|
Vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht in de vergadering van 10 december 2018
Publicatiedatum: 20-12-2018
Status: PS-besluit
Referentienummer: 81E233C0
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijven wij ons ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Wij geven aan welke doelstellingen wij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe wij uitvoering geven aan dit beleid. Deels geven wij uitvoering aan ons beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) welke tegelijk met de PRS is opgesteld. Na vaststelling van de PRS in 2013, zijn er in 2014 twee partiële herzieningen gemaakt. Ook hebben PS op 1 februari 2016 de Thematische Structuurvisie Kantoren (TSK) vastgesteld. Gezien de specifieke functie met betrekking tot de reductie van planologische overcapaciteit werkt deze wel door in de PRS, maar is deze niet integraal opgenomen in de PRS. De TSK blijft onverkort van kracht. In 2016 is de PRS herijkt en is deze in zijn geheel opnieuw vastgesteld.In 2018 is deze herijking met de 2e Partiële Herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (Herijking 2016) partieel herzien. Nota bene: de 1e Partiële Herziening van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (Herijking 2016) is stopgezet.
Voor u ligt de zogenaamde geconsolideerde versie van de PRS. Hierin zijn de volgende documenten integraal opgenomen:
Daarmee is het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht per december 2018 volledig in één document opgenomen.
Waar staan we
De provincie Utrecht heeft een prima uitgangspositie voor een aantrekkelijke toekomst:
centrale ligging in Nederland, aan de rand van de Randstad, aan drie internationale
ontwikkelingsassen (grofweg de A1, A2 en A12 volgend), nabij Schiphol en met internationale
railverbindingen, aanwezigheid van kennis- en zorgcentra, een aantrekkelijke schaal
van de leefomgeving en een ruim aanbod aan gave en beleefbare landschappen. Dit
maakt dat de provincie een bijzonder aantrekkelijke vestigingsplaats is. Mensen wonen
en werken hier graag. Daardoor is er een ruim aanbod aan gekwalificeerd personeel
en kennis.
De centrale ligging zorgt er echter ook voor, dat de druk op de ruimte in onze provincie groot is. Dat is merkbaar op de woningmarkt. Maar ook aan de dreigende achteruitgang van de kwaliteit van het landschap en de natuur. Verder doen zich flinke mobiliteitsproblemen voor. Het is belangrijk dat, voor zover mogelijk, de oorzaken van deze problemen worden opgelost of ten minste de nadelige gevolgen worden voorkomen.
Na een grote terugval in productie in de afgelopen jaren als gevolg van de crisis is de woningmarkt weer uit het slop gekomen. Gestagneerde projecten worden nu veelal alsnog ontwikkeld. Recente prognoses laten zien dat het woningtekort in de komende jaren hoog zal blijven. Het aantal huishoudens in onze provincie blijft groeien, en daarmee de vraag naar woningen. In het stedelijk gebied vragen leegstand van vastgoed, gezondheid , leefbaarheid en bereikbaarheid onze specifieke aandacht.
In het landelijk gebied spelen veranderingen in landbouw, landschap en natuur. De technologische ontwikkeling en de liberalisatie van de markt voor landbouwproducten heeft tot gevolg dat de schaal van landbouwbedrijven toeneemt. De intensieve veehouderij staat onder druk, de grondgebonden bedrijven hebben moeite voldoende grond te verwerven. De schaalvergroting zorgt ervoor, dat bedrijven stoppen, niet alleen de kleine. Er komt veel agrarisch vastgoed vrij. Deze ontwikkelingen in de landbouw hebben invloed op het landschap. Het landschap zal ook veranderingen ondervinden als gevolg van onder andere energiewinning met mestvergisting, zonnepanelen en windturbines en de voortgaande daling van de veenbodems. De kwaliteit van het landschap behoeft dus blijvende aandacht. Ook de natuur verandert. De biodiversiteit neemt af, op alle niveaus, van mondiaal tot provinciaal. Oorzaken zijn velerlei en het is een grote opgave om de biodiversiteit te behouden in zowel het Natuurnetwerk Nederland, als in de daarbuiten gelegen natuurgebieden.
We zitten samenvattend in een periode van transformatie en transitie. Een periode die zich kenmerkt door ondertussenheid. Dit vraagt van het provinciaal bestuur om integraal en kansrijk te kijken. Om in verbinding mee te gaan in deze veranderingen om ook op andere manieren dan voorheen onze doelen te bereiken. Het bereiken van deze doelen staat voorop. De regels zetten we in ter ondersteuning hiervan. Dit past bij ons streven naar de provincie Utrecht als sterke regio met een aantrekkelijke leefomgevin g en een goed vestigingsklimaat.
Waar willen we naar toe
Onze ambitie voor Utrecht: Wij willen de provincie aantrekkelijk houden om te wonen,
werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht2040 is
daarbij onze stip aan de horizon. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht.
De doelen uit Strategie Utrecht2040 vragen om een integrale aanpak die voor ons ruimtelijk
beleid resulteert in vier pijlers:
De pijlers ‘duurzame leefomgeving’ en ‘beschermen kwaliteiten’ leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen in de ‘vitale dorpen en steden’ en het ‘dynamisch landelijk gebied’ plaats kunnen vinden. Het samenspel tussen deze pijlers leidt tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
Accent op de binnenstedelijke opgave
Wij willen ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit
sluit aan bij de vraag naar (woningen in) stedelijke woonmilieus, vergroot het draagvlak
voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied.
Verminderen van het overschot aan kantoren en winkelpanden en herstructurering van
bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
Hoe pakken wij dit aan
Het aantrekkelijk houden van de provincie via de binnenstedelijke opgave en het versterken
en behouden van de kwaliteit van het landelijk gebied is een complexe opgave. Door
de druk op de ruimte en de samenhang tussen deze twee opgaven, zijn de deelopgaven
en de oplossingsrichtingen vaak weerbarstig. Duidelijk is dat alleen een integrale
aanpak waarbij alle betrokken partijen, zoals overheden, maatschappelijke organisaties
en de markt samenwerken, oplossingen voor de complexe opgaven kan bieden. Wie daarbij
welke rol vervult is een afgeleide van de vraag wat er moet gebeuren. Rolvervulling
mag nooit een doel op zich zijn. En zonder onderling vertrouwen slaagt samenwerking
zelden. Ook onorthodoxe en innovatieve oplossingen en durf en daadkracht zijn nodig.
Via uitvoeringsprogramma’s zoals het Integraal Gebiedsontwikkelingsprogramma, het Innovatieprogramma Fysieke Leefomgeving, het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijke Ontwikkeling en Agenda Vitaal Platteland dragen wij bij aan de aanpak van complexe opgaven én aan de concrete uitvoering. Hierbij gaat het niet alleen om financiële bijdragen, maar ook om bijvoorbeeld kennis, bestuurskracht en formatie.
Een instrument waarmee wij willen bijdragen aan het realiseren van de gewenste ruimtelijke aantrekkelijkheid van de provincie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Door de Wet ruimtelijke ordening en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk zijn de verhoudingen tussen de overheden binnen de ruimtelijke ordening aan het veranderen. Dit leidt voor alle partijen tot een zoektocht naar een hernieuwde afstemming van rollen. Wij menen met de bij deze PRS behorende PRV een doelmatig samenstel van regels te hebben, om de gewenste ontwikkelingen met kwaliteit mogelijk te maken. En daarmee bij te dragen aan de omslag van toetsings- naar ontwikkelingsplanologie. Hierbij is vertrouwen een belangrijke factor. Op basis van vertrouwen willen wij vroegtijdig overleggen over beoogde ontwikkelingen. De doelen staan daarbij voorop; de regels worden ingezet ter ondersteuning daarvan. Wij zien het inzetten van het wettelijk instrumentarium als een vangnet, als uiterste middel om, waar dit echt onvermijdelijk is, ontwikkelingen die de provinciale belangen schaden te kunnen sturen.
In het kader van de zoektocht naar de rolverdeling tussen overheden hebben we sinds het vaststellen van de PRS in 2013 geëxperimenteerd met een specifieke, ‘vrijere’, regulering voor de gebiedsontwikkeling Eiland van Schalkwijk. Wij stellen deze vrijere regulering op basis van gezamenlijke kaderstelling ook open voor andere gebieden in onze provincie. Wij nodigen gebieden uit om met ons aan deze gezamenlijke kaderstelling en bijbehorende rolopvatting te gaan werken.
Omdat rolverdeling tussen de overheden nog een zoektocht is, evalueren wij de doelmatigheid van de PRV periodiek. De eerste evaluatie heeft plaatsgevonden bij de herijking van de PRS en PRV in 2016. Dit heeft geleid tot verduidelijking van diverse begrippen en regels en tot een verordening die qua structuur beter aansluit op de juridische werking van de verordening en niet langer op de inhoudelijke opbouw van de PRS.
Wij hebben de PRS opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie.
Via ons ruimtelijk beleid dragen wij bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke
leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van
de Wro heeft de PRS alleen een bindende werking voor de provincie zelf, niet voor
andere partijen. We laten de PRS daarom vergezeld gaan van de Provinciale Ruimtelijke
Verordening, de PRV. Deze is bindend voor de gemeenten. De PRV beperkt zich tot onderwerpen
die in de PRS zijn aangemerkt als provinciaal belang. Bij het beleid in deze PRS is
telkens aangegeven of, en zo ja wat van dat beleid we via de PRV laten doorwerken
naar de gemeenten.
Vanaf de 2e helft van 2015 heeft een herijking van de PRS en PRV plaatsgevonden. Provinciale Staten hebben bij vaststelling van de PRS en PRV in 2013 besloten deze vierjaarlijks te herijken. In de PRS zijn hiervoor de onderwerpen wonen, werken, natuur en sturing, inclusief de doelmatigheid van de PRV, aangegeven. Vanwege een aantal actuele ruimtelijk relevante ontwikkelingen op andere beleidsterreinen is de herijking breder getrokken, zodat de PRS en PRV een actueel kader voor ruimtelijke ontwikkelingen biedt. De PRS en PRV (Herijking 2016) zullen een bouwsteen vormen voor de toekomstige Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Utrecht, onder de aankomende Omgevingswet. In 2018 zijn de PRS (Herijking 2016) en de PRV (Herijking 2016) partieel herzien.
Voor een deel van de thema’s die in de herijking van de PRS en PRV worden aangepast, is de discussie nog niet afgerond. Denk aan duurzame energie, gezonde leefomgeving en detailhandel. Voor de herijking van de PRS is bij de projecten en programma’s die hiervoor opgezet zijn aangehaakt en de actuele stand van zaken is verwerkt. De ideeontwikkeling zal in dat traject doorgaan. In de Omgevingsvisie zal de actualiteit van dat moment verwerkt worden.
Het Rijk bereidt de Omgevingswet voor. De Omgevingswet gaat uit van vier verbeterdoelen:
(1) vergroten inzichtelijkheid, voorspelbaarheid en gebruiksgemak van het omgevingsrecht;
(2) bewerkstellingen samenhangende benadering van fysieke leefomgeving in beleid,
besluitvorming en regels; (3) vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte door het
mogelijk maken van een actieve en flexibele aanpak; (4) versnellen en verbeteren van
de besluitvorming. Uitgangspunt bij de vier verbeterdoelen is het handhaven van de
bestaande verantwoordelijkheidsindeling tussen de verschillende overheden. Daarbij
hanteert de Omgevingswet het “decentraal, tenzij” principe. Dit betekent dat de taken
voor de fysieke leefomgeving die de overheid moet behartigen in de eerste plaats bij
de gemeente liggen. Rijk en provincies komen in beeld als het doelmatiger en doeltreffender
is om bepaalde aangelegenheden op provinciaal of op rijksniveau te regelen. De Omgevingswet
gaat van de provincie vragen om een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening op te gaan
stellen. De provincie Utrecht start hiermee direct na vaststelling van de PRS en PRV
(Herijking 2016).
Het voornemen is om dit in 2017-2018 te doen.
Het proces voor het opstellen van de Omgevingsvisie zal plaatsvinden nadat de Herijking van PRS en PRV is afgerond en is gericht op vaststelling van de Omgevingsvisie in 2018. Bij de Omgevingsvisie worden de strategische plannen (PRS (Herijking 2016), Mobiliteitsplan, Bodem-, Water- en Milieuplan) geïntegreerd. In de Omgevingsvisie wordt in de uitvoeringsparagraaf aangegeven via welke plannen/programma’s met concrete maatregelen de Omgevingsvisie wordt uitgewerkt en uitgevoerd. Daarnaast komt er gekoppeld aan de Omgevingsvisie één omgevingsverordening met daarin de regels die gaan over de fysieke leefomgeving. De PRV zal opgaan in deze Omgevingsverordening.
Om de stap naar de Omgevingsvisie te vergemakkelijken, is in de Ontwerp PRS en –PRV (Herijking 2016) geanticipeerd op het gedachtengoed van de Omgevingswet. Hiervoor is de samenhang met de andere plannen die opgaan in de Omgevingsvisie opnieuw bekeken en is bij alle onderwerpen die zich hiervoor lenen ruimte voor maatwerk opgenomen of uitgebreid. Tenslotte is de PRV verduidelijkt, wat de inzichtelijkheid vergroot.
Structuurvisie 2013-2028
Bij de totstandkoming van de PRS en PRV in 2013 zijn medeoverheden, maatschappelijke
organisaties en inwoners regelmatig betrokken. In het voorjaar van 2010 is gestart
met dialoogbijeenkomsten. Deze hebben een belangrijke input geleverd voor de Kadernota.
Daarin zijn de hoofdlijnen voor het nieuwe ruimtelijk beleid verwoord. Eind 2010 is
de Kadernota door PS vastgesteld. Medio 2011 is het Voorontwerp PRS en PRV opgesteld.
Die diende voor overleg met de medeoverheden en de maatschappelijke organisaties.
De volgende stap was het opstellen van de ontwerp-PRS en PRV Hierbij is ook een planMER
opgesteld die samen met het Ontwerp ter visie heeft gelegen. Over de PRS en PRV zijn
ca. 290 zienswijzen ontvangen. Tijdens hoorzittingen hebben ca. 70 indieners van zienswijzen
hun visie toegelicht. Bij vaststelling van de PRS en PRV zijn 19 amendementen en 8
moties aangenomen.
Ter ondersteuning van de communicatie over de PRS heeft gedurende het gehele proces
de speciaal hiervoor opgestelde website puzzelenmetdeprovincie.nl een belangrijke
rol gespeeld. Een groep van jongeren hebben we actief betrokken via een jongerendenktank.
De jongeren hebben in het najaar 2011 hun creatieve en inspirerende resultaten gepresenteerd
over duurzame energie, kernrandzones en de leegstand van kantoren.
Partiële herzieningen
In 2014 zijn er twee partiële herzieningen vastgesteld. De eerste om volledig te voldoen
aan het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro) van de Rijksoverheid
dat op 1 oktober 2012 in werking is getreden en om enkele wijzigingen van begrenzingen
te verwerken. De tweede had betrekking op duurzame energie. Voor deze partiële herzieningen
heeft vooral overleg met de direct betrokken gemeenten en belanghebbenden plaatsgevonden.
Bij de eerste partiële herziening is ook een aanvulling op de planMER gemaakt, vanwege
de toegevoegde windenergielocatie bij Vianen. Omdat de tweede partiële herziening
geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen bevatte, was een tweede aanvulling op de planMER
niet nodig. Over de eerste partiële herziening heeft de provincie 22 zienswijzen ontvangen.
Bij de tweede partiële herziening zijn 87 zienswijzen ontvangen.
Ontwerp PRS en PRV (Herijking 2016)
Juni 2015 hebben Gedeputeerde Staten (GS) een gespreksnotitie voor de start van de
herijking PRS en PRV vastgesteld. Zowel GS als Provinciale Staten (PS) hebben op basis
hiervan het gesprek gevoegd over inhoud en proces van de herijking. Dit heeft geleid
tot een Kadernotitie Start Herijking PRS en PRV die begin november 2015 door PS is
vastgesteld.
Op basis van deze kadernotitie is een participatieproces doorlopen met gemeenten (ambtelijk
en bestuurlijk), regio’s en waterpartners (ambtelijk). Daarnaast zijn twee brede bijeenkomsten
georganiseerd, de netwerkbijeenkomst landelijk gebied en uitnodigend ruimtelijk beleid
en de dialoogbijeenkomst stedelijk gebied (georganiseerd samen met het Programmateam
Wonen en Binnenstedelijke Ontwikkeling en het netwerk Utrecht2040). Dit heeft geleid
tot de wijzigingen zoals opgenomen in de Ontwerp PRS en PRV (Herijking 2016).
Op 24 mei 2016 hebben GS de Ontwerp PRS en PRV (Herijking 2016) vastgesteld. Dit ontwerp heeft, in overeenstemming met de wettelijke vereisten, ter inzage gelegen van 31 mei t/m 11 juli.. Gedurende deze zes weken kon iedereen die dat wil zienswijzen indienen. Dit kon zowel schriftelijk, digitaal als mondeling. Er zijn 158 zienswijzen ingediend. Deze zijn in een door GS op 27 september jl. vastgestelde concept-nota van beantwoording op inhoudelijke punten samengevat en van een voorlopige provinciale reactie voorzien. PS hebben op 24 en 26 oktober hoorzittingen georganiseerd waar een deel van de indieners gehoord zijn. Hiervan hebben 26 indieners gebruik gemaakt. Hetgeen hier uitgewisseld is heeft geleid tot enkele aanvullingen op de concept-nota van beantwoording. PS stellen zowel de PRS en PRV (herijking 2016) vast, als de definitieve Nota van Beantwoording, zodat daarmee de reacties op zienswijzen ook het standpunt van PS zijn.
2e partiële herziening PRS en PRV (Herijking 2016)
De ontwerp - 2e PHPRS is – gelijk met de ontwerp - 2e PHPRV – op 10 juli 2018 vastgesteld door Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie
Utrecht. De ontwerpen hebben van dinsdag 21 augustus tot en met maandag 1 oktober
ter inzage gelegen, zowel op papier als digitaal op de website en als ruimtelijk plan
via http://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/, en via de landelijke site www.ruimtelijkeplannen.nl. In de periode van ter inzage legging zijn 28 zienswijzen ingediend. Op 25 september
2018 is er een hoorzitting gehouden door PS. De insprekers tijdens de hoorzitting
hebben daarna allen ook nog een schriftelijke zienswijze ingediend. De Nota van Beantwoording
is op woensdag 5 december 2018 door GS in concept vastgesteld. PS hebben de definitieve
Nota van Beantwoording op 10 december 2018 vastgesteld. De wijzigingen die uit de
Nota van Beantwoording voortvloeien, zijn verwerkt in de 2e partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (Herijking 2016) en de
2e partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening (Herijking 2016), die eveneens
op 10 december 2018 door PS zijn vastgesteld. Deze beide stukken zijn aangeduid als
2e PHPRS en 2e PHPRV.
Conform het Besluit ruimtelijke ordening bieden wij de structuurvisie ook elektronisch (digitaal) aan. De PRS en PRV zijn daarom te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl en op de site van de provincie op http://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl.
Structuurvisie 2013-2028
In het proces van opstellen van de PRS tussen 2010 en 2013 hebben we verschillende
gevraagde adviezen ontvangen van de Provinciale Commissie Leefomgeving (PCL). Wij
hebben adviezen ontvangen over ‘thema’s voor de provinciale ruimtelijke structuurvisie’
en over de Kadernota Ruimte. Voor het opstellen van het voorontwerp hebben wij de
PCL om advies gevraagd over de ruimtelijke ordening van de kernrandzones. We hebben
specifiek gevraagd naar advies over de provinciale rol in deze zones en de aanpak
van de ‘recreatie om de stad’ opgave, nu daarvoor geen Rijksmiddelen meer beschikbaar
zijn. De PCL heeft ook geadviseerd over ‘aanpak energievraagstuk’ en ‘duurzame landbouw
en milieu’. De PCL heeft ten slotte in brede zin geadviseerd over het Voorontwerp.
Al deze adviezen hebben doorgewerkt in de in 2013 vastgestelde PRS en PRV.
Provinciale Commissie Leefomgeving over herijking PRS en PRV
Voor de herijking van de PRS is wederom advies gevraagd aan de PCL. De PCL heeft dit
ingevuld door een klankbordgesprek met de portefeuillehouder over de grootste wijzigingen
die in de herijking van de PRS en PRV voorgesteld worden. De PCL heeft geadviseerd
om de structuur van de PRS aan te passen, zodat de duurzaamheids- en kwaliteitskant
van het beleid duidelijker invloed heeft op de ontwikkelingskant. Dit past beter bij
de twee prioritaire keuzes die in de PRS gemaakt worden, te weten ‘accent op de binnenstedelijke
opgave’ en ‘behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied’. Hiermee wordt ook duidelijker
waar de provincie ruimte biedt voor ontwikkelingen en waar zij beschermt wat kwetsbaar
is. Daarnaast adviseert de PCL om de uitnodiging tot ontwikkeling, die centraal staat
in de sturingsfilosofie en die op meerdere plaatsen in het beleid is te vinden, duidelijker
aan te geven en ook duidelijker te maken hoe de provincie dit faciliteert, stimuleert
en ontwikkelt. Tenslotte adviseert de PCL om een doorkijk te geven naar wat er nog
allemaal aan zit te komen voor de provincie. We staan aan de voorkant van een flinke
verandering en dit mag geagendeerd worden.
Mede op basis van dit advies is besloten om de bescherming van de kwaliteiten van
de provincie bij elkaar te zetten in een nieuw hoofdstuk en de samenhang tussen de
hoofstukken beter duidelijk te maken in hoofdstuk 1, waar de structuur van de PRS
toegelicht wordt. Daarnaast is mede op basis van dit advies het sturingshoofdstuk
aangescherpt en is de ontwikkelende rol hier sterke geduid. Tenslotte is in de visie,
de beschrijving van de provincie in 2028, sterker ingegaan op de veranderingen waar
we midden in zitten en die er nog aankomen.
Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit over herijking PRS en PRV
Daarnaast is advies gevraagd aan de onafhankelijk adviseur ruimtelijke kwaliteit (ARK)
van de provincie Utrecht. Hij adviseert om de centrale begrippen, zoals ‘duurzaam’
en vitaal’ nog eens goed te bekijken op houdbaarheid en daarbij ook te kijken naar
termen die op Europees niveau verstaan worden, zodat ook de mogelijke aansluiting
op Europese programma’s wordt vergroot. Ook adviseert hij om zowel voor het landelijk
gebied als het stedelijk gebied zowel de kwaliteiten, als de opgaven concreet te benoemen.
Voor het invoeren van de Omgevingswet adviseert hij om duidelijk te maken wat deze
tussenstap van de herijking betekent en aan te geven welke rol de provincie oppakt,
ook richting gemeenten, voor het invoeren van de Omgevingswet. Tenslotte adviseert
hij om de kwaliteitsgidsen voor de Utrechtse landschappen breder in te zetten, qua
thema’s te verbreden en hiervoor te evalueren en te verbeteren.
Mede op basis van dit advies zijn de kwalitatieve en beschermende kant van de PRS
en de ontwikkelende kant ervan meer van elkaar gescheiden en is voor het landelijk
gebied in hoofdstukken 1 en 2 sterker de nadruk gelegd op zowel de kwaliteiten als
de ontwikkelingen. Aan het voorsorteren op de Omgevingswet is in hoofdstuk 1, 2, 3
en 8 nadrukkelijk aandacht besteed. Over de centrale begrippen is besloten dit nu
niet aan te passen, omdat ze voor het ruimtelijk beleid ook bij toetsing bij onder
andere de PCL nog steeds als passend worden gezien. Wel nemen we dit mee als extra
opgave richting de Omgevingsvisie. In hoofdstuk 8 hebben we duidelijker gemaakt op
welke manier de provincie werkt met ruimtelijke kwaliteit. Voor de opgave voor de
kwaliteitsgidsen wordt voorgesteld dit op te pakken via een evaluatie.
Juridisch advies over de PRV
Wij hebben de Universiteit Utrecht, faculteit Rechtsgeleerdheid een advies laten uitbrengen
over de PRV. Daarbij is de vraag gesteld hoe wij de formuleringen van de regels zodanig
kunnen verbeteren, dat deze voor de gemeenten duidelijker en gemakkelijker hanteerbaar
worden.
De belangrijkste aanbeveling uit het advies is om de bij de regels voor het landelijk
gebied het verbod op nieuwe stedelijke ontwikkelingen, én de uitzonderingen op dat
verbod duidelijker centraal te stellen. Voorts zijn aanbevelingen gedaan om de formuleringen
van regels helderder en consequenter te maken.
Mede op basis van dit advies is de ordening van de regels in de PRV aangepast en is
de formulering van de regels grondig onder de loep genomen.
Na de terinzagelegging hebben wij ten behoeve van de PRV een aanvullend juridische advies gevraagd. Dit advies is gevraagd bij Van der Feltz advocaten, omdat de hoofdsteller van het eerste advies hier inmiddels is gaan werken. In dit aanvullende juridisch advies is onder andere gereageerd op de nieuwe structuur van de PRV, de formulering van het verstedelijkingsverbod, consequentheid van formuleringen en hanteerbaarheid van flexibiliteit. Dit advies heeft geleid tot verdere structuurverbetering en verduidelijking van de PRV, zonder dat dit invloed heeft op de werking van de in de PRV opgenomen regels.
De leefomgeving van mensen en de ruimtelijke inrichting hangen nauw met elkaar samen. Om tijdens het opstellen van de PRS vroegtijdig inzicht te krijgen in de effecten van ons voorgenomen ruimtelijk beleid op de leefomgeving, hebben we bij de PRS in 2011-2012 een planMER, een Milieu Effect Rapportage, opgesteld. Hierin beoordelen we de (duurzaamheids)effecten van het nieuwe beleid en vergelijken dit met de effecten bij voortzetting van het bestaande beleid. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de planMER richten zich op klimaatverandering, duurzame energie, nieuwe woon- en werklocaties en natuur. De planMER is voorgelegd aan de commissie MER. Deze heeft positief gereageerd op het parallel lopen van de planMER en PRS en over de vierjaarlijkse herijking. De commissie MER heeft om aanvullingen gevraagd voor duurzame energie en natuur. De aanbevelingen van de planMER en het advies van de commissie MER over de planMER zijn verwerkt in de in 2013 vastgestelde PRS en PRV.
Naast deze planMER hebben we bij de PRS in 2011-2012 ook een Landbouw Effect Rapportage (LER) opgesteld, om de effecten van ons voorgenomen beleid op de landbouw duidelijk in beeld te brengen. De conclusie was, dat de landbouwstructuur als geheel naar verwachting niet ernstig geschaad wordt. Wel wordt opgemerkt dat veranderingen in andere beleidsdoelen effect kunnen hebben op deze mogelijkheden. Zo kan er in landbouwkerngebieden spanning ontstaan als andere beleidsdoelen een zwaarder belang gaan krijgen, zoals de bescherming van de kwetsbare veengebieden (bodembewerking) of aanscherping van milieuregels (contouren). Dit betekent nog niet een negatief effect van het PRS beleid, maar wel de noodzaak hier scherp op te blijven.
Tenslotte hebben wij hebben in de procedure van de PRS in 2011-2012 een watertoets geïntegreerd. De watertoets is een proces wat ervoor zorgt dat aspecten die samenhangen met het watersysteem op een goede manier in ruimtelijke plannen terecht komen. Met de watertoets passen we het al bestaande waterhuishoudkundige beleid goed in, passen het goed toe en voeren het waar mogelijk uit. De watertoets heeft eraan bijgedragen, dat wateraspecten goed verankerd zijn in ons ruimtelijk beleid.
Aanvulling planMER bij 1e partiële herziening (PRSph)
Voor de PRSph is een aanvulling van de planMER voor de bijlage “Effecten provinciale
ruimtelijke structuurvisie 2013-2028 op natuur” gemaakt. De reden hiervoor is, dat
er in de PRSph een nieuwe windlocatie bij Vianen is opgenomen, die net als de ruimtelijke
ontwikkelingen in de PRS, getoetst is op de effecten op natuur. Aangezien deze nieuwe
windlocatie ook nabij een stiltegebied ligt, is een toets hierop eveneens opgenomen.
Geen aanvullende planMER, LER of watertoets voor herijking
In de herijking van de PRS en PRV worden geen grote nieuwe locaties voor wonen of
werken voorgesteld. Ook zijn er geen nieuwe locaties van duurzame energie aangewezen.
In het beleid voor klimaatverandering en natuur vinden geen grote, planMERplichtige
wijzigingen plaats. Om die reden is er geen aanvullende planMER voor de herijking
van de PRS en PRV uitgevoerd. In het landbouwbeleid wordt een versimpeling voorgesteld
voor de regels voor de niet-grondgebonden veehouderij. Omdat ervoor gezorgd wordt
dat van bestaande rechten voorlopig nog gebruik kan worden gemaakt, is er geen nieuwe
landbouweffectrapportage uitgevoerd. Voor de watertoets is ambtelijk aan de waterbeheerders
de vraag voorgelegd welke nieuwe kansen zij zien voor verbeterde verankering van wateraspecten
in het ruimtelijk beleid. De reacties hierop zijn verwerkt in de Ontwerp PRS (Herijking
2016).
Geen passende beoordeling en geen aanvullende planMER bij 2e partiële herziening (Herijking
2016)
In het kader van de 2e partiële herziening (Herijking 2016) is geen passende beoordeling
als bedoeld in de Wet natuurbescherming en geen aanvullende PlanMER als bedoeld in
de Wet Milieubeheer aan de orde. Op voorhand wordt er niet verwacht dat er noemenswaardige
milieueffecten zijn.
De PRS staat niet op zichzelf, maar heeft samenhang met sectorale plannen en visies in de provincie en met plannen en visies van andere partijen. De belangrijkste relaties liggen er met:
Het beleid zoals beschreven in deze PRS past in de Europese programma’s van en voor Nederland, zoals in 2014 goedgekeurd door de Europese Commissie. De nieuwe programma’s (2014-2020) streven naar een slimme (smart), duurzame (sustainable) en inclusieve (inclusive) groei. Energietransitie is een centraal onderwerp in alle programma’s.
Het Europees beleid ten aanzien van slimme economie richt zich op stimuleren van innovaties
en kennis economie, in combinatie met ontwikkelingen binnen de energietransitie. Ons
beleid ten aanzien van kennis economie sluit hierbij aan. Ook ons beleid ten aanzien
van gezonde leefomgeving en vitale steden & dorpen sluit aan bij de programma’s onder
slimme economie (met name werkgelegenheid, water- en luchtkwaliteit), zoals Horizon
2020, Climate-KIC, URBACT (o.a. gericht op integrale inzet op economie, sociale domein
en milieu in steden) en PURPLE (gericht op landelijk gebied onder stedelijke druk).
Het Europees duurzaamheidsbeleid is gericht op vermindering van broeikasgassen, verhoging
van aandeel duurzame energie en verlaging van het energieverbruik. Het European Energy
Efficiency Fund , EFRO en Interreg zijn enkele van de instrumenten om deze programma’s
te realiseren. Ons beleid ten aanzien van energie(transitie) sluit aan bij deze Europese
inzet.
De inclusieve programma’s richten zich met name op werkgelegenheid. Dit sluit aan
bij het beleid ten aanzien van vitale steden en dorpen.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 2.2 lid 1) bevat een structuurvisie:
Er is dus sprake van een driedeling: ontwikkeling – beleid – uitvoering. De driedeling is terug te vinden in de opbouw van deze structuurvisie:
Ook in de kaarten komt de driedeling terug:
De voorgenomen ontwikkelingen (hoofdstuk 2) zijn vooral gebaseerd op de toekomstschets uit de Kadernota Ruimte. Daarbij zijn vier pijlers onderscheiden, die op verschillende plekken in de PRS terugkomen:
De ontwikkelingen vormen, aan de hand van de pijlers, de basis voor het beleid en het provinciaal belang (hoofdstuk 3 t/m 7) en daarmee ook voor de verwezenlijking, de uitvoering (hoofdstuk 8).
Van de PRS maken een visiekaart en een beleidskaart deel uit. De visiekaart geeft de door ons beoogde ontwikkeling tot 2028 weer. In de paragrafen 2.3 en 2.4 zijn de eenheden op deze kaart toegelicht. De beleidskaart bestaat uit kaartlagen en objecten. Aan elk object is in de PRS beleid gekoppeld. Ook de PRV is objectgericht opgebouwd.
In de digitale weergave op www.ruimtelijkeplannen.nl en op http://ruimtelijkeplannen,provincie-utrecht.nl zijn de kaartlagen opgenomen in één kaart en kunnen deze worden aan- of uitgezet. In de analoge versie is elke kaartlaag een afzonderlijke kaart. Ze moeten echter wel in samenhang worden beschouwd, zoals digitaal gebeurt. Alle gegevens die op de kaarten van de PRS/PRV staan (objecten), zijn gedetailleerd ingetekend op ondergronden van de Topografische Dienst/Kadaster. Omdat de ondergrond van de analoge versie minder nauwkeurig is, lijkt het soms dat objecten niet op de juiste locatie worden weergegeven. Hier wijkt de ondergrond af van de feitelijke situatie, het object is altijd correct gesitueerd.
In dit hoofdstuk beschrijven wij de door ons voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkelingen richten zich op onze visie voor de langere termijn, de stip aan de horizon. Deze hebben wij eerder verwoord in de Kadernota Ruimte (PS december 2010) en in de strategie Agenda2040 (PS oktober 2010). Om een volledig beeld te bieden is met de herijking van de structuurvisie, de visie opgenomen in de structuurvisie.
Waarom een visie op 2040?
Bij het maken van beleid voor de toekomst is het schetsen van een langetermijnvisie
voor de nog verdere toekomst een goed hulpmiddel. Deze stip aan de horizon geeft een
richtpunt voor beleid en maakt helder wat de kansen en belemmeringen zijn die zich
in de beleidsperiode kunnen voordoen. Een visie geeft energie en focus en helpt om
de belangen van vandaag te overstijgen en op zoek te gaan naar een gedeeld toekomstbeeld.
In dit hoofdstuk beschrijven wij de ruimtelijke visie voor Utrecht. Het beleid in de PRS heeft betrekking op de periode tot 2028, ongeveer 15 jaar van 2013. Daarom is 2040, nog eens ongeveer 15 jaar verder, een goede horizon voor de visie. In ‘Utrecht2040 Van Strategie naar Uitvoering’ (2010) hebben wij al een visie voor 2040 verwoord. Die geldt uiteraard ook voor de PRS. De visie in Utrecht2040 heeft betrekking op het geheel van het beleid van de provincie. De visie in de PRS is primair gericht op de fysieke leefomgeving. De hierna geschetste visie op 2040 is te zien als een ruimtelijke verbeelding van Utrecht2040. Het ruimtelijk beleid levert ook een belangrijke bijdrage aan de realisering van de doelen van Utrecht2040. Daarom is er ook een nauwe interactie tussen Utrecht2040 en de PRS.
Utrecht2040 Van Strategie naar Uitvoering
De kern van de langetermijnvisie in Agenda2040 luidt als volgt: Utrecht kiest voor
een strategie van duurzame ontwikkeling en behoud van aantrekkingskracht. We versterken
waar we goed in zijn en streven naar uitgebalanceerde groei van de kwaliteit van de
regio. We streven naar een provincie waarin ruimte is voor goed wonen, werken en natuur;
wonen en werken vooral binnen stedelijk gebied, compact en intensief bij OV-knooppunten;
behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteiten, zoals gezondheid en leefbaarheid en
behoud van kernkwaliteiten landelijk gebied, zoals openheid en biodiversiteit. We
streven naar een provincie:
Schets van Utrecht in 2040
We zijn in 2040. Het provinciale beleid in de afgelopen decennia, de jaren 2010 –
2040, is vooral gericht geweest op het aanbrengen van evenwicht in de verhouding tussen
mens-milieu-markt en op het verder versterken van de kracht van de regio. Dit heeft
geleid tot een duurzame en sterke provincie. Utrecht staat internationaal hoog aangeschreven
als regio van kennis en cultuur, met een sterk ontwikkelde ruimtelijk-economische
structuur.
Samenwerken
Deze toekomst is niet vanzelf gekomen. De belangrijke ruimtelijke vraagstukken zijn
met een krachtig en eenduidig beleid opgepakt, in nauwe samenhang met elkaar en vooral
samen met andere partijen. De provincie heeft actief gezocht naar nieuwe, verrassende
vormen van participatie bij het gezamenlijk vormgeven aan ruimtelijke ontwikkelingen
in stedelijk en landelijk gebied. Niet alleen met inwoners en partijen binnen de provinciegrenzen,
zoals de gemeenten, maar ook daarbuiten, zoals de buurprovincies, Metropoolregio Amsterdam,
de A2-regio’s, in Randstadverband en met het Rijk. Alleen door deze integrale regionale
samenwerking is het positieve resultaat bereikt. De keuze om niet alle ruimtelijke
opgaven binnen de eigen provinciegrenzen op te lossen, maar per opgave te zoeken naar
het juiste schaalniveau heeft geleid tot interessante ontwikkelingen. Zo is de woningdruk
deels naar Almere afgeleid en heeft Utrecht door haar kennisprofiel Den Haag als 3e VN-stad kunnen versterken. Voor natuur, recreatie en landbouw zijn re relaties met
de omliggende provincies versterkt, waardoor ontwikkelingen bij elkaar passen. Hoogwater
wordt veilig afgevoerd, de dijken zijn versterkt om de overstromingskans verder te
beperken. Hierbij zijn veel ontwikkelingen, ook provinciegrensoverschrijdend, meegekoppeld,
waardoor er elkaar versterkende gebieden zijn gerealiseerd.
Samenleven
In alle kernen heeft het accent gelegen op de binnenstedelijke ontwikkelingen. Dit
mede vanuit de behoefte aan blijvend kwalitatief goede woningen en woonomgeving. Diverse
binnenstedelijke transformaties bleken weerbarstige opgaven, die alleen met doorzettingsvermogen
en door nauwe samenwerking van alle betrokken partijen te realiseren waren. De waardering
van de leefomgeving is hoog, vanwege een (groen)stedelijke inrichting met onder meer
robuuste parken, waterpartijen, een veilig en gezond leefklimaat met ruimte voor sport-
en spelbeleving en sociale samenhang. Zowel in de nieuwe als de al langer bestaande
wijken zijn ontmoetingspunten gerealiseerd. Hiervan maken ook de vele kleine bedrijfjes
in de woonwijken gebruik. Water en groen in de stad zorgt zowel voor opvang van water
tijdens hevige buien, als voor afkoeling in de hete zomers.
De ondergrondse mogelijkheden voor onder andere energieproductie, energieopslag en
ondergrondse gebouwen zijn zo optimaal mogelijk benut en afgestemd op de bovengrondse
inrichting. Dit heeft bijgedragen aan efficiënt ruimtegebruik én energieneutraliteit
van de steden. De woningen zijn sinds 2020 energieneutraal gebouwd en ook de bestaande
woningen zijn inmiddels energieneutraal. Het hoogwaardige aanbod aan voorzieningen
en het culturele aanbod versterkt de waardering van de Utrechtse steden, ook als vestigingsplaats
voor creatieve industrie. De hogere woningdichtheid maakt dit aanbod mogelijk. Passend
bij de inzet op binnenstedelijk ontwikkeling, heeft qua bereikbaarheid het accent
gelegen op de ontwikkeling van het openbaar vervoer. De kwaliteit ervan is verbeterd,
zowel de trein, de tram als de bus. Daarbij is er sterk geïnvesteerd in het fietspadennetwerk
en in het zoveel mogelijk ondergronds en automatisch parkeren van auto’s. Voor de
wegen is vooral geïnvesteerd in betere doorstroming. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties
en transformaties zijn multimodale ontsluiting en ligging aan knooppunten een sturende
factor geweest.
De werkgelegenheid is harder gegroeid dan de beroepsbevolking. Er heeft een transitie
plaatsgevonden naar zorg-, kennis- en creatieve economie. Dat zorgt voor meer werkgelegenheid
in woonwijken en meer kleinschalige bedrijvencomplexen. Bedrijventerreinen zijn geherstructureerd,
geherprofileerd en worden intensiever gebruikt. Hier hebben zich voor een deel ook
andere functies gevestigd, waardoor ze levendiger zijn geworden.
Buitenleven
De diversiteit aan landschappen in de provincie is nog steeds groot. De landschappen
zijn aantrekkelijk doordat de kernkwaliteiten uitgangspunt vormden voor ruimtelijke
keuzes en inpassingen. Utrecht staat inmiddels op de eerste plaats van de provincies
met de mooiste landschappen. Het cultuurhistorische erfgoed van de provincie heeft
veel extra waardering gekregen. Dit heeft geresulteerd in blijvende bescherming hiervan
én meer nadruk op de zichtbaarheid. De landbouw is nog steeds de belangrijkste drager
van het landelijk gebied. Goede productieomstandigheden, schaalvergroting en innovatiekracht
geven de landbouw het noodzakelijke blijvend economisch perspectief. Professionalisering
van de landbouwverbreding heeft geleid tot landbouwbedrijven die diverse extra diensten
bieden, zoals goede recreatievoorzieningen, natuurbeheer, streekproducten en de productie
van duurzame energie (w.o. het benutten van reststromen en productie van groene grondstoffen).
De biodiversiteit is vergroot. Hiervoor was veel doorzettingsvermogen nodig. Het NNN
was omstreeks 2020 gerealiseerd en functioneert zoals bedoeld: de omvang van en de
samenhang tussen de afzonderlijke delen en verbeterde milieucondities bieden garanties
voor behoud van de biodiversiteit. De natuurdoelstellingen sluiten goed aan bij het
bodem- en watersysteem en de gewijzigde (klimaat)omstandigheden. Belevingswensen zijn,
waar ze vanuit recreatie én natuur gewenst zijn, ingepast. Het landelijk gebied voorziet
in de toegenomen behoefte aan recreatiemogelijkheden op korte afstand van de woonomgeving.
De Utrechtse Heuvelrug en het Groene Hart zijn belangrijk voor de toeristisch recreatieve
sector, ook in combinatie met de zorgsector. Ook het zakelijk toerisme is groot.
Onze provincie heeft een uitstekende uitgangspositie voor een aantrekkelijke toekomst.
De volgende drie onderdelen van de uitgangspositie zijn vooral bepalend voor het succes
van de provincie.
• Utrecht ligt centraal.
De provincie ligt centraal in Nederland, aan de rand van de Randstad, aan drie (inter)nationale
mobiliteitsassen (de A1, A2 en A12), nabij Schiphol en met internationale railverbindingen.
Hierdoor is de provincie aantrekkelijk om te wonen en te werken en als ontmoetingspunt
voor bijvoorbeeld kenniswerkers en de zakelijke dienstverlening. Dit wordt versterkt
doordat de provincie, als onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad, de schakelzone
is tussen de Randstad met zijn grootstedelijke dynamiek, Oost-Nederland met zijn rust
en ruimte en de Brabantse stedenrij met eveneens ontwikkelingen op het gebied van
de kennisindustrie.
• Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen.
De rijke schakering van woon-, werk- en natuurgebieden op korte afstand van elkaar
zorgt voor een aantrekkelijke schaal van de leefomgeving. Het ruime aanbod en de diversiteit
aan aantrekkelijke beleefbare landschappen maakt de regio uniek.
• Utrecht is sterk in kennis en cultuur.
De inwoners van Utrecht hebben een relatief hoog opleidingsniveau, de universiteit
is de grootste van het land, er is goed onderwijs en er zijn kansen voor een bloeiende
kenniseconomie waar iedereen van profiteert. Er is een groot aanbod aan cultuur en
cultureel erfgoed.
De combinatie van deze drie onderdelen van de uitgangspositie maakt dat de provincie
een bijzonder aantrekkelijke vestigingsplaats is. Mensen wonen en werken hier graag.
Hierin ligt de kracht van de regio en het is dus niet voor niets dat Utrecht een belangrijke
bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Door de Europese commissie is de regio
Utrecht in 2014 voor de tweede keer uitgeroepen tot de regio met het meeste concurrentievermogen.
Dit onder meer vanwege de kwaliteit aan instituten, de kwaliteit van het onderwijs
en het innovatievermogen. Hiermee samenhangend is er ook een ruim aanbod aan gekwalificeerd
personeel en kennis.
Er zijn uiteraard ook (potentiële) bedreigingen voor dit succes:
Utrecht in breder perspectief
We zijn als regio niet alleen op de wereld en ontwikkelingen houden niet op bij de
provinciegrens. De regio is afhankelijk van ontwikkelingen elders. Tegelijk hebben
ontwikkelingen in de provincie gevolgen voor omliggende regio’s. Bij het formuleren
van ruimtelijk beleid betrekken wij het bredere perspectief dan ook nadrukkelijk.
Door de centrale, strategische ligging van Utrecht zijn deze verbanden meer dan gemiddeld
aanwezig. Utrecht maakt ook onderdeel uit van de Noordelijke Randstad, het meest dynamische
deel van Nederland. Amsterdam en Utrecht vormen hiervan de kernen met toenemende interacties.
Met de schaalsprong van Almere naar 350.000 inwoners wordt deze economische driehoek
nog verder versterkt. Nu al levert de regio Utrecht een economische bijdrage aan de
Randstad die groter is dan die van bijvoorbeeld Rijnmond en die maar weinig onderdoet
voor die van Groot Amsterdam (inclusief Schiphol).
Vanwege de samenhang is het inzetten op provinciegrensoverschrijdende samenwerking
zoals in NV Utrecht, het Groene Hart en Regio FoodValley belangrijk. Voor de economie
en de bereikbaarheid van Nederland, maar ook voor de kwaliteit van de regio. Ter illustratie:
Regio FoodValley is het kloppend hart van de Agro Business life sciences in Nederland
met de Wageningen Universiteit als middelpunt. De Utrechtse FoodValley gemeenten Veenendaal,
Rhenen en Renswoude profiteren in toenemende mate van dit life sciences cluster. Niet
alleen in deze gemeenten, maar ook direct daaromheen, in het Science Park Utrecht
en op andere locaties in de hele provincie liggen goede kansen voor bedrijvigheid
om hierbij aan te sluiten.
Ook bij het formuleren van ons beleid voor natuur en landschap houden wij er rekening
mee dat hierbij provinciegrensoverschrijdende relaties en structuren vaak belangrijk
zijn voor de kwaliteit van deze functies. Dit vraagt ook om afstemming en samenwerking
met buurprovincies.
Vanuit de uitgangssituatie met kansen en bedreigingen vertalen wij de langetermijnvisie tot de hierna beschreven voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voor de periode 2028. De rode draad is het behoud van het evenwicht tussen mens, milieu en markt. Daarbij gaat het om deze drie samen en in samenhang. De sterkte van de regio wordt immers bepaald door de zwakste schakel. Willen we een Topregio blijven, dan moet er ruimte zijn voor:
Bij het concretiseren van ons ruimtelijk beleid binnen deze hoofdlijnen maken wij twee prioritaire keuzes:
Voor ons zijn dit de twee hoofdkeuzes bij de concretisering, omdat deze opgaven naar
ons oordeel het meest bijdragen aan hoe wij de leefbaarheid van de provincie willen
vergroten. Ze vormen de focus waarmee wij de hoofdlijnen van ons ruimtelijk beleid
willen insteken. Hiermee wordt de samenhang tussen die hoofdlijnen onderling nog duidelijker.
Vanuit de hoofdlijnen en prioritaire keuzes komen wij op vier pijlers voor de ruimtelijke ontwikkeling:
De pijlers ‘duurzame leefomgeving’ en ‘beschermen kwaliteiten’ leggen de basis waarbinnen
de ontwikkelingen in de ‘vitale dorpen en steden’ en het ‘dynamisch landelijk gebied’
plaats kunnen vinden. De pijlers voor de ontwikkeling dragen bij aan de aantrekkelijkheid,
leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de provincie.
De samenhang in de fysieke leefomgeving is groot. Zo heeft de ontwikkeling van de
landbouw vaak directe gevolgen voor natuur en landschap, en hebben de stedelijke ontwikkelingen
directe gevolgen voor bereikbaarheid. Maar ook tussen de diverse opgaven voor stad,
ommelanden en landelijk gebied is directe samenhang. Daar doorheen geweven zit het
generieke belang van duurzaamheid en kwaliteit. Een duurzame en kwalitatief hoogwaardige
leefomgeving is ook een vestigingsfactor, naar verwachting één van toenemende betekenis.
Om binnen deze samenhang een zorgvuldige ruimtelijke afweging te kunnen maken, passen
wij in ons ruimtelijk beleid de lagenbenadering toe én speelt bij elke ontwikkeling
ruimtelijke kwaliteit een nadrukkelijke rol.
Naast meer samenhang zal ook sprake zijn van een verschuiving van de ruimtelijke dynamiek.
Deze zal zich steeds minder richten op groei en uitbreiding van de nu nog onbebouwde
ruimte, en in toenemende mate op hergebruik en aanpassing van de bestaande ruimte.
Het realiseren van ruimtelijke kwaliteit zal hier een nog belangrijkere opgave worden.
In de paragrafen 2.3 – 2.6 wordt per pijler de door ons beoogde ontwikkeling toegelicht.
Met de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving sorteren wij voor op de klimaatverandering. Onze ambitie is om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn. Om dit te halen moeten wij bij de ruimtelijke ontwikkeling nu al rekening houden met deze ambitie.
Onderdeel hiervan is de groei van het gebruik van duurzame energiebronnen. Dit is
niet alleen gewenst voor het halen van de ambitie, maar ook om minder afhankelijk
te zijn van fossiele energiebronnen. De ruimtelijke opgave hierbij is het ruimte bieden
voor het duurzaam opwekken van energie en de mogelijkheden bieden om energie- of warmtevragende
en energie- of warmteleverende functies bij elkaar te brengen. We stimuleren het gebruik
van alle duurzame energiebronnen: windenergie, biomassa, (diepe) geothermie, warmte-koudeopslag,
zonne-energie, waterkracht en benutten van restwarmte. We nodigen gemeenten uit om
met initiatieven hiervoor te komen en zullen dit ondersteunen en faciliteren.
Daarnaast streven wij bij gebiedsontwikkelingen naar zelfvoorzienendheid voor energie.
Wij stimuleren dan ook dat bij verstedelijking en renovatie, herstructurering, transformatie
en uitbreiding hiervan gemeenten en initiatiefnemers invulling geven aan energiebesparing
en het opwekken van duurzame energie.
Voor klimaatbestendigheid is het belangrijk te beschikken over een duurzaam en robuust
bodem- en watersysteem en waterveiligheid. Hoogwater moet veilig afgevoerd kunnen
worden, de dijken moeten de overstromingskans verder beperken en er moet voldoende
ruimte zijn voor waterberging. In de steden willen we een aantrekkelijk, gezond en
veilig woon- en werkklimaat behouden. In het kader van klimaatbestendigheid is het
onder andere van belang dat ingespeeld wordt op het voorkomen van wateroverlast en
van hittestress bij een toenemend aantal dagen met tropische hitte. De bodemdaling
in de veengebieden, die onder meer leidt tot toenemende kosten en verslechtering van
de kwaliteit van het oppervlaktewater, moet wezenlijk afremmen. Herinrichting en innovaties
in de landbouw kunnen hieraan bijdragen. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties
kan rekening worden gehouden met de gevolgen van bodemdaling en waterrisico’s.
Belangrijk onderdeel van een duurzame leefomgeving is gezondheid. Wij streven er naar dat iedereen in de provincie Utrecht in een gezonde leefomgeving woont, werkt en recreëert. Dit is een belangrijke voorwaarde om een economische topregio te kunnen zijn. Gezondheid heeft vele aspecten, denk bijvoorbeeld aan goed wonen, schone lucht, water en bodem, werkgelegenheid, de aanwezigheid van voorzieningen en de mogelijkheid voor ontmoeting, ontspanning en beweging.
Ontwikkeling van de kwaliteiten die onze provincie dooraderen is gewenst, omdat dit bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De kwaliteiten die de gehele provincie raken betreffen het landschap, de cultuurhistorie en de natuur. Deze kwaliteiten spelen altijd een rol bij ontwikkelingen waarbij wij streven naar behoud daarvan. Bescherming van deze kwaliteiten is noodzakelijk, want ze zijn kwetsbaar en onvervangbaar.
De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in belangrijke mate bepaald door de kernkwaliteiten.
Bij elke ontwikkeling die voorgenomen wordt en die invloed heeft of kan hebben op
het landschap, vormen de kernkwaliteiten een uitgangspunt. Hiermee werken we aan behoud
van onze kernkwaliteiten.
De kwaliteiten van het landschap sluiten vaak aan bij de cultuurhistorie van het landschap.
Wij willen de cultuurhistorische kwaliteiten van vooral de landgoederen en buitenplaatsen,
het militaire erfgoed en het agrarisch cultuurlandschap behouden en beleefbaar maken.
Voor het militair erfgoed van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam
bereiden wij een UNESCO-status voor die het belang van dit erfgoed extra benadrukt
en ons nog meer instrumenten in handen geeft voor behouden en beleefbaar maken ervan.
Wij hebben, onder andere op grond van Europees beleid, een verantwoordelijkheid voor
de kwaliteit van de natuur. Op basis van het decentralisatieakkoord natuur, goedgekeurd door Provinciale Staten van Utrecht op 12 december 2011, en het daarop
gebaseerde Natuurpact is de provincie, als gebiedsregisseur, verantwoordelijk voor
de bescherming van de biodiversiteit, zowel binnen en buiten het NNN. Biodiversiteit
en beleefbare natuur dragen bij aan het aantrekkelijke vestigingsklimaat van de provincie.
Wij zetten ons in op het verder ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel
van natuurgebieden. Verbetering van de wisselwerking tussen het bodem- en watersysteem,
de natuur en het menselijk handelen, moet een kwaliteitsverbetering van de natuur
opleveren.
Voor de kwaliteit van de natuur is het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) van belang. Enerzijds
spannen wij ons in om de bestaande natuur te beheren en waar mogelijk te verbeteren.
Anderzijds spannen we ons in voor de realisatie van nieuwe natuur. Hiertoe hebben
we samen met maatschappelijke organisaties het Akkoord van Utrecht (9 juni 2011) opgesteld.
Dit akkoord is een belangrijke pijler van ons natuurbeleid en voor de uitvoering ervan.
De ruimtelijke aspecten van het akkoord zijn verankerd in deze structuurvisie.
In overeenstemming met het Akkoord van Utrecht zetten wij ons in om vanaf 2011 1.506
ha nieuwe natuur te realiseren binnen het NNN. Het akkoord voorziet ook in een groene
contour (3.000 ha): door andere partijen kan hier op vrijwillige basis natuur worden
gerealiseerd, door de inzet van aanvullende arrangementen. Na realisatie zetten wij
dit om in NNN. Zolang de nieuwe natuur hier nog niet is gerealiseerd bieden wij ruimte
om het bestaande gebruik voort te zetten, maar voorkomen wij grootschalige ontwikkelingen
die het hier realiseren van nieuwe natuur onmogelijk maken.
Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden. Inzetten op deze ontwikkeling is nodig vanwege:
Conform de NV Utrecht-ambitie willen wij ten minste twee derde deel van de te bouwen
woningen binnenstedelijk realiseren. Het gaat hierbij niet alleen om de grotere steden,
maar alle kernen, ook de kleinere steden en dorpen.
Onze samenleving verandert en dat biedt kansen voor binnenstedelijke (her)ontwikkeling.
