Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, geconsolideerd (incl. herijking 2016 en 2e partiële herziening 2018)    

Vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht in de vergadering van 10 december 2018

Publicatiedatum: 20-12-2018

Status: PS-besluit

Referentienummer: 81E233C0

Beleidstekst     

1 Inleiding     

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijven wij ons ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Wij geven aan welke doelstellingen wij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe wij uitvoering geven aan dit beleid. Deels geven wij uitvoering aan ons beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) welke tegelijk met de PRS is opgesteld. Na vaststelling van de PRS in 2013, zijn er in 2014 twee partiële herzieningen gemaakt. Ook hebben PS op 1 februari 2016 de Thematische Structuurvisie Kantoren (TSK) vastgesteld. Gezien de specifieke functie met betrekking tot de reductie van planologische overcapaciteit werkt deze wel door in de PRS, maar is deze niet integraal opgenomen in de PRS. De TSK blijft onverkort van kracht. In 2016 is de PRS herijkt en is deze in zijn geheel opnieuw vastgesteld.In 2018 is deze herijking met de 2e Partiële Herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (Herijking 2016) partieel herzien. Nota bene: de 1e Partiële Herziening van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (Herijking 2016) is stopgezet.

Voor u ligt de zogenaamde geconsolideerde versie van de PRS. Hierin zijn de volgende documenten integraal opgenomen:

  • Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (Herijking 2016). Deze herijking bevat tevens het eerder vastgestelde beleid uit onderstaande plannen:
    • Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht in de vergadering van 4 februari 2013,
    • 1e partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht in de vergadering van 10 maart 2014,
    • 2e partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht in de vergadering van 3 november 2014.
  • 2e Partiële Herziening van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (Herijking 2016).

Daarmee is het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht per december 2018 volledig in één document opgenomen.

1.1 Utrecht, een blijvend aantrekkelijke provincie     

Waar staan we

De provincie Utrecht heeft een prima uitgangspositie voor een aantrekkelijke toekomst: centrale lig­ging in Nederland, aan de rand van de Randstad, aan drie internationale ontwikkelingsassen (grofweg de A1, A2 en A12 volgend), nabij Schiphol en met internationale railverbindingen, aanwezigheid van kennis- en zorgcentra, een aantrekkelijke schaal van de leefomge­ving en een ruim aanbod aan gave en beleefbare landschap­pen. Dit maakt dat de provincie een bijzonder aantrekkelijke vestigings­plaats is. Mensen wonen en werken hier graag. Daardoor is er een ruim aanbod aan gekwalificeerd personeel en kennis.

De centrale ligging zorgt er echter ook voor, dat de druk op de ruimte in onze provincie groot is. Dat is merkbaar op de woningmarkt. Maar ook aan de dreigende achteruitgang van de kwaliteit van het landschap en de natuur. Verder doen zich flinke mobiliteitsproblemen voor. Het is belangrijk dat, voor zover mogelijk, de oorzaken van deze problemen worden opgelost of ten minste de nadelige gevolgen worden voorkomen.

Na een grote terugval in productie in de afgelopen jaren als gevolg van de crisis is de woningmarkt weer uit het slop gekomen. Gestagneerde projecten worden nu veelal alsnog ontwikkeld. Recente prognoses laten zien dat het woningtekort in de komende jaren hoog zal blijven. Het aantal huishoudens in onze provincie blijft groeien, en daarmee de vraag naar woningen. In het stedelijk gebied vragen leegstand van vastgoed, gezondheid , leefbaarheid en bereikbaarheid onze specifieke aandacht.

In het landelijk gebied spelen veranderingen in landbouw, landschap en natuur. De technologische ontwikkeling en de liberalisatie van de markt voor landbouwproducten heeft tot gevolg dat de schaal van landbouwbedrijven toeneemt. De intensieve veehouderij staat onder druk, de grondgebonden bedrijven hebben moeite voldoende grond te verwerven. De schaalvergroting zorgt ervoor, dat bedrijven stoppen, niet alleen de kleine. Er komt veel agrarisch vastgoed vrij. Deze ontwikkelingen in de landbouw hebben invloed op het landschap. Het landschap zal ook veranderingen ondervinden als gevolg van onder andere energiewinning met mestvergisting, zonnepanelen en windturbines en de voortgaande daling van de veenbodems. De kwaliteit van het landschap behoeft dus blijvende aandacht. Ook de natuur verandert. De biodiversiteit neemt af, op alle niveaus, van mondiaal tot provinciaal. Oorzaken zijn velerlei en het is een grote opgave om de biodiversiteit te behouden in zowel het Natuurnetwerk Nederland, als in de daarbuiten gelegen natuurgebieden.

