroen. Daarnaast is vanuit planologisch oogpunt feitelijk geen sprake van een toename van verhard oppervlak.

verplicht
Afbeelding 5.1: Hitte-attentiekaart van Arnhem

5.13 Besluit milieueffectrapportage     

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het gebied 'Veluwe', is gelegen op een afstand van meer dan 1,8 kilometer van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is een gezamenlijke, samenhangende aanpak van alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten, zoals bedrijfsuitbreidingen die stikstofdepositie veroorzaken, worden toegelaten.

Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Tuitert Natuuronderzoek heeft in voorliggend geval een Aerius-berekening uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een toename aan stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden boven de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jr. Er hoeft geen melding gedaan te worden of een vergunning aangevraagd te worden in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) binnen de Wet natuurbescherming. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 9 bij deze toelichting.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming voor wat betreft de gronden in het plangebied en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Er is daarom in elk geval geen sprake van een direct m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden (100 hectare of meer) kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.14 Kabels, leidingen en straalpaden     

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden gelegen waarmee in het kader van dit bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden.

Hoofdstuk 6 Ruimtelijke en programmatische afweging     

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van kavel K10 mogelijk. In deze paragraaf wordt een ruimtelijke en programmatische afweging gemaakt.

Ruimtelijk

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is getoetst aan rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid (zie hoofdstuk 3). Uit deze toetsing zijn geen belemmeringen naar voren gekomen die ervan weerhouden om het plangebied te ontwikkelen.

Met het realiseren van het voornemen binnen het plangebied wordt bijgedragen aan diverse ruimtelijke beleidsambities opgenomen in het beleidsdocument 'Structuurvisie Arnhem 2020', waaronder het realiseren van een hoogwaardige entree van de stad (Transfergebied). Daarnaast draagt het plan bij aan een stedenbouwkundige afronding van het gebied en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Uit hoofdstuk 5 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de gestelde voorwaarden/eisen voortkomend uit de milieu- en omgevingsaspecten. Onderzoeken die van belang zijn voor het vervolgtraject zijn waar nodig juridisch gewaarborgd via het opnemen van voorwaarden in de regels.

Geconcludeerd wordt dat het plan vanuit ruimtelijk opzicht in overeenstemming is met wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde beleidsdocumenten. De ontwikkeling is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening en voorziet uiteindelijk in een aantrekkelijk deel van Arnhem Centraal.

Programmatisch 

Het plan voorziet uitsluitend in nieuwe woningen. Met het realiseren van dit programma wordt bijgedragen aan:

  • het realiseren van voldoende woningen met een centrumstedelijk karakter en het bevorderen van de woningdifferentiatie (Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040 en Woonvisie 2015);
  • het vergroten van de levendigheid in de stationsomgeving/het centrumgebied (reuring en luwte) en het realiseren van aantrekkelijke woon- en werkmilieu's (Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040)

Vanuit functioneel oogpunt is het programma, zoals aangetoond in hoofdstuk 5, goed inpasbaar in de omgeving en het voldoet aan de ladder zoals aangetoond in paragraaf 4.6. Tot slot is in paragraaf 7.5 aangetoond dat het realiseren van het programma ter plaatse economisch uitvoerbaar is.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling er voor zorgt dat het plangebied wordt omgevormd tot een ruimtelijk aantrekkelijk en levendig deel van het centrumgebied.

Opgemerkt wordt dat met voorliggend plan tevens invulling wordt gegeven aan het herijkingsbesluit. Als gevolg van dit plan komt een plancapaciteit van 4.500 m² bvo aan kantoorfuncties, welke voorzien was ter plaatse van het plangebied, te vervallen.

Hoofdstuk 7 Planbeschrijving en -verantwoording     

7.1 Inleiding     

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. Overgangs- en slotregels.

7.2.1 Inleidende regels     

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  1. Artikel 1 Begrippen

    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  2. Artikel 2 Wijze van meten

    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Op de planverbeelding zijn bouwhoogten aangegeven. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

7.2.2 Bestemmingsregels     

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de planverbeelding is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.

In paragraaf 7.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

7.2.3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

    Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
  • Artikel 8 Algemene bouwregels

    Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage.
  • Artikel 9 Algemene gebruiksregels

    In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
  • Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

    In dit artikel zijn de bepalingen gekoppeld aan de aanduiding 'waardevolle boom' opgenomen. Deze bepalingen verzekeren voor zover mogelijk de duurzame instandhouding van de boom.
  • Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

    In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
  • Artikel 12 Overige regels

    In dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van parkeren en het laden en lossen.