Er komt steeds meer vastgoed leeg te staan, bijvoorbeeld kantoren en winkels, zorg-
, religieus- en maatschappelijk vastgoed. Bij binnenstedelijke ontwikkeling is het
essentieel dat er voldoende aandacht blijft voor de leefbaarheid en (ruimtelijke)
kwaliteit van de stedelijke gebieden. En voor een recreatief aantrekkelijke en bereikbare
kernrandzone. De ontwikkeling van het woningaanbod dient uiteraard te zijn afgestemd
op de behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties
en transformaties is multimodaliteit voor ons een sturende factor.
De regionale economie moet qua ontwikkeling vooral zijn gericht op vitaliteit en innovatie,
aansluitend bij de economische kracht van de regio. Het profiel van Utrecht is groen,
gezond en slim. Het aanbod aan vestigingsmilieus sluit hier bij aan. Bestaande bedrijventerreinen
worden aantrekkelijk en duurzaam door herstructurering. Ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen
kan uitsluitend in relatie met de herstructurering van bestaande terreinen en wordt
op regionaal niveau afgestemd Wij willen experimenteerruimte bieden voor het realiseren
van proeftuinen voor duurzame innovaties.
Er is een flink overschot aan vloeroppervlakte kantoren. Gezien de maatschappelijke
ontwikkelingen zal dit voor een groot deel structureel zijn. Vermindering van het
aanbod is daarom gewenst. Dit betekent niet dat nieuwe kantorenlocaties in het geheel
niet noodzakelijk zijn: voor een goed functionerende economie is innovatief en kwalitatief
hoogwaardig aanbod nodig, dat aansluit bij de vraag. Eventueel nieuw aanbod moet wel
beperkt blijven tot enkele goed ontsloten locaties. Tegelijk moet worden ingezet op
sanering van het aanbod aan kantoren, daar waar sprake is van een forse leegstand.
In de Provinciale Aanpak Kantorenleegstand hebben we deze aanpak verder uitgewerkt.
Met name door veranderend consumenten gedrag is er ook sprake van een overschot aan
winkelareaal, en de verwachting is dat de leegstand van winkelpanden de komende jaren
nog zal gaan toenemen. Ook hier is vermindering van het aanbod gewenst. De mate waarin
er sprake zal zijn van deze problematiek, verschilt er gemeente en winkelgebied. Aanpak
van dit vraagstuk vraagt om maatwerk per locatie en kan alleen met gezamenlijke inzet
van alle betrokken partijen (winkelbedrijven, vastgoedeigenaren, overheid).
Het accent op de binnenstedelijke ontwikkelingen draagt ook bij aan de noodzakelijke
verbetering van de bereikbaarheid. Het biedt goede kansen voor verbetering van de
kwaliteit van het openbaar vervoer en het gebruik van de fiets. Uitbreiding van het
tramsysteem in het stadsgewest Utrecht en optimalisering van Randstadspoor zijn gewenst.
De komende jaren wordt het Rijkswegennet in de provincie sterk verbeterd om de bereikbaarheid,
ook op de langere termijn, te garanderen. Om de kwaliteit van de leefomgeving op een
aantrekkelijk niveau te houden vraagt de inpassing van het aangepaste wegennet op
enkele plaatsen extra aandacht. Wij voorzien niet in geheel nieuwe tracés voor provinciale-
of snelwegen, wel kan er sprake zijn van omleggingen en het realiseren van noodzakelijke
verbindingen.
Wij positioneren Utrecht als Topregio, een regio die toekomstbestendig is en kennis
en cultuur in het hart van haar ontwikkeling plaatst in een op creativiteit en innovatie
geënte economie.
Ontwikkelingen in de provincie zijn veelal niet op zich zelf staand. Veel heeft relaties
met ontwikkelingen in de aansluitende regio’s. Door goede samenwerking kunnen deze
grensoverschrijdende invloeden de ontwikkelingen in beide regio’s versterken. Het
niet benutten van deze samenwerkingskansen kan juist contraproductief zijn.
Wij willen de kwaliteit en dynamiek van het landelijk gebied behouden. Wij koesteren
daarom de functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en/of beleefbaarheid
van het platteland, zoals landbouw en natuur. Wij willen een verdere uitwaaiering
van stedelijke functies over het landelijk gebied zoveel mogelijk voorkomen. Dit beleid
vormt de contramal van ons beleid voor de vitale dorpen en steden. De kwaliteit van
het landelijk gebied draagt immers bij aan de aantrekkelijkheid en het goede functioneren
van de steden en daarmee aan de aantrekkelijkheid van onze provincie.
Uiteraard is het voor zowel het landelijk als stedelijk gebied belangrijk dat stad
en land goed met elkaar zijn verbonden. Daarom bieden wij mogelijkheden voor het verbeteren
van de kwaliteiten van de zones rondom de kernen. Wij denken hierbij aan gebiedsontwikkelingen
waarin groene en recreatieve kwaliteiten verbonden worden met stedelijke kwaliteiten.
Dit draagt bij aan een goede afronding van de kern en daarmee aan de kwaliteit van
het binnenstedelijk leefmilieu. Voor verdere verbetering van dit laatste bieden wij
ook ruimte voor de uitplaatsing van (hinder veroorzakende) functies vanuit de kern
ten behoeve van binnenstedelijke woningbouw.
Slechts in bijzondere situaties en onder voorwaarden zijn ontwikkelingen van niet aan het landelijk gebied gebonden functies aanvaardbaar. Die situaties hebben veelal betrekking op de herbestemming van bestaande bebouwde erven en op de toevoeging van nieuwe kwaliteit. Wij willen ruimte bieden om de problematiek van de vele vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen aan te pakken via een verbrede vorm van ruimte voor ruimte, als wonen de opvolgfunctie wordt, en via het ruimte bieden aan andere opvolgfuncties. We stimuleren daarbij intergemeentelijke samenwerking, zodat er goed kan worden ingespeeld op behoeften en nieuwe mogelijkheden.
Voor de ontwikkeling van een economisch vitale landbouw bieden wij ruimte, ook vanwege
de rol die de landbouw heeft bij het in stand kunnen houden van het aantrekkelijke
agrarische cultuurlandschap.
De landbouw is nog steeds de belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied. Goede
productieomstandigheden en innovatiekracht geven de landbouw het noodzakelijke blijvend
economisch perspectief. Ook professionalisering van de landbouwverbreding, zoals door
zorg-, en recreatief en toeristisch aanbod, natuur-beheer, het leveren van streekproducten
en de productie van duurzame energie (w.o. het benutten van reststromen en productie
van groene grondstoffen) dragen bij aan dit perspectief.
Zowel vanwege de toenemende vraag naar recreatie als het hebben van een tegenhanger
van de toenemende verdichting in de dorpen en steden, zijn ruimtelijke ontwikkelingen
voor vrijetijdsbesteding gewenst. We willen samen met andere partijen voorzien in
de toegenomen behoefte aan recreatiemogelijkheden op korte afstand van de woonomgeving.
De eenheid tussen stad en ommelanden willen wij versterken. De ontwikkeling van herkenbare
en beleefbare cultuurhistorie draagt ook bij aan het voorzien in de recreatiebehoefte,
even als de mogelijkheid tot het ervaren van rust en stilte..
De door ons voorgestane ontwikkelingen zijn verbeeld op de visiekaart. Dit is een
globale kaart, passend bij het abstractieniveau van de visie. De legenda-eenheden
worden hierna toegelicht.
I. Stedelijk gebied
Op de visiekaart zijn de voor het stedelijk gebied belangrijkste ontwikkelingen in
beeld gebracht. Het is geen limitatieve weergave. Voor het stedelijk gebied onderscheiden
we op de visiekaart de volgende ontwikkelingen.
(Groot)stedelijk vestigingsmilieu
Van een grootstedelijk vestigingsmilieu is sprake in de centra van Utrecht en Amersfoort
en bij realisering ook in Leidsche Rijn Centrum, terwijl op de langere termijn de
A12 zone in dit opzicht potentie heeft. Juist de combinatie en verscheidenheid aan
functies en hoogwaardige voorzieningen biedt kansen voor diverse soorten van bedrijvigheid.
Een stedelijk vestigingsmilieu is aanwezig in de kleinere steden. Hier doet zich,
op een lager schaalniveau, hetzelfde voor.
Campusmilieu
Het campusmilieu heeft Utrecht Science Park als centrum en bevat huidige of toekomstige
“satellieten” in de nabijheid (Utrecht-centrum, Rijnsweerd, De Bilt, vm. RIVM-terrein,
Amersfoort). Hier is sprake van een clustering van bedrijven en instellingen die gebruik
maken van elkaars kennis en voorzieningen. Met FoodValley (Campusmilieu Wageningen),
Delft en Leiden is er vooral op het gebied van life sciences en duurzaamheid een relatie,
met Amsterdam en Hilversum ligt die relatie meer op het vlak van de creatieve industrie
en de media. Ook het kennisinstituut van Nijenrode in Breukelen is van economisch
belang voor met name de gemeente Stichtse Vecht, maar zeker ook daarbuiten.
Relaties met andere regio’s
Als centraal in Nederland gelegen provincie zijn er relaties met alle omliggende gebieden.
In economisch opzicht zijn vooral de relaties binnen de Noordvleugel van de Randstad
(Amsterdam-Almere) en met FoodValley van belang.
Voorgenomen stedelijke ontwikkeling
Voor de PRS-periode gaan wij uit van een woningbouwprogramma van 68.000 woningen. Dit programma is gebaseerd op de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht,
de ruimtelijke mogelijkheden, de beschikbare plancapaciteit, de ambities van gemeenten
en de gemiddelde woningproductie in de afgelopen jaren.
De meest omvangrijke locaties voor wonen (vanaf 1000 woningen) zijn op de visiekaart
aangegeven. Daarbij maken we onderscheid tussen de binnenstedelijke opgave per gemeente
en uitbreidingslocaties. De locaties zijn indicatief aangegeven.
Voor de in onze provincie gevestigde bedrijven zijn de belangrijkste werklocaties aangegeven. Deze locaties willen wij geschikt houden voor bedrijfsvestiging.
A12 zone
De A12 zone is een van de laatste potentiële grote transformatie- en verdichtingslocaties
in de provincie voor na 2030. In het Verstedelijkingsperspectief A12 Centraal (mei
2011) is een kansrijk en waardevol wenkend perspectief beschreven: de stip op de horizon.
Het gebied kan zich op de langere termijn ontwikkelen tot een multifunctioneel woonwerkgebied
in het hart van een aaneengesloten metropolitane regio. Een gebied dat met de auto
goed bereikbaar is, maar ook met tram en fiets. De zone kan daarmee substantieel bijdragen
aan de economische kracht van de regio.
Voor de langere termijn is dit een realistisch perspectief, met veel flexibiliteit.
In de periode van de Structuurvisie willen wij voorkomen dat dit ontwikkelperspectief
verloren gaat, daarom willen wij ontwikkelingen die dit perspectief onmogelijk make
zoveel mogelijk voorkomen. De aandacht gaat uit naar het oplossen van lokale knelpunten,
waarbij lokale partijen aan zet zijn.
Verbinding Almere – Utrecht – Breda
De relatie met Almere is belangrijk. Dit wordt immers een stad met meer dan 300.000
inwoners. Een deel van de woningbouw in Almere draagt bij aan het verminderen van
de druk op de Utrechtse woningmarkt. Om deze redenen is een goede verbinding tussen
Utrecht (regio’s Utrecht en Amersfoort) en Almere gewenst, zowel per openbaar vervoer
als per auto. De relaties op de as Utrecht-Almere zijn echter zwaarder en geven wij
prioriteit.
Onder meer om de druk op de A27 te verminderen is ook de aanleg van de ontbrekende
OV-schakel tussen Utrecht en Breda gewenst. Aanleg van een spoorverbinding Almere
– Utrecht – Breda valt niet te verwachten in deze structuurvisieperiode. Ontwikkelingen
die de aanleg van de railverbinding onmogelijk maken of ernstig belemmeren willen
wij echter voorkomen. Zodra meer bekend is over het beoogde tracé zullen wij geen
ruimtelijk onomkeerbare beslissingen nemen of toestaan die dit tracé belemmeren.
II. Landelijk gebied
De door ons voorgenomen ontwikkeling voor het landelijk gebied is op de visiekaart
op gebiedsniveau aangeduid via koersen. Deze geven het hoofdaccent aan van de voorgestane
ontwikkeling. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor
een combinatie van functies. De grenzen van de koersen zijn signaleringsgrenzen waaraan
gemeenten indien zij dit willen nader invulling kunnen geven. Het is gewenst dat de
grotere ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan de koers. Voor het landelijk gebied
onderscheiden we op de visiekaart de volgende ontwikkelingen:
Westelijk veenweidegebied en Eemland
Het Westelijk veenweidegebied (in het Groene Hart) en Eemland zijn overwegend open
agrarische weidegebieden waarin de verschillende fasen van de ontginning helder leesbaar
zijn, met patronen en structuren die door de eeuwen heen nagenoeg ongewijzigd zijn
gebleven. Grote delen ervan zijn daarom cultuurhistorisch waardevol. Net zoals overal
in het landelijk gebied van de provincie wordt ook hier gewoond en gewerkt. Toch stralen
deze gebieden rust en ruimte uit. Ze lenen zich daarom vooral voor rustige vormen
van recreatie, zoals wandelen, fietsen, kanoën en toervaren. Dankzij de openheid en
hoge waterpeilen zijn delen van deze gebieden in trek bij weidevogels. De kracht voor
de natuur ligt verder vooral besloten in de rijkdom aan water, moerasgebieden en natte
graslanden. In het gebied liggen daarom belangrijke toekomstige natuurgebieden uit
het Akkoord van Utrecht.
Van oudsher kennen de zones langs de Vecht en de Oude Rijn en, in mindere mate, de
Hollandse IJssel een grotere dynamiek dan de aangrenzende veenweidegebieden. De buitenplaatszones
langs de Vecht zijn cultuurhistorisch van bijzondere waarde. Wij bieden ruimte voor
ontwikkeling om deze waarde in stand te houden. De rivieren en hun oevers vormen de
oudste transport- en vestigingsassen van het Groene Hart. De Vecht en de Oude Rijn
worden nu geflankeerd door moderne transportassen: de spoorlijnen, snelwegen en het
Amsterdam-Rijnkanaal. De zones langs de rivieren bieden ruimte voor een breed scala
van functies.
In de kracht van de veenweidegebieden schuilt ook de kwetsbaarheid. Ze zijn dooraderd
met een netwerk van smalle wegen, boerderijenlinten, kades en weteringen. Extra zorg
is nodig voor het behoud van de landschappelijke karakteristiek en de cultuurhistorische
waarden. Dit zijn de gebieden bij uitstek waar we er alert op moeten zijn dat de juiste
ontwikkelingen met de juiste maat en schaal op de juiste plek landen. Voor ontwikkelingen
die die maat en schaal te boven gaan is hier geen plaats.
Er zijn twee belangrijke uitdagingen in de veenweidengebieden: het bieden van ruimte
voor de ontwikkeling van de melkveehouderij, inclusief schaalvergroting, en het substantieel
afremmen van de bodemdaling.
Heuvelrug en de Vinkeveense Plassen
De Heuvelrug, het op één na grootste bosgebied van Nederland, biedt meer dan bos.
Het is van belang voor onze drinkwatervoorziening. Het kent veel, deels verborgen
historische lagen. Dankzij de natuurlijke, reliëfrijke omgeving zijn er door de eeuwen
heen bijzondere woongebieden, zoals de Stichtse Lustwarande en de villaparken ontstaan.
De natuur ontleent haar kracht niet alleen aan het bos, maar ook aan de heide, vennen
en zandverstuivingen, de open plekken in dat bos. Dit alles maakt de Heuvelrug ook
aantrekkelijk voor recreatie. Daarbij gaat het om meer dan wandelen en fietsen. Ook
de dag- en verblijfsrecreatie zijn sinds jaar en dag van nature thuis op de Heuvelrug.
De Vinkeveense Plassen zijn de ‘blauwe’ pendant van de Heuvelrug. Hier vinden we –
met uitzondering van het beschermde natuurgebied Botshol – een mix van (recreatief)
wonen op zuwen, kaden en legakkers, jachthavens en andere recreatieve voorzieningen.
Het vormt – samen met de Noord Hollandse Loosdrechtse Plassen – hét waterrecreatiegebied
van de Noordvleugel. Het gebied is, net zoals de Heuvelrug, ook van belang voor de
natuur. Het grootste gedeelte van de Heuvelrug en van de Vinkeveense Plassen maakt
daarom deel uit van het NNN.
In beide gebieden zijn natuur en recreatie bij elkaar gebaat. Maar een te grote druk
van de recreatie leidt tot verliezen voor de natuur. Andersom krijgen exploitanten
van recreatieterreinen en jachthavens te weinig kans om de voor hun economisch perspectief
noodzakelijke kwalitatieve verbeteringsslagen te maken. Het feit dat hun terreinen
in het NNN liggen, kan in sommige gevallen een blokkade vormen. Daarom zoeken wij
in ons beleid een nieuw evenwicht tussen beide functies, vooral door het onderscheid
te bevorderen tussen rustige en meer intensief gebruikte zones. Ook bieden wij ruimte
voor ontwikkeling om de waarden van de landgoederen binnen de Stichtse Lustwarande
in stand te houden.
Kromme Rijngebied
In het Kromme Rijngebied voert de landbouw de boventoon. Veeteelt en fruitteelt wisselen
elkaar hier af. Maar het Kromme Rijngebied is ook één van de archeologisch meest rijke
gebieden van de provincie. Onder het hedendaagse agrarische landschap gaan veel oudere
werelden schuil, waaronder die van de Romeinse tijd met de Limes als belangrijkste
structuur. Op het Eiland van Schalkwijk is de Nieuwe Hollandse Waterlinie vernuftig
geprojecteerd op en ingebed in het agrarisch landschap. Hier ligt het meest gave ensemble
van de linie.
Ons beleid voor het Kromme Rijngebied gebied staat in het teken van het versterken
van de landbouwstructuur. Maar ook willen wij de (latente) cultuurhistorische potenties
van het gebied beter benutten en het mede daarmee nog aantrekkelijker maken voor recreatie
en toerisme.
Langbroek en oostrand Noorderpark
Door de vele landgoederen gaan landbouw en natuur in het gebied van Langbroek en aan
de oostkant van het Noorderpark zij aan zij. Het kwelwater uit de Heuvelrug dat hier
aan het oppervlak komt maakt de gebieden extra waardevol voor de natuur. Het gebied
van Langbroek kent bovendien een in Nederland unieke combinatie van buitenplaatsen
en landgoederen met bijbehorende bossen en bosschages, binnen de context van een middeleeuwse
cope-ontginning. Door het afwisselend coulisselandschap zijn beide gebieden in trek
bij de recreant. Er wordt veel gefietst en gewandeld. Al met al zijn dit de twee gebieden
in de provincie waar landbouw, natuur, cultuurhistorie en recreatie het meest hecht
met elkaar zijn verweven.
De belangrijkste opgave in ons beleid voor de twee gebieden is het vinden van een
goede balans tussen de vier functies. Extra aandacht is nodig voor de economische
draagkracht van de landgoederen. Ook daarbij is het zoeken naar de balans, zeker bij
landgoederen die in het NNN liggen. Wij koersen vooral op het beter benutten van de
recreatieve potenties van de landgoederen. Voorwaarde voor het bieden van extra planologische
ruimte is dat die potenties worden versterkt, net als de cultuurhistorische en groene
kwaliteiten van het gebied.
Geledingszones
De geledingszones in de stadsgewesten Utrecht en Amersfoort zijn de uitloopgebieden
van de stad en zorgen ervoor dat de kernen niet aan elkaar groeien. Daarnaast vormen
ze de recreatieve en ecologische schakels tussen de grote steden en de kernen daaromheen
met het buitengebied. In de geledingszones komen ook de in deze PRS opgenomen kernrandzones
en recreatiezones samen. Veel geledingszones kennen nu al een prachtige mix van functies
en kwaliteiten: landbouwgronden, landgoederen zoals Amelisweerd en Coelhorst, forten
en liniestructuren, en recent gerealiseerde natuur- en recreatiegebieden. Voorbeelden
van dat laatste zijn Nieuw Wulven en Wielrevelt in het stadsgewest Utrecht, en de
Schammer en Bloeidaal bij Amersfoort.
Nu er weinig overheidsgeld is voor aankoop, inrichting en beheer, wordt er gezocht
naar alternatieve manieren om het gebied te ontwikkelen. Dit doen de gebiedspartners
en als provincie willen wij dit ondersteunen.
Het recreatief functioneren van de geledingszones valt of staat bij goede verbindingen
tussen stad en land voor wandelaars en fietsers. Samen met onze partners zetten wij
ons in om daar waar zich kansen voordoen deze stad-landverbindingen te verbeteren,
bijvoorbeeld bij de planstudies Ring Utrecht en Knooppunt Hoevelaken.
De Vallei
De Vallei is een intrigerende puzzel van agrarische bedrijven, landgoederen en een
fijnmazig netwerk van wegen, binnen de natuurlijke context van een stelsel van beken.
Lang heeft het microreliëf de (gemengde) agrarische bedrijfsvoering bepaald. Vandaag
de dag kent het gebied naast grondgebonden landbouw veel niet-grondgebonden veehouderij.
Bij Leusden en Overberg en in het Binnenveld toont de Vallei zich anders. Hier heeft
de inrichting van het gebied een ratio die terug voert op het collectief ontginnen
en winnen van veen. De belangrijkste ‘verscholen’ structuren zijn de Grebbelinie en
het systeem van gegraven griften, dat deels de grondslag vormt van het latere Valleikanaal.
In grote delen van de Vallei is het ooit hechte groene netwerk van houtkades en –wallen
en bosschages sterk geërodeerd.
In de Vallei is het de uitdaging om op lokaal niveau nieuwe puzzelstukjes toe te voegen
die de functionaliteit én de kwaliteit van het gebied versterken. Dat is een kwestie
van maatwerk: ontwikkelingen bij agrarische bedrijven worden ingepast en bij vergroting
van bouwvlakken boven de 1,5 hectare worden extra eisen gesteld die ook de groene
structuur kunnen versterken, vrijkomende agrarische gronden komen zoveel mogelijk
ten goede aan grondgebonden bedrijven; vrijkomende agrarische bedrijfspercelen krijgen
een passende nieuwe functie en een kwalitatief hoogwaardige inrichting; gebruik makend
van rood-voor-groenarrangementen worden erven en bossen weer verknoopt op een manier
die wezenlijk bijdraagt aan het weer meer robuust maken van het groene netwerk. Wij
willen daarbij lessen trekken uit de soms minder geslaagde experimenten uit het recente
verleden. Wij willen, samen met de grondeigenaren, op zoek naar constructies die fungeren
als iconen voor de toekomst van de Vallei.
Het gebied van de Nederrijn / Lek
Waterveiligheid staat aan de basis van ons beleid voor het gebied van de Lek/Nederrijn.
Samen met onze partners van Rijk, waterschap en gemeenten werken wij daarom aan dijkversterking
langs de Nederrijn en Lek. De uiterwaarden bieden veel ruimte voor de natuur. Grote
delen ervan liggen in het NNN. Sommige uiterwaarden hebben een Natura 2000 status.
Een aantal plekken is specifiek ingericht voor de (dag)recreatie. Daardoor zijn de
contrasten tussen beide functies soms groot. Langs de hele rivier zoeken wij naar
kansen voor een meer 'vloeiend' verbond tussen natuur en recreatie, passend bij het
landschap van de rivier. Dat dat alleen kan binnen de condities van waterveiligheid
en van het NNN staat buiten kijf. Meerwaarde voor beide functies zoeken wij vooral
in kleinschalige ingrepen.
Wij richten ons beleid op de door ons voorgenomen ontwikkelingen (zie hoofdstuk 2).
Met ons ruimtelijk beleid willen we er aan bijdragen dat onze provincie aantrekkelijk
blijft, ook voor komende generaties. De aantrekkelijke uitgangspositie van de provincie
biedt veel kansen voor een hoogwaardige ontwikkeling, maar leidt tegelijk tot concurrentie
om de beschikbare ruimte. Door de gunstige uitgangssituatie lijkt het alsof de gewenste
ontwikkeling van de provincie “vanzelf” gaat. Het lijkt alsof we niets hoeven te doen.
Maar dat is schijn. Zonder sturing zal onze kracht namelijk onze zwakte worden. Daarom
is sturing via het ruimtelijk beleid beslist noodzakelijk.
Als regio staan we voor omvangrijke ruimtelijke vraagstukken. De complexiteit van
en de samenhang tussen de vraagstukken is groot. Een integrale aanpak, vaak via transformatie
of transitie, zal noodzakelijk zijn. Onder deze omstandigheden heeft een aanpak door
één partij weinig kans effectief te zijn. We zullen met elkaar, overheden, maatschappelijke
organisaties, inwoners, bedrijven en kennisinstellingen, oplossingen moeten realiseren.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk aangegeven wat de rol
is van de provincie in de ruimtelijke ordening: De provincie heeft een sterke positie op het domein van de ruimtelijke ontwikkeling
en de fysieke omgeving (‘omgevingsbeleid’). Daar liggen haar kerntaken en is ze wettelijk
bevoegd. De provincies spelen, met inachtneming van de taken van (samenwerkende) gemeenten,
op het (inter)regionale niveau een sector overstijgende en verbindende rol. De provincie
fungeert als gebiedsregisseur door het ontwikkelen van integrale ontwikkelingsvisies,
het afwegen of afstemmen van belangen en het bewaken en bevorderen van complementariteit
tussen steden en tussen regio’s binnen de provincie. De provincie heeft tevens een
actieve rol bij de oplossing van bestuurlijke en financiële knelpunten van gemeenten.
De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte
op regionale schaal ligt ook bij de provincies.
Dit vormt voor ons een belangrijke basis voor onze rolinvulling in het fysieke domein.
Bij het concretiseren van de rol staat de ruimtelijke opgave voorop: de vraag wat
er moet gebeuren. De vraag wie hierbij welke rol vervult is daarvan een afgeleide. Telkens zal bekeken moeten worden welke partijen
een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van een vraagstuk en welke rol daarbij
vervuld kan worden. Elkaar aanvullen is daarbij belangrijk. Alleen dan wordt optimaal
gebruik gemaakt van kennis, ervaring en creativiteit. Het gaat om een samenhangende
aanpak, waarin ieder zijn toegevoegde waarde levert, en om het verzinnen van soms
onorthodoxe of innovatieve oplossingen. Durf en daadkracht zijn nodig.
In onze sturingsfilosofie staat het bereiken van de doelen voorop. De rol die de provincie
daarbij heeft is daarvoor conditionerend. Vanuit de basisgedachte: ‘decentraal wat
kan, centraal wat moet’, of meer concreet ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’ kiezen
wij er voor om het accent te verleggen van toetsing naar ontwikkeling. Wij beperken
ons daarbij tot de vraagstukken waarbij we het verschil kunnen maken. Daarmee wordt
ook teveel versnippering van beleidsaandacht tegengegaan en geprioriteerd.
In de structuurvisie gaan we expliciet in op de uitvoering. Wij onderscheiden de volgende
rollen voor de provincie:
Deze rollen hoeven elkaar niet uit te sluiten, ze kunnen bij een onderwerp ook gelijktijdig
vervuld worden. In de hoofdstukken 4 t/m 7 is per beleidsthema in een realisatiematrix
aangegeven welke rollen wij willen inzetten en ook hoe wij de rol gaan invullen. Het
doelmatig en tijdig halen van het gewenste ruimtelijke resultaat, bepaalt voor ons
de voorkeur voor een rol. Maar de rol moet ook passen binnen de samenwerkingsvorm
met partners, waarbij iedere partner de verantwoordelijkheid neemt die het best bij
de situatie past, en waarbij het totaal van de rollen dekkend is voor het beoogde
resultaat.
De regulerende rol vraagt nadere toelichting. Wij nemen regels in de Provinciale Ruimtelijke
Verordening (PRV), primair op om duidelijk te maken wat wij op bestemmingsplanniveau
nodig achten om het provinciaal belang te borgen. De PRV is voor ons niet een instrument
waarmee wij de vroegere toetsende werkwijze gaan herintroduceren. De invulling van
de regulerende rol gaat altijd gepaard met een stimulerende rol: in de vorm van overleg
aan de voorkant; overleg op basis van vertrouwen en zoveel mogelijk op beleidsmatig
niveau over de gewenste ontwikkeling of consolidatie van een gebied. Juist daar liggen
de mogelijkheden voor ontwikkelingsplanologie, oftewel daadwerkelijk bijdragen aan
meer ruimtelijke kwaliteit en concretiseren van ‘lokaal wat kan, provinciaal wat moet’.
De doelen staan daarbij voorop; de regels worden ingezet ter ondersteuning daarvan.
Ten aanzien van de PRV zijn wij ons bewust van het spanningsveld tussen het bieden
van duidelijkheid enerzijds en gemeentelijke afwegingsruimte anderzijds. In de PRV
bieden wij in zoveel mogelijk gevallen afwegingsruimte voor de gemeenten. Wij verwachten
daarbij dat de gemeenten de keuzes helder onderbouwen.
In het kader van de zoektocht naar de rolverdeling tussen overheden zijn we gaan experimenteren
met een specifieke, ‘vrijere’, regulering voor de gebiedsontwikkeling Eiland van Schalkwijk.
Voor het Eiland van Schalkwijk is een Koersdocument opgesteld waar gemeente en provincie
hun handtekening onder hebben gezet. Later is ook het Waterschap aangesloten. Binnen
de kaders van het Koersdocument zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Hierbij
moet vooral gedacht worden aan lokale initiatieven. De experimenteerruimte biedt de
mogelijkheid om op een innovatieve manier ‘uitnodigingsplanologie’ te bedrijven: planologie
die redeneert vanuit de plek. Wij stellen deze vrijere regulering op basis van gezamenlijke
kaderstelling ook open voor andere gebieden in onze provincie. Als uitgangspunt voor
het gezamenlijk op te stellen kader gelden voor ons de algemene noties over duurzaamheid
en ruimtelijke kwaliteit. Het gaat ons er hierbij om dat belangen in een gebied bij
elkaar worden gebracht en dat gezamenlijk nagedacht gaat worden over de kwaliteiten
van een gebied en wat er voor nodig is om een gebied een goede toekomst te gunnen.
Wij nodigen gebieden uit om met ons aan deze gezamenlijke kaderstelling en bijbehorende
rolopvatting te gaan werken zoals dat ook bij de gebiedsontwikkeling Eiland van Schalkwijk
gebeurt. Voor die gebieden waarvoor een gezamenlijk kader is opgesteld, kunnen Gedeputeerde
Staten het artikel ‘experimenteerruimte’ uit de PRV van toepassing verklaren.
Omdat wij kansen zien voor duurzame energieopwekking in het USP-gebied, hebben wij dat gebied reeds geduid als experimenteergebied. Voor toepassing van het artikel ’Experimenteerruimte’ uit de PRV is de hiervoor beschreven gezamenlijke kaderstelling nog wel een vereiste.
Omdat rolverdeling tussen de overheden nog een zoektocht is, zullen wij bij onze periodieke
herijking van de PRS en PRV ook de doelmatigheid van de PRV evalueren. De eerste evaluatie
heeft plaatsgevonden bij de eerste herijking van de PRS en PRV in 2016. Dit heeft
geleid tot verduidelijking van diverse begrippen en regels en tot een verordening
die qua structuur beter aansluit op de juridische werking van de verordening en niet
langer op de inhoudelijke opbouw van de PRS.
In de PRS geven wij verder ten aanzien van diverse aspecten aan dat wij ‘aandacht
vragen’, ‘vragen rekening te houden met’ en vergelijkbare formuleringen. Wij vertrouwen
er op dat de gemeenten hieraan invulling geven en dat ze in het overleg de betreffende
aspecten aan de orde laten komen. Als een gemeente onverhoopt toch geen aandacht aan
een dergelijk aspect besteedt en dit het provinciaal belang schaadt, dan zullen wij
dit aan de orde stellen in bestuurlijk overleg. De mogelijkheid om in een uiterste
situatie een aanwijzing te geven, blijft beperkt tot de aspecten waarvan in de PRV
is opgenomen dat daaraan in het ruimtelijk plan aandacht besteed moet worden.
Deze sturingsfilosofie vraagt een andere vorm van overleg met de gemeenten, één die
proactief is en gericht op samenwerking. Niet de procedure van individuele bestemmingsplanprocedures
moeten de agenda van het overleg met de gemeente bepalen, maar de generieke ruimtelijke
opgaven binnen de gemeente. Wij willen daarom per gemeente die ruimtelijke opgaven
vanuit provinciaal perspectief in kaart brengen en deze met de gemeenten bespreken.
Wij verwachten dat ook de gemeenten die ruimtelijke opgaven hebben geïnventariseerd,
bezien vanuit hun belangen. Dit gesprek moet leiden tot een gemeenschappelijke ruimtelijke
agenda met elke gemeente. Die agenda vormt dan de leidraad voor het regelmatige, reguliere
overleg met de gemeente. In hoofdstuk 8 gaan wij nader op deze overlegvorm in.
Het reguleringsinstrumentarium dat de Wet ruimtelijke ordening biedt, kunnen wij alleen inzetten voor het provinciaal belang. Het gaat hierbij om de volgende instrumenten (zie ook hoofdstuk 8):
Willen wij deze instrumenten kunnen inzetten voor het realiseren van onze beleidsdoelen,
dan moeten we deze beleidsaspecten aanmerken als provinciaal belang. Het aanmerken
als provinciaal belang betekent niet dat wij voor elke ruimtelijke ontwikkeling die
daarop betrekking heeft zonder meer het wettelijke instrumentarium gaan inzetten.
Wij zien de wettelijke bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen vooral als een vangnet,
als uiterste middel, om waar dit echt onvermijdelijk is, ontwikkelingen die de provinciale
belangen zouden schaden te kunnen sturen. Om als vangnet te kunnen functioneren, en
om in een uiterste situatie een aanwijzing te kunnen geven is het echter wel noodzakelijk
ruimtelijke belangen als provinciaal aan te merken (en te reguleren in de PRV). De
doelen staan daarbij voorop; de regels worden ingezet ter ondersteuning daarvan.
Provinciaal belang moet ook niet verward worden met prioriteit. Het vastleggen van
wat wordt begrepen onder provinciaal belang vloeit voort uit de eisen die de Wro stelt;
de prioriteiten die we daarbinnen stellen worden ingegeven door de urgentie van opgaven
en de mate waarin wordt bijgedragen aan de kwaliteit van de Utrechtse leefomgeving.
Wij merken het volgende aan als provinciaal belang:
Duurzame leefomgeving
Beschermen kwaliteiten
Vitale steden en dorpen
Dynamisch landelijk gebied
Integrale en gemeentegrensoverschrijdende gebiedsontwikkelingsprojecten die bijdragen
aan bovengenoemde belangen kunnen wij ook als provinciaal belang aanmerken. In dit
verband noemen wij het programma Hart van de Heuvelrug en de herinrichting van Vliegbasis
Soesterberg.
Met onderwerpen die niet als provinciaal belang zijn aangemerkt zullen wij ons via
het ruimtelijk spoor niet (meer) bezighouden. Niet in regels en niet in investeringen
vanuit ruimtelijke budgetten. Ook niet als partijen daarom verzoeken. De mogelijkheid
tot sectorale inzet door de provincie blijft nog wel aanwezig.
Wij willen invulling geven aan de filosofie: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Ook
willen wij de flexibiliteit van ons beleid vergroten, de administratieve lasten verminderen,
de transparantie vergroten en de proceduretijd verkorten. Dit geven wij vorm door
in veel mindere mate een toetsende rol te gaan vervullen. Ons accent verleggen wij
steeds meer naar de ontwikkeling.
De omslag van toetsings- naar ontwikkelingsplanologie kan niet kortweg vertaald worden
in minder regels. Ook ontwikkelingsplanologie vraagt regulering. Maar wel andersoortige
regels: minder kwantitatieve normering en juist meer kwalitatieve randvoorwaarden
waaronder ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Dit krijgt concreet vorm in de Provinciale
Ruimtelijke Verordening (PRV).
Wij kiezen er daarbij ook voor om in de PRV niet meer het ontheffingsinstrumentarium
op te nemen. Hiervoor in de plaats bieden wij in de PRV ruimte voor ontwikkelingen
(lokaal), mits de daarvoor opgenomen randvoorwaarden in acht worden genomen (regionaal).
Als aan de randvoorwaarden wordt voldaan zijn de ontwikkelingen mogelijk zonder formele
betrokkenheid van de provincie. Daarnaast bieden wij experimenteerruimte, waarbij
voor een nader te bepalen gebied na gezamenlijke kaderstelling van in ieder geval
de gemeente en de provincie, eventueel PRV-bepalingen buiten werking kunnen worden
gesteld.
Bij ontwikkelingsplanologie gaat het ook om de invulling van de rollen van de overheid.
Bij de rol van de provincie gaat het vooral om het niet meer toetsen achteraf maar
om betrokkenheid in het voortraject. Dit betekent meer samen optrekken maar vraagt
ook om vroegtijdig helderheid te verschaffen over elkaars belangen, inzet en rol.
Ook zijn wij kritisch ten aanzien van wat wij reguleren via de PRV. Waar mogelijk
volstaan wij met het via structuurvisie aandacht vragen bij gemeenten voor bepaalde
belangen. Wij betrekken deze onderwerpen bij ons overleg met de gemeenten over de
lokale ruimtelijke ontwikkelingen en plannen. Waar deze onderwerpen zijn aangemerkt
als provinciaal belang hebben wij in het uiterste geval de mogelijkheid om het wettelijk
instrumentarium toe te passen om onaanvaardbare ontwikkelingen te voorkomen.
Voor het bieden van ontwikkelingsruimte zoals beschreven in de PRS kan in een aantal gevallen een partiële herziening van de PRS en PRV noodzakelijk blijken. Hiervoor is altijd een besluit van Provinciale Staten noodzakelijk. Indien de ontwikkelruimte past binnen de in deze PRS geschetste kaders, werken we hier aan mee.
Ruimtelijke kwaliteit heeft een centrale plek in ons ruimtelijk beleid. Het komt bij
diverse beleidsthema’s terug. Zoals aangegeven verschilt onze rol en bemoeienis met
de ruimtelijke kwaliteit per gebied. De (ruimtelijke) kwaliteit van het stedelijk
gebied vinden we belangrijk, maar is een primaire verantwoordelijkheid van de gemeente.
De kwaliteit van de kernrandzone kan naar onze mening op veel plaatsen verbeteren.
Wij willen gemeenten stimuleren om met een goede integrale visie voor de kernrandzones
te komen, zij beschikken immers over de meeste kennis op lokaal niveau. Ook zijn de
gemeenten primair verantwoordelijk voor de integrale afweging van belangen. De integrale
visie kan worden benut bij het beoordelen van op kwaliteitsverbetering gerichte ontwikkelingen.
In het landelijk gebied is kwaliteitsverbetering ook een belangrijke opgave voor zowel
op themaniveau (landschap, landbouw, natuur, cultuurhistorie en recreatie), als op
het niveau van ontwikkelingen hiervoor of hierin. In ons beleid voor zowel de kernrandzone
als het landelijk gebied stimuleren wij de gewenste kwaliteitsverbetering vooral door
inzet van het ontwikkelingsplanologisch instrumentarium: om de gewenste ontwikkeling
te realiseren zijn bijvoorbeeld rood-voor-groenarrangementen mogelijk. We kiezen er
voor om het evenwicht tussen de kwaliteitstoename en de rode ontwikkelingen zo min
mogelijk in kwantitatieve zin te reguleren. Hiermee bevorderen we maatwerk en creativiteit.
Dit maakt het wel noodzakelijk om toe te lichten waar het om gaat bij kwaliteit, wat
onder ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan. Daarvoor geven wij hierna handreikingen.
Ruimtelijke kwaliteit is een dynamisch begrip, dat van betekenis is bij het zo goed
mogelijk afstemmen van een bestaande situatie en een nieuwe ontwikkeling. Ruimtelijke
kwaliteit heeft daarmee betrekking op zowel het behoud van het bestaande (het goede
behouden) als het creëren van nieuwe kwaliteit (kwaliteitsverbetering).
Wat onder ruimtelijke kwaliteit kan worden verstaan verschilt per situatie. Daarom
is het niet mogelijk om het begrip ruimtelijke kwaliteit geheel vast te leggen in
definities. Wel kunnen we aangeven waar het voor de provincie om gaat bij ruimtelijke
kwaliteit. Toepassen van de lagenbenadering vormt een goede basis voor ruimtelijk
kwalitatief ontwikkelen. Wij vinden bij ruimtelijke kwaliteit de volgende thema’s
belangrijk:
Volgens de gebruikelijke omschrijving heeft ruimtelijke kwaliteit te maken met de begrippen toekomstwaarde, belevingswaarde en gebruikswaarde. In onderstaande matrix zijn aspecten die daarbij een rol kunnen spelen aangegeven voor achtereenvolgens het stedelijk gebied, de kernrandzones en het landelijk gebied. Het is een niet-limitatieve opsomming, bedoeld als inspiratiebron en niet als uitputtende of voorschrijvende lijst. De voorbeelden reiken ook verder dan wat via het ruimtelijk instrumentarium geregeld kan worden.
Toekomstwaarde
Gebruikswaarde
Belevingswaarde
Dit hoofdstuk bevat het beleid voor de provinciale belangen uit de pijler duurzame leefomgeving. Het betreft de ruimtelijke relevante onderdelen van de onderwerpen bodem, water en milieu, gezondheid en veiligheid, klimaatadaptatie en duurzame energie. Voor de onderwerpen bodem, water en milieu is de PRS bij de herijking afgestemd op het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan, PS 2015).
Het bodem- en watersysteem vormt een belangrijke basis voor het duurzaam functioneren van het landelijk en stedelijk gebied. Dit systeem is kwetsbaar voor overstromingen, wateroverlast en watertekort. We stimuleren met ons beleid dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met kwaliteiten en kwetsbaarheden. De kwetsbaarheden kunnen versterkt worden door klimaatverandering. Hier lopen onderzoeken naar, zoals het Deltaprogramma en onderzoeken naar de kwetsbaarheid van de huidige waterwinlocaties (zowel grondwaterwinning, als oppervlaktewaterwinning) en de toekomstige behoefte aan waterwinlocaties. Wij volgen ze, dragen eraan bij en passen er, indien nodig, ons ruimtelijk beleid en de inzet van instrumenten op aan. Bij de herijking van de PRS geldt dit voor de deltabeslissingen en de ruimtelijke bescherming van grondwater die potentieel geschikt is voor drinkwaterwinning. De waterbeheerders zijn bij de realisatie van het bodem- en waterbeleid een belangrijke partner.
Kaart Bodem; object: duurzaam gebruik van de ondergrond (gehele provincie)
Beleid
Wij vragen aandacht voor optimaal en duurzaam gebruik van de ondergrond. Functies
worden zoveel mogelijk gepland op een geschikte bodem. Als na integrale afweging een
functie wordt ontwikkeld die risico’s oplevert, dan vragen wij de benodigde voorzorgsmaatregelen
te nemen om problemen te voorkomen. Het beleid voor de ondergrond in den brede is
opgenomen in het BWM-plan.
Mijnbouwactiviteiten hebben invloed op onze provinciale belangen. In het BWM-plan geven wij aan in hoeverre wij dit (on)acceptabel vinden. In het BWM-plan onderscheiden wij drie categorieën mijnbouw, waarvan we de mate van strijdigheid met de provinciale belangen in kaart hebben gebracht:
De afweging hierbij is gemaakt op basis van de impact op de provinciale belangen. De wijze waarop deze afweging is gemaakt, is opgenomen in bijlage 5 van BWM plan.
Toelichting
Elk type bodem heeft zijn eigen kwaliteiten. Deze hebben een natuurlijke oorsprong
of ze zijn in de loop van de tijd door menselijke activiteiten ontstaan. Wij hanteren
de lagenbenadering waarin ruimtelijke ontwikkelingen ontworpen worden vanaf de basis,
het bodem- en watersysteem. Gebruiksfuncties en het bodem- en watersysteem hebben
invloed op elkaar. Ook kunnen ondergrondse gebruiksfuncties elkaar beïnvloeden. Vooral
in het stedelijk gebied komt dit vaak voor. De nadruk op binnenstedelijk bouwen kan
dit versterken. We vinden het belangrijk dat de potentie van de ondergrond optimaal
en duurzaam wordt gebruikt. Dit is te realiseren door hierop te anticiperen bij ruimtelijke
ontwikkelingen.
Mijnbouwactiviteiten volgens de Mijnbouwwet vallen niet binnen het bevoegd gezag van
de provincie. Wij hebben alleen een adviesrol bij de vergunningsaanvragen. Het Rijk
(ministerie van Economische Zaken ) is het bevoegd gezag. Als voor een mijnbouwactiviteit
een ruimtelijk plan aangepast moet worden, zijn de Provinciale Milieu Verordening
(PMV) en de PRV de richtinggevende provinciale instrumenten.
Realisatie
Provinciaal belang: Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een
waterveilige provincie.
Provinciale rol: Stimuleren
Stimuleren:
- Wij vragen bij gemeenten aandacht voor optimaal en duurzaam gebruik van ondergrond.
Om dit te faciliteren beschikken wij over een kaart met daarop de draagkracht van
de bodem voor bouwwerken.
- Als na integrale afweging op een bodem een functie wordt ontwikkeld die risico’s
oplevert voor het bodem- en watersysteem, dan vragen wij bij gemeenten aandacht voor
de benodigde voorzorgsmaatregelen waardoor het systeem blijft functioneren.
Kaart Bodem; Objecten: veengebied gevoelig voor bodemdaling en veengebied kwetsbaar voor oxidatie en ter toelichting veengebied kwetsbaar voor oxidatie
Beleid
De bodems met veen in onze provincie vragen extra beleidsaandacht, omdat ze in meer
of mindere mate gevoelig zijn voor bodemdaling. Onze lange termijn doelstelling voor
de bodemdalingsgevoelige gronden is: met ons ruimtelijk beleid de bodemdaling en de
gevolgen ervan te beperken, zodat er een robuust en klimaatbestendig bodem- en watersysteem
bestaat tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Daarbij houden we rekening met
de (landschappelijke) kernkwaliteiten van het gebied en met een economisch vitaal
platteland.
In de landbouwgebieden met veengronden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking,
sluiten wij bodembewerkingen uit die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte
wordt gebracht. Een bodembewerking ten behoeve van graslandvernieuwing of de aanleg
van een andere blijvende teelt is wel toegestaan.
Wij zien bij voorkeur geen nieuwe bouwlocaties in veengebieden. Mocht bouwen toch
nodig zijn, dan is het in deze gebieden extra belangrijk rekening te houden met de
eisen die de eigenschappen van het bodem- en watersysteem ter plaatse stellen. Wij
vragen gemeenten hierover vroegtijdig met ons in overleg te treden.
Toelichting
De provincie Utrecht heeft een aanzienlijk areaal bodems met veen. Afhankelijk van
het aandeel veen of klei in de bodem daalt het maaiveld met een bepaalde snelheid.
Ook wateronttrekking verlaging van het polderpeil, bodembewerking en ophoging van
het maaiveld beïnvloeden de snelheid van bodemdaling. Sommige delen van het landschap
dalen daarentegen bijna niet. Deze ongelijke maaivelddaling kan problemen veroorzaken
voor het bodem- en watersysteem. Knelpunten zijn versnippering van het watersysteem,
slechte waterkwaliteit (droge perioden), wateroverlast (natte perioden) en verzilting
door zoute kwel uit de ondergrond (diepe droogmakerijen). Doordat deze knelpunten
in de loop der tijd versterken, wordt de waterhuishouding in de veengebieden slechter
beheersbaar en kostbaarder. Daar waar verschillende functies zoals landbouw en natuur
tegengestelde eisen stellen aan het watersysteem kan door de doorgaande trend van
bodemdaling het effect ontstaan dat naast elkaar liggende functies niet meer beide
met het juiste waterpeil bediend kunnen worden. Als gevolg van bodemdaling zullen
ook de investeringen in regionale waterkeringen steeds verder stijgen. Naast deze
stijgende kosten voor het waterbeheer nemen de kosten voor huizenbezitters en beheerders
van wegen en openbare ruimten ook verder toe als gevolg van verzakkingen van gebouwen
en wegen en kunnen de gevolgen bij overstromingen groter worden. Bij bouwen (woningen,
bedrijven en infrastructuur) in veengebieden dient rekening te worden gehouden met
oxidatie en inklinking van het veen. Dat betekent dat wij de gemeente vragen dat per
locatie rekening gehouden moet worden met de de eigenschappen van het bodem- en watersysteem
en gekeken moet worden op welke manier het beste kan worden gebouwd.
Wij werken aan het beperken van bodemdaling en een robuuster watersysteem via een gebiedsgerichte aanpak in grotere eenheden (polders, meerdere peilvakken) en met een mix aan maatregelen. Hiermee willen we ook een duurzamer en meer vitale landbouw en een robuustere natuur bereiken. Omdat niet alle gebieden tegelijk aangepakt kunnen worden, is de aanpak geprioriteerd op basis van de complexiteit van de opgaven. Het is gewenst dat gebiedsontwikkelingen planologisch worden vastgelegd in bestemmingsplannen.
Met HDSR hebben we in haar beheergebied in 2014 de Toekomstverkenning Bodemdaling
uitgevoerd. Deze onderschrijft het principe van gedifferentieerd beleid voor bodemdaling.
Via het Programma Aanpak Veenweiden hebben GS de Gebiedscommissie Utrecht West opdracht
gegeven maatregelen en technieken die bijdragen aan het afremmen van bodemdaling,
zoals onderwaterdrainage, sturen met water en aquatische teelten te onderzoeken. Steeds
duidelijker wordt dat het niet alleen gaat om technische oplossingen om de bodem minder
te laten dalen, maar vooral dat toekomstbestendige oplossingen via keuzes in landgebruik
aan de orde zullen zijn. Daarmee komen we in een nieuwe fase waar de belangen van
beheerders, gebruikers maar ook de breder maatschappelijke doelen worden herijkt en
een nieuwe balans tussen de belangen ontstaat. Via het Innovatieprogramma Fysieke
Leefomgeving verkennen we hoe we hier met onze gebiedspartners het beste invulling
aan kunnen geven.
Realisatie
Provinciaal belang: Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een
waterveilige provincie
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren, participeren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten nemen voor veengebieden die kwetsbaar zijn voor oxidatie in hun bestemmingsplannen
geen regels op die bodembewerking, waarbij veen aan het oppervlak wordt gebracht,
toestaan in agrarische bestemmingen. Bodembewerkingen ten behoeve van graslandvernieuwing
of de aanleg van een andere blijvende teelt is wel toegestaan (artikel 1.10 Bodemdaling
veengebied).
Stimuleren:
- Wij zien bij voorkeur geen nieuwe bouwlocaties in veengebieden. Indien er toch sprake
is van bouwen in veengebied, vragen wij gemeenten rekening te houden met de draagkracht
van de bodem wijze van bouwen.
Participeren:
- Programma Aanpak Veenweiden en Innovatieprogramma Fysieke Leefomgeving
Kaart Water; objecten: beschermingszone drinkwaterwinning en matig kwetsbare drinkwatervoorraad
Beleid
Schoon grondwater en oppervlaktewater is essentieel voor een duurzame drinkwatervoorziening.
Wij beschermen daarom de gebieden rond de drinkwaterwinningen tegen verslechtering
van de kwaliteit van de bronnen. Uitgangspunt voor het beleid is dat bestemmingen
in deze gebieden harmoniëren met het waterwinbelang en dat ze het waterwinbelang niet
schaden.
Stedelijk gebied brengt altijd risico’s voor de grondwaterkwaliteit met zich mee. Daarom vinden wij stedelijke ontwikkeling ongewenst in de buurt van bestaande en mogelijke toekomstige grondwaterwinningen voor drinkwater. Dit om de risico’s op verslechtering van de waterkwaliteit zo klein mogelijk te houden.
Wij vragen gemeenten om te voorkomen dat binnen de beschermingszone drinkwaterwinning
ruimtelijke plannen een verslechtering van de kwaliteit van de bronnen voor de drinkwatervoorziening
veroorzaken. (stand-still / step forward principe).
Toelichting
Grondwater is voor inwoners van de provincie Utrecht de belangrijkste bron van drinkwater.
In de provincie Utrecht zijn 29 grondwaterwinningen en twee oppervlaktewaterwinningen
voor de openbare drinkwatervoorziening aanwezig. Het oppervlaktewater wordt gewonnen
voor levering aan Noord-Holland. Rond de twee innamepunten voor oppervlaktewaterwinning
heeft Rijkswaterstaat ter bescherming van de drinkwatervoorziening uit rijkswateren
een regionale beschermingszone type II aangewezen die wij ruimtelijk beschermen. Voor
grondwaterwinningen zijn, om een duurzame waterwinning te waarborgen, afhankelijk
van doel en risico, beschermingszones in de Provinciale Milieuverordening (PMV) vastgesteld:
de waterwingebieden, de grondwaterbeschermingsgebieden, de boringsvrije zones en de
100 jaaraandachtsgebieden. Om de mogelijkheden voor de winning van grondwater voor
de openbare drinkwatervoorziening in de toekomst te behouden heeft de provincie in
het BWM-plan een strategische grondwatervoorraad aangewezen. Een deel daarvan is kwetsbaar
voor activiteiten aan maaiveld, een deel is matig kwetsbaar. De meeste beschermingszones
uit de PMV (waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en 100-jaars aandachtsgebied),
de beschermingszone oppervlaktewaterwinning en het kwetsbare deel van de strategische
grondwatervoorraad beschermen we ruimtelijk onder de noemer ‘beschermingszone drinkwaterwinning’.
Het matig kwetsbare deel van de strategische grondwatervoorraad en de boringsvrije zones uit de PMV willen wij zo veel mogelijk vrijwaren van nieuwe stedelijke ontwikkeling, met name om het risico op aantasting van de beschermende kleilagen boven het grondwater te voorkomen (onder meer bij bodemenergiesystemen). Op de PRS-kaart zijn deze twee gebieden samengevoegd in het object ‘Matig kwetsbare drinkwatervoorraad’. Wij stellen in deze zone geen nadere regels met betrekking tot ruimtelijke plannen van gemeenten. Wel vragen wij gemeenten om bij nieuwe ontwikkelingen aandacht te hebben voor grond- en oppervlaktewaterkwaliteit.
De strategische grondwatervoorraad omvat een groot deel van de provincie en zal in de toekomst nog nader begrensd worden, op basis van nader onderzoek naar toekomstige grondwaterwinlocaties. Bij Nieuwegein ligt een calamiteitenwinning. Deze heeft op dit moment nog geen grondwaterbeschermingsgebied, maar zal dat in de nabije toekomst wel krijgen. Zodra dit het geval is zal bekeken worden hoe dit in het beleid verwerkt kan worden.
Realisatie
Provinciaal belang: Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een
waterveilige provincie
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten houden rekening met het waterwinbelang in hun bestemmingsplan en nemen
regels op ter bescherming van het waterwinbelang bij functies die een mogelijk risico
inhouden voor de grondwater- of oppervlaktewaterkwaliteit. (artikel 1.11 Beschermingszone
drinkwaterwinning).
Stimuleren:
- Wij vragen gemeenten om bij nieuwe ontwikkelingen aandacht te hebben voor grond-
en oppervlaktewaterkwaliteit. Hiertoe zet de provincie onder meer de gebiedsaanpak
drinkwaterwinning in.
- Uitbreiding handreiking Ruimtelijke bescherming drinkwaterwinning met strategische
grondwatervoorraad.