We zitten samenvattend in een periode van transformatie en transitie. Een periode die zich kenmerkt door ondertussenheid. Dit vraagt van het provinciaal bestuur om integraal en kansrijk te kijken. Om in verbinding mee te gaan in deze veranderingen om ook op andere manieren dan voorheen onze doelen te bereiken. Het bereiken van deze doelen staat voorop. De regels zetten we in ter ondersteuning hiervan. Dit past bij ons streven naar de provincie Utrecht als sterke regio met een aantrekkelijke leefomgevin g en een goed vestigingsklimaat.

Waar willen we naar toe

Onze ambitie voor Utrecht: Wij willen de provincie aantrekkelijk houden om te wonen, werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht2040 is daarbij onze stip aan de horizon. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. De doelen uit Strategie Utrecht2040 vragen om een integrale aanpak die voor ons ruimtelijk beleid resulteert in vier pijlers:

  • duurzame leefomgeving;
  • beschermen kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.

De pijlers ‘duurzame leefomgeving’ en ‘beschermen kwaliteiten’ leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen in de ‘vitale dorpen en steden’ en het ‘dynamisch landelijk gebied’ plaats kunnen vinden. Het samenspel tussen deze pijlers leidt tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave

    Wij willen ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag naar (woningen in) stedelijke woonmilieus, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en winkelpanden en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.

  • Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied

    Wij hebben een aantrekkelijk landelijk gebied. We willen deze kwaliteit behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw.

Hoe pakken wij dit aan

Het aantrekkelijk houden van de provincie via de binnenstedelijke opgave en het versterken en behouden van de kwaliteit van het landelijk gebied is een complexe opgave. Door de druk op de ruimte en de samenhang tussen deze twee opgaven, zijn de deelopgaven en de oplossingsrichtingen vaak weerbarstig. Duidelijk is dat alleen een integrale aanpak waarbij alle betrokken partijen, zoals overheden, maatschappelijke organisaties en de markt samenwerken, oplossingen voor de complexe opgaven kan bieden. Wie daarbij welke rol vervult is een afgeleide van de vraag wat er moet gebeuren. Rolvervulling mag nooit een doel op zich zijn. En zonder onderling vertrouwen slaagt samenwerking zelden. Ook onorthodoxe en innovatieve oplossingen en durf en daadkracht zijn nodig.

Via uitvoeringsprogramma’s zoals het Integraal Gebiedsontwikkelingsprogramma, het Innovatieprogramma Fysieke Leefomgeving, het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijke Ontwikkeling en Agenda Vitaal Platteland dragen wij bij aan de aanpak van complexe opgaven én aan de concrete uitvoering. Hierbij gaat het niet alleen om financiële bijdragen, maar ook om bijvoorbeeld kennis, bestuurskracht en formatie.

Een instrument waarmee wij willen bijdragen aan het realiseren van de gewenste ruimtelijke aantrekkelijkheid van de provincie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Door de Wet ruimtelijke ordening en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk zijn de verhoudingen tussen de overheden binnen de ruimtelijke ordening aan het veranderen. Dit leidt voor alle partijen tot een zoektocht naar een hernieuwde afstemming van rollen. Wij menen met de bij deze PRS behorende PRV een doelmatig samenstel van regels te hebben, om de gewenste ontwikkelingen met kwaliteit mogelijk te maken. En daarmee bij te dragen aan de omslag van toetsings- naar ontwikkelingsplanologie. Hierbij is vertrouwen een belangrijke factor. Op basis van vertrouwen willen wij vroegtijdig overleggen over beoogde ontwikkelingen. De doelen staan daarbij voorop; de regels worden ingezet ter ondersteuning daarvan. Wij zien het inzetten van het wettelijk instrumentarium als een vangnet, als uiterste middel om, waar dit echt onvermijdelijk is, ontwikkelingen die de provinciale belangen schaden te kunnen sturen.

In het kader van de zoektocht naar de rolverdeling tussen overheden hebben we sinds het vaststellen van de PRS in 2013 geëxperimenteerd met een specifieke, ‘vrijere’, regulering voor de gebiedsontwikkeling Eiland van Schalkwijk. Wij stellen deze vrijere regulering op basis van gezamenlijke kaderstelling ook open voor andere gebieden in onze provincie. Wij nodigen gebieden uit om met ons aan deze gezamenlijke kaderstelling en bijbehorende rolopvatting te gaan werken.

Omdat rolverdeling tussen de overheden nog een zoektocht is, evalueren wij de doelmatigheid van de PRV periodiek. De eerste evaluatie heeft plaatsgevonden bij de herijking van de PRS en PRV in 2016. Dit heeft geleid tot verduidelijking van diverse begrippen en regels en tot een verordening die qua structuur beter aansluit op de juridische werking van de verordening en niet langer op de inhoudelijke opbouw van de PRS.

1.2 Doel en status     

Wij hebben de PRS opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via ons ruimtelijk beleid dragen wij bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.