7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen     

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

7.3 Verantwoording van de regels     

7.3.1 Algemeen     

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

7.3.2 Afzonderlijke bestemmingen     

In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken.

7.3.3 Wonen     

Functie

Binnen deze bestemming passen verscheidene woonvormen zoals gezinsbewoning, bejaardenhuizen, serviceflats, etc. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen, echter mogen er niet meer dan 19 woningen gerealiseerd worden. Bijzondere woonvormen, niet specifiek gericht op therapeutische behandeling, passen ook binnen deze bestemming.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve in strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).

In de bestemming 'Wonen' zijn woonwagens en woonschepen niet inbegrepen.

Bebouwingsmogelijkheden

De volledige bestemming 'Wonen' mag worden bebouwd doordat de bestemmingsgrens overeen komt met het bouwvlak. Hierbij is een onderscheid in een vlak waar het hoofdgebouw is gedacht (met een hogere bouwhoogte) en het achterterrein bedoeld voor bijbehorende bouwwerken met een lagere bouwhoogte. Bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, passend binnen de bestemming, met een maximumbouwhoogte van 3 meter;

7.3.4 Dubbelbestemmingen     

De SVBP geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkelbestemmingen en daar iets over zeggen. In dit bestemmingsplan zijn drie dubbelbestemmingen opgenomen. Hierna wordt deze bestemmingen kort toegelicht.

Artikel 4 en 5 Waarde- Archeologie

Hiervoor zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen; 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' en 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)'.



Deze twee dubbelbestemmingen gelden voor de gebieden waarvoor bovengenoemde archeologische verwachtingskansen gelden. De artikelen bevatten een aantal naast de andere bestemmingsbepalingen geldende beschermende bouwregels en nadere eisen. De zones waarbinnen sprake is van bovengenoemde archeologische verwachtingskansen zijn op de planverbeelding nader aangeduid. Daarnaast is in de regels geregeld dat ter plaatse van de op de planverbeelding aangegeven zone een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen mag worden afgegeven wanneer blijkt dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd. Daartoe geldt een onderzoeksplicht. De uitkomst van dit onderzoek is dat, voordat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt afgegeven, het inzichtelijk moet zijn dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd.

Artikel 6 Waarde - Geomorfologie

Bestemd voor bescherming en instandhouding van de aanwezige leemlagen en de afstroming van grondwater naar de beken is deze dubbelbestemming (artikel 6) opgenomen. Voor werkzaamheden die dieper dan 4 meter de grond in gaan, is een omgevingsvergunning benodigd. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan alleen verleend worden indien door middel van een geohydrologisch onderzoek is aangetoond dat geen leemlagen worden beschadigd.

7.4 Handhaving     

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

7.5 Exploitatie     

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan dat een in de wet aangewezen bouwplan mogelijk maakt. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd en het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.



Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst als bedoeld in afdeling 6.4 van de Wro gesloten. Deze overeenkomst bevat ondermeer afspraken over het tijdvak van realisatie, locatie-eisen en het verhaal van de aan de orde zijnde kosten (een door de initiatiefnemer aan de gemeente te betalen exploitatiebijdrage). Met het sluiten van deze overeenkomst is het kostenverhaal voor de gemeente dan ook anderszins verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Procedure     

8.1 Vooroverleg     

Communicatie 

Er is voor huurders en eigenaars van omliggende panden een informatiebijeenkomst georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst zijn de plannen voor de locatie en de te volgen bestemmingsplanprocedure aan de orde gekomen.

Publicatie voornemen ontwikkeling

Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een ontwikkeling worden gepubliceerd. Aan deze verplichting is voldaan met het publiceren van de kennisgeving van het bestemmingsplan in het digitaal gemeenteblad en op de gemeentelijke website.

Artikel 3.1.1 Bro overleg

Het concept-bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro naar waterschap Rijn en IJssel en ProRail toegezonden. Het waterschap gaat akkoord met de inhoud van dit bestemmingsplan. Naar aanleiding van de reactie van ProRail zal nog een trillingsonderzoek worden uitgevoerd.

8.2 Terinzagelegging (ontwerp-bestemmingsplan)     

Het ontwerpbestemmingsplan 'Arnhem Centraal - Amsterdamseweg (K10)' heeft vanaf 28 november 2018 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de terinzagelegging zijn 8 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen richten zich onder andere op de bescherming van een monumentale boom, parkeren en privacy. De zienswijzen geven aanleiding om voor te stellen het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. In het dictum van het raadsbesluit zijn de voorgestelde wijzigingen opgenomen. In het zienswijzenrapport (bijlage 1 bij het raadsvoorstel) is de samenvatting van de zienswijzen opgenomen met de de gemeentelijke reactie.