Kaart Water; object: waterbergingsgebied
Beleid
Bij hevige regenval kan het afwateringssysteem onvoldoende zijn. In het grootste deel
van de provincie is het voldoende om bij ruimtelijke ontwikkelingen hiermee rekening
te houden. In delen van de Gelderse Vallei hebben wij hiervoor waterbergingsgebieden
aangewezen. Ruimtelijke ontwikkelingen die plaatsvinden op basis van bestaande uitbreidingsrechten
van ter plaatse al aanwezige functies zijn hier toegestaan. Nieuwe bestemmingen die
ontwikkelingen toestaan die in strijd zijn met de waterbergingsfunctie staan wij niet
toe.
Toelichting
Door de klimaatverandering zullen extreme situaties met intensieve neerslag vaker
voor gaan komen. Als in deze perioden het peil van het oppervlaktewater zoveel stijgt
dat er water op het land komt te staan, ontstaat er wateroverlast. Hoe vervelend of
schadelijk dit is hangt af van het ruimtegebruik. Voor delen van het stedelijk gebied
in de Gelderse Vallei is grootschalige waterberging de meest effectieve methode om
wateroverlast te voorkomen. Deze functie kan, binnen grenzen, gecombineerd worden
met andere gebruiksfuncties, zoals grondgebonden landbouw, extensieve recreatie en
natuur. Zo heeft de bestemming waterberging voor het Binnenveld in de praktijk geen
negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura-2000 gebied de Hel en Blauwe
Hel.
Realisatie
Provinciaal belang: Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een
waterveilige provincie
Provinciale rol: Reguleren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter bescherming van de waterbergingsfunctie
in een waterbergingsgebied (artikel 1.14 Waterbergingsgebied).
Kaart Water; Object: vrijwaringszone versterking regionale waterkering en ter toelichting: vrijwaringszone primaire waterkering en vrijwaringszone regionale kering in Rijksbeheer
Beleid
Regionale keringen beschermen onze provincie tegen overstromingen vanuit boezemwater
en andere regionale wateren. Ook dienen ze soms als tweede beschermingslijn bij overstromingen
vanuit buitenwater. Wij voorzien voor de regionale keringen in een vrijwaringszone
aan beide zijden van de waterkering, zodat reconstructies of versterkingen van de
kering mogelijk zijn.
Toelichting
Onze provincie wordt tegen overstromingen vanuit het buitenwater, Nederrijn, Lek,
Eemmeer, Eem en de zee, beschermd door de primaire waterkeringen, een Rijksbelang.
Bescherming tegen overstromingen vanuit regionale wateren wordt geregeld via regionale
keringen. De waterbeheerders nemen deze op in hun Keur en Leggers. Zowel de primaire
keringen, als de regionale keringen kennen ruimtereserveringen of een ‘profiel van
vrije ruimte’ voor eventuele dijkversterkingen. Een deel van de regionale keringen
is in Rijksbeheer. Het Rijk wijst deze aan en normeert ze in de Legger.
Overheden en initiatiefnemers dienen rekening te houden met alle vrijwaringszones voor waterkeringen. Om dit inzichtelijk te maken zijn de vrijwaringszones van primaire waterkeringen en de vrijwaringszones van regionale keringen in Rijksbeheer toelichtend op de kaart opgenomen.
Realisatie
Provinciaal belang: Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een
waterveilige provincie
Provinciale rol: Reguleren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter bescherming van de vrijwaringszone
versterking regionale waterkering (artikel 1.12 Vrijwaringszone versterking regionale
waterkering).
Kaart Water; Object: Overstroombaar gebied
Beleid
Wij willen overstromingen voorkomen. Maar als het ondanks maatregelen toch misgaat,
willen we wel goed voorbereid zijn. Daarom verplichten wij bij nieuwe grootschalige
bouwlocaties en nieuwe kwetsbare en vitale objecten en infrastructuur in het ruimtelijk
plan aan te geven hoe rekening gehouden wordt met randvoorwaarden vanuit waterveiligheid
(overstromingsrisico’s).
Toelichting
Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek
en het Eemmeer. Het is belangrijk dat kwetsbare en vitale objecten en grootschalige
woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen. Voor buitendijkse
gebieden geldt dit ook voor kleinschalige woonwijken en bedrijventerreinen. Door een
goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming
aanzienlijk beperkt worden. De door ons opgestelde 'Handreiking Overstromingsrobuust
Inrichten' helpt om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s
veiliger te maken.
Realisatie
Provinciaal belang: Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een
waterveilige provincie.
Provinciale rol: Reguleren
Reguleren (PRV):
- Bij verstedelijking en uitbreiding hiervan en bij vitale en kwetsbare objecten en
infrastructuur is het overstromingsrisico een mede-ordenend principe én ook een inrichtingsprincipe.
Ruimtelijke plannen waar deze ontwikkelingen aan de orde zijn moeten een beschrijving
bevatten over de wijze waarop het plan rekening houdt met overstromingsgevaar (Artikel
1.13 Overstroombaar gebied).
Kaart klimaat, energie en gezondheid; Object: ruimte bieden voor duurzame energie (gehele provincie)
Beleid
We stimuleren het gebruik van alle duurzame energiebronnen: windenergie, bio-energie,
(diepe) geothermie, warmte-koudeopslag, zonne-energie, waterkracht en benutten van
restwarmte. Hiertoe is een algemene regel opgesteld. Vanwege de ruimtelijke impact
van zonne-energie in veldopstellingen geven we voor deze vorm nadere regels binnen
het algemene artikel. Daarbij geldt wel als algemeen uitgangspunt dat wij voor zonne-energie
de voorkeur hebben voor plaatsing op daken boven veldopstellingen. Voor bio-energie
zien wij kansen op en nabij agrarische bouwpercelen.
De algemene regel gaat niet over windenergie. Vanwege de ruimtelijke impact hiervan is dit apart geregeld. Wij onderscheiden hierbij kleinschalige, particuliere, initiatieven tot 20 meter en turbines vanaf 60 meter. Turbines vanaf 60 meter dragen het meeste bij aan onze duurzame energie ambitie en zijn per netto ruimtebeslag het meest effectief. Wij bieden ruimte in enkele zoekgebieden in het landelijk gebied en binnen de rode contour. Ook nodigen wij gemeenten uit te komen tot andere initiatieven in het landelijk gebied, in gebieden waar geen wettelijke belemmeringen aanwezig zijn. Zie voor windenergie verder paragraaf 4.2.2 Ruimte bieden voor windenergie.
Wij hebben als ambitie om minimaal 10% van de energiebehoefte in onze provincie duurzaam op te wekken in 2020. Hiervoor zijn soms beslissingen nodig die een kleinere of grotere impact hebben op andere provinciale belangen, zoals landschap, natuur of landbouw. Omdat wij de ambitie hebben om de productie van duurzame energie volwaardige gebruiksmogelijkheden te bieden, zodat wij onze en gemeentelijke ambities kunnen bereiken, zijn we bereid deze beslissingen te nemen en de productie van duurzame energie voorrang te geven. De voorwaarden waaronder de productie van duurzame energie mogelijk is op die plek volgen wel uit deze andere provinciale belangen en uit een goede ruimtelijke ordening. Dit zal met name van toepassing zijn voor die energiebronnen waar beperkt alternatieve locaties in de provincie voor handen zijn. Wij gaan hierbij vanzelfsprekend niet voorbij aan wettelijke beperkingen en onze wens tot bestuurlijk draagvlak bij gemeenten. Gemeenten kennen de lokale situatie het best en kunnen het best dit draagvlak bewerkstelligen. Waar mogelijk zullen wij gemeenten hierin ondersteunen.
Wij streven bij gebiedsontwikkelingen naar zelfvoorzienendheid voor energie. Wij nemen bij uitleglocaties en transformatieopgaven de voorwaarde op dat gemeenten en initiatiefnemers in ruimtelijke plannen dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie, waarbij onder meer wordt gedacht aan toepassing van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa.
Toelichting
Wij hebben de ambitie om in 2040 het grondgebied van de provincie Utrecht klimaatneutraal
georganiseerd te hebben. Het gaat hierbij niet alleen om CO2-reductie, maar ook om het onafhankelijk zijn van beperkt beschikbare fossiele brandstoffen.
De ruimtelijke opgave hierbij is het ruimte bieden voor het duurzaam opwekken van
energie en de mogelijkheden bieden om energie- of warmtevragende en energie- of warmteleverende
functies bij elkaar te brengen.
Een klimaatneutraal georganiseerd grondgebied in 2040 heeft naast CO2-reductie en onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen als bijkomend voordeel verbetering
van de luchtkwaliteit en de kansen die dat biedt voor de leefbaarheid en het behoud
van de fysieke leefomgeving. Bovendien bieden energiebesparing en opwekking van duurzame
energie kansen voor de Utrechtse duurzaamheidseconomie.
De opgaven voor klimaatneutraliteit zijn:
We moedigen elke vorm van energiebesparing, opslag en duurzame productie aan zolang de betreffende maatregel past binnen het einddoel: een klimaatneutrale provincie zonder uitstoot van schadelijke gassen. Onze stimulerende rol richten wij op maatregelen die binnen onze provincie opschaalbaar zijn of een significante rol kunnen hebben aan dit einddoel. De daadwerkelijke realisatie is afhankelijk van initiatieven vanuit de markt. Door initiatieven ruimtelijk te faciliteren en vanuit onze economische visie op innovatiegebied te stimuleren, dragen wij bij aan de opgave voor klimaatneutraliteit op een wijze die past bij de kerntaken van de provincie.
De voor de PRS op dit moment belangrijkste duurzame energiebronnen zijn naast windenergie, bio-energie, en zonne-energie in veldopstellingen. Onderscheiden naar deze energiebronnen is ons beleid het volgende.
Voor bio-energie in het landelijk gebied zien wij kansen op en nabij agrarische bouwpercelen. De maximale omvang van de installaties blijkt uit de afweging tegen andere provinciale belangen (met name landschap en landbouw) en een mobiliteitstoets.
Voor zonne-energie hebben wij de voorkeur voor plaatsing op daken boven veldopstellingen. Voor zonne-energie in veldopstellingen zien wij primair kansen op niet-agrarische velden zoals pauzelandschappen (op termijn voor stedelijke functies beoogde percelen). Plaatsing tezamen of in plaats van agrarische functies sluiten wij niet uit. In landbouwkerngebieden blijft de landbuw het primaat hebben. Plaatsing in veldopstellingen kent een verscheidenheid aan opstellingsvarianten, zoals naast benodigd oppervlakte ook verscheidenheid in hoogtes, afscheidingen en realisatie van aanvullende bebouwing. Om maatwerk te kunnen leveren wijzen wij geen gebieden aan of af binnen de kaders zoals hiervoor geschetst. Dit vraagt per locatie een goede ruimtelijke onderbouweing. Bij plaatsing in veldopstellingen hechten wij aan aansluiting aan bestaande bebouwde omgeving of hoofd infrastructuur en passend bij de schaal van de bestaande bebouwde omgeving en landschap. Dit leidt tot een verschillende maatvoering in aansluiting op bedrijventerrein, grote stad, kleine kern of agrarisch bouwperceel.
We hebben via de planMER bij de PRS onderzocht wat voor het halen van de ambitie voor 2040 in de periode tot 2020 mogelijk is. Als alle realistische mogelijkheden voor bio-energie, zonne-energie, geothermie e.d. worden benut en we realiseren het voor de landelijke ambitie ingebrachte bod van (ten tijde van planMER) 50 MW aan windenergie, dan voorziet dit in 2020 in het duurzaam opwekken van 10% van de energiebehoefte van onze provincie. Daarmee halen we niet de ambitie van 20% duurzame energieopwekking die we in de Kadernota Ruimte beogen. Het verduurzamen van onze energievoorziening verloopt dus naar verwachting langzaam gedurende de structuurvisieperiode. Dit betekent niet dat onze ambitie voor 2040 niet haalbaar is. In de periode tot 2040 kunnen zich immers innovatieve ontwikkelingen voordoen. In de Structuurvisieperiode ondersteunen we de ontwikkeling van dergelijke innovaties
Realisatie
Provinciaal belang: Voldoende ruimte bieden voor realisatie van duurzame energiebronnen.
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV):
- Initiatieven voor duurzame energie zijn onder voorwaarden toegestaan (artikel 3.12
duurzame energie)
- Bij verstedelijking en uitbreiding hiervan nemen we de voorwaarde op dat ruimtelijke
plannen een onderbouwing moeten bevatten over de wijze waarop het plan rekening houdt
met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Stimuleren:
- Ondersteunen van gemeenten bij de ruimtelijke afweging ten aanzien van duurzame energie
en het ondersteunen van gebiedsprocessen.
Kaart Klimaat, energie en gezondheid; Objecten: windenergielocatie vanaf 60 meter in landelijk gebied, potentiële windenergielocatie (toelichtend), windturbines stedelijk gebied, windturbines landelijk gebied
Beleid
Voor windenergie bieden wij verschillende mogelijkheden. We bieden ruimte voor kleinschalige,
particuliere, initiatieven tot 20 meter en voor turbines vanaf 60 meter. Turbines
tot 20 meter hebben beperkt rendement en beperkte impact op de omgeving. Vanwege hun
beperkte impact op de omgeving achten wij deze aanvaardbaar. Turbines tussen 20 en
60 meter hebben een grotere impact op de omgeving en in relatie tot die impact een
te beperkt (maatschappelijk) rendement. Daarom faciliteren wij deze niet. Turbines
vanaf 60 meter hebben in relatie tot hun impact een hoge bijdrage aan de ambities
met betrekking tot duurzame energie.
We bieden op specifiek benoemde locaties ruimte voor grootschalige windturbines met een ashoogte van 60 meter en hoger. Op deze locaties mogen geen belemmeringen ontstaan voor het realiseren van deze windturbines. Naast de specifiek benoemde gebieden nodigen wij gemeenten en initiatiefnemers uit te komen met initiatieven voor grootschalige windturbines met een ashoogte van 60 meter en hoger in gebieden waar geen wettelijke belemmeringen aanwezig zijn. Tenslotte zijn deze windturbines binnen de rode contouren toegestaan. Hiermee zetten wij in op het bereiken van 65,5 MW aan windenergie in 2020.
Als specifiek benoemde locaties met ruimte voor een nadere uitwerking hiervan zijn in beeld:
Voor alle locaties geldt, dat wij de voorkeur hebben voor realisatie met draagvlak bij het gemeentebestuur. Concretisering gebeurt via initiatieven vanuit de markt. Wij staan open voor initiatieven die leiden tot intensivering van de benutting van genoemde locaties.
Ons doelbereik is gericht op 65,5 MW windenergie in 2020. Aan aanvullende locaties voor windenergie zullen wij beoordelen aan de hand van hun impact op milieu, kernkwaliteiten van de Utrechtse Landschappen, natuurwaarden en mogelijke beperkingen vanuit andere (externe) beleidsterreinen,. Onze voorkeur gaat uit naar een in de omgeving passende combinatie van meerdere windturbines boven solitaire plaatsingen. Aanvullende locaties die voldoen aan de criteria, zullen wij op die locatie opnemen in onze PRV. Hiertoe is een partiële herziening van de PRS en PRV nodig. De genoemde criteria hanteren wij indien nodig ook bij de uitwerking van de huidige locaties. Ook voor deze locaties geldt, dat wij de voorkeur hebben voor realisatie met draagvlak bij het gemeentebestuur. Wij zien goede kansen voor windenergielocaties in de gebieden Lopikerwaard, Eemland, bedrijventerreinen, nabij de A12 en A2, het AmsterdamRijnKanaal en rivierengebied.
Naast de specifiek aangegeven ruimte voor grootschalige windturbines in het landelijk gebied, zijn windturbines met een ashoogte tot 20 meter onder voorwaarden toegestaan in het gehele landelijk gebied. Deze voorwaarden zijn, naast algemene wettelijke bepalingen, gericht op het geven van voorrang aan het behoud of versterken van de kernkwaliteiten van het desbetreffende landschap boven het realiseren van turbines. Dit betekent dat wij deze windturbines alleen toestaan op bestaande bouwpercelen. De overweging is het (maatschappelijk) rendement van dergelijke turbines versus de impact die zij hebben op de omgeving. Hierbij moet vanzelfsprekend met andere provinciale belangen rekening worden gehouden.
Tenslotte vinden wij windturbines in het stedelijk gebied toelaatbaar, in het bijzonder op bedrijventerreinen. Hierbij moet vanzelfsprekend met de andere provinciale belangen rekening worden gehouden.
Toelichting
Ons beleid voor windturbines is gericht op het ruimte bieden voor lijnen of clusters
waar deze passend zijn in hun omgeving. Een solitaire of, naar schaal van de omgeving,
te korte lijn werkt verstorender in het landschap dan een duidelijke markering. Vooralsnog
zetten wij primair in op het realiseren van de taakstelling van 65,5 MW windenergie.
Doorgroei naar meer windenergie wordt niet uitgesloten. Bij de nadere uitwerking van
de locaties zullen diverse onderzoeken uitgevoerd moeten worden. De conclusie kan
zijn dat een nader MER-onderzoek nodig is voor de locatie. De volgende aspecten zijn
van belang om te onderzoeken: landschappen (lokale effect en de impact op de wijdere
omgeving), cultuurhistorie, archeologie en aardkundige waarden, natuur (instandhoudingsdoelen
natuur, aandacht trekroutes vogels en vleermuizen), geluid en stilte, duisternis en
lichthinder (inclusief slagschaduw), externe veiligheid en nabijgelegen woonbebouwing.
Landelijk is de ambitie gesteld op 6000 Megawatt (MW) aan windenergie op land, te bereiken in 2020. De provincie Utrecht heeft zich daarbinnen via de Structuurvisie Wind op Land (SWOL, Tweede Kamer 28 maart 2014) gecommitteerd aan het bereiken van 65,5 MW aan windenergie in 2020. Hiervoor hebben wij, in samenspraak met gemeenten en mede gebaseerd op eerder beleid, gebieden aangegeven waar dit gerealiseerd kan worden. Een deel van de opgave is gedacht binnen de rode contour zonder specifieke aanduiding van de concrete bouwlocatie. Teneinde de 65,5 MW te realiseren zijn ook locaties buiten de contour nodig, ook in aanvulling op de door ons aangegeven locaties. Wij nodigen gemeenten en initiatiefnemers daartoe uit. Vanzelfsprekend moet hierbij rekening worden gehouden met de wettelijjke beperkingen vanuit met name milieu (geluid, slagschaduw, veiligheid) en natuurwetgeving (Natura 2000). Met deze uitnodiging tot initiatieven bieden wij gemeenten meer afwegingsruimte voor windenergie. De ruimteijke afweging vindt plaats in overleg met betrokken gemeenten. Wij zijn bereid met gemeenten mee te werken aan deze ruimtelijke afweging.
Onze ambitie stopt niet bij de 65,5 MW in 2020 zoals opgenomen in het EnergieAkkoord. Dit betekent dat deze uitnodiging voor initiatieven voor grootschalige windturbines met een ashoogte van 60 meter en hoger blijft staan gedurende de looptijd van de Structuurvisie.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2005-2015 waren voor windenergie locaties langs het Amsterdam-Rijnkanaal nabij Baambrugge, langs de A2 ter hoogte van Breukelen en langs de A12 ten zuidwesten van Woerden opgenomen. Voor deze locaties is op dit moment geen draagvlak bij het gemeentebestuur. Om die reden zijn deze locaties niet opgenomen in de voorliggende Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028. Mocht er gedurende de looptijd van deze PRS toch draagvlak bij het gemeentebestuur ontstaan, of mocht de met het Rijk en de provincies overeengekomen realisatienorm 65,5 MW niet worden gehaald, dan zullen wij deze locaties ruimtelijk afwegen en zijn wij bereid deze PRS en bijbehorende PRV partieel te herzien. Om de locaties in beeld te houden zijn ze als toelichtend object opgenomen in de PRS.
In de gehele provincie Utrecht kunnen windturbines in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren) worden gerealiseerd. In het stedelijk gebied geldt er geen minimum of maximum hoogte met betrekking tot de windturbines. De maximumhoogte volgt uit de inrichting van het stedelijk gebied.
Realisatie
Provinciaal belang: Voldoende ruimte bieden voor realisatie van duurzame energiebronnen.
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten waarin een locatie ligt die aanvaardbaar is voor windturbines met een ashoogte
van 60 meter of meer kunnen in bestemmingsplannen uitwerking hieraan geven (artikel
3.14 windenergielocatie).
- In het landelijk gebied is realisatie van windturbines tot een ashoogte van 20 meter
onder voorwaarden toegestaan. (artikel 3.13 windturbines landelijk gebied).
Stimuleren:
- Handreiking duurzame energie goed ingepast.
Voor een duurzame leefomgeving is het belangrijk dat we rekening houden met de veranderingen die op ons afkomen. Een belangrijk onderdeel hiervan is de verandering van het klimaat en de steeds beperkter wordende beschikbaarheid van fossiele brandstoffen. We willen in ons beleid hiermee rekening houden en er op inspelen door enerzijds ruimtelijke maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat we beter om kunnen gaan met de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing en het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Hierbij vinden we het ook belangrijk dat de leefomgeving gezond, veilig en aantrekkelijk blijft. We stimuleren het meenemen van deze aspecten bij ruimtelijke ontwikkeling.
Kaart Klimaat, energie en gezondheid; Object: klimaatadaptatie (gehele provincie)
Beleid
Wij streven naar een klimaatbestendige leefomgeving met een veilig en goed leefklimaat.
Hiervoor nemen we verschillende maatregelen, zoals ruimte reserveren voor waterberging,
versterking van de dijken en het verder ontwikkelen van een robuuste natuur. Bij ruimtelijke
ontwikkelingen vragen we aandacht voor een klimaatbestendige inrichting. Dat wil zeggen
een (her)inrichting die rekening houdt met de thema’s wateroverlast, watertekort,
hitte en overstromingsrisico. In 2050 is utrecht zo goed mogelijk klimaatbestendig
en waterrobuust ingericht en bij (her)ontwikkelingen ontstaat geen extra risico op
schade en slachtoffers voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is.
Toelichting
Voor een klimaatbestendig Utrecht spelen we in op de te verwachten effecten van klimaatverandering
volgens de klimaatscenario’s van het KNMI. Hiermee bereiden wij ons voor op de te
verwachten klimaateffecten. Op dit moment werken we met de klimaatscenario’s van het
KNMI uit 2014. Kenmerken hiervan:
Door klimaatadaptatie proberen we hier zo goed mogelijk op te anticiperen. Bij het
uitkomen van nieuwe scenario’s zullen wij kijken of dit nadere gevolgen heeft voor
ons ruimtelijk beleid.
We focussen op no-regret maatregelen, maatregelen waarbij de kwaliteit van de leefomgeving
sowieso wordt vergroot. Deze zijn erop gericht te voorkomen dat op langere termijn
extra kosten moeten worden gemaakt voor het bereiken van een vergelijkbaar effect.
Deze beleidsmaatregelen komen op diverse plekken terug:
Via het nationale Deltaprogramma wordt ook gewerkt aan waterveiligheid, waterbeschikbaarheid
en klimaatadaptatie op lange termijn. Dit heeft geresulteerd in “Deltabeslissingen”.
Als dit erom vraagt verwerken wij de gevolgen van de uitwerking van de deltabeslissingen
in ons beleid.
Realisatie
Provinciaal belang: Anticiperen op de ruimtelijke lange termijn gevolgen van klimaatverandering.
Provinciale rol: Stimuleren
Stimuleren:
- Stimuleren is maatwerk en doen we onder meer door kennis delen: Informatie zoals
de klimaateffectatlas is beschikbaar opwww.ruimtelijkeadaptatie.nl.
Kaart Klimaat, enegie en gezondheid, Objecten: gezonde en veilige leefomgeving (gehele provincie) en stiltegebieden
Beleid
Wij streven er naar dat iedereen in de provincie Utrecht in een gezonde leefomgeving
woont, werkt en recreëert. Dit is een belangrijke voorwaarde om een economische topregio
te kunnen zijn. Gezondheid heeft vele aspecten, denk bijvoorbeeld aan goed wonen,
schone lucht, water en bodem, werkgelegenheid, de aanwezigheid van voorzieningen en
de mogelijkheid voor ontmoeting, ontspanning en beweging. Voor externe veiligheid
richten wij ons op het beheersen van risico’s of het verminderen daarvan tot een maatschappelijk
aanvaardbaar niveau.
Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten als externe veiligheid, geluid, geur, lucht en donkerte, evenals bodem en water voor ons integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen. Wij wegen dit mee bij alle ruimtelijke ontwikkelingen en keuzen waarbij wij als provincie betrokken zijn. En wij vragen gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te besteden aan de leefomgevingskwaliteit, waaronder gezondheid, met name via het instrumenten milieukwaliteitsprofielen en de Gezondheidseffectscreeningsmethode (GES). Ook vragen wij gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van buisleidingen en infrastructuur waarover vervoer gevaarlijke stoffen plaatsvindt, aandacht te besteden aan de externe veiligheidsaspecten.
In de provincie Utrecht hebben wij dertien stiltegebieden aangewezen. In deze gebieden handhaven wij de rust die aanwezig is. Nieuwe activiteiten of uitbreiding van bestaande activiteiten die de geluidsbelasting negatief beïnvloeden zijn niet meer mogelijk in een gebied dat als stiltegebied is aangewezen. Wij regelen dit via onze ruimtelijke verordening. Gebiedseigen geluiden zoals die van landbouw zijn van deze bepaling uitgesloten.
Toelichting
Bij plannen en projecten waarin wij betrokken zijn, brengen wij in beeld wat de gevolgen
zijn van de voorgenomen ontwikkelingen op de kwaliteit van de leefomgeving. Door de
milieukwaliteiten en de invloed daarop vanuit verschillende bronnen integraal mee
te nemen in gebiedsontwikkelingen wordt in een vroegtijdig stadium de basis gelegd
voor een gezonde en veilige leefomgeving. Op deze manier benutten we de kansen voor
duurzaam ruimtegebruik en het verbeteren van de leefbaarheid van onze provincie. Bovendien
kan tijdig worden geanticipeerd op wettelijke regelingen en worden de risico’s van
vertraging van ruimtelijke plannen op een later tijdstip beperkt. Bij de ontwikkeling
van belastende activiteiten kijken wij via het BWM-plan naar de gevolgen voor gevoelige
bestemmingen in de omgeving. Bij de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen kijken
wij via het BWM-plan naar de reeds bestaande belasting in een gebied en naar de mogelijkheden
die de omgeving biedt voor ontspanning en beweging. Om te voorkomen dat ontwikkeling
van nieuwe gevoelige bestemmingen in de nabijheid van de huidige rode contouren plaatsvindt
in relatief hoogbelaste gebieden, houden wij hier rekening mee bij aanpassing van
de rode contouren en eventuele aanwijzing van nieuwe uitbreidingslocaties.
Wij geven voor het grondgebied van de provincie duidelijke informatie over de actuele
situatie en over de effecten van voorgenomen ontwikkelingen op de kwaliteit van de
leefomgeving. Het instrument milieukwaliteitsprofielen biedt inzicht in de ruimtelijke
kwaliteit die voor verschillende type gebieden wordt nagestreefd en de keuzes die
gemaakt kunnen worden. De milieukwaliteitsprofielen zijn er voor zowel stedelijke
als landelijke gebieden. Het instrument GES kan de blootstelling aan verschillende
milieuaspecten gezondheidskundig worden beoordeeld en onderling worden vergeleken.
Wij vragen in ons ruimtelijk beleid aan gemeenten om rekening te houden met de gezonde
leefomgeving. Deze informatie kan hierbij ingezet worden.
Er zijn diverse bronnen van milieubelasting met gezondheidseffecten. De gezondheidseffecten
hangen af van bijvoorbeeld de samenstelling van het fijnstof (deeltjesgrootte en type
stoffen), van de hoogte van de geluidbelasting en het type geur en van het aantal
mensen dat er door belast wordt. Grote bronnen en de belangrijke belastingen die ze
opleveren zijn wegverkeer (fijnstof en NO2, geluid en licht), spoorwegen (geluid),
veehouderijen (fijnstof en geur) bedrijven (geluid, geur en licht), hoogspanningslijnen
(straling) en luchtvaart (geluid en fijn stof). Voor dit laatste hebben wij een Luchtvaartnota
opgesteld (2009). Hierin vragen wij gemeenten in bestemmingsplannen voor gronden die
zijn gelegen binnen 500 m van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, stiltegebieden,
en de NNN geen luchtvaart-bestemmingen (luchtvaartterreinen) op te nemen. Uitzondering
hierop zijn de helikopterlandingsplaatsen bij ziekenhuizen en andere hulpverleningsinstellingen.
Het beleid voor externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico’s of het verminderen daarvan tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Dit betreft risico’s als brand, explosies of een gifwolk, die verbonden zijn aan het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Ook gaat het om risico’s die gerelateerd zijn aan het vliegverkeer. Bij ongevallen is de inzet van de brandweer belangrijk. De verantwoordelijkheid voor de brandweer is geregionaliseerd, wat betekent dat over de gemeentegrenzen heen bekeken wordt hoe de (brand)veiligheid zo goed mogelijk kan worden georganiseerd. Het kan zijn dat hierbij nieuwe locaties moeten worden gezocht die ruimtelijk inpasbaar zijn en mogelijk ook consequenties hebben op infrastructureel gebied.
Veehouderijen hebben impact op de fysieke leefomgeving als gevolg van bijvoorbeeld fijn stof en geuremissies, zoönosen en het gebruik van antibiotica. Dit heeft effecten op de gezondheid van mensen. Om die reden vragen wij bij uitbreiding van agrarische bouwvlakken boven de 1,5 hectare om hier bovenwettelijke maatregelen voor te nemen. Om dit te ondersteunen én om deze effecten op de gezondheid expliciet mee te kunnen wegen in ons beleid gaan wij op zoek naar een afwegingsmethode hiervoor.
Voor de gezondheid van mensen is het belangrijk dat zij rust kunnen ervaren. De kernkwaliteit “rust en stilte'' vormt een tegenhanger voor het vaak drukke leven in de stad. Ook voor dieren is de aanwezigheid van rustige gebieden belangrijk. Criteria bij de keuze van stiltegebieden zijn dat het gebied waardevol is vanuit het oogpunt van natuur en landschap, cultuurhistorie en recreatie en dat het een redelijke akoestische basiskwaliteit heeft. Er zit een meerwaarde in de combinatie van de aanwezigheid van deze kwaliteiten die allen bijdragen aan noodzakelijke ontspanning. Om de geluidskwaliteit te kunnen borgen hebben de gebieden een minimale omvang van 300 ha. Het beleid voor stiltegebieden is erop gericht functies, die tot een extra geluidsverstoring leiden, te weren. Ook richt het beleid zich op het voorkomen van een toename, en bij voorkeur het verminderen, van gemotoriseerd verkeer door stiltegebieden en op het weren van start- en landingsbanen voor de luchtvaart.
Realisatie
Provinciaal belang: Beschermen en realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving waarin ook stilte
beleefd kan worden.
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten geven in bestemmingsplannen uitwerking aan de provinciale richtlijnen voor luchtvaartterreinen (artikel 3.18 luchtvaartterrein).
- Gemeenten nemen in bestemmingsplannen geen bestemmingen en regels op die de geluidsbelasting in een stiltegebied significant negatief beïnvloeden (artikel 2.5 Stiltegebied).
- Gemeenten nemen in bestemmingsplannen mogelijkheden op voor uitbreidingen boven de 1,5 hectare van een agrarisch bouwperceel, als wordt voldaan aan de voorwaarde dat de uitbreiding bijdraagt aan verbetering van de volksgezondheid en vermindering van de milieubelasting.
Stimuleren:
- De provincie vraagt bij gemeenten aandacht voor leefomgevingskwaliteit, waaronder
gezondheid, met name via de instrumenten milieukwaliteitsprofielen en Gezondheidseffectscreeningsmethode.
- De provincie vraagt bij gemeenten aandacht voor de externe veiligheidsaspecten bij
ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van buisleidingen en infrastructuur
waarover vervoer gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Cultuurhistorische structuren en kwaliteiten (waterlinies, buitenplaatszones, verkavelingsstructuren en de Limes), de landschappen (Eemland, Gelderse Vallei, Groene Hart, Rivierengebied en Utrechtse Heuvelrug) en de natuur (Natuur Netwerk Nederland, groene contour en leefgebieden van soorten), kenmerken de provincie Utrecht. Deze kwaliteiten en structuren zijn mede bepalend voor het goede woon- werk- en leefklimaat, het vestigingsklimaat en de toeristische aantrekkelijkheid van de provincie.
De bestaande ruimtelijke kwaliteit van onze provincie geeft richting aan de mogelijkheden en onmogelijkheden van ontwikkelingen. Dit speelt vooral in het landelijk gebied, maar heeft ook zijn weerslag op ontwikkelingen in het stedelijk gebied. Cultuurhistorische structuren lopen ook door stedelijk gebied en kernen liggen in landschappen en aan natuurgebieden wat op ontwikkelingen, zeker aan de rand van de kern, invloed heeft.
Kaart: Cultuurhistorie
Beleid
Met ons ruimtelijk erfgoedbeleid willen we bijdragen aan het behouden en beleefbaar
maken van cultuurhistorie in de provincie Utrecht. De cultuurhistorische en archeologische
waarden geven samen een beeld van de ontstaansgeschiedenis van onze provincie. Deze
waarden dragen in hoge mate bij aan ruimtelijke kwaliteit en versterken het historisch
besef van mensen.
Ons ruimtelijk erfgoedbeleid kent een dubbele strategie van enerzijds het veiligstellen
van cultuurhistorische waarden en anderzijds het sturen van ruimtelijke ontwikkelingen
vanuit de samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten ter plaatse. Daarbij is ‘behoud
door ontwikkeling’ het uitgangspunt.
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) vormt de basis van dit beleid. Voor het
borgen van het gehele palet aan cultuurhistorische waarden binnen de CHS werken we
samen met gemeenten. Hierin zullen wij ons vooral richten op gemeentelijke plannen
voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen.
Binnen de CHS hebben we vier prioritaire thema’s geselecteerd waarop we actief beleid
voeren en die we borgen in de PRV:
Toelichting
De provincie Utrecht kent een grote cultuurhistorische variatie. Dit is mede het gevolg
van de diversiteit in de bodemgesteldheid, in combinatie met een lange bewoningsgeschiedenis.
De verschillende landschapstypen zijn daarvan het resultaat. De CHS bestaat uit samenhangende,
historisch waardevolle structuren van bovenlokaal belang. Het zijn ruimtelijk herkenbare,
dan wel in de ondergrond aanwezige structuren die kenmerkend zijn voor een bepaalde
periode of ontwikkeling. De Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht geeft
een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
In ons ruimtelijk beleid schenken wij aandacht aan cultuurhistorie vanuit de volgende
waarden:
Met de keuze voor vier prioritaire thema’s brengen we meer focus aan in het provinciaal erfgoedbeleid. Daarmee bieden we ook meer duidelijkheid voor gemeenten.
Realisatie
Provinciaal belang: Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een
betere beleefbaarheid ervan.
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten houden in bestemmingsplannen en bij planontwikkeling rekening met de aanwezige
cultuurhistorische waarden van historische buitenplaatszones, militair erfgoed, agrarisch
cultuurlandschap en archeologisch erfgoed (artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur).
Stimuleren:
- Achtergrondinformatie staat in de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht
(De CHAT, beschikbaar als digitale kaart).
Kaart: Cultuurhistorie; Object: CHS – historische buitenplaatszone
Beleid
Voor de historische buitenplaatszones is ons beleid van enerzijds veiligstellen en
anderzijds ruimte bieden voor ontwikkeling een bijzondere opgave. De historische buitenplaatsen
vertegenwoordigen bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden
in onze provincie. De historische buitenplaatszones staan tegelijkertijd onder hoge
druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen
op de buitenplaatsen zelf. Wij willen, voor zover dit past binnen ons overige ruimtelijk
beleid, in de verordening ruimte bieden voor ontwikkeling, gericht op het creëren
van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen.
Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt
het uitgangspunt.
Toelichting
De provincie Utrecht kent een relatief hoog aantal historische buitenplaatsen (285),
vaak bij elkaar gelegen in zones met specifieke kenmerken. Het meest bekend zijn de
gordels langs de Vecht en de Stichtse Lustwarande, maar ook bij Paleis Soestdijk (Laagte
van Pijnenburg), in de stadsrand van Utrecht (Amelisweerd, De Haar), in het landelijk
gebied (Valleilandgoederen, Langbroekerwetering) en langs infrastructuur (Amersfoortseweg)
komen dergelijke concentraties voor.
De ontstaansgeschiedenis van deze historische buitenplaatszones is uitermate divers.
Ook de huidige ruimtelijke dynamiek en bijbehorende opgaven verschillen sterk qua
karakter en qua intensiteit. Het aantal en de rijke schakering aan buitenplaatsen
en landgoederen is beeldbepalend voor de provincie Utrecht. De buitenplaatsen zijn
belangrijke kwaliteitsdragers in hun gebied en hebben een economische waarde in de
vrijetijdseconomie.
De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een beschrijving van de specifieke kenmerken
van de verschillende historische buitenplaatszones. Het beleid is verwoord in de ‘Uitvoeringsagenda
Historische Buitenplaatsen provincie Utrecht 2012-2015’.
Om de mogelijkheden en regels uit de verordening te vertalen naar plannen op het niveau van de buitenplaatsen is de leidraad behoud door ontwikkeling op historische buitenplaatsen ontwikkeld. Deze biedt buitenplaatseigenaren en gemeenten houvast bij het opstellen c.q. beoordelen van ontwikkelplannen waarin reële ontwikkelvragen zijn opgenomen die een bijdrage moeten leveren aan de duurzame instandhouding van de historische buitenplaatsen.
Realisatie
Provinciaal belang: Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een
betere beleefbaarheid ervan.
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren en participeren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden op basis van de cultuurhistorische
samenhang in de buitenplaatszone, gericht op het in stand houden en versterken van
de cultuurhistorische waarden (artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur).
Stimuleren en participeren:
- Investeren in kennis over cultuurhistorische waarden van historische buitenplaatsen
door middel van onderzoek (samen met gemeenten). Doel: beschrijving ‘buitenplaatsbiotopen’;
- Handreiking ‘behoud door ontwikkeling’ op historische buitenplaatsen;
- Bijdragen aan restauratie van parkelementen van historische buitenplaatsen (via
Fonds Erfgoedparels);
- Stimuleren publieksbereik historische buitenplaatsen, met name door inzet van digitale
middelen (E-cultuur).
Kaart: Cultuurhistorie; Object: CHS – militair erfgoed
Beleid
Voor het militair erfgoed van de voormalige waterlinies, Stelling van Amsterdam, Nieuwe
Hollandse Waterlinie, Oude Hollandse Waterlinie en Grebbelinie, ligt de opgave vooral
op het via gebiedsontwikkelingen behouden en beleefbaar maken van de linies in het
landschap. Voor het modernere militaire erfgoed op en rond de voormalige Vliegbasis
Soesterberg ligt de opgave in het behouden van diverse uiteenlopende defensiestructuren.
In het Rijksbeleid (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) zijn de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam als Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde opgenomen met bijbehorende kernkwaliteiten. Deze linies zijn cultuurhistorisch landschappen die over een aantal andere landschappen (Groene Hart, Rivierengebied en Gelderse Vallei) heen liggen en een extra laag toevoegen. We willen de volgende kernkwaliteiten behouden en ontwikkelen:
Deze kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.
Toelichting
De provincie Utrecht kent een aantal grotere gebiedsgerichte ontwikkelingstrajecten
rond de voormalige waterlinies: de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Grebbelinie en
de Stelling van Amsterdam. Ook loopt door de provincie de Oude Hollandse Waterlinie.
De inzet is om de uitvoering van de programma’s voor deze linies verder te ondersteunen.
Het accent ligt op het beleefbaar maken van de linies in het landschap. Ook liggen
er kansen op het gebied van publieksbereik.
De Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) bestaat uit:
De ligging van de onderdelen zijn bepaald door het onderliggende landschap. Hierdoor kent het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie variaties per landschappelijk deelgebied van het Groene Hart of Rivierengebied. De linies bepalen op hun beurt de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur. Bij ontwikkelingen stellen we het zichtbaar maken en behouden van het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie centraal. Deze ambitie richt zich op zowel de losse onderdelen zelf als op het beleefbaar houden en herstellen van de samenhang tussen de delen.De relatie tussen fort en acces dient gerespecteerd te worden. Zo ook de relatie tussen fort, acces en inundatievelden. De forten hadden vrij zicht nodig over acces en inundatievelden. De inundatievelden camoufleerden en hinderden na overstroming de verbindingswegen door het gebied. Opgaande beplanting, infrastructuur of bebouwing welke de gecamoufleerde structuur kon duiden moest verwijderd kunnen worden. Openheid versterkt de beleving van de inundatievelden.
De Stelling van Amsterdam (SvA) is een voormalige militaire verdedigingslinie rond Amsterdam, aangelegd aan het eind van de negentiende eeuw. De linie is een unieke, 135 kilometer lange (grotendeels in Noord-Holland gelegen) gesloten ring van dijken, dammen, sluizen, forten en inundatiegebieden. De ligging van de onderdelen van de Stelling is bepaald door het onderliggende landschap van het Groene Hart voor het deel in provincie Utrecht. Het gebied buiten de stelling kon in geval van nood onder water worden gezet. Door de beperkte toegankelijkheid van het gebied en door het verbod om in de schootsvelden te bouwen, is op veel plaatsen rond Amsterdam de kenmerkende openheid bewaard gebleven. De zwakke punten (accessen) in de inundatie (niet inundeerbare zones) zijn veelal dijken langs rivieren en droogmakerijen. De forten liggen in de oksel van acces en hoofdverdedigingslijn. De dijkaccessen vormen strakke randen met de inundatievelden. Bij ontwikkelingen in het landschap van de Stelling van Amsterdam stellen we het waarborgen en herstellen van de samenhang tussen de elementen van de Stelling van Amsterdam centraal.
De Stelling van Amsterdam staat op de wereldefgoedlijst van UNESCO. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is als uitbreiding van de SvA genomineerd. Reden is, dat de NHW een buitengewoon compleet voorbeeld is van een negentiende eeuwse waterlinie. Het ingenieuze hydrologische verdedigingssysteem vormt een lijn van met elkaar verbonden elementen in het landschap. De homogeniteit en de positie van de NHW in het landschap zijn nagenoeg ongewijzigd en herkenbaar gebleven door de tijd heen. De NHW heeft de structuur van het landschap gevormd. Er zijn voor de NHW een drietal uizonderlijke universele waarden geformuleerd:
Voor meer informatie verwijzen wij naar het document “Aanloop naar het nominatiedossier Stelling van Amsterdam en Nieuwe Hollandse Waterlinie samen sterker!” (15 augustus 2014).
De Grebbelinie is een unieke waterlinie in het oosten van de provincie Utrecht. Deze verdedigingslinie uit de tweede helft van de achttiende eeuw slingert als een groen lint vanaf de Grebbeberg bij Rhenen naar Spakenburg bij het Eemmeer. De 60 kilometer lange linie ligt vaak verscholen in het landschap. Voor de Grebbelinie zijn de opgaven het herstellen en beheren van het cultureel erfgoed in de linie, het ontwikkelen van een recreatief routenetwerk met informatiepunten en het ontwikkelen van een centraal bezoekerscentrum.
De Oude Hollandse Waterlinie (OHW) is de eerste waterlinie die het economisch hart van ons land moest verdedigen en die in het Rampjaar 1672 in werking is gesteld. De OHW liep net als haar opvolger van de voormalige Zuiderzee naar de Biesbosch, echter via een westelijker tracé en veel minder uitgewerkt. De OHW leunde sterk op de vestingsteden met daartussen enkele eenvoudige veldschansen, aarden werken zonder bebouwing.Vesting Nieuwersluis en de vestingsteden Woerden en Oudewater maakten deel uit van deze waterlinie. Gezien het geringe aantal overgebleven schansen zijn slechts een enkele verdedigingswerken als de Linie van Linschoten in de PRS/PRV opgenomen. Het accent ligt hier op het benutten van meekoppelkansen om de zichtbaarheid en beleefbaarheid van de werken te verbeteren.
Relatief nieuw in dit spectrum is het militaire erfgoed op de Utrechtse Heuvelrug,
op en rond de voormalige Vliegbasis Soesterberg. Voor de gebiedsontwikkeling ter plekke
is een belangrijke opgave het behouden en waar mogelijk beter publiekstoegankelijk
en behouden van de uiteenlopende cultuurhistorische waardevolle defensiestructuren
die in dit gebied aanwezig zijn (van de Franse Tijd tot en met de Koude Oorlog). Deze
vormen tevens een belangrijke inspiratiebron voor de transformatieopgave van dit gebied.
De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een beschrijving van de specifieke kenmerken
van de verschillende zones militair erfgoed. In de gebiedsvisie De Grebbelinie boven
water zijn tien gezichten benoemd die de essentiële waarden van de linie in het huidige
landschap naar voren brengen. De nationale visie voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie
staat geformuleerd in Panorama Krayenhoff.
Realisatie
Provinciaal belang: Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een
betere beleefbaarheid ervan.
Provinciale rol: reguleren, participeren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden gericht op aansluiten bij of
versterken van de karakteristieke waarden van het militair erfgoed (artikel 1.7 Cultuurhistorische
hoofdstructuur).
Participeren:
- Voortzetting van programma's voor Grebbelinie en Nieuwe Hollandse Waterlinie.
- Visieontwikkeling voor het zichtbaar en beleefbaar maken van de defensiestructuren
rond Soesterberg.
- Voorbereiden nominatie Nieuwe Hollandse Waterlinie als UNESCO Werelderfgoed.
Kaart: Cultuurhistorie; Object: CHS – agrarisch cultuurlandschap
Beleid
Het agrarisch cultuurlandschap waarop wij onze focus leggen ligt in het Groene Hart
en op de Utrechtse Heuvelrug. Vanwege de historisch kenmerkende gebouwen, structuren,
bebouwingslinten, landschappen en verkavelingspatronen, vinden wij het belangrijk
dat cultuurhistorische waarden in samenhang met de kernkwaliteiten van het landschap
Groene Hart (zie paragraaf 5.2.3 Landschap Groene Hart), respectievelijk van het landschap Utrechtse Heuvelrug (zie paragraaf 5.2.5 Landschap Utrechtse Heuvelrug) bij de planontwikkeling een rol spelen.
Toelichting
Op basis van gaafheid en representativiteit van de verkavelingsstructuur en op basis
van de samenhang van de agrarische patronen en de bebouwingslinten zijn in het Groene
Hart vijf gebieden geselecteerd waar wij specifieke aandacht vragen voor de cultuurhistorische
waarden. Het gaat om de Lopikerwaard, de Ronde Venen en om gebieden rond Kockengen-Kamerik-Zegveld,
Linschoten en Westbroek. Vanwege de ligging in het landschap Groene Hart zijn de kernkwaliteiten
uit paragraaf 5.2.3 Landschap Groene Hart mede bepalend.
Op de Utrechtse Heuvelrug is het enige cultuurlandschap van enige omvang en gaafheid de Soester Eng. Dit is geringer in omvang dan de agrarische cultuurlandschappen in het Groene Hart, maar daarom niet minder van belang. Vanwege de ligging in het landschap Utrechtse Heuvelrug zijn de kernkwaliteiten uit paragraaf 5.2.5 Landschap Utrechtse Heuvelrug mede bepalend.
Deze gebieden maken door diverse kleinschalige ontwikkelingen een geleidelijke transformatie
door, die uiteindelijk grote gevolgen kan hebben voor het aanzien. Daarom verdienen
de cultuurhistorische waarden van deze agrarische cultuurlandschappen aandacht in
ruimtelijke plannen. Het gaat bijvoorbeeld om natuurontwikkeling, veranderende kernranden,
functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen en percelen, en agrarische
schaalvergroting.
De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een beschrijving van de specifieke kenmerken
van de verschillende zones agrarisch cultuurlandschap.
Realisatie
Provinciaal belang: Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een
betere beleefbaarheid ervan.
Provinciale rol: Reguleren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden gericht op instandhouding van karakteristieke
structuren van het agrarisch cultuurlandschap (artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur).
Kaart: Cultuurhistorie; Object: CHS – archeologie
Beleid
Ons beleid richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische
resten in de bodem (‘in situ’). Wij werken dit beleid uit, bij voorkeur in de Structuurvisie
voor de Ondergrond die wij overwegen op te stellen. Hierin zullen wij aangeven welk
beschermingsregime geldt voor welke gebieden. Als ruimtelijke ingrepen onvermijdelijk
zijn vragen wij aandacht voor het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Ten slotte richten wij ons op het versterken van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid
van archeologisch erfgoed, ook als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkeling.
Toelichting
Het archeologisch erfgoed is een belangrijke bron van informatie over de bewoningsgeschiedenis
van onze provincie. Het merendeel van dit erfgoed ligt onder de grond, is dus onzichtbaar
en kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen waarbij ingrepen in de bodem worden gedaan.
Ingrepen als diepploegen, bemesting en verlaging van het grondwaterpeil kunnen een
negatieve invloed hebben op de kwaliteit van archeologische resten.
Onze focus voor archeologie ligt op drie gebieden: de Romeinse Limes, de Utrechtse
Heuvelrug en Dorestad (Wijk bij Duurstede). De Limes staat voor het verhaal van de
Romeinse soldaten in hun forten, én voor het verhaal van de inheemse bevolking en
de wisselwerking tussen beide groepen (periode 12 BC – AD 450 ). Voor de Limes werken
we nauw samen met de andere Limesprovincies en met het Rijk. Gezamenlijk zetten we
ons ook in voor nominatie van het Nederlandse deel van de Limes als UNESCO-werelderfgoed.
Het stuwwallenlandschap van de Utrechtse Heuvelrug kent een stapeling van cultuurhistorische
kwaliteiten uit verschillende perioden, lopend van de Steentijd (Kwintelooyen) tot
de Tweede Wereldoorlog, en beschermen wij juist vanwege deze variatie en rijkdom.
Dorestad is van groot archeologisch belang, omdat hier in de 7e tot 9e eeuw AD een
internationale handelsnederzetting lag.
De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een nadere beschrijving van de specifieke
kenmerken van de genoemde archeologische zones.
Realisatie
Provinciaal belang: Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een
betere beleefbaarheid ervan.
Provinciale rol: Reguleren, participeren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op die het behoud van de aanwezige
archeologische waarden waarborgen (artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur).
Participeren:
- Voorbereiden nominatie van de Limes als UNESCO Werelderfgoed;
- Gebiedsontwikkeling voormalig castellum Fectio (Bunnik) tot archeologisch park via
de Agenda Vitaal Platteland.
Kaart Landschap
Beleid
Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de
daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom beschermen
wij de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen in onze provincie. Deze kernkwaliteiten
hebben we aangegeven bij de beschrijving van de afzonderlijke landschappen.
Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij
de kernkwaliteiten. Voor de open landschappen gelden andere principes dan voor de
meer gesloten landschappen. Beperkingen ten aanzien van bijvoorbeeld hoogbouw zijn
hier eerder van toepassing, vanwege de kwetsbaarheid voor verstoring van de kernkwaliteit
openheid. Landschappen vragen om bebouwing die qua maat en schaal passen bij de kernen
die in het landelijk gebied gelegen zijn.
Toelichting
Het Utrechtse landschap is mooi, verrassend en veelzijdig. De diversiteit aan Utrechtse
landschappen is groot: de extreme openheid van Eemland of de Lopikerwaard, de intimiteit
van een boomgaard in de Kromme Rijn, een open plek middenin het bos van de Utrechtse
Heuvelrug, een fort van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de overgang van de historische
Grebbeberg naar het robuuste rivierenlandschap van Nederrijn en Lek. Een landschap
is bovendien geen statisch plaatje; landschap is altijd in ontwikkeling en elk landschap
heeft ruimte voor een vorm van dynamiek. Maar wel op zo’n manier dat de landschapskwaliteit
wordt ontzien en liefst beter beleefbaar wordt. In het werken met landschapskwaliteit
gaan we uit van een samenspel tussen het beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt
er) en robuuste structuren (samenhang, relaties). Dat betekent dat we niet alleen
willen vastleggen wat de huidige landschapskwaliteit is, maar dat we ook aan willen
geven hoe deze de ruimtelijke ontwikkelingen kan sturen en welke kwalitatieve randvoorwaarden
het landschap aan deze ontwikkelingen meegeeft. We hebben de Kwaliteitsgids voor de
Utrechtse Landschappen opgesteld om hierbij te helpen. In het koepelkatern is ons
landschapsbeleid verwoord. De gebiedskaternen dienen vooral als inspiratiebron en
basis voor de landschappelijke inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen.
Onze provincie kent zeven landschappen, waarvan wij er vijf afzonderlijk beschrijven:
Twee landschappen zijn bij het militair erfgoed beschreven:
Deze landschappen liggen over één of meer andere landschappen heen en maken gebruik van hun kenmerken.
Realisatie
De realisatiestrategie geldt voor alle landschappen en wordt bij de landschapsbeschrijving
niet herhaald.
Provinciaal belang: Behouden van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden
en streven naar een betere beleefbaarheid ervan.
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren, participeren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden gericht op beschermen van de in
het plangebied voorkomende kernkwaliteiten (artikel 1.8 Landschap).
Stimuleren:
- Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen
- Het versterken van de kernkwaliteiten bij ontwikkelingen levert een plus op voor
ruimtelijke kwaliteit
Participeren:
- Uitvoering Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen, onder andere via een prijsvraag.
Kaart Landschap; Object: Landschap Eemland
Beleid
Voor het landschap Eemland willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van Eemland verschillende
accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere
beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen
in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers
bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.
Toelichting
Het landschap Eemland maakt onderdeel uit van het interprovinciale landschap Arkemheen-Eemland.
Eemland is een weids en open weidegebied. De openheid wordt begrensd door duidelijk
herkenbare randen. Op het oog lijkt Eemland eenduidig. Agrarische, ecologische en
recreatieve functies lopen er echter door elkaar heen. Deze functies verenigen zich
met de hoge grondwaterstand die er is door de veenbodem, de lage ligging en kwel van
de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe. Bebouwing ligt achter de randen of als eilanden
in open linten in de weidse ruimte. Subtiele verschillen in de openheid, door beheer
van het grasland, lijnen in het maaiveld en lage grasdijken, verrijken de beleving
van het open gebied. Van dichtbij geven de lage dijken van Eem en Eemmeer en de open
linten een geleding in de openheid. Gezien van een afstand worden ze onderdeel van
een grotere open ruimte. De lijnen in het landschap staan haaks op de rivier de Eem.
Het open lint ligt binnendijks. Buitendijks liggen erven op terpen.
Bij ontwikkelingen in het landschap van Eemland vinden we het vooral van belang dat
de open ruimte behouden blijft. Dit betekent behoud van een continue open ruimte langs
de Eem, van Randmeer tot Amersfoort. Bij ontwikkelingen kan de openheid versterkt
worden door verplaatsing van bebouwing, begroeiing of andere opgaande elementen. Nieuwe
bebouwing vestigt zich in randzones of in bestaande linten, waarbij deze laatste
wel transparant moeten blijven. Nieuwe of verbeterde infrastructuren worden niet zichtbaar
gemaakt door beplanting, verlichting of andere elementen indien dit voor de functie
niet noodzakelijk is of anders opgelost kan worden.
Kaart: Landschap; Object: Landschap Gelderse Vallei
Beleid
Voor het landschap Gelderse Vallei willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Gelderse Vallei
verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven.
Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten
hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen
gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.
Toelichting
Het voornamelijk agrarische landschap van de Gelderse Vallei is rijk gevarieerd door
afwisseling van bebouwing, bosjes, lanen, agrarische percelen met houtwallen en -singels
op de kavelgrenzen. De open ruimten verschillen van maat en schaal. Verborgen in de
Vallei liggen lijnstructuren als beken, kanalen, griften, de Grebbelinie en de Ponlijn.
Ook landgoederen, kastelen en forten liggen min of meer verscholen in het landschap.
Dit landschap wordt getypeerd als halfopen cultuurlandschap. Soms zijn deze verborgen
elementen ineens zichtbaar, maar meestal zijn ze niet herkenbaar. Dit maakt ze tot
bijzondere lijnen en punten in het landschap. In het landschap van de Gelderse Vallei
is het lastig om je te oriënteren. Alleen de Utrechtse Heuvelrug geeft enige oriëntatie
aan het gebied; dit geldt vooral in het Binnenveld.
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Gelderse Vallei vinden we het vooral van
belang dat de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt behouden
wordt. In het verleden zijn al veel kleinschalige landschapselementen verdwenen, waardoor
ruimten groter zijn geworden. Ze hebben hun functie verloren en zijn verwijderd. Daarnaast
vragen wij aandacht voor het waarborgen en ontwikkelen van de contrasten in de te
onderscheiden deelgebieden van de Gelderse Vallei.
Kaart: Landschap; Object: Landschap Groene Hart
Beleid
Voor het landschap Groene Hart willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:
Deze kernkwaliteiten zijn benoemd in de Voorloper Groene Hart. De kernkwaliteiten
hebben in de verschillende deelgebieden van het Groene Hart verschillende accenten.
De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving
en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids
voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen
hiervan gebruik te maken.
Toelichting
Het Utrechtse deel van het Groene Hart heeft een divers landschap. Rust en open weidegebieden
vormen haar essentie. Maar het Groene Hart biedt meer dan dat. Van oudsher kent het
ook zones waar dynamiek de overhand heeft. Hier hebben oude economische dragers en
transportassen - vooral rivieren en hun oevers - vaak moderne opvolgers gekregen,
in de vorm van (rijks-)wegen, spoorlijnen en kanalen. Deze hebben op hun beurt weer
nieuwe impulsen gegeven aan wonen en werken. De aanleg van buitenplaatsen heeft geleid
tot het ontstaan van landschappen met monumentale bebouwing en oude parkbossen, die
vooral intiem en besloten zijn. Intimiteit en beslotenheid zijn ook kernbegrippen
voor grote delen van het petgatenlandschap en de randen van plassen.
Het Groene Hart ontleent zijn waarden en bestaansrecht mede aan het contrast met en
belang voor de grote stedelijke agglomeraties er om heen. Economische dynamiek, infrastructuur,
de interactie met het stedelijk gebied en de voor de bewoners van de grote steden
zo belangrijke recreatiegebieden betekenen dat niet alleen rust, maar ook reuring
van nature bij delen van het Groene Hart hoort.
Het Utrechtse deel van het Groene Hart kent vaak eeuwenoude overgangen tussen landschappen.
Deze zijn soms scherp, soms diffuus. Minstens zo belangrijk zijn de hedendaagse overgangen
tussen stad en land en de manieren waarop snelwegen en de (groene) omgeving met elkaar
ademen.
Uit deze beschrijving komen twee typen landschappen naar voren:
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen. We vragen dus zorgvuldig om te gaan met de open, lege ruimte en de dynamiek te concentreren in de ‘zones’.
Kaart: Landschap; Object: Landschap Rivierengebied
Beleid
Voor het landschap Rivierengebied willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Rivierengebied
verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven.
Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten
hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen
gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.
Toelichting
Rivierengebied is een landschap met een langgerekte opbouw. Door de fysieke ondergrond
en het menselijk gebruik daarvan, zijn duidelijk verschillende deelgebieden ontstaan,
Flank, Langbroek, Kromme Rijn, Nederrijn/Lek en Schalkwijk. Elk deelgebied heeft zich
ontwikkeld rondom een centrale ruggengraat. Rond deze ruggengraat is de eigen identiteit
het sterkst te ervaren. De overgangen tussen deelgebieden zijn vrijwel overal geleidelijk,
zonder scherpe grenzen. De verschillen tussen de deelgebieden zijn goed te beleven
door routes dwars op de ruggengraat en kenmerkende vergezichten. De plekken waar ruggengraten
beginnen, eindigen of elkaar ontmoeten verdienen extra aandacht. Hier komen ruimtelijke
kenmerken en verhalen bij elkaar. Dit zijn de focuspunten van het Rivierengebied.
Enkele zijn als aandachtsgebied aangewezen, omdat er veel dynamiek is of omdat behoud
extra inzet vraagt. De kernkwaliteiten staan hier onder druk.
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Rivierengebied staat het waarborgen en
ontwikkelen van de eigen identiteiten van de vijf deelgebieden centraal. Dit richt
zich zowel op het goed tot uiting komen van de karakteristieke kenmerken langs de
centrale ruggengraat, als van de geleidelijke overgangen tussen de deelgebieden.
Kaart: Landschap; Object: Landschap Utrechtse Heuvelrug
Beleid
Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Utrechtse Heuvelrug
verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven.
Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten
hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen
gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.
Toelichting
De Utrechtse Heuvelrug manifesteert zich als een landschappelijke eenheid. Deze wordt
bepaald door het doorlopende reliëf, wat zich sterk manifesteert ten opzichte van
de omliggende vlakkere en meer open landschappen. Het dominante voorkomen van bos
geeft de Utrechtse Heuvelrug een bosdeken. Deze heeft een afwisseling in zich met
heide, vennen en stuifzand, waardoor de Utrechtse Heuvelrug een centraal robuust element
is voor het natuurnetwerk in de provincie Utrecht. De Utrechtse Heuvelrug wordt doorsneden
door historisch bepaald netwerk van wegen. Open plekken op de Utrechtse Heuvelrug
zijn aan het bos gerelateerd en niet aan de wegen. De Soester Eng is in paragraaf
5.1.3 CHS-Agrarisch cultuurlandschap als bijzondere agrarische cultuurlandschap binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur
velden aangemerkt.
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Utrechtse Heuvelrug vragen we aandacht
voor het in stand houden van het reliëf en voor het in stand houden van het samenhangend
boscomplex. Vanwege het reliëf en de overige kwaliteiten van de Heuvelrug willen we
in dit gebied geen grootschalige ontgrondingen. Kleinschalige ontgrondingen voor natuurontwikkeling
of recreatieve ontwikkeling zijn wel mogelijk, mits geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de kwaliteiten.
Kaart: Landschap; Object: Aardkundige waarden
Beleid
Aardkundige waarden vormen het structurerende reliëf in het Utrechtse landschap. We
richten ons ruimtelijk beleid hiervoor dan ook op het behouden en beschermen van aardkundige
waarden als drager van de identiteit van het Utrechtse landschap. Aardkundige waarden
stellen wij waar mogelijk veilig. Als voorgestelde ruimtelijke ingrepen botsen met
de aardkundige waarden in een gebied is een gedegen afweging tussen de ruimtelijke
ingreep en het behoud van de aardkundige waarden nodig.
Toelichting
De bodem van de provincie Utrecht is ontstaan in een periode van vele tienduizenden
jaren. Landijs, de wind, rivieren en de zee hebben hun sporen nagelaten. Daar waar
deze sporen nog duidelijk zichtbaar zijn wordt gesproken over aardkundige waarden.
Deze waarden zijn soms opvallend, de Grebbeberg bij Rhenen en de Lange en Korte Duinen
bij Soest zijn er voorbeelden van. Bij andere aardkundige waarden is het reliëf en
de omvang beperkter.
De processen die de Utrechtse bodem hebben gevormd zijn in de meeste gevallen al lang
niet meer actief. Het bodemreliëf en de bodemopbouw die aan deze gebeurtenissen herinneren
geven informatie over hoe het landschap in het verre verleden is gevormd. Ze zijn
kwetsbaar en onvervangbaar en leiden tot een versterking van landschappelijke en natuurkwaliteiten.
Aantasting van deze informatiebronnen in de bodem betekent een onomkeerbaar verlies
van ons natuurhistorisch erfgoed.
We hebben de aardkundige waarden in kaart gebracht. Op de website van de provincie
Utrecht is hierover veel achtergrondinformatie opgenomen.
Realisatie
Provinciaal belang: Behouden van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden
en streven naar een betere beleefbaarheid ervan.
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op ter bescherming van de aanwezige
aardkundige waarden (artikel 1.9 Aardkundige waarden).
Stimuleren:
- Via www.provincie-utrecht.nl/loket/kaarten/geo/aardkundige-waarden/ is veel achtergrondinformatie over de aardkundige waarden te vinden.
Natuur vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk, kwalitatief hoogwaardig landelijk gebied. De provincie Utrecht heeft, onder meer door de variatie in ondergrond, een diverse natuur met hoge biodiversiteit. Door verschillende oorzaken, zoals verstedelijking, verdroging en vermesting, maar ook klimaatverandering, staat deze biodiversiteit onder druk. We spannen ons in voor het in stand houden en waar mogelijk vergroten van de biodiversiteit, in de Natuurvisie geven wij aan hoe wij dit aan gaan pakken. Ruimtelijk, en weergegeven in de paragrafen 5.4.1, 5.4.2 en 5.4.3, zetten wij ons vooral in door gebiedsbescherming via het Natuur Netwerk Nederland (NNN) inclusief de Natura 2000-gebieden, de Groene Contour waarbinnen we het mogelijk maken nieuwe natuur te realiseren en Leefgebieden van beschermde soorten.
Aanvullend wordt met milieuregelgeving er zorg voor gedragen dat de milieuomstandigheden voor de beschermde gebieden niet verslechteren en zo mogelijk verbeteren. Daarbij moet gedacht worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), Wet Ammoniak Veehouderij (WAV), Kaderrichtlijn Water (KRW), oppervlakte- en grondwater beheer, luchtvaartregels, stiltegebiedenbeleid etc. Wij benadrukken dat ook in de robuuste systemen van de Heuvelrug, de uiterwaarden en de kwelgebieden verdere ontwikkeling van het bodem- en watersysteem van belang is om de gewenste natuurkwaliteit te bereiken.
We zorgen ervoor dat inwoners en bezoekers deze natuur, waar mogelijk, kunnen beleven. Ook bieden we meer mogelijkheden aan eigenaren en beheerders van natuurgebieden om inkomsten te verwerven uit bijvoorbeeld recreatie, zodat de natuurkwaliteit ook met minder subsidie in stand kan blijven of verbeteren.
Kaart Natuur; objecten: Natuurnetwerk Nederland, Binnenveld (toelichtend), Natura 2000-gebieden (toelichtend) en Militair oefenterrein met natuurwaarden (toelichtend)
Beleid
Sinds enkele jaren gebruikt het Rijk de naam Natuurnetwerk Nederland (NNN), voor wat
tot dusverre de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heette. De provincie Utrecht gebruikt
deze nieuwe naam vanaf de Herijking van de PRS. Deze nieuwe naam leidt niet tot andere
begrenzing of ruimtelijk beleid. Het NNN is een robuust, samenhangend netwerk van
natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. Wij willen het NNN
in Utrecht behouden en verder ontwikkelen. Hiervoor beschermen wij deze gebieden en
willen wij tot 2021 1506 hectare nieuwe natuurgebieden realiseren. Wij zorgen er voor
dat zich geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die een significant negatief
effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van ons NNN. Dit doen wij via
het beschermingsregime 'nee, tenzij'. Als er sprake is van significante aantasting,
dan mag de voorgenomen ontwikkeling niet doorgaan, tenzij deze voldoet aan enkele
randvoorwaarden. Dit tenzij heeft betrekking op ontwikkelingen met redenen van groot
openbaar belang. Indien dit aangetoond wordt, er geen reële alternatieven zijn, en
de negatieve effecten zoveel mogelijk beperkt worden, is de ontwikkeling wel mogelijk.
De overblijvende effecten moeten dan wel gecompenseerd worden door realisatie van
nieuwe natuur elders.
Aan de compensatie, de realisatie van nieuwe natuur elders, worden nadere eisen gesteld: de compensatie is tenminste gelijkwaardig aan de aantasting van het NNN (bij hoge waarden en lange ontwikkelingstijden wordt meer compensatie verwacht), de compensatie vindt plaats aansluitend aan het NNN (bij voorkeur binnen de Groene contour) of binnen het NNN. De compensatie dient in de directe omgeving plaats te vinden indien het functioneren van het NNN ter plaatse dit vereist. En de realisatie van de compensatie dient verzekerd te zijn op het moment van vaststelling van het ruimtelijk plan waarin de aantastende ingreep is geregeld. Anders dan in het verleden is het realiseren van compensatienatuur binnen het NNN ook mogelijk, indien dit leidt tot versnelling van de realisatie van het NNN en het NNN gelijktijdig door herbegrenzing wordt uitgebreid met een gelijke oppervlakte nog te realiseren nieuwe natuur. In dit laatste geval zullen wij door herbegrenzen het NNN uitbreiden.
Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, maakt onderdeel uit van het NNN. Naast de bescherming van het NNN geldt voor Natura 2000-gebieden en hun omgeving dat er ook een toetsing moet plaatsvinden aan de Wet natuurbescherming.
Om te komen tot zowel een ontwikkelingsgerichte omgang met het NNN, als tot een betere ruimtelijke bescherming, benoemen wij een aantal instrumenten. Onder voorwaarden worden ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij het functioneren van het NNN niet wordt aangetast of zelfs wordt verbeterd. De volgende instrumenten zijn beschikbaar:
De bescherming van het NNN richt zich zowel op actuele als potentiële waarden. De potentiële waarden worden vooral bepaald door abiotische factoren zoals waterhuishouding en bodemopbouw. De kaders die het Rijk stelt voor de bescherming van het NNN (vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) geven aan, dat de bescherming van potentiële waarden in het NNN alleen aan de orde kan zijn, als de gronden daadwerkelijk (mede) voor natuurdoelen zijn bestemd. Dat betekent, dat wij ter plekke van zogenoemde ingesloten functies binnen het NNN alleen de actuele waarden beschermen. Als er echter in het vigerende bestemmingsplan sprake is van een mede- of dubbelbestemming voor natuur of bos dan moet de ontwikkeling voor de bestaande functie getoetst worden aan zowel actuele als potentiële waarden.
Het is mogelijk dat ook ontwikkelingen buiten het NNN van invloed zijn op het functioneren
van het NNN. Daarbij denken wij aan ontwikkelingen die een verstorende invloed hebben,
of ontwikkelingen die leiden tot aanpassingen van het watersysteem in de buurt van
een verdrogingsgevoelig natuurgebied. Wij vragen de gemeenten als onderdeel van een
goede ruimtelijke ordening bij ontwikkelingen in de nabijheid van het NNN te voorkomen
dat deze een negatieve invloed hebben op het functioneren van het NNN.
Het NNN heeft een belangrijke functie voor de recreatie. Die recreatieve functie willen
wij behouden en waar nodig versterken. Dit mag echter niet leiden tot een toenemende
versnippering van het NNN. Voor intensivering van bestaande dag- en verblijfsrecreatieve
terreinen geldt ook de regel voor ingesloten functies. Wij hechten belang aan goede
voorzieningen voor recreatief medegebruik van het NNN, zoals wandelen en fietsen,
mits passend in een duidelijke zonering in relatie tot het functioneren van het NNN.
Recreatieve poorten naar natuurgebieden kunnen op grond van een gebiedsvisie een intensievere
inrichting krijgen indien dit opweegt tegen de ecologische winst van een goede recreatieve
zonering in het achterliggende natuurgebied.
Regulier gebruik van agrarische gronden binnen het NNN vinden wij geen ruimtelijke activiteit met significante gevolgen en ondervindt geen beperking van het ruimtelijk natuurbeleid en wettelijke voorschriften. Bij uitbreiding van het bouwblok op grond met een agrarische bestemming wordt binnen het ‘nee, tenzij’-regime alleen gekeken naar actuele waarden en niet naar de potentiële waarden. Ontwikkelingen op en uitbreiding van agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, zolang geen actuele natuurwaarden worden aangetast.
In de provincie liggen twee belangrijke militaire oefenterreinen: de Leusderheide en de Vlasakkers. Deze terreinen hebben belangrijke natuurwaarden. Wij hebben deze terreinen daarom aangeduid als militair oefenterrein met natuurwaarden. De terreinen maken formeel geen onderdeel uit van het NNN. Mocht het militaire gebruik op termijn beëindigd worden, dan zullen wij beide terreinen toevoegen aan het NNN.
Toelichting
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een robuust netwerk gevormd door bestaande natuurgebieden,
nieuwe nog te realiseren natuurgebieden en verbindingen tussen de natuurgebieden.
Enkele blijvend agrarische gebieden maken ook onderdeel uit van het NNN. Dit zijn
landbouwgebieden waar agrarisch natuurbeheer wordt ingezet om een bijdrage te leveren
aan de biodiversiteit, én aan het functioneren van het NNN.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) heeft twee doelen:
Binnen het NNN liggen ook Natura 2000-gebieden. Deze gebieden hebben natuurwaarden die op internationale schaal van groot belang zijn voor de biodiversiteit en hebben daarom aanvullende bescherming o.b.v. de Wet Natuurbescherming (Wnb). Ontwikkelingen in of in de omgeving van door de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden moeten worden getoetst aan de voorwaarden van deze wetgeving. Daartoe moet bij de provincie een vergunning aangevraagd worden op grond van de nieuwe Natuurverordening Provincie Utrecht 2016. Om de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te controleren is het verstandig al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan na te gaan of een Wnb-vergunning verwacht mag worden.
Nee, tenzij
We beschermen het NNN via het 'nee, tenzij'-regime. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen
in het NNN met een negatief effect op de kwaliteit van de natuur of het functioneren
van het NNN in principe niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden (groot openbaar belang,
geen alternatieven en zo veel mogelijk beperken van de effecten) kan hiervan worden
afgeweken. Het Rijk heeft de provincies via het besluit algemene regels ruimtelijke
ordening de taak gegeven deze bescherming nader uit te werken. Wij hebben deze bescherming
vorm gegeven via een aantal stappen die hieronder zijn toegelicht.
Nieuwe (planologische) ontwikkelingen zijn in principe niet mogelijk binnen het NNN
wanneer ze een significant negatief effect hebben op het functioneren van het NNN.
De initiatiefnemer van een ontwikkeling moet bij het nee, tenzij-regime de onderbouwing
leveren. Om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken zal de initiatiefnemer in
een zogenaamd nee, tenzij-onderzoek de effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling
op de te beschermen, te ontwikkelen en te behouden factoren moeten specificeren. Het
gaat daarbij om de ‘wezenlijke waarden en kenmerken’ van de bij het gebied behorende
natuurdoelen en natuurkwaliteit:
Ook moet onderzocht worden of een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het NNN niet leidt tot significante vermindering van de oppervlakte van de (natuur-)gebieden of de samenhang tussen deze gebieden.
Een nee, tenzij-onderzoek kan achterwege blijven, indien het een ontwikkeling van geringe omvang betreft bij een bestaande functie. Wij gaan ervan uit dat een dergelijke kleine ontwikkeling niet tot significante gevolgen voor de waarden van het NNN leidt, als in de ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat deze ontwikkeling op al verstoord terrein in de onmiddellijke nabijheid van bestaande bebouwing en verharding plaatsvindt. Verder kunnen binnen de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling positieve ingrepen voor natuur meegewogen worden. Het effect van de ontwikkeling leidt dan niet tot significante gevolgen. De positieve ingrepen dienen wel gegarandeerd te worden. Wij noemen dit instrument: ‘plussen en minnen’. Een voorbeeld van een ‘plus’ is het slopen van een in het bos gelegen gebouw of parkeerterrein en dit perceeldeel als natuur te bestemmen.
In de afgelopen jaren is uit landelijke onderzoeken en ervaringen binnen de provincie Utrecht gebleken dat het vaak moeilijk is locaties voor natuurcompensatie te vinden, dat dit leidt tot vertraging in de besluitvorming, en dat met de natuurcompensatie vaak losliggende snippers natuur worden gerealiseerd die weinig bijdragen aan het NNN. Verder is gebleken dat de registratie, de controle en de juridische borging van de uitvoering en de planologische bescherming van de gerealiseerde compensatie onvoldoende is.
De provincie wil, om de kwaliteit van de natuurcompensatie te verbeteren, een ‘natuurcompensatiebank’ vormen, dat wil zeggen gronden of reeds gerealiseerde natuur op voorraad houden voor de realisatie van natuurcompensatie, of over het op voorraad houden afspraken maken met andere partijen. Dit maakt het voor initiatiefnemers gemakkelijker en biedt de mogelijkheid de natuurcompensatie te bundelen op een beperkt aantal locaties waar een hoge natuurkwaliteit gerealiseerd kan worden. Om de natuurcompensatie op een beperkt aantal locaties te kunnen bundelen is het nabijheidsvereiste van de natuurcompensatie dat tot op heden gold, geschrapt. De provincie zal, naast het vormen van een natuurcompensatiebank, ook de registratie, de controle en de juridische borging van de uitvoering en de planologische bescherming van de compensatie verbeteren.
Als er sprake is van een significante aantasting, maar niet van groot openbaar belang, bieden twee instrumenten aanvullende mogelijkheden voor ontwikkelingen binnen het NNN:
Voor ontwikkelingen in het kader van het programma Hart van de Heuvelrug geldt een
enigszins afwijkende vorm van de saldobenadering, die is gebaseerd op een verevening
van rode en groene bestemmingen middels de roodgroenbalans. De basis hier is dat het
programma door het realiseren van ecologische corridors en uitbreiding van kerngebieden
in totaliteit leidt tot een kwaliteitsverbetering van het NNN.
In 2015 zijn hierover met de deelnemende partners nieuwe afspraken gemaakt. De definitieve
invulling van Hart van de Heuvelrug in bestemmingsplannen is nog niet afgerond. De
nieuwe grenzen van rode contour en NNN zijn opgenomen in de PRS en PRV (Herijking
2016) met de kanttekening dat bij nadere invulling of vanwege procedures daar nog
beperkte wijzigingen in kunnen komen. Dat zal met behulp van de genoemde roodgroenbalans
plaatsvinden.
Om de toepassing van het nee, tenzij regime te ondersteunen biedt de provincie de
informatie over de toetsing en de instrumenten aan via een speciale website, de NNN-wijzer.
Hierin is een signaleringskaarten-viewer opgenomen, die als hulp in het onderzoek
voor een aangegeven gebied gegevens bundelt.
Totstandkoming NNN-kaart
De begrenzing van het NNN is oorspronkelijk vastgelegd in Streekplan 2005. In de PRS
2013 zijn de grenzen aangepast aan zowel de ontwikkelingen van de afgelopen jaren,
als aan de afspraken uit het Akkoord van Utrecht over nieuwe natuur. Voor de PRS (Herijking
2016) zijn in beperkte mate, naast aanpassing vanwege nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen,
met behulp van een aantal criteria de grenzen aangepast om te komen tot een goede
en verklaarbare begrenzing van het NNN. De belangrijkste criteria golden grotendeels
al maar waren niet consequent in de hele provincie doorgevoerd. Deze criteria zijn
dat:
Relatie met recreatie
Recreatie vindt vaak plaats in of in de directe nabijheid van het NNN. Routegebonden
activiteiten zoals wandelen en fietsen passen gezoneerd binnen het NNN. Er is een
groeiende behoefte aan aantrekkelijke kwalitatief hoogwaardige recreatievoorzieningen.
Deze dragen bij aan een positieve beleving van natuur. Daarbij kunnen recreatieve
voorzieningen de zonering van NNN -gebieden ondersteunen. Zonering heeft tot doel:
verschillende natuurervaringen creëren en kwetsbare natuur ontzien. Goede recreatieve
zonering zorgt daarmee voor draagvlak voor natuur en voor natuurkwaliteit. Zie ook
het beleid voor Bovenlokale dagrecreatieterreinen. Voor de goede orde: ook voor deze
terreinen binnen het NNN geldt het Nee tenzij-regime, het beschreven beleid voor ingesloten
functies is ook hier van toepassing.
Een gebiedsgerichte aanpak is mogelijk, waarin partijen uit het gebied gezamenlijk op zoek gaan naar kwaliteitswinst, via bijvoorbeeld uitruil van bestemmingen. Hiermee kan bijvoorbeeld voor dag- en verblijfsrecreatie meer ruimte voor ontwikkeling ontstaan. Zo speelt in het gebied van de Vinkeveense Plassen de samenhang tussen natuur en recreatie vooral bij de legakkers. Hier kan een vorm van saldobenadering de oplossing bieden.
Relatie met bestaande andere, zogenoemde ingesloten functies
De rechten van bestaande andere functies in het NNN zijn vastgelegd in de gemeentelijke
bestemmingsplannen. Indien voor deze bestaande functies ontwikkelingen gewenst worden,
deze binnen het bestemmingsvlak blijven en er geen sprake is van dubbelbestemming
natuur, dan behoeft in het nee tenzij-onderzoek alleen getoetst te worden op aantasting
van de aanwezige natuurwaarden.
Relatie met landbouw
Het reguliere agrarisch gebruik van agrarische gronden binnen het NNN vinden wij geen
ruimtelijke activiteit met significante gevolgen en ondervindt geen beperking op basis
van het ruimtelijk beleid. Indien wordt voldaan aan de generieke milieuwetgeving,
zijn hervestiging (op een bestaande agrarische bedrijfslocatie) en uitbreiding van
grondgebonden of niet-grondgebonden veehouderij binnen de bestaande bouwpercelen en
bouwrechten mogelijk. Binnen randvoorwaarden is toepassing van ruimte-voor-ruimte
op de kavel en functieverandering van agrarische en niet-agrarische bedrijfsgebouwen
in het NNN toegestaan. Zowel bij ruimte-voor-ruimte als bij functieverandering van
agrarische bedrijfsgebouwen moet ontstening optreden. De algemene ruimtelijke randvoorwaarden
voor deze regelingen zijn van toepassing. Binnen het NNN is het belangrijk dat de
terugbouw van een woning plaatsvindt op zodanige wijze dat natuur en landschap zo
veel mogelijk worden versterkt. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op agrarische gronden
en bedrijven, die afwijken van het normale agrarische gebruik of niet in overeenstemming
zijn met de bestaande rechten, moeten worden afgewogen op basis van het ‘nee, tenzij’-regime.
Het gaat hierbij bijvoorbeeld ook om een uitbreiding van het bouwblok. Bij het nee
tenzij-regime wordt bezien of de nieuwe ontwikkeling gevolgen heeft voor wezenlijke
kenmerken en waarden. Als de grond een agrarische bestemming heeft gaat het alleen
om de aanwezige waarden, niet om de potentiële waarden.
Ontwikkelingen in de nabijheid
Het is mogelijk dat bepaalde ontwikkelingen die zich buiten het NNN begrenzing afspelen,
een significant schadelijk effect hebben op natuurgebieden binnen het NNN. Het gaat
dan bijvoorbeeld om kleinere gebieden, die door de geringe omvang kwetsbaar zijn voor
verstoringen van buitenaf. Er is vaak veel geïnvesteerd om deze elementen aan te leggen
en zij spelen een cruciale rol in het verbinden van grotere natuurgebieden. Ook kan
het gaan om gebieden die gevoelig zijn voor ingrepen in het hydrologische systeem
of voor sterke toename van licht (afname van donkerte), geluid of betreding. Ontwikkelingen
in de nabijheid vallen niet onder het nee tenzij-regime van het NNN, soms wel onder
andere regels: als verdrogingsgevoelige natuur aan de orde is of als het nabij N2000-gebied
is. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening vragen we gemeenten te grote aantastingen
van dichtbij gelegen NNN-gebieden te voorkomen.
Verdrogingsgevoelige natuur
Voor ontwikkelingen in de nabijheid van het NNN vragen wij de gemeente om het effect
op wezenlijke kenmerken en waarden van de kwetsbare elementen te beschouwen. Het gaat
daarbij onder andere om verdrogingsgevoelige gebieden die in het NNN liggen. Het betreft
een aantal typen natuur dat bijzonder kwetsbaar is voor veranderingen in het grondwater,
zowel wat betreft de grondwaterstand als de grondwaterkwaliteit. In de afgelopen jaren
zijn in het kader van het TOP- en subTOP-beleid door waterschappen en provincie veel
maatregelen uitgevoerd om de situatie in verdroogde gebieden te verbeteren. De zorg
voor een goede hydrologische toestand van de natuur is een reguliere taak van de waterschappen
en krijgt aandacht in hun waterplannen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die (in)direct
een significant nadelige invloed hebben op de grondwaterstand en/of waterkwaliteit
van verdrogingsgevoelige typen natuur, moeten binnen het NNN worden afgewogen op basis
van het ‘nee, tenzij’-regime. Daarbuiten vragen we van gemeenten (en waterschappen)
te voorkomen dat schade ontstaan aan verdrogingsgevoelige natuur. Voor inzicht in
de verdrogingsgevoelige natuur verwijzen wij naar de beheertypenkaart van het Natuurbeheerplan.
De kaart is te vinden op de site van de provincie https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/natuurbeheer/. Hierin staan de actueel aanwezige typen natuur. Als verdrogingsgevoelige natuur
zijn aangemerkt de beheertypen Veenmosrietland en moerasheide, Trilveen, Nat schraalland
en Vochtig hooiland. Daarnaast zijn alle Habitatrichtlijngebieden en de huidige Beschermde
Natuurmonumenten als verdrogingsgevoelig aangemerkt (met uitzondering van de aan de
boezem liggende Oeverlanden en Kamerikse Nessen). In en rondom Natura 2000-gebieden
geldt op grond van de Wet Natuurbescherming een verplichte toets op schadelijke handelingen,
waaronder handelingen met gevolgen voor het grondwater. In deze gebieden kan verdrogingsgevoeligheid
ook op andere beheertypen betrekking hebben.
Militaire oefenterreinen
In de provincie liggen twee belangrijke militaire oefenterreinen: de Leusderheide
en de Vlasakkers. Deze terreinen hebben belangrijke natuurwaarden, mede dankzij het
zorgvuldige beheer door het Ministerie van Defensie, dat mede op het behoud van deze
natuurwaarden is gericht. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
geeft echter aan, dat deze terreinen geen onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk
Nederland. Volgens het Rijk verdraagt het militair gebruik zich niet met de status
van NNN en het daaraan verbonden beschermingsregime. Zoals ook in de toelichting van
het Barro wordt erkend, dragen deze terreinen door hun omvang, ligging en natuurkwaliteit
echter wel nadrukkelijk bij aan het functioneren van het NNN. Wij hebben deze terreinen
daarom aangeduid als militair oefenterrein met natuurwaarden. De terreinen maken formeel
geen onderdeel uit van het NNN, zoals deze in de PRS en in PRV is begrensd. Ter plekke
geldt dan ook niet het zogenaamde nee, tenzij-regime. Mocht dat gebruik op termijn
beëindigd worden, dan zullen wij beide terreinen toevoegen aan het NNN.
Realisatie
Provinciaal belang: Beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur.
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren, participeren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op ter bescherming van het Natuurnetwerk
Nederland (artikel 2.4 Natuurnetwerk Nederland).
Stimuleren:
- Overleg: Bij gemeenten aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen van ontwikkelingen
in nabijheid van het NNN die effecten kunnen hebben op het NNN.
- Overleg: Bij gemeenten (en waterschappen) aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen
van ruimtelijke ontwikkelingen in of bij gebieden met verdrogingsgevoelige natuur.
- Ontsluiten informatie: website met de interactieve NNN-wijzer (omgaan met nee, tenzij)
en waarin een viewer opgenomen is met de zogenaamde signaleringskaarten.
Participeren:
- Gebiedsgerichte aanpak voor gezamenlijke kwaliteitswinst van natuur en recreatie in
het NNN, gericht op het functioneren van dag- en verblijfsrecreatieterreinen in het
NNN.
Kaart Natuur; object: Groene contour
Beleid
In een deel van ons landelijk gebied, de Groene contour, willen we de mogelijkheid
open houden nieuwe natuur te ontwikkelen die deel gaat uitmaken van het NNN. In deze
gebieden liggen kansen voor het realiseren van duurzame ecologische kwaliteiten, die
het functioneren van het NNN kunnen versterken. De gebieden maken geen onderdeel uit
van het NNN, omdat er geen overheidsmiddelen beschikbaar zijn om de nieuwe natuur
in deze gebieden binnen afzienbare tijd te realiseren.
Binnen deze gebieden zijn onomkeerbare ingrepen en processen die de ambitie om natuur te ontwikkelen onmogelijk maken niet toegestaan, tenzij deze ingrepen voortkomen uit een groot openbaar belang en alternatieven ontbreken. Compensatie van het verlies aan mogelijkheden om natuur te ontwikkelen is daarbij een voorwaarde. Omdat het in de praktijk zeer moeilijk is een evenredige oppervlakte aan nieuwe Groene Contour aan te wijzen op een plek die vergelijkbare mogelijkheden biedt voor versterking van het NNN, moet deze compensatie in natura plaatsvinden. Dat is mogelijk, elders binnen de Groene Contour of aansluitend bij het NNN. Aard en omvang van deze compensatie moeten evenredig zijn met het verlies aan potenties ter plekke van de ingreep en het aansluitende deel van de Groene Contour. Wij accepteren dat bij compensatie van de aantasting in natura binnen de Groene Contour de totale oppervlakte van dit gebied afneemt, omdat op deze wijze de ambities voor dit gebied sneller kunnen worden gerealiseerd.
Binnen de Groene contour realiseren wij zelf niet actief nieuwe natuur. Wel stimuleren wij dat op vrijwillige basis nieuwe natuur wordt gerealiseerd. Om realisering van natuur mogelijk te maken mag verstedelijking plaatsvinden. In ruil voor de inbreuk die deze verstedelijking veroorzaakt op de kwaliteit van het landelijk gebied moet een evenredige hoeveelheid kwaliteit worden gerealiseerd in de vorm van nieuwe natuur. De gerealiseerde natuur gaat, net zoals bij compensatie het geval is onderdeel uitmaken van het NNN.
De op kaart aangegeven Groene contourgebieden omvatten ca. 2500 ha. Aangezien in het
Akkoord van Utrecht 3000 ha is afgesproken, is 500 ha aan zwevende Groene contour
beschikbaar met als voorwaarde dat de invulling met nieuwe natuur het functioneren
van het NNN in voldoende mate versterkt. Dit impliceert onder andere een ligging direct
grenzend aan het NNN.
Toelichting
Binnen de 'Groene contour' liggen gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren
van het NNN, maar die niet onder het NNN zelf vallen, omdat er tot 2021 geen financiering
met Rijksmiddelen mogelijk is. In het Akkoord van Utrecht hebben de deelnemende partijen
afgesproken dat binnen deze gebieden op 3000 ha grond op vrijwillige basis nieuwe
natuur gerealiseerd kan worden. Na realisatie nemen wij deze nieuwe natuur op in het
NNN.
Het huidig gebruik van deze gronden is overwegend agrarisch. De reguliere agrarische
ontwikkeling is op deze gronden dan ook gewoon mogelijk. Daarnaast is ook de omzetting
van agrarisch gebruik naar natuur in deze gebieden mogelijk. Om de realisatie van
natuur te stimuleren kan het ontwikkelingsinstrument Rood voor Natuurgroen in zijn
grootschalige vorm, zoals nieuwe landgoederen, in en om deze gebieden worden ingezet.
Er moet dan wel rekening worden gehouden met de overige provinciale belangen. Binnen
de groene contour is het belangrijk dat de bouw van rood plaatsvindt op zodanige wijze,
dat natuur en landschap zoveel mogelijk worden versterkt. Daar waar de aard van het
gebied zich niet leent voor het toevoegen van rood ten behoeve van de ontwikkeling
van ecologische kwaliteiten zullen we helpen met het zoeken naar andere vormen van
financiering. Dit vindt plaats buiten het ruimtelijke spoor om. Bij de inrichting
van nieuwe natuur zullen wij extra aandacht geven aan (of vragen voor) de aardkundige,
cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit. Waar mogelijk
zoeken wij naar koppeling met waterberging en extensieve vormen van recreatie. In
de groene contour achten wij een goede combinatie van natuur en recreatie mogelijk,
mits de recreatie geen negatieve invloed heeft op het functioneren van de nieuwe natuur.
Ook NNN -compensatie ten gevolge van het nee, tenzij-regime zal vooral in de groene
contour kunnen plaatsvinden. Wij vragen gemeenten in hun ruimtelijke plannen de realisatie
van natuur mogelijk te maken bijvoorbeeld door een wijzigingsbevoegdheid voor B&W.
In geval van compensatie, geldt voor de plaats van de compensatie hetzelfde als voor compensatie bij aantasting van het NNN. Doel is ook hier de realisatie van losse snippers compensatienatuur te voorkomen en nieuwe natuur te realiseren die daadwerkelijk een bijdrage levert aan het functioneren van het NNN. Verder geldt ook dat op het moment van vaststelling van het ruimtelijk plan waarin de aantastende ruimtelijke ingreep is geregeld, de inrichting van de compensatie gewaarborgd dient te zijn.
Realisatie
Provinciaal belang: Beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur.
Provinciale rol: Reguleren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op die onomkeerbare ingrepen en processen
in de “groene contour” voorkomen en kunnen regels opnemen die rood voor groenontwikkelingen
toestaan voor de realisatie van de groene contour (artikel 3.15 Groene contour).
Kaart: Natuur; objecten: weidevogelkerngebieden en waterparels
Beleid
Zowel binnen als buiten het NNN komen plant- en diersoorten voor die in hun duurzaam
voortbestaan bedreigd worden. De provincie Utrecht wil de biologische diversiteit
behouden en waar mogelijk vergroten. In de PRS (Herijking 2016) richten wij ons beleid
voor de bescherming van leefgebieden op de weidevogels en de waterparels. Wij vragen
bij gemeenten aandacht voor voorkomen of aanpassen van ruimtelijke ontwikkelingen
die hierop van invloed zijn. Wij doen dit vooruitlopend op invoering van de nieuwe
Wet Natuurbescherming en op de door ons in dit kader op te stellen Natuurvisie. Deze
Natuurvisie kan ertoe leiden dat we de bescherming van leefgebieden van bedreigde
soorten in de Omgevingsvisie gaan uitbreiden.
Toelichting
Op grond van de afspraken uit het decentralisatieakkoord natuur en de Wet natuurbescherming
heeft de provincie een nieuwe verantwoordelijkheid gekregen voor de instandhouding
van beschermde soorten en, zogenaamde, Rode-lijstsoorten. Aangezien de betreffende
soorten ook voorkomen buiten het NNN is het van belang dat er, om deze doelstellingen
te kunnen behalen, ook specifieke maatregelen getroffen kunnen worden buiten het netwerk.
In de, in het kader van de Wet natuurbescherming op te stellen, Natuurvisie werken
we uit welke bedreigde soorten in Utrecht prioriteit moeten krijgen en op welke manier
we de leefgebieden een impuls en bescherming moeten geven. In veel gevallen zal dat
door ondersteuning van beheer of inrichting gerealiseerd kunnen worden. Waar bedreigde
soorten uitsluitend duurzaam in stand gehouden kunnen worden door ruimtelijke bescherming
zullen wij gebruik maken van de mogelijkheid om bijzondere natuurgebieden toe te voegen
en hiervoor indien nodig nadere regels stellen. Dit zal verlopen via de Omgevingsvisie.
Weidevogels
Voor de weidevogels wijzen wij weidevogelkerngebieden aan. Bij deze vogels is ook
binnen de provincie Utrecht sprake van een, zich steeds verder voortzettende, negatieve
ontwikkeling. De kerngebieden voor deze vogels zijn bekend. Ze zijn gebaseerd op de
provinciale weidevogelvisie (2012) en in overleg met de agrarische collectieven geactualiseerd
op basis van recente inventarisaties (2014 en 2015 ). In de weidevogelkerngebieden
kunnen agrariërs beheersubsidie aanvragen voor weidevogelbeheer. Naast een goed beheer
van deze gebieden zijn ook ruimtelijke aspecten als openheid, rust en goede inrichting
zijn voor weidevogels van groot belang. Ontwikkelingen waarbij deze aspecten worden
aangetast zijn derhalve onwenselijk. Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van
wandel- en fietspaden, uitbreiding van bebouwing etc. In afwachting van de nadere
invulling van de provinciale taken in de nieuwe Wet natuurbescherming en in relatie
tot de ontwikkeling van het agrarisch natuurbeheer blijft regulier agrarisch gebruik
mogelijk. Onder regulier agrarisch gebruik wordt overigens niet verstaan het wisselen
van teelt voor zover dit van negatief invloed heeft op bepaalde soorten weidevogels.
Ook uitbreiding van veehouderij binnen de bestaande bouwpercelen blijft, mits er wordt
voldaan aan de toepasselijke wettelijke eisen, mogelijk. Voor de weidevogels vragen
wij gemeenten in hun planvorming en bij het toestaan van activiteiten in en nabij
deze gebieden, rekening te houden met de effecten op weidevogels. Wij zullen deze
ontwikkelingen monitoren.
Waterparels
Binnen de provincie Utrecht zijn op basis van het voorkomen van bijzondere soorten
25 waterparels, ook wel ‘ecologisch waardevolle wateren’ geïdentificeerd. Deze gebieden
met hoge potenties op het gebied van waternatuur en – kwaliteit liggen deels binnen
en deels buiten de begrenzing van het NNN en Natura 2000. De provincie Utrecht zet
zich in om de kwaliteiten van deze waterparels te beschermen en hun potentiële waarden
te verwezenlijken. Hierbij ligt een belangrijke rol bij de waterbeheerders in de uitvoering
van hun waterbeheerplannen. In het BWM-plan is als actie opgenomen doelen voor ‘overig’
water op te stellen. De ecologische waardevole wateren vallen hieronder, zodat na
uitvoering van de actie duidelijker is welke concrete doelen gelden voor de waardevolle
wateren. De invoering van de nieuwe Wet Natuurbescherming kan er toe leiden dat vanuit
die wet door de provincie een andere vorm van bescherming ingezet gaat worden.
Realisatie
Provinciaal belang: Beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur.
Provinciale rol: Stimuleren
Stimuleren:
- Overleg: Bij gemeenten aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen van ontwikkelingen
in weidevogelkerngebieden.
- Overleg: bij gemeenten (en waterschappen) aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen
van ruimtelijke ontwikkelingen in of bij waterparels, die zouden kunnen leiden tot
het aantasten van het leefgebied van de bijzondere soorten.
Dit hoofdstuk bevat het beleid voor de provinciale belangen uit de pijler vitale dorpen en steden.
Kaart: Wonen en werken, objecten: binnenstedelijke woningbouw, rode contouren
Beleid
In ons verstedelijkingsbeleid richten wij ons primair op de ontwikkelingsmogelijkheden
in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven onze steden, dorpen en kernen
aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied
gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid
willen wij de verstedelijking zoveel mogelijk koppelen aan haltes en knopen van het
openbaar vervoersnetwerk.
Bij kantoren zijn wij gezien de huidige overcapaciteit zeer terughoudend met het mogelijk
maken van nieuwe ontwikkelingen. Onze inzet richt zich op het beperken van de aanwezige
plancapaciteit. Bij bedrijventerreinen willen wij overaanbod eveneens voorkomen en
herstructurering van bestaande terreinen stimuleren. Om aantrekkelijke, goed functionerende
winkelgebieden te houden beperken wij de mogelijkheden van het toevoegen van detailhandelsbestemmingen.
Bij de afweging van de verstedelijkingslocaties hebben wij de lagenbenadering gehanteerd.
Toelichting
Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk. De combinatie
van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen,
winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen
van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid
draagt bij aan deze vitaliteit. In de kenniseconomie gaan we op een andere manier
wonen en werken. De nabijheid van elkaar versterkende creatieve functies wordt steeds
belangrijker. Dat heeft consequenties voor de ruimtelijke ontwikkeling van het land.
De steden spelen hierin een steeds belangrijkere rol. In onze provincie geldt dat
vooral voor Utrecht en Amersfoort, maar ook voor de kleinere steden en dorpen. Functiemenging
draagt bij aan de vitaliteit van het stedelijk gebied. Een groot accent bij verstedelijking
ligt op de binnenstedelijke opgave.
Ons beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder; deze is inmiddels
in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' opgenomen. De duurzame verstedelijkingsladder
houdt in dat, als de regionale behoefte aan de voorgenomen verstedelijking is aangetoond,
bij voorkeur de volgende volgorde wordt gehanteerd: eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden
voor herstructurering of transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied; voorts
naar locaties die passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, gebruikmakend
van verschillende middelen van vervoer.
“Passende ontsluiting” van verstedelijkingslocaties betekent zo mogelijk ontsluiting
per openbaar vervoer. De koppeling van de verstedelijkingsopgave aan de bestaande
halten en knopen van het OV-netwerk kan een grote effectiviteitsslag bewerkstelligen
voor zowel het stedelijk gebied als voor het netwerk. Concreet hanteren wij de volgende
voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering
of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het
OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren),
en als laatste uitbreiding.
Kwaliteit van het stedelijk gebied
Binnenstedelijke ontwikkeling is mogelijk zonder de leefbaarheid en de sociale kwaliteit
van de leefomgeving aan te tasten. Sterker nog, het kan de stedelijke kwaliteit juist
versterken. Mits het gebeurt binnen bepaalde randvoorwaarden, met aandacht voor kwaliteit
van zowel de woningen als de woonomgeving. Aangezien wij de hoofdkeuze hebben gemaakt
voor binnenstedelijke ontwikkeling, kunnen wij niet voorbijgaan aan de te realiseren
kwaliteit bij deze opgave. De vraag wat die “kwaliteit” moet zijn is echter locatie-afhankelijk.
Het gaat bijvoorbeeld om bebouwingsdichtheden, stedenbouwkundige opzet, aandacht voor
(cultuur)historie en het bodem- en watersysteem en over identiteit. Belangrijke vraag
daarbij is in hoeverre de omgeving (fysiek, sociaal, economisch) aansluit bij de vraag
van de bewoners en gebruikers nu en in de toekomst. Dit betekent rekening houden met
demografische ontwikkelingen als vergrijzing, ontgroening en (lokale) krimp.
Mede vanuit de gedachte “lokaal wat kan, regionaal wat moet” vinden wij dat de kwalitatieve
aspecten primair behoren tot het gemeentelijk domein. Zij beschikken immers over de
benodigde lokale kennis en zijn primair verantwoordelijk voor de integrale afweging
van alle belangen. Onze rol bestaat uit het stimuleren en faciliteren van gemeenten
om deze kwaliteit te realiseren.
De leefbaarheid in kleine kernen verdient bijzondere aandacht. Vooral het verenigingsleven
en ontmoetingspunten zoals een basisschool of dorpshuis zijn belangrijk voor de sociale
cohesie in de kern. Door gezinsverdunning, vergrijzing en het wegtrekken van veel
jongeren wordt het steeds moeilijker om deze voorzieningen in stand te houden en ontstaat
behoefte aan andere typen voorzieningen. Een uitbreidingslocatie met een aantal woningen
biedt meestal geen structurele oplossing. Er zal gezocht moeten worden naar andere
oplossingsrichtingen. Dit betreft maatwerk per kern. Via een integrale visie kunnen
gemeenten zowel de niet-fysieke als fysieke aspecten in beeld brengen, waarbij ook
de inbreidings- en transformatiemogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied
kunnen worden betrokken.
De opgave voor een klimaatneutrale provincie in 2040 zal voor een groot deel in de
gebouwde omgeving gerealiseerd moeten worden. De ruimtelijke component hierbij op
provinciaal niveau is beperkt. Het gaat bijvoorbeeld om verbetering van energieprestatie
van woningen en gebouwen. Wij vragen gemeenten in bestemmingsplannen waarin sprake
is van bestemmingen van enige omvang voor woningbouw, herstructurering, bedrijventerreinen,
kantoorlocaties en glastuinbouw te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven
aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder het gebruik van restwarmte,
aardwarmte (warmte-koudeopslag – WKO, geothermie), zonne-energie en biomassa.
Stedelijk gebied en rode contouren
Al geruime tijd maken wij in ons ruimtelijk beleid gebruik van rode contouren als
begrenzing van het stedelijk gebied. Dit is een belangrijk instrument: het draagt
bij aan het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en ondersteunt het
realiseren van de binnenstedelijke ambities. Dit instrument handhaven wij. Bij het
bepalen van de rode contouren hanteren we de volgende uitgangspunten:
Voor rode ontwikkelingen buiten de contour bieden wij via algemene regels voor de kernrandzone (zie 7.2 Kernrandzone) ook ruimte zonder verdere procedure, mits de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar versterkt wordt. De aard en omvang van deze verstedelijking dient in redelijke verhouding te staan tot deze gewenste kwaliteitsversterking. De verstedelijking in de kernrandzone kan ook ten dienste staan van kwaliteitsverbetering buiten deze zone. Bijvoorbeeld voor uitplaatsing van bebouwing ten behoeve van herstructurering of transformatie en rood-voor-groen voor een betere overgang van stedelijk naar landelijk gebied. De gemeente dient te onderbouwen op welke wijze de ontwikkeling bijdraagt aan verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, bij voorkeur via een integrale visie. Ook deze ontwikkelingen worden meegenomen bij de 4-jaarlijkse herijking.
Wij hechten aan het realiseren van kwalitatief goede woon- en werkgebieden. Ons beleid
en regels voor de kernrandzone bieden de mogelijkheid voor verstedelijking buiten
de contour, als daar ruimtelijke kwaliteitsverbetering tegenover staat. Echter, niet
in alle gevallen kan deze kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd en in die gevallen
is het dus niet mogelijk om de rode contour te overschrijden met toepassing van de
algemene regels voor de kernrandzone.
Als gemeenten een urgente maatschappelijke opgave niet binnen hun huidige stedelijke
gebied en aangewezen uitbreidingslocaties kunnen accommoderen, en onze algemene regels
voor de kernrandzone niet kunnen worden toegepast, willen wij in dialoog met deze
gemeenten zoeken naar een oplossing. Zo nodig en mits ruimtelijk aanvaardbaar werken
wij mee aan het opnemen van een nieuwe uitbreidingslocatie middels een partiële herziening
van de PRS/PRV.
Het dekkingsplan brandweer voor de Veiligheidsregio Utrecht kan ertoe leiden dat er verschuivingen zullen optreden in het aantal posten en de locaties. Het is mogelijk dat er nieuwe locaties moeten worden gezocht, ook buiten het stedelijk gebied/rode contouren. Gezien het maatschappelijk belang hiervan zijn wij bereid hieraan onze medewerking te verlenen, uiteraard mits ruimtelijk aanvaardbaar.
Realisatie
Provinciaal belang: Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV):
- Bepalingen over woningbouw, bedrijventerrein en kantoren in het stedelijk gebied.
Stimuleren:
- Monitoring van de realisatie van woningbouw en ontwikkeling van bedrijventerreinen.
Kaart: Wonen en werken; Objecten: binnenstedelijke woningbouw en toekomstige woonlocatie
Beleid
Het oorspronkelijke PRS woningbouwprogramma uit 2013 bedraagt 68.000 woningen. Ruim
80 % van dit programma kon worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Daarmee voldoen
we aan onze ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied
(binnen de rode contouren) te realiseren. Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen
na overleg met gemeenten, op basis van bestaande plannen en nog beschikbare (binnenstedelijke)
capaciteiten en de, grotendeels uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht voortkomende,
uitbreidingslocaties. De (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren en prognosecijfers
over de woningbehoefte zijn daarbij gebruikt als referentie. Het is een indicatief
programma, waarvan we verwachten dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is. De
voortgang van dit woningbouwprogramma zullen we jaarlijks monitoren en om de vier
jaar herijken op basis van de dan bekende gegevens en inzichten. Dit kan indien nodig
leiden tot aanpassing van het programma en de uitbreidingslocaties.
Herijking 2016
In de jaren 2013 tot en met 2016 zijn ruim 11.000 woningen (cijfers Statline CBS,
nieuwbouw woningen) gerealiseerd, voor het overgrote deel binnen het stedelijk gebied.
Op een enkele uitzondering na is de ontwikkeling van de nieuwe uitbreidingslocaties
nog niet op gang gekomen. Nu de woningmarkt weer aantrekt verwachten wij een hogere
productie in de komende jaren. Omdat er nog veel ruimtelijke mogelijkheden zijn, hebben
we het programma in beperkte mate opgehoogd. De uitbreidingslocaties waarvoor een
ruimtelijk plan is vastgesteld zijn conform onze methodiek opgenomen in het stedelijk
gebied. Voor de uitbreidingslocatie Rijnenburg is geen woningbouwprogramma meer opgenomen
terwijl het binnenstedelijke programma voor de stad Utrecht is opgehoogd. Dit leidt
ertoe dat thans ruim 90 % van het woningbouwprogramma binnen de rode contouren is
gesitueerd.
Programma Woningbouw 2013 t/m 2028 (in aantallen woningen)
PRS 2013 |
Gerealiseerd 2013 t/m 2015 |
Herijking 2016 |
|||||
Binnenstedelijk |
uitleg |
totaal |
Binnenstedelijk |
uitleg |
totaal |
||
Regio Utrecht |
32.545 |
7.750 |
40.295 |
6.452 |
39.255 |
1.270 + PM |
40.525 + PM |
Regio Amersfoort |
11.970 |
4.510 |
16.480 |
1.822 |
12.530 |
4.000 |
16.530 |
Regio West |
4.610 |
290 |
4.900 |
914 |
4.690 |
210 |
4.900 |
Regio Zuid Oost |
6.125 |
375 |
6.500 |
2.023 |
6.200 |
375 |
6.575 |
Totaal Provincie Utrecht |
55.250 (81 %) |
12.925 (19 %) |
68.175 |
11.211 |
62.675 (91 %) |
5.855 (9 %) |
68.530 + PM |
Toelichting
De ‘Integrale Gebiedsuitwerking Eemland, bijstelling 2011’ van de regio Amersfoort
en het ‘Regiodocument BRU’ zijn voor ons een belangrijk uitgangspunt geweest bij de
totstandkoming van het woningprogramma in 2013. Voor realisering van het woningbouwprogramma
blijft, naast de binnenstedelijke woningbouw, uitbreiding op een aantal plaatsen wenselijk.
In de Regio’s Utrecht en Amersfoort hebben we de grootschalige uitbreidingslocaties
uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht opgenomen, en een gedeeltelijke invulling van
de zoeklocatie Kromme Rijn/Lekzone. Ook hebben we een aantal nog niet ontwikkelde
rest-uitbreidingslocaties uit de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 opgenomen. Van
sommige van deze locaties is, waar gewenst en ruimtelijk aanvaardbaar, de capaciteit
verhoogd. Voorts is een enkele locatie opgenomen waarvan de planvorming al in een
vergevorderd stadium is, en waarvan de ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar is.
Ten behoeve van de herijking in 2016 hebben we bij alle gemeenten informatie opgehaald
over voortgang van het woningbouwprogramma, plancapaciteit en overige wensen en ideeën.