Het bestemmingsplan 'Arnhem Centraal - Amsterdamseweg (K10)' is op 10 oktober 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierbij is ook een amendement aangenomen waarmee de waardevolle boom nog strenger is beschermd. Het amendement is verwerkt in het getekende raadsbesluit.

Regels     

van het bestemmingsplan

Arnhem Centraal - Amsterdamseweg (K10)

(plannummer: NL.IMRO.0202.920-0301)

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan Arnhem Centraal - Amsterdamseweg (K10) met identificatienummer NL.IMRO.0202.920-0301 van de gemeente Arnhem.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Ander geluidsgevoelig gebouw     

Een gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.6 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 Bebouwingspercentage     

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.8 Bed and breakfast     

Overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning.

1.9 Bedrijf     

Een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.

1.10 Beroep aan huis     

Een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend.

1.11 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.13 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.14 Bijzondere woonvorm     

Een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden.

1.15 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.17 Bouwlaag     

Een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering casu quo kapruimte.

1.18 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceelgrens.

1.20 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.22 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf en internetverkoop wordt hieronder niet begrepen.

1.23 Eerste bouwlaag     

de bouwlaag op de begane grond.

1.24 Evenement     

Een tijdelijke activiteit in de openlucht of in een tijdelijk onderkomen, gericht op het bereiken van publiek voor commerciële, educatieve, culturele, sportieve, levensbeschouwelijke of daarmee gelijk te stellen doeleinden, al dan niet met versterkt geluid door middel van één of meerdere muziek- en/of omroepinstallaties.

1.25 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 Horecabedrijf     

Een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.

1.27 Hoofdgebouw     

Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.28 NAP     

Normaal Amsterdams Peil;

1.29 Nutsvoorzieningen     

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en telefooncellen.

1.30 Onderbouw     

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.

1.31 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.32 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig- constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.33 Peil     

voor de werking van dit bestemmingsplan geldt als peil het Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.), tenzij in de regels anders aangegeven.

1.34 Prostitutie     

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.35 Prostitué(e)     

Degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.36 Raamprostitutie     

Een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.

1.37 Seksinrichting     

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.38 Standplaats     

Een kavel, waarop nutsvoorzieningen aanwezig zijn, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.

1.39 Straatmeubilair     

Onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.

1.40 Thuisprostitutie     

Vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostitué(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).

1.41 Vestigingsbeleid     

Het beleid neergelegd in de nota 'van Rood naar Groen' (vastgesteld 26 juni 2000).

1.42 Werken, werkzaamheden van geringe omvang     

Werken of werkzaamheden die geen wezenlijke verandering van de terreingesteldheid of van een inrichting tot gevolg hebben.

1.43 Werkplek     

Een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.

1.44 Wijk     

Wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

1.45 Wonen     

Voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen mede begrepen bijzondere woonvormen en bed and breakfast met ten hoogste vier slaapplaatsen;

1.46 Woning     

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf.

1.47 Woonwagen     

Voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten

2.1 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Wonen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen, hieronder niet begrepen bewoning van woonwagens of woonschepen;

en tevens voor:

  1. groen- en speelvoorzieningen;
  2. verblijfsgebieden, hieronder wordt tevens verstaan parkeervoorzieningen;
  3. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding.

3.2 Bouwregels     

  1. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogten (+NAP), maximum aantal woningen en het bepaalde onder b. tot en met f., uitsluitend de in de gegeven bestemming passende hoofdbebouwing, bijbehorende bouwwerken en andere binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
  2. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding-1' geldt een variabele bouwhoogte waarbij:

    - de bouwhoogte in de noordelijke maatvoeringsgrens maximaal 40 meter ten opzichte van NAP mag bedragen;

    - de bouwhoogte in de zuidelijke maatvoeringsgrens maximaal 45 meter ten opzichte van NAP mag bedragen;

    - het verschil tussen de maximum toegestane bouwhoogte in de noordelijke en in de zuidelijke maatvoeringsgrens in het vlak zelve mag en kan worden overbrugd onder een hellingshoek van maximaal 60 graden.
  3. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding-2' geldt een variabele bouwhoogte waarbij:

    - de bouwhoogte in de noordelijke maatvoeringsgrens maximaal 39 meter ten opzichte van NAP mag bedragen;

    - de bouwhoogte in de zuidelijke maatvoeringsgrens maximaal 45 meter ten opzichte van NAP mag bedragen;

    - het verschil tussen de maximum toegestane bouwhoogte in de noordelijke en in de zuidelijke maatvoeringsgrens in het vlak zelve mag en kan worden overbrugd onder een hellingshoek van maximaal 60 graden.
  4. De voorgevel van het hoofdgebouw moet naar de figuur 'gevellijn' gekeerde zijde zijn georiënteerd;
  5. Ter plaatse van de naar de figuur 'gevellijn' gekeerde zijde dient sprake te zijn van een gesloten straatwand met een hoogte van minimaal 3 meter met dien verstande dat tussen de woningen maximaal drie onderdoorgangen zijn toegestaan met een maximale breedte van 1,50 meter;
  6. Bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, passend binnen de bestemming, met een maximumbouwhoogte van 3 meter;
  7. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een maximumbouwhoogte van 3 meter en indien er sprake is van aan- of uitbouwen aan de hoofdbebouwing met een maximumbouwhoogte gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing, vermeerderd met maximaal 30 centimeter ten behoeve van isolatie of afschot.
  8. Een vergunning voor het bouwen, zoals bedoeld in artikel 2.1 onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt uitsluitend verleend indien de aanvraag daartoe mede behelst het oprichten en gedurende de bouwwerkzaamheden (van in de bestemming passende bouwwerken) opgericht houden van een hekwerk zoals bedoeld in artikel 10.1.2 van minimaal twee meter hoogte op een afstand van minimaal 4,5 meter van de stamvoet.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

3.3.1 Beroep aan huis     
  1. Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen gebruik als beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte;
  2. Het bepaalde in lid 3.3 onder a. is niet van toepassing op het gedeelte van een woning in gebruik ten behoeve van beroep aan huis, hieronder mede begrepen bed and breakfast, door de bewoner, mits dit gedeelte niet meer bedraagt dan 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse, noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan en mag het geen detailhandel, internetverkoop hiervan uitgezonderd, prostitutie of horeca betreffen.
3.3.2 Geluidhinder     

Nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies mogen uitsluitend in gebruik worden genomen:

  1. indien en voor zover wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde inzake wegverkeerslawaai, of
  2. in overeenstemming met een verkregen hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder, met inbegrip van de daarbij gestelde voorwaarde.

Artikel 4 Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

4.2 Bouwregels     

Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:

  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
    2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 30 m2 bedraagt.
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst

4.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 4.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Afwijken als bedoeld in lid 4.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  3. Afwijken als bedoeld in lid 4.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.4.2 Toelaatbaarheid     

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 4.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
4.4.3 Uitzonderingen     

Het verbod, als bedoeld in lid 4.4.1 sub a, is niet van toepassing indien:

  1. de werken die, voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben tot ten hoogste 30 m2 of een omvang van 30 m1;
  2. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Artikel 5 Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

5.2 Bouwregels     

Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:

  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
    2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 500 m2 bedraagt.
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst

5.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 5.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Afwijken als bedoeld in lid 5.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  3. Afwijken als bedoeld in lid 5.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2 Toelaatbaarheid     

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 5.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
5.4.3 Uitzonderingen     

Het verbod, als bedoeld in lid 5.4.1 sub a, is niet van toepassing indien:

  1. de werken die, voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben tot ten hoogste 500 m2 of een omvang van 500 m1;
  2. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Artikel 6 Waarde - Geomorfologie     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor "Waarde - Geomorfologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en instandhouding van de aanwezige leemlagen en de doorstroming van beken.

6.2 Bouwregels     

Het is verboden gebouwen en andere bouwwerken te bouwen dieper dan 4 meter beneden maaiveld.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 indien:

  1. met onderzoek kan worden aangetoond dat in de bodem geen leemlagen aanwezig zijn met een relevante waterremmende werking;
  2. is aangetoond dat door de werkzaamheden de waterremmende werking van de leemlagen niet geschaad zal worden;
  3. afdichting van de betreffende leemlagen na de bouw volledig is gegarandeerd;
  4. naar het oordeel van het bevoegd gezag andere belangen het belang van de bescherming van de leemlagen overstijgen.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Verboden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het afgraven van gronden;
  2. het wijzigen van de grondwaterstand door drainage, grondwateronttrekking of andere wijze;
  3. het verrichten van boringen dieper dan 4 meter beneden het maaiveld, waaronder begrepen boringen ten behoeve van (verkennend) onderzoek.
6.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