Waar wij dat reëel achtten hebben we het binnenstedelijke woningbouwprogramma opgehoogd
en, in een enkel geval, een kleine uitbreidingslocatie toegevoegd. Voorts hebben we
uitbreidingslocaties waarvoor reeds een ruimtelijk plan is vastgesteld opgenomen binnen
de rode contouren. In 6.5 Regionale uitwerking worden alle verschillen met het stedelijke programma uit de PRS 2013 toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Het uitgangspunt voor het woningbouwprogramma in de PRS en PRV is niet in eerste instantie
de woningbehoefte, maar de ruimtelijke mogelijkheden. Wij achten het een realistisch
programma, in die zin dat realisatie in de PRS-periode mogelijk is. De in de PRS en
PRV opgenomen woningbouwprogramma’s passen binnen de geprognotiseerde regionale woningbehoefte
in de planperiode (Primos 2015). De provinciale, regionale en in veel gevallen ook
de lokale woningbehoefte is echter hoger dan het woningbouwprogramma zoals opgenomen
in de PRS. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen met woonbestemmingen is het
aan gemeenten om de actuele behoefte met recent onderzoek aan te tonen. Door de voortgang
van het woningbouwprogramma jaarlijks te monitoren en elke vier jaar te herijken willen
we voorkomen dat er een discrepantie ontstaat tussen het provinciale woningbouwprogramma
en de behoefte aan nieuwe woningen.
Bij de realisatie van de opgenomen uitbreidingslocaties vragen wij in alle gevallen
een onderbouwing van de noodzaak volgens de in paragraaf 6.1 Algemene beleidslijn verstedelijking aangegeven voorkeursvolgorde en aandacht voor landschappelijke kernkwaliteiten, gevolgen
voor de mobiliteit en eventueel noodzakelijke infrastructurele maatregelen, de kwaliteit
van de kernrandzones en eventuele overstromingsrisico’s.
Om te voorkomen dat te veel soortgelijk aanbod op eenzelfde moment op de markt wordt
gebracht, is het van belang dat gemeenten onderling in regionaal verband hun plannen
qua inhoud en planning afstemmen.
De realisatie van (nood)opvang voor vluchtelingen en de huisvesting van vergunninghouders zal de komende jaren nog de nodige inspanning vergen van gemeenten en andere partijen. De huisvesting van vergunninghouders maakt deel uit van de totale regionale woningbehoefte. De taakstelling huisvesting vergunninghouders wordt halfjaarlijks per gemeente bepaald. Het kan voorkomen dat een aantal gemeenten niet met de reeds aanwezige woningvoorraad en de mogelijkheden die deze PRS en PRV biedt aan deze extra woningvraag kan voldoen. Wij willen met die gemeenten in gesprek om te bezien of er gezamenlijk tot een (maatwerk)oplossing kan worden gekomen.
Ontwikkeling woningmarkt
De druk op de Utrechtse woningmarkt is groot, er is nog steeds sprake van een fors
woningtekort. Dat geldt in hogere mate voor de steden Utrecht en Amersfoort en enkele
omliggende gemeenten. Recente woningbehoeftecijfers tonen aan dat, ondanks het voorgenomen
woningbouwprogramma, het tekort hoog zal blijven. Tot 2040 wordt er in geen enkele
regio in onze provincie krimp voorzien.
De financiële crisis, de daarmee samenhangende malaise op de woningmarkt en overheidsmaatregelen
hebben grote gevolgen gehad: een stagnerende doorstroming, een lage woningbouwproductie
en oplopende wachttijden voor een sociale huurwoning.
Sinds vorig jaar is de Utrechtse woningmarkt, na jaren van crisis, weer flink in beweging.
De koopmarkt is sterk aangetrokken en lijkt in de stad Utrecht en sommige andere gemeenten
al weer op de situatie van voor 2008. Naast het toegenomen consumentenvertrouwen spelen
de huidige lage rentestanden een belangrijke rol in dit herstel. Tegelijkertijd is
de druk op de sociale huurmarkt in veel gemeenten hoog en het is de verwachting dat
onder andere door de toestroom van vluchtelingen die druk in de nabije toekomst nog
verder zal oplopen.
De doorstroming op de woningmarkt komt nog niet goed op gang omdat het gat tussen
huur en koop voor velen te groot is om te overbruggen.
Kaart: Wonen en werken. Object: binnenstedelijke woningbouw.
Beleid
In ons ruimtelijk beleid maken we de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke
ontwikkeling. Ons streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma
binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave
biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende
aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom vinden wij
het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. Wij willen stimuleren dat overheden
en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Toelichting
Realisatie van de binnenstedelijke woningbouw
Uit onze inventarisatie blijkt dat er ruimtelijk voldoende capaciteit is om twee derde
van onze woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. Dit is verwerkt in de stedelijke
programma’s die wij per regio en per gemeente hebben opgenomen. De daadwerkelijke
realisatie van de binnenstedelijke woningbouw is een ambitieuze opgave. Binnenstedelijke
locaties zijn vaak complex omdat er veel knelpunten zijn. De recente financiële crisis
en de situatie op de woningmarkt hebben het perspectief daarbij nog verslechterd.
In de afgelopen jaren waren ten behoeve van deze opgave nog forse overheidsbudgetten
beschikbaar, maar deze budgetten zullen in de komende periode veel kleiner zijn. Binnenstedelijke
locaties zijn, over het totaal bezien, overigens niet altijd duurder dan uitbreidingslocaties,
er zijn alleen andere kostensoorten en de kosten worden daardoor over andere partijen
omgeslagen. Voor uitbreidingslocaties, vooral de grotere, is bijvoorbeeld vaak aanpassing
of uitbreiding van infrastructuur en voorzieningen aan de orde die niet op de ontwikkelende
partijen verhaald wordt.
De afgelopen jaren hebben wij gemeenten gefaciliteerd en ondersteund bij de planontwikkeling
en de realisatie van binnenstedelijke locaties, onder andere via het Ruimtelijk Actieprogramma,
Uitvoeringsprogramma Wonen en Binnenstedelijke Ontwikkeling, en het Fonds Uitplaatsing
Hinderlijke Bedrijven.
Mede door het wegvallen van Rijksmiddelen en de huidige marktsituatie zal de voortgang
van de binnenstedelijke ontwikkeling in de komende jaren van alle partijen een grote
inspanning vergen, alle zeilen dienen te worden bijgezet om de opgave te realiseren.
Dit vraagt om (nieuwe) coalities van overheden en marktpartijen, nieuwe rollen, een
onorthodoxe aanpak, geen blauwdruk maar maatwerkoplossingen. Binnen onze mogelijkheden
willen wij hierin nadrukkelijk onze rol pakken, zowel in regulerende, participerende
als stimulerende zin. Regulerend door aan te geven dat de verstedelijking zoveel mogelijk
binnen de actuele rode contouren moet plaatsvinden, faciliterend en stimulerend door
inzet van onze middelen, capaciteit en expertise en eventueel participerend op locaties
waarbij dit nodig is. Samen met andere partijen willen we per locatie bekijken welke
rol daar het beste past en hoe we die verder gaan invullen. In het Hoofdstuk 'Uitvoering'
(8 Uitvoering) gaan we hier verder op in.
Realisatie
Provinciaal belang: Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling
Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod
van woningen en woonvoorzieningen
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren en participeren
Reguleren (PRV):
- Artikel 4.1 Stedelijk gebied
Stimuleren en participeren:
- Uitvoeren Kadernota en Programma Wonen en Binnenstedelijke Ontwikkeling.
- Overleg: Over de uitvoering van de stedelijke programma’s en de vierjaarlijkse herijking
daarvan.
Kaart: Wonen en werken. Object: toekomstige woonlocatie
Beleid
De uitbreidingslocaties waarover wij overeenstemming hebben met de gemeente en die
wij qua locatie ruimtelijk aanvaardbaar vinden, maar waarover nog geen ontwerp-planologisch
besluit genomen is, hebben wij aangeduid met een bol. Om de locatie ruimtelijk mogelijk
te maken is geen ontheffing van GS nodig. Wel moet de noodzaak van het tot ontwikkeling
brengen van de locatie worden onderbouwd conform de door ons aangegeven voorkeursvolgorde
(duurzame verstedelijkingsladder). Voorts stellen wij enkele algemene ruimtelijke
randvoorwaarden aan het concretiseren van deze locaties. Als aan de voorwaarden wordt
voldaan kan de gemeente zonder meer de locatie ontwikkelen.
Toelichting
De “bol” geeft aan hoeveel woningen er gerealiseerd kunnen worden op de nieuwe uitbreidingslocatie,
buiten de huidige rode contouren. Naast de algemene randvoorwaarden (aansluiting op
bestaand stedelijk gebied, goede kwaliteit kernrandzone, inzicht in de mobiliteitseffecten)
hebben we per locatie ook een aantal specifieke aandachtspunten. Deze zijn terug te
vinden bij de stedelijke programma’s per gemeente (paragraaf 6.5). Om de flexibiliteit
bij de begrenzing van nieuwe locaties voor gemeenten zo groot mogelijk te maken hebben
wij gekozen voor de globale aanduiding via een bol, in plaats van het al vastleggen
van een rode contour. De gemeenten kunnen in een bestemmingsplan de begrenzing vastleggen.
Daarna passen wij de rode contour aan op basis van het bestemmingsplan.
De voortgang van de uitvoering van de stedelijke programma’s wordt jaarlijks gemonitord.
Elke 4 jaar vindt een herijking plaats van de stedelijke programma’s. Dan worden ook
de rode contouren integraal geactualiseerd en kunnen zo nodig nieuwe bollocaties worden
opgenomen.
Zie verder regionale uitwerking (paragraaf 6.5 Regionale uitwerking).
Realisatie
Provinciaal belang: Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod
van woningen en woonvoorzieningen
Provinciale rol: Reguleren
Reguleren (PRV):
- Algemene regels voor het maken van een ruimtelijk plan voor woningbouw op deze locaties
(Artikel 3.19 Toekomstige woonlocatie).
Kaart: Wonen en werken. Objecten: bedrijventerrein stedelijk gebied, toekomstig bedrijventerrein in stedelijk programma, kantoren, kantoren op knooppunt, experimenteergebied Utrecht Science Park
Beleid
De provincie Utrecht heeft economisch gezien een sterke uitgangspositie. Om deze positie
te behouden en nieuwe kansen te benutten, is onze (ruimtelijk-)economische strategie
voor de komende jaren gericht op:
Daarvoor willen we voldoende en adequaat aanbod aan werkmilieus realiseren, waarbij
herstructurering, transformatie en intensivering de belangrijkste opgaven zijn. Wij
willen dat de bestaande ruimte voor bedrijfs- en kantoorvestiging optimaal wordt benut
en zo nodig wordt aangepast aan de huidige wensen van gebruikers en dat er selectief
nieuwe locaties worden ontwikkeld. De duurzame verstedelijkingsladder (voorheen SER-ladder)
is leidend en duurzaamheid een vanzelfsprekendheid. Daarom verbinden we de ontwikkeling
van nieuw bedrijventerrein nadrukkelijk aan de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen
en nemen we maatregelen om het overschot aan (plannen voor) kantoorruimte terug te
dringen.
Toelichting
De provincie Utrecht heeft economisch een sterke uitgangspositie:
De sterke economische positie van Utrecht is niet onbedreigd. Onder invloed van nieuwe
technologie verandert de aard van de werkzaamheden, waardoor veel administratieve
banen op de tocht staan. Ook maken steeds meer bedrijven deel uit van internationale
concerns en netwerken en zijn daardoor gevoelig voor verschuivingen tussen regio’s
en zelfs landen. Opkomende landen als India en China concurreren niet langer alleen
met productie, maar ook met kennis en dienstverlening. In eigen land zijn er andere
regio’s die zich profileren als vestigingsplaats voor hetzelfde segment als waar wij
ons op richten. Landen en regio’s zullen steeds meer met elkaar concurreren.
Door moderne technologie wordt arbeid ook steeds flexibeler. De werkzaamheden kunnen
vanuit verschillende werklocaties plaatsvinden. Het kantoor als vaste werkplek verliest
terrein ten faveure van ontmoetingsplekken (vergaderruimte op kantoor, restaurants,
congrescentra, etc.) en een werkplek thuis. Door deze ontwikkelingen is een belangrijk
overaanbod aan kantoorruimte en kantoorlocaties ontstaan. Ook de aard van het dienstverband
verandert. Steeds meer mensen werken als zzp’er met flexibele contracten en wisselende
opdrachtgevers. De sterke groei van retail via internet en schaalvergrotingsprocessen
in de detailhandel vormen een steeds grotere bedreiging voor de kernwinkelgebieden
en grotere buurtcentra.
De Utrechtse beroepsbevolking zal de komende jaren nog verder toenemen door de instroom
van jongeren (studenten). Er zal echter ook sprake zijn van vergrijzing van de totale
Utrechtse bevolking. Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking zal onverminderd
hoog blijven.
Twee specifieke werkmilieus zijn van grote betekenis voor het economisch vestigingsklimaat
in onze provincie:
Kaart: Wonen en werken; objecten: bedrijventerrein stedelijk gebied, toekomstig bedrijventerrein in stedelijk programma, toekomstig bedrijventerrein niet in stedelijk programma
Beleid
Voor wat betreft bedrijventerreinen wordt in deze Structuurvisie gekozen voor handhaving
van de ingezette koers. In het algemeen zijn we zeer terughoudend met het opnemen
van nieuw bedrijventerrein, het accent ligt op revitalisering, intensivering en/of
herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Nieuwe locaties kunnen alleen worden
ontwikkeld als de noodzaak is aangetoond en er een concrete relatie is met de uitvoering
van herstructurering of transformatie van bestaand bedrijventerrein. We hechten aan
regionale samenwerking op het gebied van bedrijventerreinenbeleid. De regionale convenanten
bedrijventerreinenbeleid zijn een belangrijke input geweest voor het in de PRS opgenomen
bedrijventerreinenprogramma. Wij hebben de uitbreidingslocaties die wij ruimtelijk
aanvaardbaar achten en waarvan de realisatie in de eerstvolgende jaren wordt voorzien
opgenomen in de PRS. In verband met consistentie van beleid hebben we ook een aantal
locaties die al in de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 waren opgenomen weer opgenomen
in deze PRS. Omdat realisatie echter op niet korte termijn is voorzien, zijn deze
locaties niet opgenomen in het stedelijk programma. Het gaat om de locaties Rijnenburg
(Utrecht), Gaasperwaard 2e fase (Vianen), Parallelweg (Woudenberg) en De Kronkels
Zuid (Bunschoten). Voorts hebben we volgens dezelfde systematiek de locatie Vathorst-West
(opgenomen in de ontwikkelingsvisie NV Utrecht) wel op de kaart opgenomen, maar niet
in het stedelijk programma.
Bij de voorgenomen vierjaarlijkse herijking van het stedelijk programma bezien we
of er nieuwe locaties (binnen en buiten de contour) nodig zijn. Daarbij betrekken
we tevens de voortgang van de uitvoering van de herstructurering.
De bestemming kantoren staan wij niet meer toe op bedrijventerreinen.
Programma bedrijventerreinen 2013-2028, PRS 2013 (in ha)
Regio |
Binnenstedelijk |
Uitbreiding |
Totale programma bedrijventerrein |
Regio Amersfoort |
19,2 |
0 |
19,2 |
Regio Zuid Oost |
3 |
12 |
15 |
Regio Utrecht *) |
0 |
21 |
21 |
Regio West *) |
16,5 |
16 |
32,5 |
TOTAAL Provincie |
38,7 |
49 |
87,7 |
*) in het kader van bedrijventerreinen is IJsselstein ingedeeld bij Regio West in plaats van Regio Utrecht
Herijking 2016
Aan de hand van actuele uitgiftegegevens en nieuwe ramingen (Stec 2016) hebben wij
het bedrijventerreinenprogramma geëvalueerd en geactualiseerd. Dit heeft geleid tot
kleine wijzigingen in het programma voor bedrijventerreinen. Deze worden in de stedelijke
programma’s (paragraaf 6.5 Regionale uitwerking) nader toegelicht. Daarnaast hebben we de locatie Strijkviertel, gelegen in het stedelijk
gebied van de gemeente Utrecht (21 ha netto) opgenomen in het stedelijk programma.
Programma bedrijventerreinen 2013-2028, HERIJKING 2016 (in ha)
Regio |
Binnen-stedelijk |
Uitbreiding |
Totale programma bedrijventerrein |
Waarvan planologisch gerealiseerd 2013 t/m 2015 |
Resterend tot 2028 |
Regio Amersfoort |
21,7 |
0 |
21,7 |
15,7 |
6 |
Regio Zuid Oost |
4,5 |
12 |
16,5 |
0 |
16,5 |
Regio Utrecht *) |
31 |
11 |
42 |
31 |
11 |
Regio West *) |
19,5 |
13 |
32,5 |
6 |
26,5 |
TOTAAL Provincie |
76,7 |
36 |
112,7 |
52,7 |
60 |
*) in het kader van bedrijventerreinen is IJsselstein ingedeeld bij Regio West in plaats van Regio Utrecht
Toelichting
Circa een kwart van de Utrechtse werkgelegenheid is gebonden aan bedrijventerreinen.
Het gaat om activiteiten in onder andere de industrie en logistieke dienstverlening.
Deze activiteiten zijn niet of nauwelijks te mengen met andere functies door hun effecten
op de omgeving (aard bebouwing, uitstoot, geluid, verkeersdruk). Het is voor een diversificatie
van de Utrechtse economische structuur van belang dat voldoende van dergelijke locaties
in verschillende segmenten beschikbaar blijven; van terreinen met een prestigieuze
uitstraling tot louter functionele terreinen. Door regionale samenwerking kan het
aanbod van bedrijventerreinen beter worden afgestemd op de vraag.
In het landelijk Convenant Bedrijventerreinen (afgesloten door Rijk/IPO/VNG op 27-11-2009)
is de behoefte aan bedrijventerreinen voor de provincie Utrecht berekend op 335 ha
netto voor de periode 2010-2020 (exclusief de terreinen het Klooster en Gaasperwaard,
die buiten de Convenantafspraken zijn gehouden). In een in 2016 in onze opdracht uitgevoerde
actualisering van deze prognoses wordt deze behoefte naar beneden bijgesteld. Mede
door de economische terugval en belangrijke veranderingsprocessen in de aard en omvang
van de bedrijvigheid bedraagt de jaarlijkse provinciale behoefte aan bedrijventerrein
ongeveer 22 hectare per jaar. Dit is in lijn met de uitgifte in de afgelopen 15 jaar.
Van deze behoefte is een groot deel al opgenomen in bestemmingsplannen.
De beschikbare capaciteit aan bedrijventerreinen die al is opgenomen in bestemmingsplannen
verschilt per regio.
De in de regionale convenanten bedrijventerrein opgenomen programma’s en planningen
zijn input voor deze PRS. Bij de herijking in 2016 hebben we de voortgang van zowel
de herstructurering als de ontwikkeling van nieuwe terreinen betrokken en hebben we
, mede aan de hand van de recente behoefteprognoses (Stec 2016), beoordeeld of er
extra bedrijventerrein moet worden opgenomen in het stedelijk programma van deze PRS
en PRV , Vanwege de veranderende maatschappelijke en economische context is ook de
behoefte aan bedrijventerrein aan verandering onderhevig. Daarom hebben we alleen
die locaties programmatisch opgenomen, die passen in de regionale behoefte en waarvan
de ontwikkeling gepland is in de eerstkomende jaren.
Wij willen voorkomen dat wel nieuwe locaties worden ontwikkeld, maar dat de voortgang
van de herstructurering achterblijft. Daarom leggen wij een directe relatie tussen
de ontwikkeling van nieuw terrein en de herstructurering van bestaand terrein.
De stand van zaken en de aanpassingen van de regionale en lokale programma’s voor
bedrijventerreinen zijn opgenomen in de regionale uitwerking (paragraaf 6.5 Regionale uitwerking).
Realisatie
Provinciaal belang: Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling; Voldoende ruimte bieden voor het functioneren
en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren en participeren
Reguleren (PRV):
- Koppeling nieuw terrein/herstructurering, regionale samenwerking, geen kantoren op
bedrijventerreinen (artikel 4.2 Bedrijventerrein stedelijk gebied en artikel 3.20
Toekomstig bedrijventerrein)
Stimuleren en participeren:
- Overleg: Over bovenregionale afstemming en de vierjaarlijkse herijking
- Ondersteuning gemeenten bij herstructurering
- Inzet NV OMU
Kaart: Wonen en werken; object: bedrijventerrein stedelijk gebied
Beleid
Wij zetten in op de herstructurering, intensivering en transformatie van bestaand
bedrijventerrein. De ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein in het stedelijk gebied
is alleen mogelijk als de locatie is opgenomen in het stedelijk programma van de PRS
en de noodzaak van het tot ontwikkeling brengen van de locatie kan worden onderbouwd
conform de door ons aangegeven voorkeursvolgorde (zie paragraaf 6.1). Bovendien moet
de nieuwvestiging of uitbreiding in samenhang worden ontwikkeld met de herstructurering
van een bestaand bedrijventerrein, waarbij de tijdige realisering van de herstructurering
is verzekerd.
Toelichting
Het accent in ons beleid ligt bij de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen.
De Ontwikkelingsmaatschappij Utrecht (OMU) is opgericht om de herstructurering van
bedrijventerreinen te stimuleren door de aanpak van private kavels en/of lege delen
van terreinen. Uit onderzoek ten behoeve van de totstandkoming van het Provinciaal
Herstructureringsplan (Ecorys, 2010) is gebleken dat de kwaliteit van de Utrechtse
bedrijventerreinen redelijk is. Voor veel terreinen geldt dat een beperkte aanpak
van knelpunten op het gebied van infrastructuur en openbare ruimte voldoende is om
de terreinen weer aan de eisen van het bedrijfsleven te laten voldoen. Vaak zijn er
echter ook “rotte plekken” op de terreinen: structureel leegstaande bebouwing, restkavels
etc. Door de aanpak van deze plekken kan de OMU een belangrijke bijdrage leveren aan
de kwaliteitsverbetering van de Utrechtse bedrijventerreinen.
In de stedelijke programma’s (paragraaf 6.5 Regionale uitwerking) is aangegeven hoeveel hectares bedrijventerrein er in het stedelijk gebied kunnen worden ontwikkeld (exclusief de restcapaciteit in vigerende bestemmingsplannen) en welke locaties daarvoor in beeld zijn. In de PRV zijn aan de ontwikkeling van deze locaties voorwaarden gesteld die de voortgang van de herstructurering verzekeren.
Realisatie
Provinciaal belang: Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling; Voldoende ruimte bieden voor het functioneren
en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV):
- Het stellen van voorwaarden aan de ontwikkeling van bedrijventerrein (artikel 4.2
Bedrijventerrein stedelijk gebied)
Stimuleren:
- Stimuleren van herstructurering, met name door ondersteuning bij de totstandkoming
van goede herstructureringsplannen
Kaart: Wonen en werken; objecten: toekomstig bedrijventerrein
Beleid
De uitbreidingslocaties die wij qua locatie ruimtelijk aanvaardbaar vinden, maar waarover
nog geen ontwerp-planologisch besluit genomen is, hebben wij aangeduid met een bol.
Om de locatie ruimtelijk mogelijk te maken moet de locatie zijn opgenomen in het stedelijk
programma van de PRS en moet de noodzaak van het tot ontwikkeling brengen van de locatie
worden onderbouwd conform de door ons aangegeven voorkeursvolgorde (duurzame verstedelijkingsladder).
Bovendien moet de nieuwvestiging of uitbreiding in samenhang worden ontwikkeld met
de herstructurering van een bestaand bedrijventerrein, waarbij de tijdige realisering
van de herstructurering is verzekerd. Voorts stellen wij enkele algemene ruimtelijke
randvoorwaarden aan het concretiseren van deze locaties.
Toelichting
In de stedelijke programma’s (paragraaf 6.5 Regionale uitwerking) is aangegeven hoeveel hectares bedrijventerrein er op de uitbreidingslocaties kunnen
worden ontwikkeld. In de PRV zijn aan de ontwikkeling van deze locaties voorwaarden
gesteld die de voortgang van de herstructurering verzekeren. Niet alle uitbreidingslocaties
zijn opgenomen in de stedelijke programma’s. Een aantal locaties was al opgenomen
in de provinciale Structuurvisie Streekplan 2005-2015 en is nog steeds aan de orde.
Echter, de ontwikkeling van deze locaties is niet voorzien en niet nodig in de eerstkomende
jaren. Daarom is de ontwikkeling niet programmatisch mogelijk gemaakt. Deze locaties
worden bij de terugkerende vierjaarlijkse herijking opnieuw afgewogen.
Realisatie
Provinciaal belang: Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling; Voldoende ruimte bieden voor het functioneren
en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie
Provinciale rol: Reguleren
Reguleren (PRV):
- Het stellen van voorwaarden aan de ontwikkeling van bedrijventerrein (artikel 3.20
Toekomstig bedrijventerrein).
Kaart: Wonen en werken. Objecten: kantoren, kantoren op knooppunt
Beleid
Wij willen vraag en aanbod van kantoorruimte zoveel mogelijk in evenwicht brengen,
zowel kwantitatief als kwalitatief. Enerzijds staat er veel kantoorruimte leeg, een
groot deel van de leegstand is structureel. Anderzijds is er nog een overschot aan
nog niet gerealiseerde, in bestemmingsplannen vastgelegde nieuwbouwmogelijkheden,
de zogenaamde ‘harde’ plancapaciteit. Daarom bieden we geen ruimte voor nieuwe kantorenbestemmingen.
Wij spannen ons actief in om de harde plancapaciteit terug te dringen en leegstaande
kantoren te herbestemmen en te transformeren. Daartoe hebben we in 2014 de Provinciale
Aanpak Kantorenleegstand (PAK) vastgesteld.
Provinciale Aanpak Kantorenleegstand (PAK)
Omdat algemene regels niet voldoende zijn om de plancapaciteit terug te dringen, hebben
we in 2014 de Provinciale Aanpak Kantorenleegstand (PAK) vastgesteld. Deze aanpak
bestaat uit twee sporen die elkaar versterken: een regulerend spoor en een faciliterend
spoor. Deze aanpak is volledig in lijn met de in het Convenant Aanpak Leegstand Kantoren
(Rijk, VNG, IPO en marktpartijen) gemaakte afspraken op 27 juni 2012.
In het regulerende spoor van de PAK zetten wij actief het planologische instrumentarium
van de provincie in: het provinciale inpassingsplan voorafgegaan door een thematische
ruimtelijke structuurvisie. Op 1 februari 2016 hebben wij de Thematische Structuurvisie
Kantoren (TSK) vastgesteld, waarin wij aangeven op welke locaties wij de actuele overmaat
aan plancapaciteit willen reduceren. Wij werken aan het opstellen van een inpassingsplan,
waarin de in de TSK aangekondigde reductie van planologische overcapaciteit in vigerende
bestemmingsplannen (en beheersverordeningen) wordt gerealiseerd. Het regulerende spoor
van de PAK en het vaststellen van de TSK is een nadere uitwerking van de eerdere aankondiging
in deze PRS dat de mogelijkheden voor de vermindering van de plancapaciteit. Daarmee
behoudt de TSK, die betrekking heeft op de reductie van de actuele planologische overcapaciteit,
zijn zelfstandige werking parallel aan het beleid in deze PRS en de algemene regels
in de PRV.
Via het faciliterende spoor stimuleren en faciliteren wij de herbestemming en transformatie
van kantoren op pand- en gebiedsniveau, teneinde de bestaande leegstand verder terug
te brengen. Deze aanpak is vastgelegd in de Provinciale Aanpak Kantoren Transformatie.
In uitzonderlijke gevallen, wanneer een gemeente niet voornemens is om door middel
van een bestemmingsplanwijziging de gewenste herbestemming en transformatie van leegstaande
kantoorgebouwen mogelijk te maken, terwijl er volgens ons sprake is van potentieel
kansrijke initiatieven van marktpartijen om te gaan herontwikkelen, moet er rekening
mee gehouden worden dat wij gebruik zal maken van onze op de Wro gebaseerde bevoegdheden
om tot de gewenste herbestemming en transformatie te komen.
Samengevat betekent onze inzet op kantorenleegstand het volgende:
Toelichting
De provincie Utrecht heeft, net als de rest van Nederland, te maken met een te groot
en groeiend aanbod van kantoren. In 2014 was in de provincie Utrecht ongeveer 19%
van de kantoorruimte te koop of te huur (bron: BAK, 2015). Aangenomen mag worden dat
het hier om structurele leegstand gaat. De jaarlijkse ingebruikname van kantoorruimte
(de zogenaamde opname) laat sinds 2005 een daling zien en bedroeg in 2014 nog een
kleine 110.000 m2 bvo, tegenover 160.000 m2 in 2010 en 320.000 m2 in 2005. Of de opname
van kantoorruimte de komende jaren een verder dalende of een stijgende lijn zal laten
zien is nog niet duidelijk (STEC, 2015). Uit een analyse van bestemmingsplannen is
gebleken dat vastgestelde bestemmingsplannen de nieuwbouw van 4,3 miljoen m2 bvo kantoorruimte mogelijk maken, uitgaande van de maximale planologische invulling.
Volgens een inventarisatie onder gemeenten uit 2010 was er sprake van een geschatte
planvoorraad circa 1,4 miljoen m2, waarvan circa 650.000 m2 in bestemmingsplannen
is vastgelegd. Dat staat los van het feit dat over een deel hiervan al wel privaatrechtelijke
afspraken zijn gemaakt, en/of in lopende grondexploitaties is opgenomen. De kantorenmarkt
is in de afgelopen jaren veranderd van een groeimarkt naar een vervangingsmarkt: de
ontwikkeling van nieuwe kantoorpanden leidt tot verhuisbewegingen van bedrijven.
De vraag naar kantoorruimte is structureel minder groot en verandert kwalitatief.
Dit komt door:
Naast de omvang heeft de problematiek ook een kwalitatieve dimensie. Op een beperkt
aantal toplocaties is de vraag groter dan het aanbod. Dit zijn over het algemeen de
goed ontsloten locaties met een gemengd (groot)stedelijk milieu. Voor het behoud van
een aantrekkelijk vestigingsklimaat is het van belang dat op deze locaties een kwalitatief
hoogwaardig aanbod aanwezig is. Een groot deel van de huidige kantorenvoorraad is
van slechte kwaliteit en/of gevestigd op locaties die minder in trek zijn. Dit zijn
met name de bestaande, monofunctionele, meer perifeer gelegen kantorenlocaties (o.a.
gelegen in Nieuwegein, Maarssen, Woerden). Op deze locaties is het aanbod groter dan
de vraag en vindt een proces van marginalisatie plaats dat leidt tot leegstand en
het uitblijven van investeringen in de kwaliteit.
Gezien de druk op de Utrechtse woningmarkt ligt een transformatie van leegstaande
kantoren naar woningen voor de hand. Door terughoudend te zijn met nieuwe uitbreidingslocaties
voor wonen wordt deze druk nog vergroot. Een deel van de leegstaande kantoorruimte
leent zich hiervoor.
Vanwege het structurele overaanbod vinden wij het belangrijk de nog niet gerealiseerde planvoorraad te verminderen. Daarom staan wij, buiten een tweetal locaties op knooppunten, geen nieuwe bestemming kantoren meer toe in bestemmingsplannen, en zal de actuele planologische overcapaciteit conform de Provinciale Aanpak Kantoren en zoals vastgelegd in de TSK, worden gereduceerd door middel van een inpassingsplan. De na het vaststellen van het inpassingsplan resterende plancapaciteit kan bij actualisering uitsluitend worden gehandhaafd als er een onderbouwde behoefte is aan deze toe te voegen kantoorruimte. Het beperken van de plancapaciteit gaat hand in hand met het actief stimuleren en aanjagen van transformatie en herontwikkeling.
Deze lijn wordt ondersteund vanuit de markt. Eigenaren en beleggers hebben behoefte
aan een duidelijk afgebakend speelveld. Daarbinnen kunnen zij verantwoorde investeringsbeslissingen
nemen om de bestaande kantoorfuncties te versterken of om over te gaan tot transformatie
naar andere functies. Zolang er te veel plancapaciteit boven de markt blijft zweven
en er onvoldoende duidelijk is welke perspectieven overheden zien voor (concurrerende)
kantoorlocaties, dragen dergelijke investeringen te veel risico’s en is het lonend
deze uit te stellen.
Via monitoring zullen wij de ontwikkelingen op de kantorenmarkt, zowel kwalitatief
als kwantitatief, blijven volgen.
Realisatie
Provinciaal belang: Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling; Voldoende ruimte bieden voor het functioneren
en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren en participeren
Reguleren:
- PRV: Algemene regels die de toevoeging van plancapaciteit inperken en bestemmingswijziging
van de huidige kantoorfunctie bewerkstelligen;
- Inpassingsplan: reduceren van in bestemmingsplannen en beheersverordeningen vastgelegde
planologische overcapaciteit.
Stimuleren en participeren:
- Ondersteunen van vernieuwing, transformatie en herbestemming op pand- en gebiedsniveau
- Analyse van de bestaande kantorenlocaties. Daarmee brengen we in beeld wat de toekomstkansen
(doorexploiteren, kwaliteitsverbetering, herstructurering of transformatie) van deze
locaties zijn.
- Op basis van deze analyse in samenspraak met lokale partners komen tot een gebiedsgerichte
aanpak.
Kaart: Wonen en werken, objecten: bestaand winkelgebied, detailhandel buiten bestaand winkelgebied.
Beleid
Een goede retailstructuur is van belang voor een vitale economie, het bieden van kwalitatieve
en voldoende vestigingslocaties voor het bedrijfsleven, en uit oogpunt van leefbaarheid:
de nabijheid en bereikbaarheid van winkelvoorzieningen. Teneinde de bestaande winkelgebieden
te behouden en versterken, willen we dat nieuwe ontwikkelingen zich daar concentreren.
Ruimtelijke plannen met detailhandel buiten de bestaande winkelgebieden staan wij
in beginsel niet toe, tenzij sprake is van:
Om te voorkomen dat ongewenste vestiging van detailhandel buiten bestaande winkelgebieden plaatsvindt, willen wij bestaande vestigingsmogelijkheden in nieuwe, dus ook conserverende, ruimtelijke plannen beperken. De ontwikkeling van detailhandel buiten de rode contouren (anders dan de verkoop van eigen producten als nevenfunctie op een agrarisch bedrijf) staan wij niet toe.
Toelichting
De detailhandelssector heeft te maken met een aantal ingrijpende veranderingen zoals
de toenemende rol van internet als oriëntatie- en aankoopkanaal, veranderende wensen
van consumenten en nieuwe winkelconcepten. Dit leidt tot een afname van het totale
winkeloppervlak en er is sprake van een groeiende structurele leegstand aan winkelruimte.
Wij richten ons op het behouden van een duurzame retailstructuur. Nieuwe ruimtelijke
plannen voor detailhandel staan wij alleen nog toe binnen de bestaande winkelgebieden.
Buiten deze gebieden zijn ontwikkelingen in beginsel niet meer mogelijk.
Wij willen gemeente en marktpartijen ondersteunen bij het behouden en versterken van
een duurzame detailhandelsstructuur. Hiervoor zullen wij een regierol pakken bij het
vormgeven van de samenwerking tussen overheid en markt. Daarnaast zullen wij gemeenten
en marktpartijen ondersteunen bij de complexe opgaven rond herstructurering en transformatie
van slecht functionerende winkelgebieden. Onze visie, rol en aanpak zullen wij in
afstemming met gemeenten en marktpartijen nader uitwerken in een op te stellen retailvisie.
Retail in plaats van detailhandel, omdat detailhandel, horeca en dienstverlening aan
consumenten meer en meer vermengd raken.
Realisatie
Provinciaal belang: Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve
regionale economie; Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede
retailstructuur
Provinciale rol: Reguleren, Stimuleren
Reguleren:
- PRV, Artikel 4.4 Detailhandel
Stimuleren:
- Overleg: over beperking ontwikkeling nieuw winkeloppervlak en transformatie van bestaande
centra
- Opstellen Retailvisie
Kaart: Verkeer en vervoer
Beleid
Wij willen de infrastructuur en de ruimtelijke ontwikkeling op elkaar afstemmen. Dit
betekent dat we bij de planning van ruimtelijke ontwikkelingen rekening houden met
de mogelijkheden van de bestaande wegen en OV-verbindingen, en dat we bij eventuele
aanpassingen van infrastructuur naast het verbeteren van de bereikbaarheid rekening
houden met het benutten van kansen voor versterking van de kwaliteiten van de landschappen,
stad-landverbindingen, kwaliteit leefomgeving en ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden.
Daarbij streven wij vooral naar een bij het vigerende mobiliteitsbeleid passende bereikbaarheid
van de belangrijke werkgelegenheidslocaties. Maar ook voor andere bovenlokale functies
is het beheersen van de mobiliteitsdruk van belang. Daarvoor is een voldoende robuust
netwerk essentieel. Mede daarom zijn de afgelopen jaren een aantal planstudies en
verkenningen gestart ter verbetering van de hoofdinfrastructuur en de regionale bereikbaarheid
van Utrecht. Deze maken onderdeel uit van het bereikbaarheidspakket VERDER.
Inpassing van nieuwe infrastructuur vraagt in onze regio, vanwege de grote druk op
het ruimtegebruik, om zorgvuldige besluitvorming. Hierbij spelen naast bereikbaarheidsafwegingen
ook veiligheids-, leefbaarheids- en landschappelijke aspecten een rol.
Omdat het mobiliteitssysteem in onze provincie functioneert als een samenhangend netwerk,
moet de keuze voor mobiliteitsmaatregelen zorgvuldig worden afgestemd met andere overheden.
Toelichting
De provincie Utrecht is als centrumgebied van Nederland een belangrijk kruispunt van
nationale spoor-, auto- en waterwegen. De hoofdinfrastructuur vormt samen met onderliggende
infrastructuur de basis voor het verkeer- en vervoersysteem in onze provincie. De
Utrechtse regio wordt wel de draaischijf van Nederland genoemd. Als de draaischijf
niet goed functioneert, heeft dat negatieve gevolgen voor de leefbaarheid in onze
provincie en voor de economische vitaliteit van een groter gebied dan het Utrechtse.
Een goed functionerend verkeer- en vervoersysteem is belangrijk. De daarvoor benodigde
verkeers- en vervoersinfrastructuur moet berekend zijn op de mobiliteit in en door
de regio. De aanleg en instandhouding van infrastructuur die nodig is voor een doelmatig
functionerend verkeer- en vervoersysteem is van provinciaal belang.
Het mobiliteitssysteem is geen statisch gegeven maar een dynamisch geheel. Autonome
en ruimtelijke ontwikkelingen kunnen aanpassingen van het infrastructurele netwerk
nodig maken. Voor de Rijksinfrastructuur pakt de Rijksoverheid dit op. Het uitvoeren
van benodigde aanpassingen van de provinciale infrastructuur als gevolg van autonome
ontwikkelingen is een verantwoordelijkheid van de provincie. Benodigde aanpassingen
van provinciale infrastructuur en/of het regionale openbaar-vervoernetwerk als gevolg
van ruimtelijke ontwikkelingen dienen onderdeel uit te maken van de planontwikkeling.
In ons mobiliteitsbeleid staan wij een duurzame en integrale aanpak voor. Hierbij moet worden gedacht aan het optimaal benutten van de beschikbare infrastructuur, het verbeteren van de leefbaarheid (lucht, geluid) door onder andere een betere doorstroming en schonere vervoermiddelen, en de inpassing van infrastructuur, te beschouwen als een (integraal) onderdeel van gebiedskwaliteit. Mobiliteitsmanagement kan hierin ook een rol spelen. Mochten zich toch grote bereikbaarheidsopgaven voordoen, dan volgen wij de nieuwe aanpak van het Rijk. Hierbij wordt, om tot een effectieve aanpak te komen met voldoende economisch rendement, gekeken naar Innoveren, Informeren, Inrichten of Instandhouden. Investeren komt alleen als maatregel in aanmerking als de overige 4 I’s onvoldoende effectief zijn én er financiële middelen beschikbaar zijn.
Door te investeren in vlotte, veilige en comfortabel fietsroutes wordt een aantrekkelijk alternatief geboden voor het gebruik van de auto. Met name in en naar het stedelijk gebied speelt het openbaar vervoer een significante rol bij ontlasting van het wegennet. Als doorstromingsknelpunten op autowegen groot genoeg zijn, investeren wij mede in capaciteitsuitbreiding van het wegennet vooral wanneer andere maatregelen voor een betere benutting van de infrastructuur of gedragsbeïnvloeding geen soelaas meer bieden.
Bij de ruimtelijke afweging van nieuwe verstedelijkingslocaties is de lagenbenadering
gehanteerd. Dit betekent onder andere concreet dat is getoetst op de aanwezigheid
van infrastructuur, de mogelijkheden van benutting en versterking van het OV-netwerk,
de mogelijkheden van benutting van het autonetwerk, de effecten op de mobiliteit en
de benodigde extra infrastructuur voor auto, fiets en openbaar vervoer. Voor de door
gemeenten aangedragen nieuwe verstedelijkingslocaties is voorts een quickscan uitgevoerd
op de mobiliteitseffecten. Een aantal ontwikkelingen is mede als gevolg van de uitkomsten
van deze quickscan niet of in kleinere omvang in de PRS opgenomen. Daar waar blijkt
dat ontwikkeling van een locatie een groot knelpunt veroorzaakt, is dit als specifiek
aandachtspunt of randvoorwaarde aangegeven bij de ontwikkeling van de desbetreffende
locatie. Nieuwe knelpunten voor de bereikbaarheid als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen
moeten worden voorkomen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is voor onderdelen van het openbaar
vervoer, fiets, ketenmobiliteit, verbetering logistieke knooppunten en veiligheid
een verantwoordelijkheid neergelegd bij decentrale overheden. In de provinciale Mobiliteitsvisie
2014-2028 en de Mobiliteitsvisie Grootstedelijk Utrecht is aangegeven welke bijdrage
wij leveren aan de uitvoering van deze onderdelen van de SVIR.
Mobiliteitstoets
Het is van belang dat alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen)
voor alle relevante vervoerswijzen (auto, openbaar vervoer, fiets en voetganger) goed
en tijdig ontsloten zijn en het omringende verkeersnetwerk niet wordt verstoord. Anderzijds
kunnen ruimtelijke ontwikkelingen soms ook kansen bieden voor verbetering van het
verkeer- en vervoernetwerk in een gebied. Uitvoering van een mobiliteitsscan en eventueel mobiliteitstoets brengt de mobiliteitseffecten van de desbetreffende ruimtelijke ontwikkeling in beeld
zodat adequate maatregelen kunnen worden getroffen om de bereikbaarheid van de ontwikkeling
te waarborgen, eventuele verstoringen in het omringende netwerk tegen te gaan en/of
nieuwe vervoerpotenties aan te boren. Dat laatste is met name het geval wanneer de
ruimtelijke ontwikkeling het vervoerkundig draagvlak van OV-knooppunten en -verbindingen
versterkt.
Wij stellen een mobiliteitsscan verplicht bij elke voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Dit betekent dat in een
vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase) wordt nagegaan of de
ontwikkeling goed en tijdig ontsloten kan worden en of er sprake is van een (mogelijke)
verstoring van het functioneren van het verkeersnetwerk. Ook is het goed om in dit
stadium na te gaan of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wellicht verkeers- of
vervoerkundige potenties biedt. In dit kader wordt aanbevolen om in deze fase al de
uitvoerders van openbaar vervoerdiensten te raadplegen over hun ontsluitingsvisie
op de nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een mogelijke verstoring van het functioneren van het verkeers-
en vervoernetwerk, is de mobiliteitstoets verplicht. Bij de mobiliteitstoets wordt nader onderzocht welke negatieve effecten
op het verkeersnetwerk kunnen optreden en met welke maatregelen deze worden voorkomen.
In de mobiliteitstoets dient ook de vraag aan de orde te komen of de ruimtelijke ontwikkeling
qua locatie en type mobiliteit passend is binnen het mobiliteitsbeleid van de provincie.
Bij de ontsluiting van binnenstedelijke locaties zal er bijvoorbeeld nadrukkelijk
worden gekeken naar de aansluiting op het openbaar vervoer- en fietsnetwerk.
De mobiliteitstoets is opgenomen in de PRV.
Realisatie
Provinciaal belang: Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-,
werk- en vrijetijdslocaties
Provinciale rol: Reguleren
Reguleren (PRV):
- In toelichting bij ruimtelijk plan beschrijving opnemen van de mobiliteitsgevolgen;
bij relatief grote verkeerseffecten is een mobiliteitstoets verplicht (artikel 1.6
Mobiliteitstoets)
Kaart: Verkeer en vervoer, object: (inpassing) planstudieprojecten
Beleid
Om de te verwachten verkeergroei in de provincie op te vangen is op het Rijkswegennet,
naast het aanleggen van spits- en plusstroken, ook capaciteitsvergroting in de vorm
van wegverbreding noodzakelijk. Momenteel worden daarvoor de planstudies A27/A12 Ring
Utrecht, A27/A1 Knooppunt Hoevelaken en A27 Houten-Hooipolder uitgewerkt. Wij streven
daarbij naar een optimale inpassing in het landschap, met aandacht voor een veilige
en gezonde leefomgevingskwaliteit. Daar waar mogelijk willen wij de kansen benutten
om de stad-landrelatie te verbeteren.
Gebiedsontwikkeling biedt kansen om diverse opgaven op het gebied van verstedelijking
en inpassing van infrastructuur aan elkaar te koppelen.
Toelichting
De planstudies voor de aanpassing van het Rijkswegennet worden uitgevoerd door Rijkswaterstaat.
Wij zijn bij deze uitwerkingen betrokken. De opwaardering van de Noordelijke Randweg
Utrecht wordt uitgevoerd door de gemeente Utrecht. De provincie is medefinancier.
Realisatie
Provinciaal belang: Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-,
werk- en vrijetijdslocaties
Provinciale rol: Stimuleren en Participeren
Stimuleren/Participeren:
- Betrokkenheid bij de uitvoering van de planstudies.
Kaart: Verkeer en vervoer, object: regionaal wegennet
Beleid
Wij willen voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen negatieve gevolgen hebben voor
de doorstroming op het regionale wegennet. Daarom werken we met een mobiliteitsscan
en -toets, die voor elke ruimtelijke ontwikkeling de gevolgen voor het regionale wegennet
inzichtelijk maakt. Op basis daarvan kunnen maatregelen worden genomen die de negatieve
gevolgen voor de doorstroming, bereikbaarheid, verkeersveiligheid en/of leefbaarheid
voorkomen. Deze maatregelen moeten deel uitmaken van de planontwikkeling.
Buiten de al eerder geplande tracés is het plannen van geheel nieuwe tracés niet aan
de orde. Wel kan er sprake zijn van omleggingen en het realiseren van noodzakelijke
verbindingen. Voor een goede bereikbaarheid van woon-, werk- en vrijetijdslocaties
zijn naast provinciale wegen ook een aantal gemeentelijke wegen voor de provincie
van belang.
Toelichting
De doorstroming op de regionale wegen laat momenteel op diverse plaatsen te wensen
over. Congestie doet zich vooral voor op kruispunten en aansluitingen op de autosnelwegen.
Deze drukte op het onderliggende wegennet tast ook de kwaliteit van de leefomgeving
aan. In het Mobiliteitsprogramma en het Regionaal Uitvoeringsprogramma Verkeer en
Vervoer (RUVV) is budget opgenomen voor het oplossen van doorstromingsknelpunten.
Als regionaal wegennet hebben wij naast het door de provincie beheerde wegennetwerk
een aantal gemeentelijke wegtrajecten opgenomen. Dit als het wegen betreffen die:
Realisatie
Provinciaal belang: Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-,
werk- en vrijetijdslocaties
Provinciale rol: Reguleren, Participeren
Reguleren (PRV):
- Mobiliteitstoets (artikel 1.6 Mobiliteitstoets)
Participeren:
- In de Mobiliteitsvisie 2014-2028 en het onderliggende Mobiliteitsprogramma 2015-2018
hebben weaangegeven welke bijdrage wij zullen leveren aan de uitvoering van onderdelen
van de SVIR en welke bijdrage vanuit onze mobiliteitsverantwoordelijkheden wordt geleverd
aan de in de PRS opgenomen ontwikkelingen.
Kaart: Verkeer en vervoer, object: regionaal fietsnetwerk
Beleid
Wij vinden dat de fietsinfrastructuur een belangrijk onderdeel is van een doelmatig
verkeer en vervoersysteem. Wij zetten ons in voor het behoud van het bestaande provinciale
en landelijke fietsroutenetwerk en de aanpak van knelpunten hierin. We vragen aandacht
voor het realiseren van utilitaire fietsverbindingen tussen belangrijke woonlocaties
en knooppunten, werklocaties en scholen en ook voor recreatieve fietsverbindingen
vanuit de stad naar nabijgelegen (recreatieve) voorzieningen. Hiermee verbinden wij
ook onze ambities voor binnenstedelijke woningbouw met onze recreatieve ambities voor
het landelijk gebied. Wij streven ernaar om bij ingrepen in het auto- en spoornetwerk
infrastructurele verbeteringen te realiseren en de bestaande langzaam verkeersverbindingen
te ontzien.
Toelichting
In de mobiliteitsketen is aandacht voor de fiets en de voetganger essentieel. Voor
recreatieve doeleinden, woon-werkverkeer, stad-landverbindingen en het voor- en natransport
van en naar OV-haltes spelen deze verbindingen een belangrijke rol. De opkomst van
de elektrische fiets kan deze rol nog vergroten. Het regionale fietsnetwerk verbindt
belangrijke woonlocaties met werklocaties, scholen en stations. Het gaat om de routes
buiten de bebouwde kom. De routes binnen de bebouwde kom worden aangewezen door gemeenten,
maar maken wel integraal onderdeel uit van de routes van interlokaal belang. Het gaat
immers om de verbinding tussen woonlocatie en bestemming.
Voor langzaam verkeer vormen snel-, spoor- en waterwegen vaak barrières. Waar dit speelt zijn stad, kernen en voorzieningen niet altijd optimaal met elkaar verbonden. Wij streven ernaar om bij ingrepen in het auto-, spoor- en waternetwerk de bestaande verbindingen voor langzaam verkeer te ontzien en infrastructurele verbeteringen te realiseren. Nieuwe fietsverbindingen – los van bestaande wegen – behoeven een zorgvuldige integrale afweging.
Realisatie
Provinciaal belang: Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-,
werk- en vrijetijdslocaties
Provinciale rol: Stimuleren en participeren
Stimuleren en participeren:
- Inpassing in planstudieprojecten en gebiedsprojecten
Kaart: Verkeer en vervoer, objecten: knooppunt, regionaal OV nieuw (toelichtend).
Beleid
Voor de bereikbaarheid van de provincie Utrecht speelt het spoorvervoer een essentiële
rol. De ontwikkeling van nationale en interregionale verbindingen (per Intercity en
ICE) van en naar de stedelijke regio’s in de provincie in het kader van het Programma
Hoogfrequent Spoor (PHS) zal de provincie Utrecht (nog) beter bereikbaar maken. Voor
de regionale spoorverbindingen is Randstadspoor (Sprinterdiensten) in ontwikkeling
met als resultaat meer stations, hogere frequenties en meer directe verbindingen.
Het openbaar vervoernetwerk wordt vraaggericht ingericht en uitgevoerd, wat bestaat
uit een sterk hoogwaardig ‘basisnet’ voor de grote vervoersvraag, daaraan goed verknoopt
voorzieningen voor de kleine vervoersvraag. Goede samenhang tussen de verschillende
OV-modaliteiten is essentieel. De trein kan een grote hoeveelheid reizigers in korte
tijd te vervoeren en zal vooral zijn rol bewijzen op verbindingen met een grote vervoervraag.
Wij streven naar zo hoog mogelijke frequenties op het regionale spoornet en onder
andere via onze voorkeursvolgorde voor verstedelijking ( zie 6.1 Algemene beleidslijn verstedelijking) willen wij de haalbaarheid daarvan vergroten.
De druk op de stedelijke ruimte in onze provincie zal onverminderd aanhouden en daarmee
de behoefte aan voldoende aanbod op het spoornet. Ondanks de financiële situatie van
het Rijk wil Utrecht zich voorbereiden op de verdere toekomst. Een belangrijk vraagstuk
daarbij is hoe een toekomstvaste OV-bereikbaarheid van Utrecht Science Park kan worden
gerealiseerd en welke rol het spoor daarin heeft. Ook blijven we de aanleg van een
nieuwe spoorverbinding Almere-Utrecht-Breda als lange termijn-oplossing bepleiten
bij het Rijk, evenals betere treinverbindingen met omliggende regio’s. Om de toegenomen
barrièrewerking van het spoor door de frequentieverhoging terug te dringen, worden
een aantal ongelijkvloerse kruisingen aangelegd.
We willen de verstedelijkingopgaven zoveel mogelijk koppelen aan bestaande OV-halten
en knopen van het OV-netwerk. Dit doen we door middel van ons kantorenbeleid, onze
voorkeursvolgorde voor verstedelijking en de toepassing van de duurzame verstedelijkingsladder.
Voorts willen we knooppuntontwikkeling mogelijk maken.
Plannen voor een eventuele verdere uitbreiding van het (H)OV netwerk beoordelen wij
op basis van de effecten die dit zal hebben op het faciliteren van de mobiliteitsopgave
en op de leefbaarheid.
Toelichting
Op dit moment wordt samen met het Rijk en gemeente Utrecht een Gebiedsverkenning Utrecht
Oost voorbereid die voortborduurt op het MIRT onderzoek Regionaal OV Utrecht. Onderzocht
wordt welke kansen en knelpunten er in de regio Utrecht ontstaan vanwege ruimtelijke-economische
ontwikkelingen en de mobiliteitsopgave die dat met zich mee brengt en hoe openbaar
vervoer kan bijdragen aan het faciliteren van deze opgave.
Daar waar meerdere vervoersvormen samenkomen en stedelijke activiteiten kunnen plaatsvinden
is sprake van een knooppunt. Dit zijn ook steeds meer de plekken waar mensen elkaar
ontmoeten en graag verblijven en die belangrijk zijn voor de identiteit van de omgeving.
Knooppunten gelegen in gebieden met de hoogste concentratie en diversiteit aan activiteiten
hebben nu al een belangrijke economische en maatschappelijke functie en zullen dat
in de toekomst blijven doen. Daarnaast zijn er knooppunten die als ‘hub’ kunnen fungeren
voor nabijgelegen economische kerngebieden die niet aan hoogwaardige (rail-)verbindingen
gelegen zijn. Bij een groter aanbod van verbindingen neemt de betekenis van een knooppunt
toe.
Knooppuntontwikkeling is geen doel op zich, maar moet vooral van betekenis zijn voor
de mobiliteitsontwikkeling en ruimtelijke ontwikkeling. Via ons verstedelijkingsbeleid
willen we de kansen die zich voordoen in de nabijheid van OV knooppunten zoveel mogelijk
benutten.
De belangrijkste knooppunten in onze provincie zijn te vinden rondom de stations Utrecht
Centraal, Amersfoort Centraal en het Utrecht Science Park. Met de ontwikkeling van
Leidsche Rijn Centrum ontstaan ook daar goede kansen voor knooppuntontwikkeling. Wij
participeren in de planontwikkeling met betrekking tot de omgeving van station Driebergen-Zeist
en Nieuwegein Stadscentrum.
Naast trein en tram speelt de bus een rol in ons openbaar vervoersnetwerk. Omdat een
buslijn of busbaan geen afzonderlijke ruimtelijke relevantie heeft, zijn deze niet
als object opgenomen.
Realisatie
Provinciaal belang: Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-,
werk- en vrijetijdslocaties
Provinciale rol: Stimuleren, Participeren
Stimuleren en participeren:
- Deelnemen aan Gebiedsverkenning Utrecht Oost
- Actualisatie mobiliteitsvisie met een planhorizon tot 2028
- Deelnemen Rijksstudie toekomstbeeld OV, deelnemen aan landelijke Spoortafel
- Uitvoeren van studie Schaalsprong OV
Kaart: Verkeer en vervoer, object: overslagpunt weg-water
Beleid
Ruimtelijke ontwikkelingen gaan veelal hand in hand met een groei van goederenstromen.
Wij willen dat de afwikkeling van de groeiende goederenstromen zowel over de weg als
over het water plaats kan vinden. De provincie beschikt immers over een voor goederenvervoer
geschikt netwerk van weg- en waterwegen. Voldoende regionale overslaglocaties maken
het goederenvervoernetwerk compleet. De provincie werkt daarom mee aan de realisatie
van voldoende regionale overslaglocaties. De belangrijkste binnenhavenlocaties voor
regionale overslag bevinden zich op de bedrijventerreinen Lage Weide in Utrecht en
de Isselt in Amersfoort.
Toelichting
Goederenvervoer kent een eigen dynamiek en stelt andere eisen aan het infrastructuurnetwerk
dan personenvervoer. Naast wegen en spoorwegen maken het Amsterdam-Rijnkanaal en Lekkanaal
en de rivieren de Lek, de Eem en de Amstel onderdeel uit van het goederenvervoernetwerk
in Utrecht. Voor het uitwisselen van goederen tussen netwerken zijn overslagpunten
belangrijk. Wij geven prioriteit aan de ontwikkeling van Port of Utrecht. De haven
van Lage Weide is de enige multifunctionele haven in de provincie en meteen ook de
grootste binnenhaven van Nederland. Voor de andere Utrechtse binnenhavens, zoals in
Amersfoort, Wijk bij Duurstede en Vianen, geldt dat wij zullen toezien op behoud van
de bestaande havencapaciteit. In De Ronde Venen is er een initiatief voor een nat
bedrijventerrein bij Amstelhoek. Wij zullen op verzoek ondersteunend optreden bij
het opzetten en uitvoeren van projecten voor havenontwikkeling, voor zover dit past
bij de rol en bevoegdheden van de provincie.
Realisatie
Provinciaal belang: Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-,
werk- en vrijetijdslocaties
Provinciale rol: Stimuleren
Stimuleren:
- Overleg: Aandacht vragen voor de ontwikkeling van de aangegeven overslaglocaties
Kaart: Regionale uitwerking
Beleid
Het provinciale stedelijke programma in deze Structuurvisie is opgebouwd uit stedelijke
programma’s per regio en per gemeente. Bij het opstellen van de PRS in 2012 zijn deze
programma’s in overleg met de (regionaal samenwerkende) gemeenten tot stand gekomen.
De Regio’s Utrecht (BRU) en Amersfoort hebben daartoe het ‘Regiodocument BRU’ respectievelijk
de ‘Integrale gebiedsuitwerking Eemland, bijstelling 2011’ opgesteld. Specifiek voor
bedrijventerreinen zijn in 2012 regionale convenanten vastgesteld waarin afspraken
zijn gemaakt over de herstructurering van bestaande en de planning van nieuwe bedrijventerreinen
(inclusief fasering en segmentering). Wij hebben bij de totstandkoming van de stedelijke
programma’s in 2013 zoveel mogelijk van deze documenten gebruik gemaakt.
De stedelijke programma’s moeten worden gezien als een ambitie, niet als een harde
opgave waarop we regio’s of gemeenten willen ‘afrekenen’. Het vormt het vertrekpunt
voor:
Ons provinciaal belang is gelegen in de realisering het woningbouwprogramma op provinciaal
niveau, maar daar ligt uiteraard een relatie met de uiteindelijke realisatie op regionaal
en gemeentelijk niveau.
Herijking 2016
Op basis van de realisatie in de afgelopen jaren, de nog aanwezige plancapaciteit
en informatie van gemeenten, waarbij ook wensen en ideeën kenbaar zijn gemaakt, hebben
we de stedelijke programma’s herijkt. Daarnaast hebben we uitbreidingslocaties waarvoor
een ruimtelijk plan is vastgesteld, binnen de contour gebracht.
Toelichting
De stedelijke programma’s gaan alleen over de capaciteit, wij realiseren ons terdege
dat de realiseerbaarheid van vooral het hoge binnenstedelijke woningbouwprogramma
geen sinecure is. Daarop kunnen wij, en ook de regio’s en gemeenten, slechts gedeeltelijk
invloed uitoefenen. Met deze PRS en de stedelijke programma’s in het bijzonder benutten
we wel de mogelijkheden die het ruimtelijk beleid ons biedt om hierop invloed uit
te oefenen: vasthouden aan de in NV Utrecht-verband geformuleerde ambities en daarmee
het creëren van urgentie voor de binnenstedelijke opgave.
Wij zullen de stedelijke programma’s iedere 4 jaar herijken. Op die manier leggen
we het stedelijke programma niet voor de hele PRS-periode vast, maar kunnen we flexibel
inspelen op nieuwe inzichten en omstandigheden. In overleg met gemeenten bespreken
we de voortgang van het stedelijk programma, waarbij de geconstateerde knelpunten,
wensen en opties aan bod kunnen komen. Voor bedrijventerrein betrekken we hierbij
ook de voortgang van de herstructurering. Op basis van deze gesprekken kan er zo nodig
een bijstelling van de regionale en stedelijke programma’s plaatsvinden. Indien er
consensus is over de noodzaak van nieuwe uitbreidingslocaties voor wonen en nieuwe
bedrijventerreinen, is een herziening van de PRS en PRV noodzakelijk. Wij bieden aan
Provinciale Staten een rapportage van de herijking aan, eventueel met een voorstel
tot herziening van de PRS.
In de stedelijke programma’s per gemeente is een onderscheid gemaakt tussen binnenstedelijke
woningbouw en uitbreiding. Het aantal woningen dat binnen de rode contouren kan worden
ontwikkeld is niet limitatief, het staat gemeenten vrij om binnen de rode contouren
hogere woningaantallen te realiseren. De genoemde binnenstedelijke locaties hebben
een richtinggevende en illustratieve betekenis.
Voor de uitbreidingslocaties ligt dat anders. De uitbreidingsmogelijkheden zijn qua
locatie en aantal woningen benoemd en ook als zodanig opgenomen in de PRV. Deze locaties
zijn met “bollen” aangegeven op de beleidskaart bij deze PRS.
Voor bedrijventerreinen zijn de aantallen hectares (netto) voor zowel de binnenstedelijke
als de uitbreidingslocaties limitatief. De binnenstedelijke locaties voor bedrijventerreinen
zijn concreet benoemd in de (concept-) regionale convenanten.
De opgenomen woningaantallen betreffen bruto cijfers, dat wil zeggen dat er bij de
opgenomen cijfers geen rekening is gehouden met sloop. Bij bedrijventerreinen gaat
het om de netto uitgeefbare hectares.
Realisatie
Provinciaal belang: Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling: Voldoende ruimte bieden voor het realiseren
van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen; Voldoende
ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale
economie; Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid
voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties
Provinciale rol: Reguleren, participeren, stimuleren
Reguleren, stimuleren, participeren:
- Via het beleid en de regels voor wonen, economie en mobiliteit
Kaart: Regionale uitwerking, object: regio Amersfoort
PRS 2013:
De Regio Amersfoort omvat de gemeenten Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Eemnes, Leusden,
Soest en Woudenberg. De regio maakt deel uit van de Noordvleugel Utrecht, heeft een
hoge verstedelijkingdruk en zal ook de komende jaren nog sterk groeien. De regio is
het schakelpunt tussen de Noordvleugel van de Randstad en noord en oost Nederland.
De regio Amersfoort ligt centraal, is een knooppunt van wegen en spoorwegen en beschikt
daarmee over goede infrastructurele verbindingen.
De regio heeft veel woon- en werk-uitwisselingsrelaties met de nabijgelegen Gelderse
gemeenten Barneveld en Nijkerk. Ook de relatie met Almere is van belang.
Het programma voor de Regio Amersfoort is 16.480 woningen. Dit programma kan voor
73 % binnen de actuele rode contouren worden gerealiseerd.
Het bedrijventerreinenprogramma voor de Regio Amersfoort is afgerond 19,2 hectare
netto. Binnen de regio Amersfoort is nog een grote restcapaciteit aan bedrijventerreinen
vastgelegd in bestemmingsplannen, met name op de locaties Vathorst en De Wieken in
Amersfoort, ’t Spiegel in Leusden en Richelleweg in Soest.
Herijking 2016:
In het regionale stedelijke programma zijn kleine wijzigingen aangebracht. Dat leidt
tot een geringe ophoging van het woningbouwprogramma tot 16.530 woningen, en een bedrijventerreinenprogramma
van in totaal 21,7 hectare. Voor wat betreft bedrijventerreinen is er daarnaast nog
steeds een forse restcapaciteit die reeds is vastgelegd in bestemmingsplannen.
Programma Woningbouw 2013 t/m 2028 (in aantallen woningen)
PRS 2013 |
Gerealiseerd 2013 t/m 2015 |
Herijking 2016 |
|||||
Binnenstedelijke woningbouw |
uitleg |
totaal |
Binnenstedelijke woningbouw |
uitleg |
totaal |
||
Amersfoort |
7.000 |
3.000 |
10.000 |
1146 |
7.000 |
3.000 |
10.000 |
Baarn |
775 |
0 |
775 |
119 |
775 |
0 |
775 |
Bunschoten |
1.690 |
60 |
1.750 |
269 |
1.750 |
0 |
1.750 |
Eemnes |
90 |
450 |
540 |
78 |
590 |
0 |
590 |
Leusden |
1.100 |
0 |
1.100 |
62 |
1.100 |
0 |
1.100 |
Soest |
1.165 |
0 |
1.165 |
93 |
1.165 |
0 |
1.165 |
Woudenberg |
150 |
1.000 |
1.150 |
55 |
150 |
1.000 |
1.150 |
Totaal regio Amersfoort |
11.970 |
4.510 |
16.480 |
1822 |
12.530 |
4.000 |
16.530 |
Programma bedrijventerrein 2013 t/m 2028 (in netto hectare)
PRS 2013 |
Herijking 2016 |
|||||||
In stedelijk gebied |
uitleg |
totaal |
waarvan gerealiseerd 2013 t/m 2015 **) |
In stedelijk gebied |
uitleg |
totaal |
resterend tot 2028 |
|
Amersfoort |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
Baarn |
3,5 |
0 |
3,5 |
3,5 |
0 |
3,5 |
3,5 |
|
Bunschoten |
13,4 *) |
0 |
13,4 *) |
13,4 |
13,4 |
0 |
13,4 |
0 |
Eemnes |
2,3 *) |
0 |
2,3 *) |
2,3 |
2,3 |
0 |
2,3 |
0 |
Leusden |
0 |
0 |
0 |
2,5 |
0 |
2,5 |
2,5 |
|
Soest |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
Woudenberg |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
Totaal regio Amersfoort |
19,2 |
0 |
19,2 |
15,7 |
21,7 |
0 |
21,7 |
6 |
*) de bestemmingsplannen Haarbrug Zuid en Zuidpolder zijn al vastgesteld en daarmee
opgenomen in het stedelijk gebied.
**) Bron: IBIS (bewerking provincie Utrecht)
Verder bieden wij ruimte voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen die bijdragen aan het programma Hart van de Heuvelrug. Dit onder voorwaarde dat wordt voldaan aan de daarvoor met de partners gemaakte afspraken in 2015, zowel qua rood-groenbalans als financieel.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Amersfoort
PRS 2013:
Voor de gemeente Amersfoort wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 10.000
woningen, waarvan 7000 binnen de rode contour en 3000 buiten de rode contour. Een
grote locatie in het stedelijk gebied is de VINEX-locatie Vathorst, waar in de PRS
periode nog 3000 woningen kunnen worden gerealiseerd. Andere mogelijkheden voor woningen
binnen de rode contour zijn onder andere de locaties Bergkwartier, Hogeweg, Kop van
Isselt en Schuilenburg. Uitbreiding buiten de rode contour wordt voorzien op de locatie
Vathorst West, waar maximaal 3000 woningen kunnen worden gerealiseerd. Bij de stedenbouwkundige
uitwerking en bij de vormgeving van de ontsluiting van deze locatie zal nadrukkelijk
aandacht moeten worden besteed aan het behoud van de openheid en overige kernkwaliteiten
van het gebied tussen de polder Arkemheen en Polder de Haar ten zuiden van Bunschoten.
Bovendien moet de stedenbouwkundige uitwerking voorzien in voldoende waterberging.
Voor de gemeente Amersfoort worden geen nieuwe bedrijventerreinen opgenomen. De in
het stedelijk gebied gelegen locatie Nijkerkerstraat (ten noorden van de A1 en ten
oosten van de A28) en het toekomstig bedrijventerrein Vathorst-West kunnen bij de
vierjaarlijkse herijking aan de orde komen. Vathorst West kan uitsluitend in samenhang
met de toekomstige woningbouwlocatie ter plaatse worden ontwikkeld.
Herijking 2016:
Voor zowel wat betreft woningbouwlocaties als wat betreft bedrijventerrein heeft Amersfoort
nog voldoende plancapaciteit. Er is nog niet gestart met de ruimtelijke planontwikkeling
voor de uitbreidingslocatie Vathorst West. Het stedelijk programma is ongewijzigd.
Aan de oostzijde van Amersfoort, ter hoogte van Park Randenbroek hebben wij de begrenzing
van het stedelijk gebied aangepast. Dit om het groene karakter van de Elisabethlocatie
en de beekoevers te beschermen.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Baarn
PRS 2013:
In de gemeente Baarn liggen de bebouwingskernen Baarn, (een gedeelte van) Eembrugge
en Lage Vuursche. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma
van 775 woningen in het stedelijk gebied van Baarn. Het betreft mogelijkheden voor
ontwikkelingen op diverse locaties, waaronder Baarn Noord, Centrum en Nieuw Oosterhei/Vogelbuurt.
Voor wat betreft bedrijventerrein is in het stedelijk gebied gelegen terrein Noordschil
opgenomen. Bij de planvorming in het buitendijkse gebied moet nadrukkelijk aandacht
aan waterveiligheid worden besteed.
Herijking 2016:
De woningbouwlocatie Baarn Noord is nog niet tot ontwikkeling gekomen. Daarnaast is
er elders in het stedelijk gebied nog veel verspreid liggende capaciteit, De uitbreiding
van het bedrijventerrein Noordschil is nog niet ingevuld. Het stedelijk programma
is ongewijzigd.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Bunschoten
PRS 2013:
In de gemeente Bunschoten liggen de bebouwingskernen Bunschoten/Spakenburg en Eemdijk.
Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1750 woningen.
Van dit programma wordt de ontwikkeling van 1690 woningen voorzien op diverse locaties
in het stedelijk gebied van Bunschoten-Spakenburg, onder andere in de projecten Rengerswetering,
Zuidwenk en Zuyderzee. In Eemdijk is een uitbreiding van 60 woningen voorzien. Deze
locatie ligt in voor bodemdaling gevoelig gebied. Dit betekent dat bij de planvorming
en ontwikkeling van deze uitbreiding rekening dient te worden gehouden met de langetermijngevolgen
en bijkomende hogere kosten.
De uitbreiding van het bedrijventerrein Haarbrug (Haarbrug Zuid), gelegen in het stedelijk
gebied, is onderdeel van het stedelijk programma. Het bedrijventerrein, gepositioneerd
in het segment “Modern gemengd” is onder andere bedoeld voor bedrijfsverplaatsingen
vanuit het te transformeren bedrijventerrein Zuidwenk. Locatie de Kronkels Zuid is
niet opgenomen in het stedelijk programma. Op basis van de Structuurvisie Streekplan
2005-2015 kan er op deze locatie nog ca. 7 ha netto bedrijventerrein worden ontwikkeld.
Deze locatie kan een rol spelen bij de herijking van het stedelijk programma.
Herijking 2016:
Voor wat betreft woningbouw heeft Bunschoten nog voldoende plancapaciteit, met name
op de locatie Rengerswetering. De uitbreiding van Eemdijk is opgenomen in het stedelijk
gebied. Op het bedrijventerrein Haarbrug Zuid is nog ruimte uitgeefbaar. De ontwikkeling
van de locatie de Kronkels Zuid is in beeld ten behoeve van verplaatsing van een lokaal
gevestigd bedrijf uit de kern. Het opnemen van deze locatie in het stedelijk programma
is pas aan de orde als ten eerste onderbouwd is waarom de in de gemeente aanwezige
restcapaciteit aan bedrijventerrein niet kan worden benut voor hervestiging en ten
tweede de gemeente aangeeft wat zij voor ogen heeft met de locaties die worden achtergelaten
in het stedelijk gebied en hoe zij deze plannen wil uitvoeren. Het stedelijk programma
voor wonen en werken is ongewijzigd.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Eemnes
PRS 2013:
In de gemeente Eemnes liggen de bebouwingskernen Eemnes en (een gedeelte van) Eembrugge.
Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 540 woningen.
In het stedelijk gebied van Eemnes en Eembrugge kunnen in totaal 90 woningen worden
ontwikkeld, onder andere op de locaties Molenweg en Ocrietterrein. Buiten de rode
contour kunnen in een uitbreiding aan de zuidzijde van Eemnes 500 woningen worden
ontwikkeld, waarvan 450 in de PRS periode.
De uitbreiding ten zuiden van het bestaande bedrijventerrein aan de zuidwestzijde
van de kern (Zuidpolder) met 2,3 hectare netto, maakt onderdeel uit van het stedelijk
programma. Het bedrijventerrein is gepositioneerd in het segment “Modern gemengd”.
Omdat het bestemmingsplan is vastgesteld, is deze locatie opgenomen in het stedelijk
gebied.
Bij de planvorming en ontwikkeling van bovengenoemde uitbreidingen dient mogelijk
rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van voor bodemdaling gevoelig veen
ter plaatse. Bovendien moet rekening worden gehouden met voldoende waterberging.
Herijking 2016:
Voor de uitbreidingslocatie Zuidpolder is inmiddels een bestemmingsplan vastgesteld,
daarom is deze locatie opgenomen binnen de rode contour. De 500 woningen worden totaal
in de PRS-periode gerealiseerd, dit leidt tot een ophoging van het programma met 50
woningen tot in totaal 590 woningen. Op het bedrijventerrein Zuidpolder is nog ruimte
uitgeefbaar.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Leusden
PRS 2013:
In de gemeente Leusden liggen de kernen Leusden en Achterveld. Voor de totale gemeente
wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1100 woningen binnen de rode contouren.
Daarvan kunnen 800 woningen gerealiseerd worden in Leusden, waaronder de locaties
Biezenkamp, Valleipark en Tabaksteeg. De overige 300 woningen zijn in Achterveld geprojecteerd
in de projecten Groot Agteveld en Mastenbroek. Voor de realisatie van het project
Groot Agteveld is de voorwaarde gesteld dat er gronden beschikbaar komen ten behoeve
van natuur- en landschapsontwikkeling.
De beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Achterveld - De Fliert (ten noorden
van het huidige bedrijventerrein) kan een rol spelen bij de herijking van het stedelijk
programma.
Herijking 2016:
De gemeente heeft voor de komende jaren voldoende (binnenstedelijke) capaciteit voor
de uitvoering van het woningbouwprogramma. Daarom is dit ongewijzigd.
In het stedelijk gebied wil de gemeente op de locatie Plantage/Buitenplaats in plaats
van kantoren 2,5 hectare bedrijventerrein ontwikkelen teneinde de werkgelegenheidsfunctie
te behouden. Omdat dit past in de regionale behoefte en hiermee een goede alternatieve
invulling kan worden gegeven aan deze binnenstedelijke locatie hebben we dit opgenomen
in het stedelijk programma. Aan de westzijde van de kern Leusden is de begrenzing
van stedelijk gebied aangepast op basis van de vigerende bestemming.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Soest
PRS 2013:
In de gemeente Soest liggen de bebouwingskernen Soest en Soesterberg. Voor de totale
gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1165 woningen binnen de rode
contouren, waarvan 165 woningen op de voormalige Vliegbasis Soesterberg. De overige
1000 woningen kunnen hoofdzakelijk op diverse locaties in Soesterberg worden gerealiseerd,
onder andere Apollo Noord en Masterplan/ Campuszone. In Soest wordt de ontwikkeling
van woningen voorzien op onder andere de locatie Molenschot. In het kader van het
programma Hart van de Heuvelrug is de rode contour achter Open Ankh in Soesterberg
aangepast.
Herijking 2016:
Het programma is ongewijzigd, de gemeente heeft voldoende plancapaciteit om het stedelijk
programma te realiseren.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Woudenberg
PRS 2013:
Voor de gemeente Woudenberg wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1150 woningen,
waarvan 150 woningen in het stedelijk gebied, met name op de locatie Groene Woud.
Buiten de rode contour wordt de ontwikkeling voorzien van 1000 woningen ten oosten
van de kern, waarvan 75 woningen als afronding van het project Groene Woud (fase 5).
De randvoorwaarde voor de gehele uitbreiding is een adequate ontsluiting. Uitgangspunt
is dat een eventuele verlegging van de provinciale weg N224 wordt gefinancierd uit
de exploitatie van de uitbreiding. In de planvorming moet rekening worden gehouden
met voldoende waterberging.
De uitbreiding van het bedrijventerrein Parallelweg is niet opgenomen in het stedelijk
programma. Deze locatie kan aan de orde komen bij de vierjaarlijkse herijking daarvan.
Herijking 2016:
Voor de locatie Groene Woud is inmiddels een bestemmingsplan vastgesteld, en de gemeente
werkt volop aan de planvorming voor de locatie Hoevelaar. De verlegging van de N224
is niet meer aan de orde. Het stedelijk programma is ongewijzigd.
Kaart: Regionale uitwerking, object: Regio Zuid Oost
PRS 2013:
De regio Zuidoost–Utrecht omvat de gemeenten Wijk bij Duurstede, Utrechtse Heuvelrug,
Renswoude, Veenendaal en Rhenen. Het westen van deze regio is meer gericht op de regio
Utrecht, het oosten meer op de regio FoodValley.
Het stedelijk programma voor de Zuidoost Utrecht is 6.500 woningen. Dit programma
kan voor meer dan 80% binnen de rode contouren worden gerealiseerd.
Het bedrijventerreinenprogramma voor Zuidoost Utrecht is 15 hectare netto. Binnen
de regio is nog een restcapaciteit van ca. 6 hectare vastgelegd in bestemmingsplannen,
hoofdzakelijk op de locaties De Batterijen in Veenendaal en Remmerden in Rhenen.
Herijking 2016:
Voor de regio Zuid Oost is het stedelijk programma als volgt opgebouwd:
Programma Woningbouw 2013 t/m 2028 (in aantallen woningen)
PRS 2013 |
Gerealseerd 2013 t/m 2015 |
Herijking 2016 |
|||||
Binnenstedelijke woningbouw |
uitleg |
totaal |
Binnenstedelijke woningbouw |
uitleg |
totaal |
||
Renswoude |
200 |
0 |
200 |
66 |
200 |
0 |
200 |
Rhenen |
425 |
75 |
500 |
246 |
500 |
75 |
575 |
Utrechtse Heuvelrug |
1.000 |
50 |
1.050 |
410 |
1.000 |
50 |
1.050 |
Veenendaal |
3.750 |
0 |
3.750 |
917 |
3.750 |
0 |
3.750 |
Wijk bij Duurstede |
750 |
250 |
1.000 |
384 |
750 |
250 |
1.000 |
Totaal regio Zuid Oost |
6.125 |
375 |
6.500 |
2023 |
6.200 |
375 |
6.575 |
Programma bedrijventerrein 2013 t/m 2028 (in netto hectare)
PRS 2013 |
Herijking 2016 |
|||||||
In stedelijk gebied |
uitleg |
totaal |
waarvan gerealiseerd 2013 t/m 2015 *) |
In stedelijk gebied |
uitleg |
totaal |
resterend tot 2028 |
|
Renswoude |
0 |
0 |
0 |
-- |
1,5 |
0 |
1,5 |
1,5 |
Rhenen |
0 |
0 |
0 |
-- |
0 |
0 |
0 |
|
Utrechtse Heuvelrug |
2 |
7,8 |
9,8 |
-- |
2 |
7,8 |
9,8 |
9,8 |
Veenendaal |
1 |
0 |
1 |
-- |
1 |
0 |
1 |
1 |
Wijk bij Duurstede |
0 |
4,2 |
4,2 |
-- |
0 |
4,2 |
4,2 |
4,2 |
Totaal regio Zuid Oost |
3 |
12 |
15 |
4,5 |
12 |
16,5 |
16,5 |
*) bron: IBIS (bewerking, provincie Utrecht)
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Renswoude
PRS 2013:
Het stedelijk programma voor Renswoude is 200 woningen. Dit programma kan in het stedelijk
gebied worden gerealiseerd, met name op de locaties Beekweide I en Beekweide II. Wij
voorzien geen uitbreidingen in Renswoude, mede omdat in het nabij gelegen Veenendaal
voldoende ruimte in stedelijk gebied aanwezig is.
Herijking 2016:
De gemeente heeft voor de komende jaren nog voldoende plancapaciteit om het woningbouwprogramma
te realiseren, met name de locatie Beekweide II. Behoudens de uitbreiding van het
Veenendaalse bedrijventerrein De Factorij op grondgebied van Renswoude (zie 6.5.2.4)
is het stedelijk programma ongewijzigd. Voor woningbouwontwikkeling is mogelijk uitplaatsing
van enkele bedrijven uit de kern noodzakelijk. Hierover gaan wij graag met de gemeente,
op basis van concrete plannen, in gesprek.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Rhenen
PRS 2013:
In de gemeente Rhenen liggen de kernen Rhenen, Achterberg, Remmerden en Elst. Het
stedelijk programma voor de gemeente is 500 woningen.
Het grootste deel - 425 woningen - kan in het stedelijk gebied worden gerealiseerd.
De grootste locatie is Vogelenzang, daarnaast zijn er kleinere inbreidingslocaties
in met name Rhenen en Elst.
Wij voorzien een uitbreiding aan de westzijde van Achterberg. Hierbij gaat het om
een combinatie van een kleinschalige woonzorgvoorziening met daaraan gekoppelde woningbouw,
waarbij de woningbouw als kostendrager dient. In totaal gaat het om circa 75 woningen.
Deze uitbreiding moet worden gecombineerd met de aanleg van nieuwe landschapselementen
in de omgeving, zodat de landschappelijke kwaliteit verbetert en cultuurhistorische
structuren worden hersteld.
Herijking 2016:
De gemeente geeft aan in de komende jaren meer binnenstedelijke woningen te kunnen
en te willen realiseren. Daarom is het binnenstedelijke woningbouwprogramma opgehoogd
tot 500 woningen. Een hoger programma achten wij niet realistisch, en mede gezien
de mobiliteitseffecten die dat met zich meebrengt ook niet wenselijk.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Utrechtse Heuvelrug
PRS 2013:
In de gemeente Utrechtse Heuvelrug liggen de kernen Driebergen, Doorn, Leersum, Amerongen,
Maarn, Maarsbergen, Overberg en een deel van het stationsgebied Driebergen – Zeist.
Het stedelijk programma voor de gemeente is 1.050 woningen. Dit programma kan vrijwel
geheel in het stedelijk gebied worden gerealiseerd. Aan de oostzijde van Maarsbergen
staat de gemeente een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein voor. Deze uitbreiding
met een maximale netto oppervlakte van 7,8 ha is opgenomen in het Regionale Convenant
Bedrijventerreinen. Als harde randvoorwaarde voor deze voorgestane uitbreiding geldt
in ieder geval de realisering van een adequate ontsluiting van het bedrijventerrein
en het opstellen van een onderbouwd herstructureringsplan voor (het) bestaand(e) bedrijventerrein.
Bij de voorgestane uitbreiding van het bedrijventerrein moet voorts worden gestreefd
naar een optimale afstemming met de mogelijke realisering van nieuwe natuur aan de
noordzijde van het ecoduct over de A12 door particulier initiatief. Voor een goede
ruimtelijke afronding van de noordzijde van de kern Maarsbergen, de noodzakelijke
aanpassing van de infrastructuur en in combinatie met de beoogde uitbreiding van het
bedrijventerrein kan ruimte worden geboden voor additionele woningbouw.
Voor de kern Overberg hebben wij een uitbreidingslocatie van 50 woningen opgenomen,
zodat er ruimte is voor extra woningbouw, er draagvlak blijft voor het voorzieningenniveau
en de dorpskern op een kwalitatief goede manier kan worden afgerond.
Voor de kern Amerongen is een kleinschalige uitbreiding van 2 hectare netto ten westen
van het bestaande bedrijventerrein voorzien, gelegen in het stedelijk gebied.
Bij het station Driebergen-Zeist is op grond van de bestaande afspraken tussen gemeente
en provincie kantoorontwikkeling mogelijk, tot een maximum van 30.000 m2 BVO. Daarbij
dient wel rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van NNN in het gebied.
Herijking 2016:
Het stedelijk programma is ongewijzigd. De planontwikkeling voor de uitbreidingslocatie
voor woningbouw bij Overberg is nog niet gestart.
De in het programma opgenomen bedrijventerreinlocaties Maarsbergen en Amerongen zijn
nog niet ontwikkeld.
Herontwikkeling van de Marinierskazerne in Doorn biedt mogelijkheden voor woningbouw
en/of andere stedelijke functies. Deze locatie is gelegen in het stedelijk gebied,
en is thans nog niet opgenomen in het stedelijk programma.
Conform hetgeen is opgenomen in de Thematische Structuurvisie Kantoren is in het Stationsgebied
Driebergen/Zeist, vermeerderd met de hoeveelheid gesloopte en te slopen kantoorruimte,
maximaal 19.000 m2 nieuwvestiging van kantoren mogelijk (Inclusief 12.500 m2 b.v.o. zoals opgenomen
in het vastgestelde bestemmingsplan gemeente Utrechtse Heuvelrug d.d. 24 november
2016).
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Veenendaal
PRS 2013:
Het stedelijk programma voor Veenendaal is 3.750 woningen. Dit programma kan geheel
via inbreiding worden gerealiseerd. De grootste ontwikkelingslocatie in het stedelijk
gebied is Veenendaal– Oost. Daarnaast is er ook een aantal kleinere inbreidingslocaties.
Met deze binnenstedelijke mogelijkheden kan niet alleen de behoefte vanuit Veenendaal
zelf, maar ook die van enkele omliggende kernen als Renswoude worden opgevangen. Daarnaast
kan Veenendaal met de ruime inbreidingsmogelijkheden ook een rol spelen bij de opvang
van de woningbehoefte in de regio FoodValley.
Voor de langere termijn (indicatie vanaf 2025) heeft het knooppunt De Klomp – Ederveen
de potentie om een rol te spelen bij de opvang van de verwachte groei in de regio
FoodValley. Of deze potenties daadwerkelijk benut kunnen worden, is afhankelijk van
de planvorming die het kader van FoodValley plaatsvindt.
Voor wat betreft bedrijventerrein is een kleinschalige uitbreiding van het bedrijventerrein
de Compagnie (1 ha netto) opgenomen, gelegen in het stedelijk gebied.
Herijking 2016:
Het stedelijk programma voor wonen is ongewijzigd en geeft de mogelijkheid om de locatie
Veenendaal-Oost zoals oorspronkelijk gepland te ontwikkelen. De gemeente Veenendaal
kan daarmee nog steeds een rol spelen in de opvang van de regionale woningbehoefte.
Voor de uitbreiding van parkeerruimte bij een bestaand kantoor en een transportbedrijf
staan wij de uitbreiding met 1,5 hectare van het bedrijventerrein De Factorij toe.
Deze uitbreiding is gelegen op het grondgebied van de gemeente Renswoude en opgenomen
in het stedelijk gebied.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Wijk bij Duurstede
PRS 2013:
In de gemeente Wijk bij Duurstede liggen de kernen Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede.
Het stedelijk programma voor de gemeente is 1.000 woningen, waarvan 250 uitbreiding.
In zowel Cothen, Langbroek als Wijk bij Duurstede zijn er mogelijkheden in het stedelijk
gebied. Alleen bij Wijk bij Duurstede zelf voorzien wij een uitbreiding van circa
250 woningen aan de noordwestzijde. Deze uitbreiding was al in de Structuurvisie Streekplan
2005-2015 opgenomen. Een goede ontsluiting van deze nieuwe wijk, inclusief een toets
op de consequenties voor de al zwaar belaste N229, is een randvoorwaarde.
De uitbreiding van bedrijventerrein Broekweg met 4,2 hectare netto achten wij vooralsnog
voldoende voor het accommoderen van de vraag. Mocht bij de vierjaarlijkse herijking
blijken dat er regionaal gezien behoefte is aan nieuw bedrijventerrein, dan zullen
we een verdere uitbreiding daarbij in overweging nemen.
Herijking 2016:
De uitbreiding van het bedrijventerrein Broekweg is nog niet gerealiseerd. Het stedelijk
programma is ongewijzigd. De toekomstige mogelijkheden voor een eventueel hoger programma
op de toekomstige woningbouwlocatie De Geer III, zowel in relatie tot de infrastructuur
als in relatie tot de regio, zullen moeten blijken uit een op te stellen integrale
visie op basis van nader onderzoek naar deze locatie.
Kaart: Regionale uitwerking, object: Regio Utrecht
PRS 2013:
De Regio Utrecht bestaat uit de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Nieuwegein, Stichtse
Vecht, Utrecht, Vianen, IJsselstein en Zeist. De Regio maakt deel uit van de Noordvleugel
van de Randstad en daarmee van het economisch zwaartepunt van Nederland. De regio
kent een hoge verstedelijkingsdruk en zal de komende jaren nog sterk groeien.
De regio heeft voldoende capaciteit om de binnenstedelijke ambitie van 2/3 van het
totale woningbouw-programma te realiseren. De in de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht
opgenomen zoekrichting Kromme Rijn/Lekzone is slechts gedeeltelijk ingevuld. (Odijk-West,
Hoef en Haag en Eiland van Schalkwijk). Naar verwachting biedt dit voldoende mogelijkheden
voor in ieder geval de eerste jaren van de PRS-periode. Bij de herijking van de stedelijke
programma’s over 4 jaar wordt bezien of een verdere invulling hiervan wenselijk is.
Het bedrijventerreinenprogramma voor de Regio Utrecht is afgerond 21 hectare netto.
Binnen de regio Utrecht is nog een grote restcapaciteit aan bedrijventerreinen vastgelegd
in bestemmingsplannen, onder andere op de locaties De Meerpaal in Houten, Het Klooster
in Nieuwegein, De Wetering en Haarrijn in Utrecht en Gaasperwaard in Vianen.
Herijking 2016:
Voor de regio Utrecht is het stedelijk programma als volgt opgebouwd:
Programma Woningbouw 2013 t/m 2028 (in aantallen woningen)
PRS 2013 |
Gerealiseerd 2013 t/m 2015 |
Herijking 2016 |
|||||
Binnenstedelijke woningbouw |
uitleg |
totaal |
Binnenstedelijke woningbouw |
uitleg |
totaal |
||
Bunnik |
275 |
1.000 |
1.275 |
177 |
275 |
1.000 |
1.275 |
De Bilt |
670 |
0 |
670 |
161 |
670 |
0 |
670 |
Houten |
1.700 |
250 |
1.950 |
366 |
1.710 |
270 |
1.980 |
Nieuwegein |
2.000 |
0 |
2.000 |
519 |
2.000 |
0 |
2.000 |
Stichtse Vecht |
1.800 |
0 |
1.800 |
638 |
1.800 |
PM |
1.800 + PM |
Utrecht |
22.750 |
5.000 |
27.750 |
3.464 |
27.750 |
PM |
27.750 + PM |
Vianen |
650 |
1.500 |
2.150 |
158 |
2.150 |
0 |
2.150 |
Zeist |
2.200 |
PM |
2.200 |
738 |
2.200 |
PM |
2.200 |
IJsselstein |
500 |
0 |
500 |
231 |
500 |
0 |
500 |
Totaal regio Utrecht |
32.545 |
7.750 |
40.295 |
6.452 |
39.055 |
1.270+ PM |
40.325 + PM |
Programma bedrijventerrein 2013 t/m 2028 (in netto hectare)
PRS 2013 |
Herijking 2016 |
|||||||
In stedelijk gebied |
uitleg |
totaal |
waarvan gerealiseerd 2013 t/m 2015 **) |
In stedelijk gebied |
uitleg |
totaal |
resterend tot 2028 |
|
Bunnik |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
De Bilt |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
Houten |
0 |
10 |
10 |
10 |
10 |
0 |
10 |
0 |
Nieuwegein |
0 |
10 |
10 |
0 |
10 |
10 |
10 |
|
Stichtse Vecht |
0 |
1 |
1 |
0 |
1 |
1 |
1 |
|
Utrecht |
0 |
0 |
0 |
21 |
21 |
0 |
21 |
0 |
Vianen |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
Zeist |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
IJsselstein *) |
||||||||
Totaal regio Utrecht |
0 |
21 |
21 |
31 |
31 |
11 |
42 |
11 |
*) Voor wat betreft bedrijventerreinen is IJsselstein ingedeeld bij Regio West
**) Bron: IBIS (bewerking provincie Utrecht)
Verder bieden wij ruimte voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen die bijdragen aan het programma Hart van de Heuvelrug. Dit onder voorwaarde dat wordt voldaan aan de daarvoor met de partners gemaakte nieuwe samenwerkingsafspraken in 2015, zowel qua rood-groenbalans als financieel.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Bunnik
PRS 2013:
In de gemeente Bunnik liggen de bebouwingskernen Bunnik, Odijk en Werkhoven. Voor
de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1275 woningen,
waarvan 275 op grotere en kleinere binnenstedelijke locaties en maximaal 1000 woningen
buiten de rode contouren. Als uitbreiding is een locatie aan de westzijde van Odijk
in beeld. Voor de bereikbaarheid en doorstroming op de N229 zijn mogelijk aanvullende
maatregelen noodzakelijk. Uitgangspunt voor de genoemde uitbreiding is dat de financiering
van de eventuele omlegging van de N229 en verdere aanvullende maatregelen volledig
worden gefinancierd binnen de totale exploitatie van het gebied.
In het gebied ten zuiden van de A12 zijn de beoogde ontwikkeling van Odijk West en
de toekomstige infrastructurele ontwikkelingen leidend. Gelet op deze ontwikkelingen
kunnen wij nog geen uitspraak doen of de door de regio en gemeente gewenste uitbreiding
van het bestaande bedrijventerreinen in het gebied ruimtelijk inpasbaar zal zijn.
Mocht in de uitwerking van de plannen in het gebied blijken dat dit het geval is,
dan zullen wij op dat moment de gewenste uitbreiding van het bedrijventerrein in overweging
nemen.
Herijking 2016:
De ontwikkeling van de opgenomen uitbreidingslocatie voor woningbouw Odijk-west is
nog niet gestart. Het stedelijk programma is ongewijzigd.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente De Bilt
PRS 2013:
In de gemeente De Bilt liggen de bebouwingskernen Bilthoven/De Bilt, Groenekan, Hollandse
Rading, Maartensdijk en Westbroek. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een
woningbouwprogramma van 670 woningen. Dit aantal kan volledig in het stedelijk gebied
gerealiseerd worden op de binnenstedelijke locaties Centrum Bilthoven, Melkweg en
voormalig gemeentehuis Maartensdijk.
Herijking 2016:
Voor de komende jaren heeft de gemeente nog veel binnenstedelijke capaciteit. Het
stedelijk programma is ongewijzigd.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Houten
PRS 2013:
In de gemeente Houten liggen de bebouwingskernen Houten. ’t Goy, Schalkwijk en Tull
en ’t Waal. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van
1950 woningen. Het overgrote deel van dit programma kan binnen de rode contouren worden
gerealiseerd, met name op de VINEX-locatie Houten-Zuid en daarnaast op diverse binnenstedelijke
locaties. Een uitbreiding van 250 woningen verspreid liggend buiten de rode contour
wordt voorzien in de gebiedsontwikkeling ‘Eiland van Schalkwijk’, gelegen tussen het
Lekkanaal, het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek. In de planvorming voor dit gebied moet
nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de waterveiligheid, omdat het gebied vanwege
de lage ligging van het maaiveld bij een eventuele overstroming snel en diep onder
water komt te staan. Omdat het Eiland van Schalkwijk deels in het gebied van de Nieuwe
Hollandse Waterlinie ligt, moet in de plannen voor woningbouw bovendien rekening worden
gehouden met de landschappelijke kwaliteiten, zoals beschreven in de Kwaliteitsgids
Utrechtse Landschappen. In de PRS-periode is in Laagraven een nader te bepalen aantal
woningen mogelijk, als onderdeel van de ontwikkeling van de A12-zone.
Voor de kern Houten is een uitbreiding van 10 hectare netto ten zuidwesten van het
bestaande bedrijventerrein de Meerpaal in het segment ‘Care, Education, Leisure, Shop
(CELS)’ opgenomen, in een gecombineerde gebiedsontwikkeling met sportvoorzieningen.
Herijking 2016:
Bij de kern ’t Goy wordt een kleine uitbreiding voorzien van maximaal 20 woningen.
Deze uitbreiding zal worden ontwikkeld in combinatie met de herstructurering van een
binnenstedelijke bedrijfslocatie, zodat het totale programma met 30 woningen wordt
opgehoogd.
De mogelijkheid om 250 woningen toe te voegen buiten het stedelijk gebied in de gebiedsontwikkeling
‘Eiland van Schalkwijk’ blijft gehandhaafd.
Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein de Meerpaal is inmiddels een bestemmingsplan
vastgesteld, daarom is deze locatie opgenomen in het stedelijk gebied.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Nieuwegein
PRS 2013:
Voor de gemeente Nieuwegein wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 2000 woningen
in het stedelijk gebied, onder andere in de projecten Hoog Zandveld, Blokhoeve en
Binnenstad. In de PRS-periode is in Laagraven een nader te bepalen aantal woningen
mogelijk, als onderdeel van de ontwikkeling van de A12-zone.
De uitbreiding aan de noordkant van bedrijventerrein Het Klooster met 10 hectare netto
is opgenomen.
Deze uitbreiding is uitsluitend bedoeld als ‘Blue Port’ voor watergebonden bedrijfsvestigingen.
Bij de planuitwerking dient rekening te worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden
van het NNN en de ecologische verbindingszone in het gebied.
De bedrijvenlocaties Galecopperzoom en Nieuwraven in het stedelijk gebied kunnen een
rol spelen bij de herijking van het stedelijk programma. Hierbij dient in regionaal
verband afstemming plaats te vinden met in het bijzonder de gemeente Utrecht in verband
met de nabijgelegen locaties Rijnenburg en Strijkviertel. Bovendien moet de ontwikkeling
van deze locaties worden afgestemd op de ontwikkeling van de A12-zone.
Herijking 2016:
Na uitgebreid onderzoek in de afgelopen jaren is gebleken dat er onvoldoende zicht
is op een rendabele havenontwikkeling met containeropslag op bedrijventerrein ’t Klooster.
De locatie blijft echter beschikbaar voor bedrijventerreinontwikkeling. De locaties
Galecopperzoom en Nieuwraven zullen niet meer als bedrijventerrein worden ontwikkeld.
Cijfermatig is het stedelijk programma ongewijzigd.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Stichtse Vecht
PRS 2013:
In de gemeente Stichtse Vecht liggen de bebouwingskernen Breukelen, Kockengen, Kerklaan,
Loenen, Loenersloot, Maarssen, Nieuwer ter Aa, Nigtevecht en Vreeland. Voor de totale
gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1800 woningen in het stedelijk
gebied op diverse locaties, waarvan 400 woningen in het project Hof van Breukelen
in de periode tot 2028. Bij de planvorming en ontwikkeling van een aantal van de binnenstedelijke
locaties dient rekening te worden gehouden met de langetermijngevolgen en bijkomende
hogere kosten door de ligging in voor bodemdaling gevoelig gebied.
Wij zien mogelijkheden voor stedelijke uitbreiding tussen de aan te leggen Randweg
Loenen en het huidige stedelijke gebied. Als de gemeente met een plan komt werken
wij daaraan mee.
Het ensemble van onderwijsinstelling Nyenrode is, ondanks de stedelijke functie, gelegen
in het landelijk gebied vanwege op het oude landgoed aanwezige waarden. Wij achten
enige dynamiek, in de zin van bebouwing en hoogwaardige kennisintensieve gebruiksvormen
mogelijk, onder de voorwaarde dat de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische
waarden behouden blijven.
Voor de kern Kerklaan is de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein De Werf
met 1 hectare netto opgenomen in het stedelijk programma.
Herijking 2016:
Een aantal van de genoemde woningbouwlocaties in de gemeente Stichtse Vecht is gestagneerd.
Zo wordt er thans op de locatie Hof van Breukelen geen woningbouw meer voorzien. Realisering
van het totale binnenstedelijke programma van 1800 woningen is daarmee geen gemakkelijke
opgave, maar gezien de regionale woningbehoefte willen we daar vooralsnog aan vasthouden.
De gemeente wil een deel van deze behoefte graag accommoderen op de buiten het stedelijk
gebied gelegen locatie Daalseweide (Maarssen). Het gaat om herstructurering en compacter
maken van het huidige sportpark, deels gelegen in de gemeente Utrecht. We hebben deze
uitbreidingslocatie opgenomen in het stedelijk programma. Het aantal woningen dat
op deze locatie gerealiseerd kan worden moet blijken uit een samen met de gemeente
Utrecht op te stellen integrale visie voor dit gebied. Deze uitbreiding als ‘PM’ opgenomen.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Utrecht
PRS 2013:
Voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 27.750 woningen.
Van dit programma zijn 22.750 woningen in het stedelijk gebied gesitueerd, waarvan
ongeveer de helft in de Vinex-locatie Leidsche Rijn (11.500 woningen). De andere helft
van het programma binnen de rode contouren is voorzien in diverse kleinere en grotere
projecten, zoals de Merwedekanaalzone, de 2e Daalsedijk en het Veemarktterrein. Buiten
de rode contour zijn in de polder Rijnenburg tot 2030 7.000 woningen gepland, waarvan
naar verwachting 5.000 woningen in de PRS-periode zullen worden gerealiseerd. Bij
de planvorming voor Rijnenburg zal met verschillende aandachtspunten rekening moeten
worden gehouden. Voor het noordelijk deel van het gebied moet het stedenbouwkundig
ontwerp en de inrichting afgestemd worden op (zeer) natte omstandigheden en de geringe
draagkracht van de bodem. Tevens moet rekening worden gehouden met de waterveiligheid,
omdat dit gebied in het geval van een overstroming snel (en in het noordelijke deel
tevens diep) onder water komt te staan. Essentieel is ook dat voorafgaand aan de start
van de ontwikkeling de ontsluiting van Rijnenburg via de weg (onder meer op de A2
en de A12) en met het openbaar vervoer is geregeld. Wij hechten grote waarde aan een
blijvende inzet voor een duurzame planontwikkeling door alle betrokken partijen.
In het gebied Maarschalkerweerd zijn thans al met name stedelijk gelieerde (sport)functies
gevestigd en is de vestiging van het nationaal hockeycentrum voorzien. Zodra er concrete
plannen zijn voor het nationaal hockeycentrum die een aanpassing van de rode contour
noodzakelijk maken, zullen wij starten met een partiële herziening van de PRS en PRV.
Wij willen meewerken aan de vestiging van het Nationaal Kinder Oncologisch Centrum
op de Uithof in de directe nabijheid van het WKZ, onder voorwaarde dat als compensatie
een groene kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd die in redelijke verhouding staat
tot de te realiseren rode ontwikkeling. Hiervoor hebben wij het plangebied van het
PMC indicatief begrensd middels een stippellijn. Nadat het op te stellen bestemmingsplan
voor de PMC-vestiging onherroepelijk is geworden, trekken wij de exacte rode contour.
Met de aanpassing van de rode contour, wordt de ster op de kaart, 'Nationaal Kinder
Oncologisch Centrum (toelichtend)', verwijderd uit de PRS.
Voor wat betreft bedrijventerrein zijn de uitbreidingslocatie Rijnenburg en de locatie
Strijkviertel in het stedelijk gebied niet opgenomen in het stedelijk programma. Deze
locaties kunnen een rol spelen bij de herijking over vier jaar. Hierbij dient in regionaal
verband afstemming plaats te vinden met in het bijzonder de gemeente Nieuwegein in
verband met de nabijgelegen locaties Galecopperzoom en Nieuwraven.
Herijking 2016:
Wij verwachten niet dat de uitbreidingslocatie Rijnenburg in de PRS-periode wordt
ontwikkeld, daarom hebben we geen programma meer opgenomen voor deze uitbreidingslocatie.
Voor de langere termijn willen we deze locatie echter in beeld houden. Tot die tijd
zien wij voor Rijnenburg, naast het huidige agrarische gebruik, vooral mogelijkheden
voor inrichting als een pauzelandschap met vormen van duurzame energieopwekking.
Tegelijkertijd zijn er meer mogelijkheden voor binnenstedelijke woningbouw. Daarom
hebben we het binnenstedelijke programma opgehoogd met 5000 woningen.
Indien samen met de gemeente Stichtse Vecht een integrale visie wordt opgesteld voor
herstructurering van de locatie Daalseweide/sportpark Zuilen, kunnen daar een nog
niet bekend aantal woningen op het grondgebied van de gemeente Utrecht worden toegevoegd.
Hiervoor hebben wij een uitbreidingslocatie opgenomen, waarbij we het programma op
‘PM ‘ hebben gesteld.
Voor de locatie Strijkviertel is een globaal bestemmingsplan vastgesteld dat de ontwikkeling
van 21 hectare netto bedrijventerrein mogelijk maakt. Gezien de regionale behoefte,
het (voorlopig) niet ontwikkelen van de locaties Rijnenburg, Nieuwraven en Galecopperzoom
hebben we deze locatie opgenomen in het stedelijke programma. Deze locatie kan tevens
een rol spelen bij het opvangen van een deel van de behoefte in de Regio West.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Vianen
PRS 2013:
In de gemeente Vianen liggen de bebouwingskernen Everdingen, Hagestein, Vianen en
Zijderveld. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van
2150 woningen. Hiervan kunnen 650 woningen binnen de rode contouren worden gerealiseerd,
onder andere in de projecten Helsdingen, Sluiseiland en Vijfheerenlanden. Buiten de
rode contouren kunnen 1800 woningen worden gerealiseerd op de locatie Hoef en Haag,
waarvan 1500 in de PRS-periode. In de planvorming voor dit gebied moet nadrukkelijk
aandacht worden besteed aan de waterveiligheid, omdat het gebied vanwege de lage ligging
van het maaiveld bij een eventuele overstroming snel en diep onder water komt te staan.
In overeenstemming met het waterschapsbeleid moet een binnendijkse vrijwaringszone
in acht worden genomen. Bij de planvorming moet rekening worden gehouden met de verhoogde
kans op kwel bij aantasting van de deklaag en de gemiddeld genomen hoge grondwaterstanden.
De verdere uitbreiding van het bedrijventerrein Gaasperwaard (aan de noordzijde) is
niet opgenomen in het stedelijk programma. Deze locatie kan een rol spelen bij de
herijking van het stedelijk programma. Bij eventuele ontwikkeling van de locatie gelden
dezelfde aandachtspunten als bij de woningbouwlocatie Hoef en Haag.
Herijking 2016:
Voor de locatie Hoef en Haag is een bestemmingsplan opgesteld, daarom is deze opgenomen
in het stedelijk gebied. Voor het overige is het stedelijk programma ongewijzigd.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente IJsselstein
PRS 2013:
Voor de gemeente IJsselstein wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 500 woningen
in diverse projecten in het stedelijk gebied, zoals Clinkenhoef, IJsselveld Oost en
Kloosterplantsoen.
Voor wat betreft bedrijventerreinen heeft IJsselstein aansluiting gezocht bij de Regio
West. Het stedelijk programma voorziet in de realisering van 8,5 hectare netto nieuw
bedrijventerrein in het stedelijk gebied, te weten 7 hectare op de A2locatie en 1,5
hectare als uitbreiding van het bedrijventerrein Panoven.
Herijking 2016:
Het stedelijk programma is ongewijzigd.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Zeist
PRS 2013:
In de gemeente Zeist liggen de bebouwingskernen Austerlitz, Bosch en Duin, Den Dolder
en Zeist. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van
2200 woningen in het stedelijk gebied plus een nader te bepalen aantal woningen buiten
de rode contour ten noordoosten van Den Dolder. Dit betreft een Hart van de Heuvelrugproject
waarbij voorwaarden zijn verbonden aan de ontwikkeling. Het woningbouwprogramma binnen
de rode contour kan worden gerealiseerd op diverse locaties, waaronder in de projecten
Kerkebosch, Vliegbasis, Austerlitz Noord en Sterrenberg.
Bij station Driebergen-Zeist is op grond van bestaande afspraken tussen gemeente en
provincie kantoorontwikkeling mogelijk, tot een maximum van 30.000 m2 BVO. Daarbij
dient wel rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van NNN in het gebied.
Herijking 2016:
Conform hetgeen is opgenomen in de Thematische Structuurvisie Kantoren is in het Stationsgebied
Driebergen/Zeist, vermeerderd met de hoeveelheid gesloopte en te slopen kantoorruimte,
maximaal 19.000 m2 nieuwvestiging van kantoren mogelijk (Inclusief 12.500 m2 b.v.o. zoals opgenomen
in het vastgestelde bestemmingsplan gemeente Utrechtse Heuvelrug d.d. 24 november
2016).
Conform de nieuwe samenwerkingsafspraken Hart van de Heuvelrug zal de uitbreidingslocatie
ten Noordoosten van Den Dolder niet meer worden ontwikkeld. In plaats daarvan zullen
als onderdeel van het gebiedsprogramma Hart van de Heuvelrug extra woningen worden
gebouwd op de locatie Willem Arntzhoeve/Dennendal. Daartoe is een toekomstige woningbouwlocatie
opgenomen bij de Willem Arntzhoeve/Dennendal zodat actualisatie van de rode contour
plaats kan vinden bij de vaststelling van een bestemmingsplan door de gemeente Zeist.
Kaart: Regionale uitwerking, object: Regio West
PRS 2013:
Het gehele gebied ligt binnen het Groene Hart. Dit betekent dat hier al jarenlang
een terughoudend verstedelijkingsbeleid is gevoerd, ondanks de druk die er vanwege
de centrale ligging en aantrekkelijke woonomgeving op dit gebied rust. Wij continueren
dit beleid voor de periode 2013 – 2028.
Het totale woningbouwprogramma in West – Utrecht is 4.900 woningen. Hiervan wordt
meer dan 90% binnen de rode contouren gerealiseerd.
Het bedrijventerreinenprogramma voor Utrecht West is afgerond 32,5 hectare netto.
Binnen Utrecht West is nog een relatief geringe restcapaciteit aan bedrijventerreinen
vastgelegd in bestemmingsplannen, met name in de gemeente De Ronde Venen. In de gemeenten
Montfoort, Oudewater en Lopik is nauwelijks restcapaciteit aanwezig. Wij hebben met
de regio afgesproken dat we twee jaar na vaststelling van deze Structuurvisie met
elkaar in gesprek gaan over de voortgang van de herstructurering en (de noodzaak van)
eventuele aanvullende locaties.