De in lid 6.4.1 vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  1. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen, met dien verstande dat werkzaamheden dieper dan 4 meter beneden het maaiveld hieronder niet worden begrepen.
  2. werken of werkzaamheden die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
6.4.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4 mag alleen worden verleend indien:

  1. met onderzoek kan worden aangetoond dat in de bodem geen leemlagen aanwezig zijn met een relevant waterremmende werking;
  2. is aangetoond dat door de werkzaamheden de waterremmende werking van de leemlagen niet geschaad zal worden;
  3. naar het oordeel van het bevoegd gezag andere belangen het belang van de bescherming van de leemlagen overstijgen.
6.4.4 Voorschriften     

Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels     

8.1 Bouwen binnen bouwvlak     

  1. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
  2. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels     

Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning;
  2. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels     

10.1 Waardevolle boom     

10.1.1 Aanduidingsomschrijving     

Ter plaatse van de aanduiding "waardevolle boom'' (wm) zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de waardevolle boom.

10.1.2 Bouwregel     

Ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' (wm) mogen uitsluitend afschermende bouwwerken geen gebouwen zijnde ter bescherming van de waardevolle boom worden gebouwd, zoals hekwerken (zoals bedoeld in artikel 3.2 onder h).

10.1.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  2. de aanleg van leidingen;
  3. het egaliseren, ophogen, verharden en afgraven van gronden.
10.1.4 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

De in lid 10.1.3 vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  1. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen.
10.1.5 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden     
  1. Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 10.1.3 zijn slechts toelaatbaar,
  1. indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de waarde of functie van de in lid 10.1.1 bedoelde gronden, die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig wordt of kan worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarde of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  2. gedurende deze werkzaamheden, voor zover het afgraven van gronden betreft, een bomenwacht aanwezig zal zijn.
  1. In afwijking van het bepaalde in dit onderdeel onder a. zijn werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 10.1.3 niet toegestaan binnen een straal van 4,5 meter rondom de stamvoet van de waardevolle boom, zijnde 4,0 meter vanaf de muur.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

11.1 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende maximumbouwhoogte, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten, gemeten vanaf het maaiveld.
  2. de verplichting tot het bouwen binnen het bestemmingsvlak en het bouwvlak, zoals bedoeld in hoofdstuk 2 en lid 8.1 mits:
    1. de overschrijding van het bestemmingsvlak en het bouwvlak en niet meer bedraagt dan twee meter en
    2. het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons of galerijen en
    3. het gaat om de bouw op de tweede bouwlaag of hoger.
  3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
    1. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3, en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
    2. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
    3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
      • voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
      • voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximum bouwhoogte;
    4. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder.
  4. de in deze regels opgenomen bestemmingsbepalingen en de bebouwingsregels voor het realiseren van bebouwing en voorzieningen ten behoeve van de opwekking van duurzame energie in de vorm van warmte-koudeopslag;
  5. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
    1. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
    2. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.
  6. het bepaalde in artikel 9 voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
    1. het geen raamprostitutie betreft;
    2. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
    3. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het afwijken van de regels niet meer dan acht zal bedragen;
    4. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
    5. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
    6. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
    7. er geen onevenredige vergroting van de parkeerdruk ontstaat;
    8. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 meter bedraagt;
    9. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.

11.2 Afwegingskader     

De in lid 11.1 genoemde omgevingsvergunningen worden slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeerssituatie;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Overige regels     

12.1 Parkeren     

  1. Indien de omvang of bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van personenauto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's.
  3. Aan het bepaalde onder a. wordt geacht te zijn voldaan indien de ruimte voor parkeren of stallen voldoet aan de in de Arnhemse beleidsregels voor parkeren daartoe opgenomen normen.

    Voor zover deze regels gedurende de planperiode worden gewijzigd, gelden deze wijzigingen vanaf het tijdstip van bekendmaking.

12.2 Laden of lossen     

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

12.3 Afwijken     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 12.1 en 12.2:

  1. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien of
  2. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht     

13.1 Overgangsrecht bouwwerken     

13.1.1 Overgangsbepaling     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid 13.1.1 met maximaal 10%.

13.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Het bepaalde in lid 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor

geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik     

13.2.1 Overgangsbepaling     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.2.3 Verbod hervatten strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Het bepaalde in lid 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Arnhem Centraal - Amsterdamseweg (K10).