Herijking 2016:
Voor de regio West is het stedelijk programma als volgt opgebouwd:
Programma Woningbouw 2013 t/m 2028 (in aantallen woningen)
PRS 2013 |
Gerealiseerd 2013 t/m 2015 |
Herijking 2016 |
|||||
Binnenstedelijke woningbouw |
uitleg |
totaal |
Binnenstedelijke woningbouw |
uitleg |
totaal |
||
Lopik |
180 |
120 |
300 |
151 |
260 |
40 |
300 |
Montfoort |
270 |
80 |
350 |
92 |
270 |
80 |
350 |
Oudewater |
300 |
0 |
300 |
156 |
300 |
0 |
300 |
De Ronde Venen |
1.700 |
0 |
1.700 |
71 |
1.700 |
0 |
1.700 |
Woerden |
2.160 |
90 |
2.250 |
444 |
2.160 |
90 |
2.250 |
Totaal regio West |
4.610 |
290 |
4.900 |
914 |
4.690 |
210 |
4.900 |
Programma Bedrijventerrein 2013 t/m 2028 (in ha. netto)
PRS 2013 |
Herijking 2016 |
|||||||
In stedelijk gebied |
uitleg |
totaal |
waarvan gerealiseerd 2013 t/m 2015 **) |
In stedelijk gebied |
uitleg |
totaal |
resterend tot 2028 |
|
Lopik |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
Montfoort |
0 |
3 |
3 |
2 |
2 |
1 |
3 |
1 |
Oudewater |
0 |
3 |
3 |
0 |
3 |
3 |
3 |
|
De Ronde Venen |
2 |
10 |
12 |
2 |
10 |
12 |
12 |
|
Woerden |
6 |
0 |
6 |
2,5 |
6 |
0 |
6 |
3,5 |
IJsselstein *) |
8,5 |
0 |
8,5 |
1,5 |
8,5 |
0 |
8,5 |
7 |
Totaal regio West |
16,5 |
16 |
32,5 |
6 |
18,5 |
14 |
32,5 |
26,5 |
*) Voor wat betreft bedrijventerreinen is IJsselstein ingedeeld bij Regio West
**) bron: IBIS (bewerking, provincie Utrecht)
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Lopik
PRS 2013:
Het woningbouwprogramma voor de gemeente Lopik is 300 woningen, met een onderverdeling
van 180 woningen binnenstedelijk en 120 woningen uitbreiding. De uitbreiding wordt
voorzien op de locaties Benschop - oost (80 woningen) en Lopik – oost (40 woningen).
Beide locaties zijn al in de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 opgenomen. Bij de
planvorming en ontwikkeling van deze uitbreiding dient rekening te worden gehouden
met de lange termijn gevolgen en bijkomende hogere kosten door de ligging in voor
bodemdaling gevoelig gebied.
Herijking 2016:
Voor de uitbreidingslocatie Benschop is een bestemmingsplan vastgesteld, deze locatie
is opgenomen in het stedelijk gebied. Voor het overige is het stedelijk programma
ongewijzigd. De gemeente heeft de wens om een niet-agrarisch bedrijf uit het buitengebied
te verplaatsen. Het bestaande bedrijventerrein de Copen zou hiervoor moeten worden
uitgebreid. Daarbij is tevens van belang op welke wijze de kwaliteit van de achterliggende
locaties wordt verbeterd.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Montfoort
PRS 2013:
Het woningbouwprogramma voor de kernen Montfoort en Linschoten is 350 woningen: 270
binnen de rode contouren (binnenstedelijk) en 80 erbuiten (uitbreiding).
De uitbreiding is voorzien op een deel van de huidige sportvelden in Linschoten. De
sportvelden worden voor een gedeelte verplaatst naar een nog nader te bepalen locatie
buiten de rode contouren. De woningbouw is nodig als financiële drager. Deze verplaatsing
mag niet ten koste gaan van de aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten van het
Groene Hart. Een visie op de kernrandzone van Linschoten is hiervoor noodzakelijk.
Voor de kern Montfoort is een uitbreiding ten zuiden van het bestaande bedrijventerrein
IJsselveld met maximaal 2 hectare in het segment ‘Modern gemengd’ opgenomen. Bij de
planuitwerking moet er in verband met de waterveiligheid voldoende afstand worden
gehouden tot de Hollandse IJssel. Voor de verkeersafwikkeling van dit nieuwe terrein
mag er in verband met de doorstroming geen nieuwe ontsluiting op de N204 worden gerealiseerd.
Voorts is een uitbreiding van 1 hectare bedrijventerrein aan de Willeskop opgenomen.
Bij de realisering hiervan zullen overtuigende zekerheden en garanties moeten worden
geboden over de (financiële) realisering van een duurzame inrichting van 4,5 hectare
natuur en het herstel van de monumentale steenoven, zoals vastgelegd in de visie van
de bewoners- en belangengroep IJsseloord. De bedoelde 1 hectare bedrijventerrein kan
door de gemeente Montfoort alleen als parkeerplaats worden bestemd. Daarnaast dient
de noodzaak tot realisatie te worden aangetoond, mede in relatie tot een mogelijke
herschikking c.q. herinrichting van het reeds bestaande bedrijventerrein.
Herijking 2016:
De uitbreiding van het bedrijventerrein IJsselveld is opgenomen in het stedelijk gebied.
Voor het overige is het stedelijk programma ongewijzigd.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Oudewater
PRS 2013:
Het woningprogramma voor de gemeente Oudewater is 300 woningen. Dit programma kan
via binnenstedelijke woningbouw worden gerealiseerd, onder andere in de projecten
Noort Syde II en Westerwal. Wij voorzien in de planperiode geen uitbreidingen. Net
buiten de rode contouren ligt het terrein van de touwfabriek, dat gedeeltelijk de
status van Rijksmonument heeft. Op het terrein bevindt zich ook leegstaande niet monumentale
bebouwing. Vanwege de noodzakelijke restauratie van dit monument kan voor de financiering
van de restauratie enige woningbouw worden gerealiseerd op het terrein. Het aantal
woningen dient nog nader te worden bepaald. Belangrijke voorwaarden voor de herontwikkeling
van dit terrein zijn de cultuurhistorische waarden en een zorgvuldige landschappelijke
inpassing, rekening houdend met de aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten van
het Groene Hart.
Een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Tappersheul met maximaal 3 hectare
in het segment ‘Modern gemengd’ is opgenomen. Deze uitbreiding wordt gecombineerd
met waterberging voor de omliggende polders en een goede landschappelijke inpassing.
Herijking 2016:
Het stedelijk programma is ongewijzigd.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente De Ronde Venen
PRS 2013:
In de gemeente De Ronde Venen liggen de kernen Abcoude, Baambrugge, Mijdrecht, Wilnis,
Vinkeveen, Waverveen, De Hoef en Amstelhoek. Het woningprogramma voor de gemeente
De Ronde Venen is 1.700 woningen. Dit programma kan geheel via binnenstedelijke woningbouw
worden gerealiseerd.
De gemeente heeft veel woningbouwmogelijkheden binnen de bestaande rode contouren.
Belangrijke projecten zijn onder meer Marickenzijde, het Estafetteproject, Westerheul,
Winkelbuurt, Haitsmahof en Rondweg/Stationslocatie, naast een aantal kleinere projecten.
Bij Marickenzijde hechten wij aan een koppeling met en een financiële bijdrage aan
de realisatie van natuur en recreatie in Marickenland. Om tot een realistische uitvoering
te komen is het belangrijk dat de woningbouwprojecten goed onderling op elkaar afgestemd
en gefaseerd worden.
Bij Amstelhoek zien wij kansen voor een kwaliteitsverbetering van de kernrandzone
aan de zuid- en oostzijde. Deze kansen hangen samen met de omlegging van de N201,
sanering van glasopstanden en herontwikkeling van vrijkomende bedrijventerreinen.
Behoud en vergroten van de zichtbaarheid van de Stelling van Amsterdam en het fort
Amstelhoek is hierbij een randvoorwaarde.
Ten noorden van de kern Amstelhoek is een nieuw bedrijventerrein van maximaal 10 hectare
netto opgenomen. Het bedrijventerrein is uitsluitend bedoeld als ‘Blue-port’ voor
de vestiging van watergebonden bedrijven. Bij de planuitwerking moet nadrukkelijk
aandacht worden besteed aan de beperkte draagkracht van de bodem, voldoende waterbergingsmogelijkheden
en de gevolgen voor verkeersafwikkeling op het provinciale wegennet. Bovendien moet
rekening worden gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van de Stelling van Amsterdam.
Binnen het stedelijk gebied is een beperkte uitbreiding aan de zuidwestzijde van het
bestaande bedrijventerrein Mijdrecht (ook wel: Stationslocatie) met 2 hectare netto
opgenomen.
Herijking 2016:
Het stedelijk programma is ongewijzigd. Met betrekking tot het toekomstig bedrjiventerrein
Amstelhoek is recent een quick scan haalbaarheid uitgevoerd. Wij zijn bereid om over
een eventuele verdere planuitwerking in gesprek te gaan met gemeente en initiatiefnemers.
Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Woerden
PRS 2013:
In de gemeente Woerden liggen de kernen Woerden, Harmelen, Zegveld, Kamerik en Kanis.
Het woningprogramma voor de gemeente Woerden is 2.250 woningen.
In de kern Woerden zijn veel mogelijkheden voor binnenstedelijke woningbouw, zoals
Waterrijk, Snellerpoort, Campinaterrein en het Defensie-eiland. Daarnaast is er een
aantal kleinere projecten binnen de rode contouren. Wij willen de gemeente ondersteunen
bij het daadwerkelijk realiseren van de binnenstedelijke mogelijkheden. De kern Woerden
kan daarmee tevens een beperkte opvangtaak vervullen voor enkele omliggende kernen
en voor de algemene druk die op het westelijk deel van de provincie ligt.
In Harmelen is een uitbreiding aan de westzijde voorzien van 90 woningen. Deze uitbreiding
was reeds opgenomen in de Structuurvisie Streekplan 2005-2015. Daarbij verwachten
wij dat er een zorgvuldige inrichting plaatsvindt van de nieuwe overgang tussen stad
en land en dat er rekening wordt gehouden met de lange termijn gevolgen door de ligging
in voor bodemdaling gevoelig gebied. In de kernen Kamerik, Zegveld en Kanis voorzien
wij geen uitbreidingen, vooral vanwege de ligging in een bijzonder waardevol deel
van het veenweidegebied en vanwege de woningbouwmogelijkheden binnen de rode contouren
van de kern Woerden. Wij werken mee aan kansen om de ruimtelijke kwaliteit van de
kernranden van deze dorpen te verhogen.
Er is een programma van in totaal 6 ha. bedrijventerrein opgenomen, geheel in het
stedelijk gebied. Dit betreft de uitbreiding van Barwoutswaarder tussen het bestaande
bedrijventerrein en de rioolwaterzuivering in het segment ‘1e klas bedrijvenpark’
(1,5 ha.), de uitbreiding van Breeveld ten oosten van het bestaande terrein in het
segment ‘Modern gemengd’ (2,5 ha.) en de uitbreiding van Polanen tussen het bestaande
terrein en de A12 in het segment ‘Modern gemengd’ (max. 2 ha.). Bij de planvorming
en ontwikkeling van de locaties Breeveld en Polanen dient rekening te worden gehouden
met de lange termijn gevolgen en bijkomende hogere kosten door de ligging in voor
bodemdaling gevoelig gebied.
Indien dit voor de voortgang van de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen
noodzakelijk is, zo mogelijk blijkend uit een advies van de OMU, zal binnen de afspraken
uit het regionaal convenant naar een aanvullende locatie van maximaal 6 ha. worden
gezocht voor de aanleg van een nieuw bedrijventerrein, niet zijnde een eerder overwogen
locatie aan de Kromwijkerwetering.
Herijking 2016:
Het stedelijk programma is ongewijzigd.
Dit hoofdstuk bevat het beleid voor de provinciale belangen uit de pijler dynamisch landelijk gebied.
Kaart: Landelijk gebied; object: landelijk gebied
Beleid
Wij willen de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied behouden. Wij koesteren
daarom de functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en beleefbaarheid
van het platteland, zoals landbouw, natuur en bos. Wij willen een verdere uitwaaiering
van stedelijke functies over het landelijk gebied voorkomen. Dit beleid vormt de contramal
van ons beleid voor het stedelijk gebied. De kwaliteit van het landelijk gebied draagt
immers bij aan de aantrekkelijkheid en het goede functioneren van de steden. In bijzondere
situaties en onder voorwaarden zijn ontwikkelingen van niet aan het landelijk gebied
gebonden functies aanvaardbaar. Die situaties hebben veelal betrekking op de herbestemming
van bestaande bebouwde erven en op de ontwikkeling van nieuwe kwaliteit. Deze situaties
worden hier beschreven.
Kwaliteitsontwikkeling (rood-voor-groen)
In delen van het landelijk gebied is sprake van een kwalitatieve opgave waar bijvoorbeeld
omzetting van landbouwgrond naar groene functies gewenst is en waar daarom soms ook
de vestiging van stedelijke functies aanvaardbaar is. Het gaat daarbij om:
Buiten deze gebieden is de inzet van rood-voor-groen niet mogelijk, behoudens kleinschalige verbetering vanuit bestaande bouwpercelen, zoals hierna wordt toegelicht.
Nieuwe functies voor stoppende agrarische bedrijven
Voor vrijkomende agrarische bedrijven is ons beleid gericht op sloop van overbodig
geworden bedrijfsbebouwing. Wij bieden ruimte voor de bouw van één tot drie woningen
(ruimte-voor-ruimte) of de vestiging van een niet-agrarische functie in ruil voor
de sloop van een evenredige oppervlakte aan bedrijfsbebouwing. Naar mate er meer wordt
gesloopt, is er meer ontwikkelruimte. De standaardnormen variëren bij ruimte-voor-ruimte
van de bouw van één woning voor minimaal 1000 m2 sloop, tot maximaal 3 woningen voor
minimaal 4000 m2 sloop; bij functiewijziging moet 50% van de bedrijfsbebouwing worden
gesloopt. Van deze normen kan door gemeenten worden afgeweken, indien een evenredige
kwaliteitswinst anders dan sloop van gebouwen wordt bereikt. Zo ontstaat ruimte voor
maatwerk: bijvoorbeeld meer woningen, woningen op een andere plek dan het agrarisch
bouwvlak of de vestiging van een groter niet-agrarisch bedrijf.
Wij stimuleren intergemeentelijke samenwerking op het gebied van de aanpak van leegstand
van agrarische bebouwing. Als eerste stap daarin zien wij graag dat de problematiek
van leegstand per regio in kaart wordt gebracht. Is leegstand slechts een probleem
van de individuele eigenaar of is de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van
het landelijk gebied echt in het geding? Vanuit een goed beeld van de problematiek
kan gewerkt worden aan een gezamenlijke aanpak die inspeelt op behoeften van eigenaren
en initiatiefnemers en kansen biedt voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Wij zullen
onderzoeken of het zinvol en haalbaar is de groei van agrarische bedrijven te verbinden
aan sloop van bedrijfsgebouwen op percelen waar agrarische bedrijfsvoering is gestaakt.
We denken daarbij aan een gebiedsgewijze aanpak, in samenwerking met gemeenten.
Wij gaan er van uit, dat bij functiewijziging op vrijkomende agrarische bedrijfspercelen
de omliggende grond in agrarisch gebruik blijft.
Stedelijke functies in het landelijk gebied
Op veel plaatsen in het landelijk gebied is sprake van bebouwingsconcentraties met
stedelijke functies die geen rode contour hebben gekregen. Wij bieden hier ruimte
voor verdichting van de concentraties, mits de omgevingskwaliteit, met name die van
het landschap, voldoende is geborgd.
Voor bestaande stedelijke functies in het buitengebied bieden we ruimte om deze te
wijzigen in een andere stedelijke functie, onder de voorwaarde dat de ruimtelijke
impact op de omgeving daarbij niet toeneemt, en liever nog afneemt. Enige uitbreiding
van bestaande functies is mogelijk. Uitbreiding van de bouwmogelijkheden met maximaal
20% van de bestaande oppervlakte is zonder meer mogelijk. Een grotere uitbreiding
van het bestaande bebouwde oppervlak of een uitbreiding van het bestemmingsvlak is
mogelijk, indien daarvoor een economische noodzaak bestaat. Dat laatste vraagt uiteraard
een goede beoordeling van de ruimtelijke gevolgen. Wij stimuleren dat gemeenten bij
grotere uitbreidingen een vorm van kwaliteitscompensatie hanteren, bijvoorbeeld door
sloop van bedrijfsbebouwing elders.
Toelichting
Nieuwe functies voor stoppende agrarische bedrijven
Als een agrarisch bedrijf stopt, is behoud van het agrarische bedrijfscomplex voor
de landbouw de beste optie, zeker als het gaat om ten opzichte van goede landbouwgrond
strategisch gelegen bouwpercelen. Door het grote aantal bedrijven dat stopt is dat
echter vaak niet haalbaar. Veelal zal de voormalige bedrijfswoning een woonfunctie
krijgen. De voormalige bedrijfsbebouwing kan dan blijven staan, maar kan in dat geval
niet voor een bedrijfsmatige functie worden gebruikt. Een beperkte oppervlakte in
de nabijheid van de woning kan worden gebruikt voor beroep of bedrijf aan huis. Om
ook in dergelijke situaties de sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing te stimuleren,
bevelen wij de saneringsregeling voor bedrijfsbebouwing aan die veel gemeenten in
dergelijke gevallen hanteren: de overbodige bedrijfsbebouwing wordt onder het overgangsrecht
gebracht, maar kan toch worden vervangen indien de oppervlakte met 50% afneemt. Bij
sloop bestaat de mogelijkheid tot bouw van één tot maximaal drie extra woningen op
het voormalige agrarische bouwvlak, naar rato van de oppervlakte gesloopte bebouwing.
Vestiging van een niet-agrarisch bedrijf is mogelijk bij sloop van 50% van de bedrijfsbebouwing.
Afwijken van de in de regels genoemde sloopverplichtingen is mogelijk als dit leidt
tot meer ruimtelijke kwaliteit. Ook kan zo worden afgeweken van de regels dat ruimte-voor-ruimtewoningen
op de oorspronkelijke kavel moeten worden gebouwd en dat daarbij àlle voormalige bedrijfsbebouwing
moet worden gesloopt. Bij de beoordeling van extra kwaliteit kunnen onder andere de
volgende aspecten een rol spelen:
De beoordeling of sprake is van meer ruimtelijke kwaliteit is primair een verantwoordelijkheid van de gemeente. Wij hanteren geen limitatieve lijst van mogelijke kwaliteitsverbeteringen. Gemeenten kunnen een eigen afweging maken om een andere, evenredige vorm van ruimtelijke kwaliteitswinst mogelijk te maken.
Stedelijke functies in het landelijk gebied
Bij bebouwingsconcentraties kan zowel gedacht worden aan buurtschappen van minder
dan 5 hectare, als aan dichter bebouwde delen van bebouwingslinten en ontginningsassen.
Plaatselijk is verdichting mogelijk, zowel door extra bebouwing als door extra functies,
als dit bijdraagt aan ruimtelijke kwaliteit. Daarbij kan gedacht worden aan sanering
van ongewenste situaties of aan herstel van het landschap. Vooral in de bebouwingslinten
zijn de landschappelijke en cultuurhistorische waarden doorgaans hoog. Dat lijkt een
beperking, maar daar waar bestaande situaties worden verbeterd, biedt dat ook kansen.
Verdichting op minder kwetsbare plekken kan herstel van doorzichten op waardevollere
plekken mogelijk maken.
In het landelijk gebied komen verspreid ook individuele niet-agrarische functies voor.
Voorkomen moet worden dat deze ruimtelijk zodanig beperkt worden in hun ontwikkeling,
dat geen sprake meer kan zijn van voortzetting van de bestaande bedrijfsvoering. Daarom
vinden wij 20% uitbreiding van de bebouwing aanvaardbaar. In bijzondere gevallen kan
dit niet genoeg zijn voor het voortzetten van de bedrijfsvoering. Mits de noodzaak
goed wordt onderbouwd, kan een ruimere uitbreiding dan aanvaardbaar zijn. Hetzelfde
geldt voor uitbreiding van het bestemmingsvlak. Ontwikkeling binnen het bestaande
bestemmingsvlak heeft de voorkeur, maar bij een economische noodzaak kan ook uitbreiding
worden overwogen. Naarmate de impact op de omgeving groter is, ligt het meer voor
de hand om een tegenprestatie te vragen. In alle gevallen moet een goede landschappelijke
inpassing gewaarborgd zijn. Indien een niet-agrarische functie wordt beëindigd, is
vestiging van een andere stedelijke functie mogelijk, als de verkeersaantrekkende
werking en landschappelijke verstoring niet toenemen en zo mogelijk worden beperkt.
Vooral als het om grootschalige functiewijziging gaat, is zorgvuldigheid geboden.
Specifiek provinciaal beleid kan de mogelijkheden voor functiewijziging wel beperken.
Zo is omzetting in een kantoor- of retailfunctie niet gewenst, omdat wij voor deze
functies een generiek stand-stillbeginsel hanteren (zie de paragrafen over deze onderwerpen).
Ook is omzetting van recreatiewoningen naar reguliere woningen doorgaans niet mogelijk.
Realisatie
Provinciaal belang: Alle provinciale belangen zoals in 3.2 Provinciaal belang benoemd onder 'Dynamisch Landelijk gebied'
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op voor verstedelijking in het landelijk
gebied, gevat onder diverse artikelen.
Stimuleren:
- Stimuleren van intergemeentelijke samenwerking, gericht op kennis over spreiding
en gevolgen van leegstand en gericht op een creatieve aanpak daarvan.
Kaart: Landelijk gebied; object: kernrandzone (per kern met rode contour)
Beleid
De kernrandzone is het gedeelte van het landelijk gebied dat direct aansluit aan de rode contour. Deze zone om de Utrechtse kernen is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern als uitloopgebied en door de hier aanwezige stedelijke functies. De kwaliteiten en mogelijkheden van de kernrandzones vragen om specifiek gemeentelijk beleid gericht op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Als dit nodig is voor de realisatie van ruimtelijke kwaliteitsversterking kan met dit beleid ook nieuwe verstedelijking mogelijk worden gemaakt. De aard en omvang van deze verstedelijking dient in redelijke verhouding te staan tot deze gewenste kwaliteitsversterking. En de aard en omvang van de gehele ontwikkeling dient in redelijke verhouding te staan tot de kern waaromheen de betreffende kernrandzone gelegen is.
Wij verwachten van gemeenten dat zij in de toelichting op het ruimtelijke plan waarin de gehele ontwikkeling gevat wordt, een brede onderbouwing opnemen, waarbij de concrete ontwikkeling binnen de ambitiecontext voor een groter gebied is geplaatst. Daarbij stimuleren wij gemeenten om hun kernrandzone(s) in breder verband te bekijken en hiervoor een integrale ontwikkelvisie op te stellen. Idealiter neemt de gemeente het initiatief om voor de gehele kernrandzone gezamenlijk met gebiedspartijen en de provincie een ontwikkelvisie op te stellen, bestaande uit een visie op de gewenste kwaliteitsversterking en de hierbij passende ruimtelijke ontwikkeling en gebruiksmogelijkheden en een kader met spelregels voor de invulling van de diverse gewenste ontwikkelingen. Als de gemeente met ons overeenstemming bereikt over de ontwikkelvisie, kan deze door de gemeente worden gehanteerd als uitnodigend beleidskader.
De verstedelijking die in een kernrandzone mogelijk wordt gemaakt middels een onderbouwing in het ruimtelijk plan, zo mogelijk voorafgegaan door een ontwikkelvisie, dient ruimtelijk en landschappelijk goed ingepast te worden, zodat deze past bij de kenmerken en verstedelijkingsstructuren van kern en kernrandzone. Naast kwaliteitsverbetering in de kernrandzone zelf, kan de kernrandzone ook ten dienste staan van kwaliteitsverbetering elders in landelijk of stedelijk gebied.
Toelichting
De kernrandzone, het gebied grenzend aan stad of dorp, heeft vaak een multifunctioneel
karakter. Naast landbouw bevinden zich hier stedelijke functies, zoals verspreid liggende
woningen, sportvelden, recreatieve voorzieningen, volkstuinen, begraafplaatsen en
rioolwaterzuivering. De zone is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern.
Er komen diverse ontwikkelingen op de kernrandzones af. We zien bijvoorbeeld een toenemende
behoefte aan kwalitatieve recreatiemogelijkheden in de kernrandzone en het achterliggend
landelijk gebied. Ook onstaat er behoefte aan nieuwe functies als stadslandbouw en
extra waterberging vanwege de klimaatverandering. Wanneer de behoeften aan invulling
van de kernrandzone samengenomen worden, kunnen de betrokken partijen in een gezamenlijk
proces vorm geven aan de (deel)kernrandzones. Door de verschillende functies in samenhang
te behandelen, kan de ruimtelijke kwaliteit verbeterd worden en kunnen de gebieden
aantrekkelijk blijven of worden om in te verblijven. Ook kan indien nodig de bereikbaarheid
vanuit de kern verbeterd worden. Dit vormgeven aan de kernrandzone kan neergelegd
worden in een integrale ontwikkelvisie die ook ruimte biedt voor de kostendragers
die nodig zijn om de visie te realiseren. De kwaliteitsversterking in de kernrandzone
bestaat bijvoorbeeld uit aangename verblijfsmogelijkheden, goede verbindingen vanuit
de kern, een landschappelijk zorgvuldige overgang van stedelijk gebied naar omliggend
buitengebied en mogelijkheden voor het maken van ‘ommetjes’ in de kernrandzone. Om
de gewenste kwaliteitsversterking financieel uitvoerbaar te maken, kan, zoals aangegeven,
in afwijking van ons algemeen beleid buiten de rode contour toch verstedelijking worden
toegestaan. Deze verstedelijking dient te passen bij de kenmerken en verstedelijkingsstructuren
van kern en kernrandzone en dient in redelijke verhouding te staan tot de kwaliteitsversterking.
De voorwaarden die hieraan verbonden zijn, zijn opgenomen in de PRV. Ter ondersteuning
voor het opstellen van een ontwikkelingsvisie is een provinciale “Handreiking kwaliteit
van kernrandzones” beschikbaar: http://www.kernrandzonesprovincieutrecht.nl/. Voor de landschappelijke aansluiting en inpassing van verstedelijking vormt de Kwaliteitsgids
Utrechtse Landschappen een inspiratiebron: www.provincie-utrecht.nl/kwaliteitsgids.
Deze verstedelijking kan eventueel ook ten dienste staan van kwaliteitsverbetering buiten de kernrandzone zelf. Dit kan zowel het stedelijk, als het landelijk gebied betreffen. Bij het stedelijk gebied kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de uitplaatsing van een functie, zoals een bedrijf, uit stedelijk gebied ten dienste van binnenstedelijk leefmilieu of binnenstedelijke ontwikkeling, waarbij er geen alternatieve vestigingslocatie binnen stedelijk gebied voorhanden is. Bij kwaliteitsversterking in het landelijk gebied gaat het om de regelingen in het kader van ruimte voor ruimte, realisatie van natuur binnen een groene contour of realisatie van groen en/of voorzieningen binnen een recreatiezone, waarbij de bijbehorende woning(en) (geclusterd) in de kernrandzone worden gerealiseerd.
Wij stimuleren het opstellen van een ontwikkelvisie voor de (gehele) kernrandzone, wat vanwege het eigen karakter om maatwerk vraagt. Vanuit deze optiekzijn wij graag bereid om hieraan mee te werken. Wanneer gemeenten het opstellen van een ontwikkelvisie samen met gebiedspartijen én samen met de provincie oppakt, kan er meerwaarde ontstaan in de vorm van een uitnodigend beleidskader met spelregels waarover betrokken partijen overeenstemming hebben bereikt. Planinitiatieven die hierbinnen passen, kunnen dan zonder nadere provinciale beoordeling worden uitgewerkt.
Realisatie
Provinciaal belang: Uitnodigende zones die stad en land verbinden en bijdragen aan de kwaliteit van
het binnenstedelijk leefmilieu.
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op voor de borging en/of versterking
van ruimtelijke kwaliteit in kernrandzones (artikel 3.7 Kernrandzone).
Stimuleren:
- Gemeenten stimuleren tot het gezamenlijk met gebiedspartijen en de provincie opstellen
van een ontwikkelvisie voor de (gehele) kernrandzone, bestaande uit een visie en een
kader met spelregels voor de invulling van de diverse gewenste ontwikkelingen in de
kernrandzone.
Landbouw is de belangrijkste gebruiker van ons landelijk gebied en van groot belang voor de kwaliteit van ons aantrekkelijke cultuurlandschap. De opgave voor de landbouw is om zich te handhaven om zo, naast haar primaire rol als voedselproducent, de rol voor het cultuurlandschap te kunnen blijven spelen: ‘duurzame groei in een aantrekkelijk landschap’. In ons beleid geven wij aan hoe wij de landbouw hierin kunnen ondersteunen.
Kaart: Landbouw; object: Landbouwgebied
Beleid
In de landbouwgebieden bevindt zich vooral melkveehouderij en (koudegrond) fruitteelt.
Deze bieden we binnen voorwaarden van milieu, biodiversiteit en landschap voldoende
groeiruimte. In de landbouwgebieden is landbouw de hoofdgebruiker, maar vindt ook
menging met andere functies plaats. Het beleid voor andere dan agrarische functies
is vooral gericht op landschappelijke en recreatieve kwaliteit van deze gebieden en
op het realiseren van natuur in groene contourgebieden en van recreatie in recreatiezones.
De blijvende landbouw mag in haar functioneren geen hinder ondervinden van de natuur-
en recreatieontwikkeling in deze gebieden.
In de landbouwgebieden bieden we agrariërs ruimte voor verbreding en innovatie (waaronder
ook productie van duurzame energie). Het gaat ons hierbij om activiteiten die in belang
zijn van de landbouw zelf en van haar functie voor het omringende gebied. Andere agrarische
ondernemers mogen geen hinder ondervinden van de verbredingstak. Nevenactiviteiten
moeten ondergeschikt blijven aan de agrarische hoofdfunctie en plaatsvinden binnen
het bestaande bouwperceel.
Om zich te kunnen handhaven maakt de landbouw een proces van schaalvergroting door. Om de landbouw een blijvend economisch perspectief te bieden, geven wij de landbouw in algemene zin de ruimte om door te groeien tot een bouwperceel van maximaal 1,5 hectare. Dit is voldoende voor een normale bedrijfsvoering. Vanwege de voortgaande schaalvergroting maken we voor de grondgebonden veehouderij doorgroei naar een bouwperceel van 2,5 hectare mogelijk onder voorwaarden van goede landschappelijke inpassing, verbetering dierenwelzijn, vermindering milieubelasting en verbetering volksgezondheid.
Omdat door de voortgaande schaalvergroting voldoende bouwkavels van stoppende bedrijven
beschikbaar komen en om verstening en aantasting van het landschap te voorkomen staan
wij geen nieuwvestiging van landbouwbedrijven toe. Bij verplaatsing van melkveehouderij
en fruitteelt binnen de provincie gaan wij ervan uit dat hervestiging doorgaans op
een vrijkomend agrarisch perceel kan plaatsvinden. Omschakeling van melkveehouderij
of gemengde bedrijven met als hoofdtak melkveehouderij naar volledig niet-grondgebonden
veehouderij staan wij niet toe.
In de stadsranden zien we bijzondere kansen voor verbreding door middel van stadslandbouw.
Hieronder verstaan we landbouw die zich in nieuwbouwlocaties en stadsrandzones zo
ontwikkelt dat de landbouw toekomstperspectief heeft en de relatie stad-landbouw wordt
benut. De productie van voedsel voor de stad kan gecombineerd worden met het leveren
van andere diensten en producten aan de stad, zoals recreatie, natuureducatie, zorg
en energie. Vanwege deze functies is betrokkenheid van gemeenten bij stadslandbouw
en het verder ontwikkelen van de kansen hiervan van belang.
Toelichting
In de agrarische gebieden in de provincie Utrecht is de hoofdfunctie grondgebonden
landbouw (melkveehouderij en fruitteelt). De landbouw heeft in Utrecht een goede uitgangspositie
om duurzaam te produceren voor de wereldmarkt en/of de regionale markt. Wij bieden
waar mogelijk voorwaarden voor boeren om een goed inkomen te kunnen blijven verdienen.
Dit doen wij door het bieden van groeiruimte tot een bouwperceel van 1,5 ha, het onderscheiden
van landbouwkerngebieden, het versterken van de landbouwstructuur en het ondersteunen
van een grotere focus op de lokale en regionale afzetmarkt. Ook verbreding, recreatief
medegebruik van agrarisch gebied en agrarisch natuurbeheer kunnen extra mogelijkheden
voor inkomensvorming en inkomenszekerheid bieden. Verbreding en innovatie geven daarnaast
invulling aan de behoefte van de inwoners van de provincie aan rust, ruimte en beleving.
De activiteiten die wij zien als verbreding (nevenfuncties) zijn zorglandbouw, recreatie,
agrarische kinderopvang, boerderij-educatie, agrarisch natuur- en landschapsbeheer
en de productie en verkoop van streekproducten.
In een deel van de landbouwgebieden is het voor de landbouw lastiger om te concurreren
met landbouwbedrijven elders. Dit betreft met name de kwetsbare veengebieden en kleinschalige
landschappen, zoals de Langbroekerwetering. In het veengebied voeren we samen met
het landbouwbedrijfsleven en waterschappen het Kennis- en Innovatieprogramma Veenweiden
uit, dat gericht is op het behoud van een rendabele melkveehouderij in combinatie
met het afremmen van bodemdaling.
Het bieden van groeiruimte voor agrariërs ondersteunen wij met ruimtelijk beleid dat
de mogelijkheden van groei en de bijbehorende randvoorwaarden aangeeft. De maximum
bouwperceelgrootte is vastgesteld op 1,5 hectare. Dit maximum is bepaald op basis
van de huidige landbouwstructuur, de economische omvang van de landbouw, het Utrechtse
landschap, het milieu en het voorkomen van te omvangrijke veestallen. Voor het grootste
gedeelte van de Utrechtse landbouwbedrijven is deze maximum omvang voldoende. Als
vanwege schaalvergroting een groter bouwperceel nodig is, dan is voor de grondgebonden
veehouderij onder voorwaarden een doorgroei naar 2,5 hectare mogelijk. Regio FoodValley
ontwikkelt een ontwikkelingsgericht instrument voor de afweging van vergroting van
bouwpercelen. Voor de gemeenten die onderdeel uitmaken van de Regio FoodValley werken
wij mee aan de gebruikmaking van dit instrument, binnen de kaders die wij kennen voor
de doorgroei van agrarische bouwpercelen.
De niet-grondgebonden veehouderij heeft zijn zwaartepunt in de Gelderse Vallei. Vanwege ruimtelijke en milieuproblematiek is hier in 2005 het Reconstructieplan Gelderse Vallei / Utrecht Oost opgesteld, dat in 2010 geactualiseerd is. In de PRS en PRV zijn in 2013 de ruimtelijke randvoorwaarden uit het Reconstructieplan overgenomen. Omdat de Reconstructiewet per 1 juli 2014 door het Rijk is afgeschaft, is de wettelijke basis onder de reconstructieregels weggevallen. Daarom is bij de herijking van de PRS en PRV in 2016 de noodzaak van specifiek ruimtelijk beleid voor de niet-grondgebonden veehouderij heroverwogen. Wij kiezen voor het handhaven van het Landbouwontwikkelingsgebied (zie paragraaf 7.3.5) en daarnaast voor een generiek beleid voor de niet-grondgebonden veehouderij in de rest van de provincie, gebaseerd op de regels zoals die gelden buiten het voormalige reconstructiegebied. Dit betekent dat voor de bestaande niet-grondgebonden veehouderijbedrijven buiten het Landbouwontwikkelingsgebied de maximum bouwperceelgrootte 1,5 ha is. In het landbouwstabiliseringsgebied (voorheen Extensiveringsgebied) nabij kwetsbare natuur en landschap blijft uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderij niet toegestaan.
Aan nieuwvestiging van bouwkavels voor niet-grondgebonden veehouderij en glastuinbouwbedrijven (buiten de glastuinbouwconcentratiegebieden) werken we niet mee. Ook in de grondgebonden melkveehouderij en fruitteelt staan wij nieuwvestiging in principe niet toe. Toch kan nieuwvestiging hiervoor in de vorm van bedrijfsverplaatsing binnen de provincie in specifieke situaties nodig zijn voor de realisatie van internationale natuurdoelen. Als er geen geschikt vrijkomend agrarisch bouwperceel beschikbaar is werken we hieraan alleen mee binnen een integrale, gebiedsgerichte aanpak waarbij ook rekening wordt gehouden met natuur, landschap, recreatie en infrastructuur. Wij verwachten daarbij dat door voortgaande schaalvergroting en stoppende agrariërs er voldoende agrarische bedrijfslocaties vrij komen voor startende bedrijven en om eventuele bedrijfsverplaatsingen op te vangen.
Realisatie
Provinciaal belang: Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied
zich kan ontwikkelen.
Provinciale rol: Reguleren, participeren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op over nieuwvestiging, omschakeling,
nevenfuncties en de maximale omvang van de agrarische bouwpercelen (artikel 2.1 Agrarische
bedrijven).
Participeren:
- Bij het ontwikkelen van innovatieve stallen kan het ad-hoc stallenteam ingeschakeld
worden om de voortgang van vergunningstrajecten te begeleiden.
Kaart: Landbouw; object: Landbouwkerngebied
Beleid
De landbouwkerngebieden zijn de gebieden waar de landbouw in Utrecht de beste uitgangspositie
heeft om duurzaam te produceren voor de wereldmarkt en/of de Randstedelijke markt
en de gebieden waar wij het vanuit ruimtelijk oogpunt belangrijk vinden dat de landbouw
de hoofdgebruiker en –beheerder blijft. In deze gebieden heeft landbouw dan ook het
primaat. Ze worden zo veel mogelijk gevrijwaard van andere functies. Om dit te ondersteunen
vragen wij gemeenten om in hun ruimtelijk plan regels op te stellen die bijdragen
aan het behouden van de bouwpercelen en de landbouwgrond voor de landbouw.
Toelichting
De ligging van de landbouwkerngebieden is gebaseerd op de productieomstandigheden,
grondsoort, waterhuishouding, ligging of beheerfunctie. Door de landbouwkerngebieden
te vrijwaren van andere functies willen we bereiken dat de grondprijs op een redelijk
peil blijft en dat vrijkomende gronden zo veel mogelijk ten goede komen aan de landbouw.
In deze gebieden zetten we in op landbouwstructuurversterking rekening houdend met
natuur, landschap en het bodem- en watersysteem. De landbouwkerngebieden zijn in veel
gevallen waardevolle landschappen. Daarnaast herbergen ze vaak ook natuurwaarden,
zoals weidevogels. Ook kunnen het gebieden zijn die kwetsbaar zijn voor bodemdaling.
Deze gegevenheden hebben geen directe ruimtelijke gevolgen voor de landbouw. Het landbouwbeleid
is er op gericht om eventueel agrarisch natuurbeheer in te passen in de bedrijfsvoering
en door middel van innovatie te bevorderen dat landbouw mogelijk blijft in kwetsbare
gebieden.
Realisatie
Provinciaal belang: Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in
het landelijk gebied zich kan ontwikkelen.
Provinciale rol: Stimuleren
(Reguleren verloopt via vrijwaring van grootschalige ontwikkelingen en is bij die
ontwikkelingen, zoals groene contour en bovenlokale recreatieterreinen, opgenomen)
Stimuleren:
- Overleg: de provincie vraagt gemeenten om in hun ruimtelijk plan regels op te stellen
die bijdragen aan het behouden van de bouwpercelen en landbouwgrond in de landbouwkerngebieden
voor de landbouw.
Kaart: Landbouw; object: Landbouwstabiliseringsgebied
Beleid
Het landbouwstabiliseringsgebied is aangewezen om de functie natuur of wonen te beschermen
tegen de invloeden van de niet-grondgebonden veehouderij. Uitbreiding en nieuwvestiging
van niet-grondgebonden veehouderij is hier niet mogelijk.
Toelichting
Het Landbouwstabiliseringsgebied is zo gepositioneerd dat zij een goede bijdrage levert
aan het ontstaan van een netwerk van duurzame ecosystemen. Robuustheid en interne
buffering zijn de filosofie voor de keuze van de gebieden. De gebieden zijn geselecteerd
op grond van het voorkomen van, en de potentie tot ontwikkeling van bijzondere natuurwaarden,
de milieu- en wateropgaven en de kansen voor het realiseren van een netwerk van duurzame
ecosystemen. Ook het veiligstellen van de waarden door een goede interne buffering,
door de omvang van de gebieden, heeft daarbij voorop gestaan.
In Utrecht zijn op basis van bovenstaande motivering in het landbouwstabiliseringsgebied de meest kwetsbare functies opgenomen, namelijk de bestaande bos- en natuurgebieden, drie bijzondere aandachtsgebieden natuur (Moorsterbeek, de Kampjes, Het Binnenveld) en 250 meter zones rond de Utrechtse Heuvelrug.
De uitbreidingsmogelijkheden van bebouwing ten behoeve van niet-grondgebonden veehouderij bij bestaande bedrijven zijn beperkt tot de bestaande grenzen van de agrarische bouwpercelen, zoals die concreet begrensd zijn in de vigerende bestemmingsplannen buitengebied. Hierop zijn geen vrijstellings- of wijzigingsbepalingen mogelijk. Het landbouwstabiliseringsgebied overlapt gedeeltelijk met de 250 meter zones uit de Wet Ammoniak en Veehouderij (WAV). De regels in de WAV zone zijn alleen gericht op stabilisatie van de ammoniak uitstoot en laten bedrijfsuitbreiding toe. Het is onzeker of de WAV-zones in de nieuwe omgevingswet worden overgenomen.
Realisatie
Provinciaal belang: Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied
zich kan ontwikkelen.
Provinciale rol: Reguleren
Reguleren (PRV):
- In het landbouwstabiliseringsgebied geldt een ''stand still'': er zijn geen doorgroeimogelijkheden
voor niet-grondgebonden veehouderij (artikel 2.1 Agrarische bedrijven)
Kaart: Landbouw; object: Glastuinbouwconcentratiegebied
Beleid
We vinden bundeling van glastuinbouwbedrijven gewenst en handhaven daartoe ons ruimtelijk
beleid voor de twee glastuinbouwconcentratiegebieden in de provincie: één in de Harmelerwaard
en één in de polder Derde Bedijking in De Ronde Venen. In deze gebieden is ruimte
voor hervestiging van verspreid liggende bedrijven in Utrecht. Bestaande bedrijven
in deze gebieden hebben ruimte om te groeien.
Verspreid liggend glastuinbouw kan verplaatsen naar de glastuinbouwconcentratiegebieden.
De uitbreidingsmogelijkheden op bestaande locaties is beperkt tot een omvang die noodzakelijk
is voor een doelmatige voortzetting van het glastuinbouwbedrijf; maar maximaal 2 hectare.
En slechts als er geen sprake is van zwaarwegende landschappelijke bezwaren en bestaande
omringende functies niet onevenredig worden aangetast of beperkt.
Toelichting
Bundeling van glastuinbouwbedrijven vinden we uit landschappelijk oogpunt gewenst.
In de landbouwkerngebieden en de stadsranden hebben solitaire bedrijven vaak weinig
ontwikkelingsperspectief. Concentratie kan economische en milieutechnische voordelen
opleveren, bijvoorbeeld door samenwerking op het vlak van duurzame energie (o.a. bij
de winning van aardwarmte).
Realisatie
Provinciaal belang: Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied
zich kan ontwikkelen.
Provinciale rol: Reguleren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten waarin een glastuinbouwconcentratiegebied ligt nemen in hun bestemmingsplan
geen bestemmingen of regels op die een belemmering vormen voor de glastuinbouw (artikel
2.3 Concentratiegebied glastuinbouw).
- Gemeenten zonder glastuinbouwconcentratiegebied maken in hun bestemmingsplan geen
nieuwvestiging van glastuinbouw mogelijk. Uitbreiding van bestaande glastuinbouw is
onder voorwaarden mogelijk (artikel 2.2 Glastuinbouw niet toegestaan).
Kaart Landbouw; Object: Landbouwontwikkelingsgebied
Beleid
In het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) heeft de niet-grondgebonden veehouderij het
primaat. Deze bedrijven kunnen zich binnen dit gebied ontwikkelen, waarbij maximaal
gebruik van de bestaande bouwpercelen voorop staat. Vestiging van niet-grondgebonden
veehouderij op vrijkomende locaties dienen gemeenten te faciliteren in het LOG. Omzetting
naar niet-agrarische functies is alleen mogelijk als de locatie aantoonbaar niet nodig
is voor de landbouw en de nieuwe functie geen belemmering oplevert voor de omringende
landbouwbedrijven. Dit is conform de ligging in het landbouwkerngebied. De niet-grondgebonden
veehouderij in het LOG heeft net als de landbouw elders in algemene zin de ruimte
om door te groeien tot een bouwperceel van maximaal 1,5 hectare. Daarnaast is de doorgroei
naar een bouwperceel van 2,5 hectare mogelijk onder voorwaarden van goede landschappelijke
inpassing, verbetering dierenwelzijn, vermindering milieubelasting en verbetering
volksgezondheid.
Toelichting
De landbouwontwikkelingsgebieden waren in de reconstructiewet gedefinieerd als ruimtelijk
begrensde gedeelten van het reconstructiegebied met het primaat voor niet-grondgebonden
veehouderij. Het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in de provincie Utrecht is in 2004
aangewezen en is zodanig gesitueerd dat de niet-grondgebonden veehouderij zich “afwaarts”
gaat bewegen van kwetsbare natuurgebieden en woongebieden. In het LOG bieden wij voldoende
ontwikkelingsperspectief voor de niet-grondgebonden veehouderij. Op deze manier kan
de veehouderij verduurzamen binnen randvoorwaarden van het landschap. Daarbij past
dat de bestaande locaties zoveel mogelijk voor de veehouderij behouden blijven, zodat
de niet-grondgebonden veehouderij zich in het LOG verder kan ontwikkelen. Omzetting
van agrarische bedrijven in het LOG naar niet-agrarische functies is daarmee dus alleen
mogelijk als er een toets heeft plaats gevonden waarin in ieder geval moet zijn na
gegaan of voortgezet agrarisch gebruik reëel is, en waarin is gekeken naar de duurzaamheid
van de landbouw en ontwikkelingsperspectieven van de locatie.
Realisatie
Provinciaal belang: Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied
zich kan ontwikkelen.
Provinciale rol: Reguleren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten nemen in bestemmingsplannen ten behoeve van het LOG regels op over de
maximale omvang van agrarische bouwpercelen en ter voorkoming van functieverandering
die aanvullend zijn op de regels in landbouwgebieden (artikel Agrarische bedrijven).
Kaart Geitenhouderijen; Object: gehele provincie
Beleid
Wij constateren een toenemende maatschappelijke onrust over de toename van het aantal
geiten. Die onrust houdt onder meer verband met de negatieve gevolgen van geitenhouderijen
voor de volksgezondheid. Hierover is al een aantal onderzoeken en adviezen van de
GGD verschenen. Uit die onderzoeken blijkt een verhoogd risico voor mensen op longontsteking.
De onderzoekers zien een toename in het aantal longontstekingen bij mensen in de omgeving
van geitenhouderijen. De onderzoeken kunnen nu nog geen uitsluitsel geven over de
precieze oorzaken van het verhoogde ziekterisico. Ook geven de onderzoeken geen uitsluitsel
over de mogelijkheid met bedrijfsmaatregelen hier iets aan te doen. Aanvullend onderzoek
is nodig. Zolang er onduidelijkheid over de precieze oorzaken bestaat, vinden wij
het noodzakelijk om ‘een pas op de plaats’ te maken, zodat het aantal gehouden geiten
niet verder toeneemt. De ‘pas op de plaatsmaken’ bestaat uit het tegengaan van vestiging
en uitbreiding van geitenhouderijen, alsmede de omschakeling van bestaande agrarische
bedrijven naar geitenhouderijen.
Toelichting
De GGD regio Utrecht onderschrijft (maart 2018) de conclusie uit het VGO onderzoek
(juni 2017) dat het verhoogd voorkomen van longontsteking rondom geitenhouderijen
zorgelijk is, mede omdat niet duidelijk is waardoor dit wordt veroorzaakt. Onderzoeken
naar de oorzaak van de gevonden risicoverhoging zijn intussen van start gegaan. In
afwachting van verder onderzoek naar de oorzaak en mogelijke (bron)maatregelen adviseert
de GGD regio Utrecht het voorzorgsbeginsel toe te passen.
Realisatie
Provinciaal belang: Beschermen en realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving waarin ook stilte
beleefd kan worden.
Provinciale rol: Reguleren Reguleren (PRV):
De provincie Utrecht heeft een aantrekkelijke basis voor recreatie en toerisme. We
hebben veel te bieden: uitstekende voorzieningen (winkels en musea) in diverse steden,
aantrekkelijk cultureel erfgoed en een gevarieerd landschap met plassen, veengebieden,
waarden en grote bos- en natuurgebieden. In de provincie ligt ook een uitgebreid recreatief
netwerk van wandel- en fietspaden met recreatieconcentratiepunten. De bereikbaarheid
van het landelijk gebied vanuit het stedelijk gebied vinden wij belangrijk. Daarnaast
zetten wij ons in voor behoud van het bestaande provinciale en landelijke routenetwerk
en de knelpunten hierin. We streven naar meer samenhang in de totale recreatieve structuur
en in verbindingen tussen bestaande recreatiegebieden. Wij nemen dit mee in gebiedsprojecten
in bijvoorbeeld AVP-kader. We richten ons ook op het versterken van de samenhang tussen
de verschillende recreatieve routenetwerken door de ontwikkeling van toeristische
overstappunten en recreatieve poorten.
Door zorgvuldige planning van recreatieve voorzieningen en routestructuren in het
landelijk gebied kunnen recreanten genieten van de schoonheid die de provincie Utrecht
heeft te bieden en daar recreëren waar voldoende voorzieningen beschikbaar zijn en
waar geen of beperkt kwetsbare natuurwaarden zijn. Daarbij willen wij het recreatief
medegebruik van de NNN-gebieden en de andere natuurgebieden, het agrarisch gebied
en de landschappen waarin deze gebieden liggen bevorderen. Voor het recreatiebeleid
beschikken we, naast deze PRS, ook over de Visie Recreatie en Toerisme 2020 ‘De aantrekkelijke
regio’. Deze visie is te benaderen via https://www.provincie-utrecht.nl/visierecreatiezone
Kaart: Recreatie; object: Recreatiezone
Beleid
De verwachting is dat de recreatiebehoefte vanuit de steden de komende jaren verder
toeneemt, mede als gevolg van de grote binnenstedelijke woningbouwambitie. Om die
reden vinden wij gebiedsontwikkeling ten behoeve van bovenlokale recreatie en bereikbaarheid
voor vooral langzaam verkeer van belang en zullen wij ontwikkelingen rond stadsgewest
Utrecht en rond Amersfoort die hieraan bijdragen stimuleren. De bestaande recreatieve
voorzieningen in deze zones willen we behouden en waar nodig versterken. Wij regelen
hiervoor dat in de recreatiezones geen ontwikkelingen plaats kunnen vinden die behoud
en realisatie van recreatief groen belemmeren. Daarnaast willen wij in deze zones
onder voorwaarden ruimte bieden, via bijvoorbeeld rood voor recreatiegroen, voor aanvullende
bovenlokale recreatievoorzieningen met een intensief of extensief gebruik. Nieuwe
ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden nadat er een integrale visie op de ontwikkeling
van de recreatiezone is gemaakt. Deze visie laat zien waar de meest geschikte locaties
voor de intensieve en extensieve recreatieve functies gelegen zijn, in relatie tot
het stedelijk gebied en in relatie tot de al aanwezige recreatieve en andere functies
(zoals (stads)landbouw) in het gebied. Recreatie en stadslandbouw kunnen ook combinaties
vormen, waarbij de productie van voedsel voor de stad gecombineerd wordt met het leveren
van andere diensten en producten aan de stad.
Toelichting
In het stadsgewest Utrecht en Amersfoort liggen tussen en aan de rand van de verschillende
kernen overwegend groen ingerichte gebieden, die als vingers vanuit het landelijk
gebied het stadsgewest insteken. Ze bestrijken veelal het landelijk gebied van meerdere
gemeenten. Deze gebieden vervullen een functie als tegenhanger van de meest verstedelijkte
gebieden in onze provincie. Ze herbergen een mix aan gebruiksvormen met als belangrijkste
landbouw, natuur, recreatie, verspreid wonen en kleine bedrijvigheid. Voorts liggen
er tal van waardevolle structuren op het vlak van natuur, water, landschap, cultuurhistorie,
varen, wandelen en fietsen. In deze zone zijn de langzaam verkeerverbindingen tussen
stad en land en de verbindingen naar en tussen de recreatieve gebieden van belang.
In delen van de recreatiezones zijn vooral extensieve, route gebonden vormen van recreatie
passend, in andere gebieden juist intensievere recreatie.
Om de realisatie van recreatieve voorzieningen te stimuleren kan verstedelijking plaatsvinden,
indien dit gepaard gaat met nieuwe mogelijkheden voor recreatief gebruik. Hierbij
valt te denken aan nieuwe landgoederen met recreatief medegebruik, bijdragen aan de
recreatieve structuur, recreatieve groengebieden, open (zwem)waterlocaties en doorgaande
routestructuren voor langzaam verkeer. De realisatie van rode ontwikkelingen vindt
op zodanige wijze plaats, dat het landschap zoveel mogelijk wordt versterkt en rood
en recreatievoorzieningen in samenhang worden ontwikkeld.
Omdat we het belangrijk vinden dat de ontwikkelingen in de recreatiezones in samenhang
worden bekeken, hebben wij voor deze gebieden samen met regio, gemeenten en maatschappelijke
en/of particuliere organisaties een integrale visie ontwikkeld. In deze visie wordt,
op basis van een nadere verkenning, aangegeven welke bovenlokale voorzieningen waar
mogelijk zijn. Ook wordt de samenhang met de andere opgaven of aanwezige functies
binnen het gebied aangegeven. Daarbij vinden wij het belangrijk dat in de visie bestaande
landschapsstructuren, eventueel aanwezige cultuurhistorische– of natuurwaarden en
de positie van de landbouw recht worden gedaan.
Vanwege het nabij gelegen stedelijk gebied is vooral de bovenlokale recreatiebehoefte groot. Om hier in te voorzien is voor de gebieden rond Utrecht de afgelopen jaren gewerkt aan de ‘Randstadgroenstructuur’ en later aan ‘Recreatie om de Stad’. Recreatieve groengebieden in de regio Amersfoort zijn de afgelopen jaren in het kader van de Groenblauwe structuur Amersfoort ontwikkeld of worden nog ontwikkeld. De aanleg van deze gebieden streven wij nog steeds na. Deze recreatieve groengebieden zijn nu onderdeel van de recreatiezones.
Wij vragen de gemeenten aandacht te schenken aan de ruimtelijke kwaliteit van de kernrandzones die direct rond de kernen liggen, zoals beschreven onder ‘Kernrandzones’. De nader te verkennen gewenste kwaliteitsverbetering voor een kernrandzone heeft zijn eigen dynamiek en lokale recreatiebehoeften krijgen hier een plaats in. De kernrandzone kan overlappen met de recreatiezone. Afstemming tussen de lokale (recreatie)voorzieningen en eventuele bovenlokale recreatievoorzieningen is dan noodzakelijk.
Realisatie
Provinciaal belang: (1) Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden
en versterkt. (2) Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in
het landelijk gebied zich kan ontwikkelen.
Provinciale rol: Reguleren, participeren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten zorgen voor bescherming en ontwikkeling van recreatie, landschap, erfgoed,
landbouw en/of natuur, in het recreatiezones en staan onder voorwaarden rode ontwikkelingen
toe om recreatieve voorzieningen te realiseren (artikel 3.17 Recreatiezone).
Participeren:
- Integrale visie recreatiezones.
- Verkenning realisatiemogelijkheden van ruimtelijke ontwikkelingen in de recreatiezone
via Agenda Vitaal Platteland.
Kaart: Recreatie; object: bovenlokaal dagrecreatieterrein
Beleid
Het is van belang om ontwikkeling, exploitatie en beheer en onderhoud van dagrecreatieterreinen
efficiënt en effectief te organiseren en duurzaam te financieren. Dit is een opgave
waaraan de provincie samen met de gebiedspartijen werkt. De bestaande bovenlokale
dagrecreatieterreinen in het landelijk gebied, krijgen, passend bij de andere provinciale
belangen, ruimtelijke mogelijkheden om een kwaliteitsslag te kunnen maken om aan de
(veranderende) vraag van recreanten te kunnen voldoen. Daarbij wordt ook rekening
gehouden met het exploitabel houden en het beheer van deze terreinen. Wij gaan er
hierbij van uit dat gemeenten zelf ook bijdragen aan (het mogelijk maken van) ontwikkeling
en exploitatie van deze terreinen.
In de structuurvisieperiode kunnen er initiatieven ontstaan voor nieuwe ruimte vragende
bovenlokale dagrecreatieterreinen. Wij bieden hiervoor ruimte in de recreatiezone.
Dit is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Nieuwe extensieve en/of kleinschalige
dagrecreatie (zoals wandelgebieden), verblijfsrecreatie en poorten kunnen onder voorwaarden
wel in het landelijk gebied ontwikkeld worden. Deze voorwaarden volgen uit onze provinciale
belangen en uit een goede ruimtelijke ordening.
Toelichting
Als een terrein aantoonbaar voorziet in een dagrecreatieve behoefte van meer dan de
aanliggende kernen of meer dan 50.000 unieke bezoekers per jaar trekt beschouwen wij
dit terrein als een bovenlokaal dagrecreatieterrein. Voor het exploitabel houden van
bovenlokale dagrecreatieterreinen kan het nodig zijn voorzieningen toe te staan die
inkomsten kunnen genereren. Wij denken daarbij aan horeca, groepsaccommodatie, verblijfsrecreatie,
leisurevoorzieningen en andere commerciële activiteiten voor zover passend bij de
aard en de kwaliteit van de terreinen. Een aantal terreinen vervult nog geen bovenlokale
functie, maar heeft deze potentie wel. Vanwege de ligging in de agglomeraties Utrecht
en Amersfoort is deze ontwikkeling tot een bovenlokale recreatiefunctie gewenst. Voor
de bovenlokale dagrecreatieterreinen staan wij dus ook ontwikkelingen toe ten behoeve
van de duurzame exploitatie van de terreinen. In de recreatiezone stimuleren wij alleen
de ontwikkeling van nieuwe recreatieve voorzieningen.
Wij baseren ons voor de bepaling van de bovenlokale terreinen op de bezoekersonderzoeken
van NBTC NIPO 2012 en 2016, waarbij we voor de potentiële terreinen uitgaan van een
marge van 10.000 bezoekers.
De kaarten van de bovenlokale dagrecreatieterreinen in de Provinciale Ruimtelijke
Structuurvisie en Verordening verschillen omdat in feite de uitbreiding van de mogelijkheid
om extra voorzieningen toe te staan alleen maar van toepassing is op dagrecreatieterreinen
in het landelijk gebied.
Een specifieke vorm van een bovenlokaal dagrecreatieterrein zijn de recreatieve poorten:
een bovenlokaal toeristisch attractiepunt dat veel bezoekers trekt. Doel van een poort
is mensen toegang te geven tot een bepaald gebied en er langere tijd te laten vertoeven.
Dit draagt, waar van toepassing, bij aan de noodzakelijke zonering van het gebied
waar de poort bij hoort. Een poort verschilt van een Toeristisch Overstrappunt (TOP)
in het feit dat het een attractiepunt op zich vormt, terwijl een TOP in principe geen
grote publieksaantrekkende werking heeft. Het onderscheid tussen poorten en TOP’s
wordt slechts gemaakt binnen het ruimtelijk beleid. In de uitvoering is gebleken dat
de term TOP voor het publiek beter herkenbaar is.
De beste kansen voor nieuwe ruimte vragende bovenlokale dagrecreatievoorzieningen
(openlucht zwemwater, verblijfsrecreatie, wandelgebieden) liggen in de nabijheid van
stedelijk gebied, in de recreatiezones in de regio’s Utrecht en Amersfoort. Deze voorzieningen
kunnen dan ook bijdragen aan de verbetering van de recreatieve routestructuren en
mogen deze niet in de weg staan.
In gebieden met de kernkwaliteit openheid en veenweidekarakter is extra aandacht nodig
voor de beoordeling van passendheid en daarna voor inpassing van ruimte vragende bovenlokale
recreatievoorzieningen.
Realisatie
Provinciaal belang: (1) Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden
en versterkt. (2) Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in
het landelijk gebied zich kan ontwikkelen.
Provinciale rol: Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten beschermen in hun bestemmingsplan bovenlokale dagrecreatieterreinen, en
bieden ze ontwikkelingsmogelijkheden (artikel 3.16 Bovenlokaal dagrecreatieterrein).
Stimuleren:
- Gebiedsgerichte aanpak voor kwaliteitswinst natuur en recreatie: het behalen van
winst voor zowel recreatie, natuur, landschap als ruimtelijke kwaliteit op de Heuvelrug
door het toepassen van de saldo-benadering waarbij voor verspreid liggende dag- en
verblijfsrecreatieve ontwikkelingen een gebiedvisie opgesteld kan worden, waarbinnen
gesaldeerd kan worden tussen natuur, recreatie en overige bestemmingen.
Kaart: Recreatie; object: Recreatiewoningen (gehele landelijke gebied)
Beleid
Voor een vitale toeristisch-recreatieve sector is voldoende verblijfsrecreatief aanbod
nodig, dat aansluit bij de vraag. Om recreatiewoningen beschikbaar te houden voor
verblijfsrecreatie, is permanente bewoning ongewenst. Voor een aantal gemeenten is
permanente bewoning echter al langdurig een probleem. Om een effectieve aanpak van
bestaande permanente bewoning mogelijk te maken, onderzoeken wij of hiervoor mogelijkheden
zijn binnen een gebiedsgerichte aanpak, waarbij de ruimtelijke kwaliteit samen moet
gaan met winst voor recreatie en landschap.
Toelichting
Ons beleid is er op gericht om recreatiewoningen beschikbaar te houden voor verblijfsrecreatie.
Als een deel van de recreatiewoningen wordt gebruikt voor wonen of wanneer er een
omvorming naar wonen plaats vindt leidt dat tot minder, of een minder aantrekkelijk,
aanbod van verblijfsrecreatie. Dit willen wij voorkomen. Voor situaties waar permanente
bewoning al langdurig en ononderbroken een probleem vormt, willen wij onderzoeken
of er oplossingen mogelijk zijn binnen een gebiedsgerichte aanpak, waarbij zowel aspecten
van recreatie als landschap en ruimte worden meegenomen om tot kwaliteitsverbetering
te komen.
Realisatie
Provinciaal belang: Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en
versterkt.
Provinciale rol: Reguleren en stimuleren
Reguleren (PRV):
- Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter voorkoming van permanente bewoning
van recreatiewoningen (artikel 3.6 Recreatiewoningen).
Stimuleren:
- Verkenning mogelijkheden gebiedsgerichte aanpak voor kwaliteitswinst recreatie en
ruimte: het behalen van winst voor zowel recreatie en landschap als ruimtelijke kwaliteit.
Kaart Recreatie; object: Recreatietoervaartnet
Beleid
Het landelijk recreatietoervaartnet, zoals opgenomen in de Basisvisie Recreatietoervaart
Nederland van de Stichting Waterrecreatie Nederland (WRN), heeft een belangrijke recreatieve
functie voor de waterrecreatie. Wij willen dit voor de recreatietoervaart behouden.
De Basisvisie bevat richtlijnen voor de verschillende categorieën vaarwegen. In de
huidige Utrechtse Waterverordening regelen we de bescherming van de vaardiepten, doorvaarthoogten
en brugbedieningstijden van het opgenomen deel van het recreatietoervaartnet. Wij
vragen via de voorliggende PRS gemeenten om met alle genoemde aspecten rekening te
houden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Toelichting
Het recreatietoervaartnet dat opgenomen is in de Utrechtse Waterverordening omvat
niet het volledige toervaartnet in de provincie Utrecht uit de Basisvisie. De vaarwegen
die in beheer zijn bij Rijkswaterstaat en de vaarwegen die in hoge mate niet voldoen
aan de richtlijnen uit de Basisvisie zijn niet opgenomen. Het hele recreatietoervaartnet
– dus ook kleinere vaarwegen – is wel opgenomen in onze Visie Recreatie en Toerisme
2020. Via de Visie Recreatie & Toerisme zetten we ons in voor het behouden van wat
we hebben en waar mogelijk verbeteren van fysieke verbindingen en veiligheid.
Realisatie
Provinciaal belang: Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en
versterkt.
Provinciale rol: Regulering, via de Utrechtse Waterverordening.
Bij de hoofdlijnen van ons beleid zijn we al ingegaan op onze sturingsfilosofie en
de provinciale rol (zie hoofdstuk 3 Sturing). Het bereiken van de gewenste doelen staat bij ons voorop, onze provinciale rol
is daarvan een afgeleide. Wij gaan uit van de basisgedachte “lokaal wat kan, regionaal
wat moet” en verleggen het accent zoveel mogelijk van toetsing naar ontwikkeling.
Dit betekent niet dat wij minder betrokken zijn bij de ruimtelijke ontwikkeling, maar
we doen het op een andere manier dan voorheen. Kernwoorden voor de uitvoering zijn
ontwikkeling, integrale aanpak, samenwerking en focus.
We hebben aangegeven dat we bij de uitvoering drie rollen voor de provincie onderscheiden:
Deze rollen sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar aan. Wij bieden in ons beleid
steeds duidelijkheid over de rol of rollen die wij willen spelen.
Veranderende beleidsopgaven en – keuzes, samenhangend met complexe maatschappelijke
opgaven vergen een andere aanpak van de uitvoering van ons beleid voor de fysieke
omgeving. Deze aanpak is verder beschreven in paragraaf 8.2 Anders uitvoeren.
Voor de uitvoering zijn niet alleen de rollen van belang, maar ook het instrumentarium.
In paragraaf 8.3 Uitvoering via ruimtelijk beleid gaan we daar nader op in.
In voorgaande hoofdstukken hebben we per beleidsthema in de realisatieschema’s aangegeven
welke rol wij vervullen en hoe wij deze rol gaan uitvoeren. De reguleringsrol wordt
doorgaans ingevuld door het opnemen van regels in de PRV.
Voor de invulling van de stimulerende en participerende rol wordt kort aangegeven
wat dit inhoudt en eventueel verwezen naar specifieke acties. In paragraaf 8.4 Uitvoeringsacties wordt een overzicht gegeven van onze rol en de wijze waarop wij die concretiseren.
De uitvoering van ons beleid voor de fysieke leefomgeving vindt plaats via het ruimtelijk
spoor maar ook via de uitvoering van sectoraal beleid en via gezamenlijke gebiedsontwikkeling.
Ook bij uitvoering is het aanbrengen van focus een belangrijk uitgangspunt. Focus
betekent het maken van keuzes. Zoals toegelicht in paragraaf 2.2 Uitgangssituatie voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2028 zijn onze prioritaire keuzes:
Deze keuzes zijn voor ons leidend bij de prioritering in de uitvoering.
Daarnaast zijn voor prioriteitsstelling de volgende principes leidend:
Als één van deze vragen met “ja” wordt beantwoord is er een reden om een provinciale rol te overwegen. Daaropvolgend hanteren we als randvoorwaarde dat de provincie met het oppakken van een taak het verschil kan maken, toegevoegde waarde heeft. Deze meerwaarde kan voortkomen uit: een majeure (maatschappelijke) opgave op basis van een lange termijnvisie; een bovenlokaal vraagstuk; een integrale aanpak; een breed draagvlak voor de aanpak van de opgave; zicht op een daadwerkelijke oplossing.
Vanuit de diverse beleidsvelden worden de volgende doelen in het fysieke domein gerealiseerd:
Voor de uitvoering van het beleid dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving zijn alle genoemde doelen relevant. Waar wij ons de komende periode ook op willen richten is het verbinden van doelen op gebiedsniveau. Hiervoor hebben wij het Integraal Gebiedsontwikkelingsprogamma (IGP) ontwikkeld. Het doel van het IGP is een gebundelde inzet van provinciale middelen (financiën, bestuurskracht, kennis) om gebiedsontwikkelingsprojecten te realiseren waarin meerdere grote provinciale beleidsdoelen bij elkaar komen. In alle gevallen trekken wij hier samen op met andere overheden, maatschappelijke organisaties en overige belanghebbenden. Het IGP heeft enerzijds investeringsbudget voor concrete investeringen in gebiedsontwikkelingen bovenop investeringen uit andere provinciale programma’s en van andere partijen. Anderzijds beschikt het IGP over ‘procesgeld’, voor onder andere gebiedsverkenningen, haalbaarheidsstudies en werkconferenties. De gebiedsontwikkelingen die hiervoor in aanmerking komen zijn zorgvuldig geselecteerd. Voorbeelden zijn onder andere Utrecht – Oost / Science Park, de Marinierskazerne in Doorn, de A12-zone en Hart van de Heuvelrug/Vliegbasis Soesterberg.
De Wro gaat uit van samenwerking vooraf. De Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht op verschillende plekken tot overleg. Doel van dit formele overleg is dat het provinciaal belang op gemeentelijk niveau wordt gerealiseerd en dat ruimtelijke ontwikkelingen worden voorkomen die strijdig zijn met het provinciaal belang. Het overleg is daarmee tevens gericht op het voorkomen van eventuele procedures later. Wij willen selectief omgaan met het overleg over individuele gemeentelijke plannen. De gemeenten kunnen immers zelf bepalen hoe zij moeten omgaan met de regels uit de PRV. Vaak willen gemeenten bij majeure ruimtelijke ontwikkelingen graag vooraf van de provincie horen hoe zij daarover denkt. Daarvoor bieden wij uiteraard de ruimte. Wij leggen echter de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente bij het maken van ruimtelijke afwegingen.
Het generieke periodieke overleg met gemeenten willen wij verder uitbouwen en structureren. Het accent zal steeds minder liggen op de bespreking van incidentele gemeentelijke plannen en meer gericht zijn op de generieke ruimtelijke opgaven in de betreffende gemeenten. Daarbij bezien wij die opgaven vanuit de provinciale belangen; de gemeenten zullen dat doen vanuit hun belangen. Wij hebben daarvoor met elke afzonderlijke gemeente afspraken gemaakt in de ruimtelijke agenda.
Dit is geen dichtgetimmerd bestuurlijk document, maar een dynamische lijst van prioritaire ontwikkelopgaven, acties en aandachtspunten. Deze lijst vormt de leidraad voor het reguliere, periodieke ambtelijke overleg met gemeenten. Wij blijven per gemeente de provinciale belangen, zoals die op abstracter niveau zijn verwoord in deze PRS, nader bezien en daaruit nieuwe ruimtelijke opgaven destilleren. Wij verwachten dat gemeenten gemeenten met een soortgelijke blik naar hun gemeentelijke structuurvisie kijken. Wij gaan vervolgens enkele keren per jaar het gesprek aan met de gemeenten om het gemeenschappelijke beeld van de ruimtelijke opgaven actueel te houden en aan de hand daarvan de gezamenlijke ruimtelijke agenda bij te stellen.
Op basis van de ruimtelijke agenda staan in het overleg niet alleen de provinciale
en gemeentelijke belangen centraal, maar kan het ook gaan over wat we verder nog belangrijk
vinden. Tevens gaat het over de wijze waarop we samenwerken en hoe we de gemeente
eventueel kunnen ondersteunen.
Eén van de onderwerpen die deel zal uitmaken van het periodiek overleg en wellicht
de ruimtelijke agenda is de voortgang in de stedelijke programma’s (wonen en werken).
In de PRS geven we aan dat we de stedelijke programma’s en daarmee samenhangend de
ligging van de rode contouren jaarlijks willen monitoren en elke vier jaar willen
herijken. Ook belangrijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zullen deel uitmaken
van de agenda: bijvoorbeeld de opgaven voor natuur en recreatie, de kwaliteit van
het landschap en de wijze waarop zal worden ingespeeld op de dynamiek in de kernrandzones
en op vrijkomende agrarische bedrijfspercelen.
Natuurlijk sluit zo’n gemeenschappelijke agenda het overleg met gemeenten over individuele
plannen niet uit. Dat overleg kan echter wel met meer focus en dus selectiever plaatsvinden.
Voor de uitvoering van deze PRS en de borging van het provinciaal belang zetten we de volgende instrumenten uit de Wro in:
De provinciale ruimtelijke verordening (PRV)
De PRV is tegelijkertijd met de PRS opgesteld en herijkt en bevat algemene regels
die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen.
In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. Wij hebben alleen
die algemene regels opgenomen in de verordening, die volgens ons noodzakelijk zijn
voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan, soms wordt volstaan met de verplichting
om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast
bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit de AMvB Ruimte, zoals voor de bescherming
van de Ecologische Hoofdstructuur.
Wij verwachten dat gemeenten binnen een bij de PRV genoemde periode hun bestemmingsplannen
in overeenstemming brengen met de PRV. Wij sluiten daarbij zoveel mogelijk aan bij
de wettelijke herzieningstermijn van bestemmingsplannen.
Indien gemeenten nieuwe bestemmingsplannen vaststellen die niet in overeenstemming
zijn met de verordening, dan kunnen wij het instrument van de reactieve aanwijzing
inzetten.
De PRV wordt, volgens planning gelijktijdig met de PRS, vastgesteld door Provinciale
Staten.
Per beleidsobject hebben wij in het blokje realisering aangegeven of en welke regels
wij in de PRV hebben opgenomen over het desbetreffende thema.
Indienen zienswijze
Via een zienswijze geven wij een eerste formele reactie op een ruimtelijk plan. Het
indienen van een zienswijze is een noodzakelijke voorwaarde voor het op een later
tijdstip kunnen geven van een reactieve aanwijzing. Wij zullen een zienswijze indienen
indien er naar onze mening sprake is van een strijdigheid van (een gedeelte van) het
ruimtelijk plan met de PRV.
De proactieve of reactieve aanwijzing
De Wro geeft Gedeputeerde Staten de bevoegdheid de gemeenteraad door middel van een
aanwijzing te verplichten - binnen een daarbij te bepalen termijn – een bestemmingsplan
vast te stellen of te herzien overeenkomstig de bij die aanwijzing gegeven voorschriften
(proactieve aanwijzing).
Indien een plan in strijd is met de provinciale ruimtelijke verordening kunnen Gedeputeerde
Staten een reactieve aanwijzing geven. Hiermee wordt geïntervenieerd in de gemeentelijke
bestemmingsplanprocedure en treedt (een gedeelte van) het plan niet in werking. Dit
kan alleen als Gedeputeerde Staten eerder een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan
hebben ingediend.
Omdat het bij deze aanwijzingen gaat om specifieke situaties, doen wij in de PRS geen
algemene uitspraken over de inzet van deze instrumenten.
Het inpassingsplan
Het inpassingsplan is vergelijkbaar met en heeft dezelfde status als het gemeentelijke
bestemmingsplan. Het plan bevat juridisch bindende regels over het gebruik van een
concreet gebied en de zich daarin bevindende bouwwerken. Een inpassingsplan wordt
vastgesteld door Provinciale Staten. Voor provinciale ruimtelijke belangen stellen
wij een inpassingsplan vast als gemeenten dit verzoeken of als wij onze verantwoordelijkheid
moeten nemen. In beide situaties moet het natuurlijk wel gaan om de verwezenlijking
van een provinciaal belang en moet sprake zijn van een vigerend bestemmingsplan dat
die verwezenlijking in de weg staat. Bij een inpassingsplan voor de infrastructuur
volgen wij een proces met een brede verkenning, een variantenanalyse en vervolgens
een tracékeuze.
De uitvoering van onze PRS geven we onder andere vorm via het Innovatieprogramma Fysieke Leefomgeving (IFL). Het IFL biedt een experimenteeromgeving waarin we, samen met anderen, lastige vraagstukken een stap verder willen brengen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de energietransitie, bodemdaling en leegkomend vastgoed in het landelijk gebied. Innovaties, energie en initiatieven zijn er genoeg, maar hoe brengen we die bij elkaar? Het programma richt zich vooral op de samenwerking met belanghebbenden, experts en vernieuwers. Met dit netwerk zoeken we naar een passende aanpak: hóe kunnen we acteren om een volgende stap naar een oplossing te maken. Daarbij zoeken we ook ruimte voor nieuwe perspectieven en ontwikkelingen. Waar nodig komen we zo tot rolinnovatie en vernieuwing van onze werkwijzen. Als blijkt dat de binnen het netwerk voorgestelde stappen niet passen binnen het huidige beleid of de provinciale ambities, dan leggen we dat aan ons bestuur voor. De provincie kan zo qua rolinvulling, beleid en manier van werken voorsorteren op de invoering van de Omgevingswet. Het IFL is nog in ontwikkeling. Vaststelling loopt parallel aan vaststelling en tervisielegging van het Ontwerp van de PRS (Herijking 2016). De definitieve PRS (Herijking 2016) zal met de resultaten van deze besluitvorming aangevuld worden.
De afgelopen jaren hebben wij de uitvoering van ons ruimtelijk beleid vormgegeven via het Ruimtelijk Actie Programma (RAP). Via het RAP 2008-2011 hebben wij ervaring opgedaan met de uitvoering van (voorbeeld)projecten op het gebied van de binnenstedelijke ontwikkeling, bedrijventerreinen, gemeentelijke gebiedsprojecten, landschappelijke kwaliteit en verbinding stad-land. Hiermee is provinciaal beleid op diverse onderdelen meer operationeel gemaakt en is ons inzicht op provinciale rollen bij feitelijke realisatie verscherpt.
Het RAP.2 2012-2015 richtte zich op de programmering van belangrijke thema’s in ons ruimtelijk beleid zoals verwoord in de PRS. Thema's die in het RAP.2 aan de orde kwamen zijn onder meer: toekomst bodemdalingsgevoelig gebied, duurzame energie goed ingepast, duurzaam behoud historische buitenplaatsen, optimale inpassing van infrastructuur en de vernieuwing en doorwerking van het ruimtelijk instrumentarium. In die aanpak stond het verbinden van de thematische opgaven aan de ruimtelijke opgaven centraal. Het was daarmee gericht op nadere concretisering en uitwerking van het ruimtelijk beleid.
Wij bieden ter ondersteuning van initiatiefnemers en gemeenten bij ontwikkelingen in het landelijk gebied met behoud van de ruimtelijke kwaliteit. De initiatiefnemers staan open voor advisering en wij streven naar een integrale kwaliteit en aanpak van ontwikkelingen. Voor verschillende typen en schalen van de integrale projecten verschilt het mogelijke instrument of de aard van de ondersteuning. De onafhankelijk adviseur Ruimtelijke Kwaliteit kan op elk schaalniveau advies uitbrengen. Voor grootschalige projecten kan een kwaliteitsteam voor de duur van het project worden ingesteld. Voor kleinschalige projecten kunnen de ervenconsulent en de landschapscoördinatoren een rol spelen, die beiden verbonden zijn aan Landschap en Erfgoed Utrecht. Het in stand houden van dit netwerk van coördinatoren vraagt aandacht, vanwege de uitbreidingen van het takenpakket van de gemeenten.
Op de volgende pagina's is per thema, zoals dat in de hoofdstukken 4 Duurzame leefomgeving, 5 Beschermen kwaliteiten,6 Vitale dorpen en steden en 7 Dynamisch landelijk gebied is beschreven, opgenomen wat onze provinciale rol is, hoe wij deze rol invullen en
op welke wijze (beleidsterrein, programma en/of budget) daaraan uitvoering wordt gegeven.
In 8.2 Anders uitvoeren hebben wij al aangegeven dat wij ook bij de uitvoering prioriteit leggen bij de twee
hoofdkeuzes. Wij versterken de kwaliteit van het landelijk gebied met name via de
Agenda Vitaal Platteland en de daaraan gekoppelde middelen. Enkele thema’s willen
wij oppakken via het IFL.
De inzet op binnenstedelijke ontwikkeling wordt verder uitgewerkt in het nieuwe beleidskader
Binnenstedelijke Ontwikkeling. Daar waar wij daarvoor een meerwaarde zien, koppelen
wij in het IGP onze doelen in het landelijk en/of het stedelijk gebied aan die op
het gebied van mobiliteit en andere beleidsdoelen.
4.1.1. Duurzaam gebruik van de ondergrond |
Stimuleren |
Bij gemeenten aandacht vragen voor optimaal en duurzaam gebruik van de ondergrond. Wij beschikken over kaart met daarop draagkracht van de bodem voor bouwwerken. |
Bodem & Wateragenda |
||
Als na integrale afweging op een bodem een functie wordt ontwikkeld die risico’s oplevert, dan vragen wij bij gemeenten aandacht voor de benodigde voorzorgsmaatregelen. |
|||||
4.1.2 Bodemdalingsgevoelig gebied |
Reguleren Stimuleren Participeren |
Artikel 1.10 |
Bij voorkeur geen nieuwe bouwlocaties in veengebieden. Indien er toch sprake is van bouwen in veengebied, vragen wij gemeenten rekening te houden met de draagkracht van de bodem en de wijze van bouwen. |
Gebiedsgerichte aanpak in grotere eenheden met een mix van maatregelen. |
Programma Aanpak Veenweiden en Innovatieprogramma Fysieke Leefomgeving. |
4.1.3 Beschermingszone drinkwaterwinning |
Reguleren Stimuleren |
Artikel 1.11 |
Wij vragen gemeenten om bij nieuwe ontwikkelingen aandacht te hebben voor grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. Hiertoe zet de provincie onder meer de gebiedsaanpak drinkwaterwinning in. |
Uitbreiding handreiking Ruimtelijke bescherming drinkwaterwinning met strategische grondwatervoorraad. |
Bodem & Wateragenda |
4.1.4 Waterbergingsgebied |
Reguleren |
Artikel 1.14 |
|||
4.1.5 Vrijwaringszone versterking regionale waterkering |
Reguleren |
Artikel 1.12 |
|||
4.1.6 Overstroombaar gebied |
Reguleren |
Artikel 1.13 |
|||
4.2.1 Ruimte bieden voor duurzame energie |
Reguleren Stimuleren |
Artikel 3.12 |
. |
Ondersteunen van gemeenten bij de ruimtelijke afweging ten aanzien van duurzame energie en het ondersteunen van gebiedsprocessen. |
Programma Duurzame energie |
4.2.2 Ruimte bieden voor windenergie |
Reguleren |
Artikel 3.13 en 3.14 |
Programma Duurzame energie |
||
4.3.1 Klimaatadaptatie |
Stimuleren |
Stimuleren is maatwerk en doen we onder meer door kennis delen: Informatie zoals de klimaateffectatlas is beschikbaar op ruimtelijkeadaptatie.nl |
Informatie beschikbaar via http://klimaateffectatlas.wur.nl |
||
4.3.2 Gezonde en veilige leefomgeving |
Reguleren Stimuleren |
Artikel 2.5 Artikel 3.18 |
Bij gemeenten aandacht vragen voor leefomgevingskwaliteit, waaronder gezondheid, met name via instrument milieukwaliteitsprofielen en Gezondheidseffectscreeningsmethode. |
In beeld brengen van de gevolgen van voorgenomen ontwikkelingen op de kwaliteit van de leefomgeving; Bij ontwikkeling van belastende activiteiten kijken naar de gevolgen voor gevoelige bestemmingen. |
BWM-plan |
Wij vragen bij gemeenten aandacht voor externe veiligheidsaspecten bij ruimtelijke ontwikkelingen in directe omgeving van buisleidingen en infrastructuur waarover vervoer gevaarlijke stoffen plaatsvindt. |
|||||
5.1 Cultuurhistorische hoofdstructuur |
Reguleren Stimuleren |
Artikel 1.7 |
Achtergrondinformatie in de Cultuurhistorische Atlas (digitale kaart) |
||
5.1.1 CHS-Historische buitenplaatszone |
Reguleren Stimuleren Participeren |
Artikel 1.7 |
|
Uitvoeringsprogramma Erfgoed (t/m 2015) Uitvoeringsagenda Historische Buitenplaatsen provincie Utrecht 2012-2015 Fonds Erfgoedparels |
|
5.1.2 CHS-Militair erfgoed |
Reguleren Participeren |
Artikel 1.7 |
|
||
5.1.3 CHS-Agrarisch Cultuurlandschap |
Reguleren |
Artikel 1.7 |
|||
5.1.4 CHS- Archeologie |
Reguleren Participeren |
Artikel 1.7 |
|
Via AVP |
|
5.2 Landschap |
Reguleren Stimuleren Participeren |
Artikel 1.8 |
Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen Versterken van de kernkwaliteiten bij ontwikkelingen levert een plus op voor ruimtelijke kwaliteit Uitvoering Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen, onder andere via een prijsvraag. |
Informatie staat in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen |
|
5.3 Aardkundige waarden |
Reguleren Stimuleren |
Artikel 1.9 |
Achtergrondinformatie via www.provincie-utrecht.nl /loket/kaarten/geo/ aardkundige-waarden/ |
||
5.4.1 Gebiedsbescherming Natuurnetwerk Nederland |
Reguleren Stimuleren Participeren |
Artikel 2.4 |
Bij gemeenten aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen van ontwikkelingen in nabijheid van NNN die effecten kunnen hebben op NNN. Bij gemeenten (en waterschappen) aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen van ruimtelijke ontwikkelingen in of bij gebieden met verdrogingsgevoelige natuur. |
Gebiedsgerichte aanpak voor geza-menlijke kwaliteitswinst van natuur en recreatie in het NNN, gericht op het functioneren van dag- en verblijfs-recreatieterreinen in het NNN |
Signaleringskaarten Ontsluiten informatie: website met de interactieve NNN-wijzer (omgaan met nee, tenzij) en waarin een viewer opgenomen is met de zogenaamde signaleringskaarten |
5.4.2 Gebiedsbescherming Groene Contour |
Reguleren |
Artikel 3.15 |
|||
5.4.3 Bescherming Leefgebieden |
Stimuleren |
Bij gemeenten aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen van ontwikkelingen in weidevogelkerngebieden. Bij gemeenten (en waterschappen) aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen van ruimtelijke ontwikkelingen in of bij waterparels, die zouden kunnen leiden tot het aantasten van het leefgebied van de bijzondere soorten. |
|||
6.1 Algemene beleidslijn verstedelijking |
Reguleren Stimuleren |
Artikel 4.1 |
Monitoring van de realisatie van woningbouw en ontwikkeling van bedrijventerreinen |
Programma (Wonen en ) Binnenstedelijke Ontwikkeling; Beleid Economie en Wonen |
|
6.2.1 Binnenstedelijke woningbouw |
Reguleren Stimuleren |
Artikel 4.1 |
Met gemeenten en regio’s over de uitvoering van de stedelijke programma’s en de vierjaarlijkse herijking daarvan. |
Uitvoeren Kadernota en Programma Wonen en Binnenstedelijke Ontwikkeling; Opstellen nieuw Beleidskader en Uitvoeringsprogramma stedelijke ontwikkeling |
Programma (Wonen en) Binnenstedelijke Ontwikkeling |
6.2.2 Toekomstige woonlocatie |
Reguleren |
Artikel 3.19 |
Met gemeenten en regio’s over de uitvoering van de stedelijke programma’s en de vierjaarlijkse herijking daarvan. |
||
6.3.1. Bedrijventerreinen |
Reguleren Stimuleren |
Artikel 3.20 Artikel 4.2 |
Overleg met gemeenten en regio’s over bovenlokale afstemming en vierjaarlijkse herijking. |
Ondersteunen gemeenten bij herstructurering |
Via Ontwikkelingsmaatschappij Utrecht (OMU) |
6.3.1.1. Bedrijventerreinen in stedelijk gebied |
Reguleren Stimuleren Participeren |
Artikel 4.2 |
Overleg met gemeenten en regio’s over herstructureringsplannen. |
Via OMU participeren we in de herstructurering van bedrijventerreinen |
Via Ontwikkelingsmaatschappij Utrecht (OMU) |
6.3.1.2 Toekomstig bedrijventerrein |
Reguleren |
Artikel 3.20 |
Overleg met gemeenten en regio’s over bovenlokale afstemming en vierjaarlijkse herijking. |
||
6.3.2. Kantoren |
Reguleren Stimuleren Participeren |
Artikel 4.3 Inpassingsplan |
|
Provinciale Aanpak Kantoren Transformatie Programma (Wonen en) Binnenstedelijke Ontwikkeling |
|
6.3.3. Detailhandel |
Reguleren Stimuleren |
Artikel 4.4 |
over beperking ontwikkeling nieuw winkeloppervlak en transformatie van bestaande centra. |
|
Beleid Economie Programma (Wonen en) Binnenstedelijke Ontwikkeling |
6.4 Verkeer en vervoer |
Reguleren |
Artikel 1.6 |
|||
6.4.1.1. (Inpassing) planstudieprojecten |
Stimuleren Participeren |
Wij zijn betrokken bij de uitvoering van planstudies door Rijkswaterstaat en medefinancier bij de opwaardering van de Noordelijke Randweg Utrecht |
Mobiliteitsplan Planstudies A27/A12 Ring Utrecht A1/A28 knooppunt Hoevelaken en Houten-Hooipolder |
||
6.4.1.2. Regionaal wegennet |
Reguleren Participeren |
Artikel 1.6 |
de Mobiliteitsvisie 2014-2028 en het onderliggende Mobiliteitsprogramma 2015-2018 hebben we aangegeven welke bijdrage wij zullen leveren aan de uitvoering van onderdelen van de SVIR en welke bijdrage vanuit onze mobiliteitsverantwoordelijkheden wordt geleverd aan de in de PRS opgenomen ontwikkelingen. |
Mobiliteitsplan |
|
6.4.2. Fiets en wandelverkeer |
Stimuleren Participeren |
Inpassing in planstudieprojecten en gebiedsprojecten. |
Mobiliteitsplan |
||
6.4.3. Openbaar vervoer |
Stimuleren Participeren |
Deelnemen aan Gebiedsverkenning Utrecht Oost Actualisatie mobiliteitsvisie met een planhorizon tot 2028 Deelnemen Rijksstudie toekomstbeeld OV, deelnemen aan landelijke Spoortafel Uitvoeren van studie Schaalsprong OV |
Mobiliteitsplan |
||
6.4.4. Goederenvervoer |
Stimuleren |
Wij vragen bij gemeenten aandacht voor de ontwikkeling van de overslaglocaties. |
|||
5.5. Regionale uitwerking |
Reguleren Stimuleren Participeren |
Artikel 3.19, artikel 3.20, artikel 4.1 t/m 4.4 |
Via het hiervoor beschreven beleid voor wonen, economie en mobiliteit. |
||
7.1 Algemene beleidslijn landelijk gebied: ruimte voor dynamiek en kwaliteit |
Reguleren Stimuleren |
Artikel 3.1 t/m 3.5, 3.8 t/m 3.11 |
Stimuleren van intergemeentelijke samenwerking, gericht op kennis over spreiding en gevolgen van leegstand en gericht op een creatieve aanpak daarvan. |
||
7.2 Kernrandzones |
Reguleren Stimuleren |
Artikel 3.7 |
Gemeenten stimuleren tot het gezamenlijk met gebiedspartijen en de provincie opstellen van een ontwikkelvisie voor de (gehele) kernrandzone, bestaande uit een visie en een kader met spelregels voor de invulling van de diverse gewenste ontwikkelingen in de kernrandzone. |
||
7.3.1 Landbouwgebied |
Reguleren Participeren |
Artikel 2.1 |
Bij het ontwikkelen van innovatieve stallen kan het ad-hoc stallenteam ingeschakeld worden om de voortgang van vergunningstrajecten te begeleiden. |
Ad-hoc stallenteam |
|
7.3.2 Landbouwkerngebied |
Stimuleren |
Gemeenten vragen om regels op te stellen voor behouden van de bouwpercelen en landbouwgrond. |
|||
7.3.3 landbouw-stabiliseringsgebied |
Reguleren |
Artikel 2.1 |
|||
7.3.4 Glastuinbouw 7.3.5 Landbouw-ontwikkelingsgebied |
Reguleren Reguleren |
Artikel 2.2 en 2.3 Artikel 2.1 |
|||
7.7.1. Recreatiezone |
Reguleren Participeren |
Artikel 3.17 |
Verkenning realisatiemogelijkheden van ruimtelijke ontwikkelingen in de recreatiezone via Agenda Vitaal Platteland. |
AVP |
|
7.4.2. Bovenlokaal dagrecreatieterrein |
Reguleren Stimuleren |
Artikel 3.16 |
Gebiedsgerichte aanpak voor kwaliteitswinst natuur en recreatie: het behalen van winst voor zowel recreatie, natuur, landschap en ruimtelijke kwaliteit op de Heuvelrug door het toepassen van de saldo-benadering. |
||
7.4.3 Recreatiewoningen |
Reguleren Stimuleren |
Artikel 3.6 |
Verkenning mogelijkheden gebiedsgerichte aan pak voor kwaliteitswinst recreatie en ruimte: het behalen van winst voor zowel recreatie en landschap als ruimtelijke kwaliteit. |
||
7.4.4 Recreatietoervaartnet |
Reguleren |
Regulering via de Utrechtse Waterverordening |
Begrippen en afkortingen |
Uitleg |
A12-zone |
Nu nog een onsamenhangend bedrijvengebied rond de snelweg A12, maar een locatie die kansen biedt voor verdere ontwikkeling na 2030 (combinatie van infrastructuur met wonen, werken, voorzieningen, recreatie en ontspanning). De A12-zone is aangeduid op de Visiekaart. |
Aardkundige waarden |
Verschijnselen in de bodem die de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van het landschap laten zien. Bijvoorbeeld hoogteverschillen of variaties in de samenstelling van de bodem. |
Agrarisch cultuurlandschap |
Een unieke en zeldzaam landschap door de onderlinge samenhang van verkavelingsstructuren, agrarische patronen en boerderijlinten. |
Akkoord van Utrecht |
Akkoord gesloten op 9 juni 2011 tussen de provincie Utrecht, Natuurmonumenten, Het Utrechts Landschap, Staatsbosbeheer, LTO Noord, de Agrarische Natuurverenigingen, Landschap Erfgoed Utrecht, de Gebiedscommissies, Natuur en Milieufederatie Utrecht en het Utrechts Particulier Grondbezit waarin deze partijen afspraken hebben gemaakt over de herijking van het NNN. Hierin is de ambitie opgenomen om tot 2021 circa 1500 hectare nieuwe natuur, als onderdeel van het NNN te realiseren. Ook worden gebieden nog te realiseren nieuwe natuur ter grootte van circa 4500 ha uit het NNN gehaald. Van deze gebieden wordt circa 3000 ha in een nieuwe zogenoemde groene contour gelegd, waar op vrijwillige basis nieuwe natuur kan worden ontwikkeld. Deze nieuwe natuur wordt na realisatie toegevoegd aan het NNN. In het Akkoord van Utrecht is tevens afgesproken dat de partijen er zorg voor dragen dat ongewenste externe werking van NB-wetgebieden, buiten Natura2000, wordt voorkomen. |
AVP |
Agenda Vitaal Platteland |
Binnenstedelijk |
In het stedelijk gebied, binnen de rode contouren. Het gaat om alle bebouwingskernen, dus zowel steden, dorpen als kleine kernen. |
Biomassa |
Biomassa is een verzamelnaam voor biologisch afval dat omgezet kan worden in energie. Het bestaat meestal uit dood plantenmateriaal (snoeihout, GFT of speciaal gekweekte gewassen), maar kan in sommige gevallen ook uit dierlijk (mest) of menselijk (rioolslib) afval bestaan. |
Bovenlokaal dagrecreatieterrein |
Terrein dat voorziet in een dagrecreatiebehoefte van meer dan de aanliggende kernen; terrein dat aantoonbaar meer dan 50.000 unieke bezoekers per jaar trekt; terrein dat aantoonbaar potentie heeft bovenlokaal te worden door toevoeging van recreatieve functies; terrein dat duidelijk een dagrecreatiefunctie vervult of zou moeten vervullen in de agglomeraties Utrecht of Amersfoort, met name de (voormalige) Recreatie om de Stad-gebieden en recreatieve uitloopgebieden rond de stad; en recreatieve poort in het landelijk gebied. |
BRU |
Bestuur Regio Utrecht, tot 1 januari 2015 een samenwerkingsverband van negen gemeenten in de regio Utrecht: Bunnik, De Bilt, Houten, IJsselstein, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen en Zeist. Thans werken deze gemeenten met Woerden samen in het netwerk U10. |
Buitenplaatsen |
Een buitenplaats werd vroeger door rijke stedelingen gebruikt als zomerverblijf. Het is een ‘herenhuis’ met daaromheen een ‘pleziertuin’, veelal uit de 17e eeuw. De provincie Utrecht kent een relatief hoog aantal buitenplaatsen namelijk 270. Ze liggen vaak bij elkaar, bijvoorbeeld langs de Vecht en de Stichtse Lustwarande. |
BWM-plan |
Het Bodem-, water- en Milieuplan |
Campusmilieu |
In dit economisch milieu zijn verschillende bedrijven en kennisinstellingen gevestigd die gebruikmaken van elkaars kennis en voorzieningen. Vaak zijn de verschillende campusmilieus met elkaar verbonden via bijvoorbeeld gezamenlijke onderzoeksprogramma’s en personele unies. In de provincie Utrecht gaat het campusmilieu vooral op voor het Utrecht Science Park (USP): de Uithof en enkele satellietlocaties waar verschillende bedrijven en kennisinstellingen zijn gevestigd. |
CHS |
Cultuurhistorische hoofdstructuur, de basis voor ons beleid voor cultuurhistorie. |
Detailhandel |
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en anders dan voor gebruik ter plaatse. Onder detailhandel vallen niet: afhaalpunten (locaties ten behoeve van internetdetailhandel die uitsluitend bedoeld zijn voor het afhalen of terugbrengen van goederen door de consument) |
Gebiedsontwikkeling |
De ontwikkeling van alle facetten -zoals wonen, werken en recreëren- in afgebakend gebied. Er is sprake van het realiseren van meervoudige doelen en ambities, die het lokale niveau overschrijden en waarbij een ruimtelijk afgebakend gebied het integrerend kader vormt. Daarbij gaat het écht om transitie en reallocatie van functies of om een (sterke) aanpassing van functies aan veranderende fysieke omstandigheden. Deze gebiedsontwikkelingen kunnen plaatsvinden in het stedelijk gebied en/of in het landelijk gebied. |
Geledingszones |
Op de visiekaart staan de geledingszones in de stadsgewesten Utrecht en Amersfoort. Deze zorgen ervoor dat de kernen niet aan elkaar groeien. Daarnaast vormen ze de recreatieve en ecologische schakels tussen de grote steden en de kernen daaromheen met het buitengebied. |
Geothermie |
Geothermie (of aardwarmte) is energie in de vorm van warmte die in de bodem zit opgeslagen. |
GES |
Gezondheidseffectscreeningmethode: met dit instrument kan de blootstelling aan verschillende milieuaspecten gezondheidskundig worden beoordeeld. |
Groene Contour |
Begrenzing van een deel van het landelijk gebied waar de provincie zelf geen Nationaal Natuurnetwerk realiseert, maar waar wel kansen voor anderen liggen om duurzame ecologische kwaliteiten te ontwikkelen. Natuur die hier gerealiseerd wordt, wordt opgenomen in het NNN. |
(Groot)stedelijk milieu |
Hier is sprake van een groot aanbod en verscheidenheid van stedelijke functies: detailhandel, zakelijke dienstverlening, gezondheid en verzorging, horeca in combinatie met wonen en hoogwaardige voorzieningen. Dit economisch vestigingsmilieu biedt kansen voor een bonte verzameling van bedrijvigheid, waaronder met name de creatieve industrie. Het grootstedelijk milieu is aanwezig in het centrum van Utrecht en het centrum van Amersfoort, het stedelijk milieu in stadsdeelcentra en in de centra van de overige steden in de provincie. |
Hart van de Heuvelrug |
Gebiedsontwikkelingsprogramma dat zich richt op een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het gebied tussen Amersfoort, Soest en Zeist. In het gebiedsprogramma Hart van de Heuvelrug werken de gemeenten Soest en Zeist en de provincie Utrecht samen. De kwaliteitsverbetering richt zich op natuur, wonen, werken, zorg en recreatie. Belangrijke opgave is de aanleg van twee ecologische corridors. |
Herstructurering |
Het aanpakken van bestaande (bedrijfs)locaties zodat deze weer voldoen aan de eisen van de tijd en de vraag van het bedrijfsleven. Hiervoor stellen gemeenten een herstructureringsplan op: een lokaal of in regionaal verband afgestemd plan met betrekking tot de herstructurering van één of meer gebieden. |
IGP |
Integraal gebiedsontwikkelingsprogramma |
Kernrandzones |
De zone in het landelijk gebied rondom een bebouwingskern. Elke kern heeft een grotere of kleinere kernrandzone die in de stadsgewesten Utrecht en Amersfoort (deels) samen kan vallen met de geledingszone van de visiekaart of de recreatiezone en bedoeld is voor, naast het huidige, veelal agrarische gebruik, stadsrandactiviteiten / -ontwikkelingen. |
Knooppunten |
Een knooppunt is een plaats waar meerdere vormen van vervoer samenkomen en waar tegelijkertijd stedelijke activiteiten plaatsvinden of kunnen plaatsvinden. |
Koersen |
Op de visiekaart staan de koersen voor het landelijk gebied. In zes koersen beschrijven we op hoofdlijnen de voorgenomen ontwikkelingen in het landelijk gebied op langere termijn. Elke koers gaat over een deel van het landelijk gebied met de bijbehorende karakteristiek. |
Kwaliteitsinstrumenten landelijk gebied |
Regelingen om ongewenste verstedelijking van het platteland te voorkomen en om ontwikkelingen te stimuleren die bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. |
Ladder voor duurzame verstedelijking |
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro toegevoegd: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
|
Lagenbenadering |
De lagenbenadering verdeelt de ruimte in drie lagen: de ondergrondlaag (de fysieke ondergrond, bijvoorbeeld het watersysteem en de biotoop), de netwerklaag (infrastructuur als wegen en spoorwegen) en de occupatielaag (de weerslag van menselijke activiteiten als wonen en werken). Deze veranderen allemaal met verschillende snelheden: de occupatielaag het snelst en de ondergrondlaag het minst snel. Stelregel is: hoe langzamer de veranderingssnelheid, hoe zorgvuldiger je er mee omgaat. |
Landbouwkerngebieden |
Dit zijn de gebieden waar de landbouw in Utrecht de beste uitgangspositie heeft om duurzaam te produceren voor de wereldmarkt en/of de Randstedelijke markt. In deze gebieden heeft de landbouw dan ook het primaat bij ontwikkelingen. |
Landbouwstabiliserings-gebied |
Gebieden in de nabijheid van zuurgevoelige natuur. Uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijen is hier niet toegestaan. |
Landbouwontwikkelings-gebied (LOG) |
Landbouwontwikkelingsgebied, onderdeel van het Reconstructiegebied. In dit gebied komt de (ontwikkeling van de) niet-grondgebonden veehouderij op de eerste plaats. |
Luchtvaartterrein |
Een aangewezen terrein ingericht voor het opstijgen en landen van een luchtvaartuig, zoals helikopters, MLA’s (micro Light Airplane), (sport)vliegtuigen etc. |
MIRT |
Meerjarenprogramma van het Rijk voor infrastructuur, ruimte en transport. |
Mobiliteitsscan |
Een check om te beoordelen of een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het verkeers- en vervoersnetwerk. De mobiliteitsscan wordt in een vroeg stadium, het liefst al in de planvormingsfase, uitgevoerd. Op basis van de scan wordt beoordeeld of een mobiliteitstoets noodzakelijk is. |
Mobiliteitstoets |
Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer en economie is een goede en tijdige ontsluiting van belang. Door toepassing van de mobiliteitstoets worden mobiliteitseffecten in beeld gebracht. De mobiliteitstoets is verplicht bij iedere ruimtelijke ontwikkeling met relatief grote verkeerseffecten. |
Multimodaliteit |
Vervoer dat gebruik maakt van verschillende vervoersmiddelen. Hiervoor zijn overslagpunten (bijvoorbeeld van water naar weg) essentieel. |
NNN |
Het Nationaal Natuurnetwerk is een landelijk samenhangend netwerk van bestaande en nieuwe natuurgebieden en verbindingen daartussen. Ook beheersgebieden (agrarische gronden met natuurwaarden die een samenhang heeft met de al bestaande natuurgebieden) maken onderdeel uit van het NNN. |
Nee, tenzij |
De provincie beschermt het NNN via het nee-tenzij regime. Nieuwe (planologische) ontwikkelingen zijn in principe niet mogelijk binnen het NNN, tenzij de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet significant aangetast worden. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het leveren van de onderbouwing hiervoor bij een voorgenomen ontwikkeling. |
OMU |
Ontwikkelings Maatschappij Utrecht |
Ontwikkelingsplanologie |
De gewenste ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken en bevorderen en minder vastleggen in regels en plannen. Bij ontwikkelingsplanologie werken overheid en andere betrokkenen bij het gebied samen. |
Ontwikkelassen |
De ontwikkelingsassen volgen grofweg de Rijkswegen A1, A2 en A12. Deze assen worden door marktpartijen het meest aantrekkelijk gevonden voor ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Ze verbinden economisch belangrijke regio’s zoals Amsterdam, Eindhoven en Den Haag - Rotterdam en zijn internationaal gericht. |
PAK |
Provinciale Aanpak Kantorenleegstand. |
PlanMER |
De leefomgeving van mensen en de ruimtelijke inrichting hangen nauw met elkaar samen. Om tijdens het opstellen van de PRS vroegtijdig inzicht te krijgen in de effecten van ons voorgenomen ruimtelijk beleid op de leefomgeving, wordt bij de PRS een planMER opgesteld, een Milieu Effect Rapportage, opgesteld. Hierin worden de (duurzaamheids)effecten van het nieuwe beleid beoordeeld vergeleken met de effecten bij voortzetting van bestaand beleid. |
Provinciaal Belang |
Ruimtelijke doelen die de provincie zo belangrijk vindt dat zij bereid is om waar nodig het wettelijk instrumentarium in te zetten om deze te bereiken. |
Provinciale rol |
De rol die de provincie speelt in ruimtelijke ontwikkeling. In de PRS onderscheiden we drie rollen: Participeren: regisseur, coördinator, ontwikkelaar, deelnemer; bijvoorbeeld via gebiedsontwikkeling zoals Stimuleren: facilitator, aanleveren van expertise en capaciteit, subsidies, overleg en informeren; Reguleren: kaderstellend, toetsend; bijvoorbeeld via ruimtelijke verordening of provinciaal inpassingsplan. |
PRS |
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, hierin staat het ruimtelijke beleid van de provincie voor de periode 2013-2028. |
PRV |
Provinciale Ruimtelijke Verordening, hierin staan de regels van de provincie waaraan gemeenten zich moeten houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. |
RAP |
Ruimtelijk Actie Programma, tot en met 2015 een programma ter ondersteuning van de uitvoering van het ruimtelijke beleid uit de PRS . |
Recreatietoervaartnet |
Een net van bevaarbare wateren waarvoor de hoogte- en dieptematen zijn vastgesteld en wenselijke bedieningstijden voor bruggen en sluizen zijn geformuleerd. |
Recreatiezone |
Zone gelegen in het landelijk gebied van de stadsgewesten Utrecht en Amersfoort waarin vooral het recreatieve gebruik wordt gestimuleerd. Het gaat daarbij om bovenlokale recreatievoorzieningen die gericht kunnen zijn op zowel extensief als intensief recreatief gebruik. In de recreatiezone rondom het stadsgewest Utrecht zijn ook de RodS-gebieden gelegen. |
Regioconvenant bedrijventerreinen |
Een bestuurlijk convenant dat is gesloten door alle gemeenten die deel uitmaken van een bepaalde regio. Dit regioconvenant bevat afspraken over bedrijventerreinenbeleid en een regionale planning van nieuwe en te herstructureren bedrijventerreinen; |
Retail |
de verzamelnaam voor bedrijven die goederen en diensten direct aan consumenten verkopen. |
Rode contouren |
Instrument waarmee de provincie het stedelijk gebied begrenst. Verstedelijking moet in principe binnen deze contour plaatsvinden. |
RodS |
Recreatie om de Stad, een Rijksregeling op basis waarvan recreatie in het stadsgewest Utrecht werd gerealiseerd. De regeling is inmiddels beëindigd, maar niet alle voorgenomen locaties zijn al gerealiseerd. |
Rood-voor-groen |
Het principe waarbij verstedelijking (rode ontwikkelingen– de realisatie van nieuwe bebouwing) of infrastructuur – mogelijk zijn, als deze bijdragen aan c.q. in ruil voor het realiseren van groene-, recreatieve-, of blauwe kwaliteitsambities. |
Ruimte-voor-ruimte en functiewijziging |
Een regeling waarbij op vrijkomende agrarische bedrijfspercelen ruimte wordt geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid of een extra woning op het perceel. Hier moet de sloop van voldoende voormalige bedrijfsruimte tegenover staan. |
Saldobenadering |
Een instrument voor ontwikkelingen in het NNN. Als een combinatie van ontwikkelingen gezamenlijk wordt opgepakt en per saldo een meerwaarde voor natuur oplevert, kan dit worden toegestaan in het NNN. |
Stiltegebieden |
In stiltegebieden handhaaft de provincie de rust. Activiteiten die teveel geluid veroorzaken zijn niet meer mogelijk in stiltegebieden. |
Sturingsfilosofie |
De wijze waarop de provincie Utrecht haar provinciaal ruimtelijk beleid wil realiseren en daarmee ook het kader voor de inzet van provinciale instrumenten waarmee de doorwerking van beleid kan worden verzekerd. |
Toetsingsplanologie |
Bij toetsingsplanologie worden ruimtelijke doelen voornamelijk bereikt met regels: het toelaten en verbieden van ruimtelijke ontwikkelingen staat voorop. |
Transformatie |
Het aanpakken van een (werk)locatie waarbij de functie verandert, bijvoorbeeld van bedrijventerrein naar wonen. |
TSK |
Thematische Structuurvisie Kantoren |
U10/Utrecht10 |
Samenwerkingsnetwerk van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, IJsselstein, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen, Woerden en Zeist. |
Uitleglocaties |
Locaties voor verstedelijking buiten bestaand stedelijk gebied. |
Verstedelijking |
Nieuwe vestiging van niet-agrarische bedrijven, kantoren en woningen, detailhandel en voorzieningen. |
Warmte en koude opslag |
Warmte en koude opslag is een duurzame techniek waarmee energie uit de bodem kan worden gewonnen. |
Watertoets |
De watertoets zorgt ervoor dat aspecten die samenhangen met het watersysteem op een goede manier in ruimtelijke plannen terecht komen. |