De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een bindende werking voor de provincie zelf, niet voor andere partijen. We laten de PRS daarom vergezeld gaan van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de PRV. Deze is bindend voor de gemeenten. De PRV beperkt zich tot onderwerpen die in de PRS zijn aangemerkt als provinciaal belang. Bij het beleid in deze PRS is telkens aangegeven of, en zo ja wat van dat beleid we via de PRV laten doorwerken naar de gemeenten.

Vanaf de 2e helft van 2015 heeft een herijking van de PRS en PRV plaatsgevonden. Provinciale Staten hebben bij vaststelling van de PRS en PRV in 2013 besloten deze vierjaarlijks te herijken. In de PRS zijn hiervoor de onderwerpen wonen, werken, natuur en sturing, inclusief de doelmatigheid van de PRV, aangegeven. Vanwege een aantal actuele ruimtelijk relevante ontwikkelingen op andere beleidsterreinen is de herijking breder getrokken, zodat de PRS en PRV een actueel kader voor ruimtelijke ontwikkelingen biedt. De PRS en PRV (Herijking 2016) zullen een bouwsteen vormen voor de toekomstige Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Utrecht, onder de aankomende Omgevingswet. In 2018 zijn de PRS (Herijking 2016) en de PRV (Herijking 2016) partieel herzien.

Voor een deel van de thema’s die in de herijking van de PRS en PRV worden aangepast, is de discussie nog niet afgerond. Denk aan duurzame energie, gezonde leefomgeving en detailhandel. Voor de herijking van de PRS is bij de projecten en programma’s die hiervoor opgezet zijn aangehaakt en de actuele stand van zaken is verwerkt. De ideeontwikkeling zal in dat traject doorgaan. In de Omgevingsvisie zal de actualiteit van dat moment verwerkt worden.

1.3 Omgevingswet     

Het Rijk bereidt de Omgevingswet voor. De Omgevingswet gaat uit van vier verbeterdoelen: (1) vergroten inzichtelijkheid, voorspelbaarheid en gebruiksgemak van het omgevingsrecht; (2) bewerkstellingen samenhangende benadering van fysieke leefomgeving in beleid, besluitvorming en regels; (3) vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte door het mogelijk maken van een actieve en flexibele aanpak; (4) versnellen en verbeteren van de besluitvorming. Uitgangspunt bij de vier verbeterdoelen is het handhaven van de bestaande verantwoordelijkheidsindeling tussen de verschillende overheden. Daarbij hanteert de Omgevingswet het “decentraal, tenzij” principe. Dit betekent dat de taken voor de fysieke leefomgeving die de overheid moet behartigen in de eerste plaats bij de gemeente liggen. Rijk en provincies komen in beeld als het doelmatiger en doeltreffender is om bepaalde aangelegenheden op provinciaal of op rijksniveau te regelen. De Omgevingswet gaat van de provincie vragen om een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening op te gaan stellen. De provincie Utrecht start hiermee direct na vaststelling van de PRS en PRV (Herijking 2016).

Het voornemen is om dit in 2017-2018 te doen.

Het proces voor het opstellen van de Omgevingsvisie zal plaatsvinden nadat de Herijking van PRS en PRV is afgerond en is gericht op vaststelling van de Omgevingsvisie in 2018. Bij de Omgevingsvisie worden de strategische plannen (PRS (Herijking 2016), Mobiliteitsplan, Bodem-, Water- en Milieuplan) geïntegreerd. In de Omgevingsvisie wordt in de uitvoeringsparagraaf aangegeven via welke plannen/programma’s met concrete maatregelen de Omgevingsvisie wordt uitgewerkt en uitgevoerd. Daarnaast komt er gekoppeld aan de Omgevingsvisie één omgevingsverordening met daarin de regels die gaan over de fysieke leefomgeving. De PRV zal opgaan in deze Omgevingsverordening.

Om de stap naar de Omgevingsvisie te vergemakkelijken, is in de Ontwerp PRS en –PRV (Herijking 2016) geanticipeerd op het gedachtengoed van de Omgevingswet. Hiervoor is de samenhang met de andere plannen die opgaan in de Omgevingsvisie opnieuw bekeken en is bij alle onderwerpen die zich hiervoor lenen ruimte voor maatwerk opgenomen of uitgebreid. Tenslotte is de PRV verduidelijkt, wat de inzichtelijkheid vergroot.

1.4 Participatie, terinzagelegging en overleg     

Structuurvisie 2013-2028

Bij de totstandkoming van de PRS en PRV in 2013 zijn medeoverheden, maatschappelijke organisaties en inwoners regelmatig betrokken. In het voorjaar van 2010 is gestart met dialoogbijeenkomsten. Deze hebben een belangrijke input geleverd voor de Kadernota. Daarin zijn de hoofdlijnen voor het nieuwe ruimtelijk beleid verwoord. Eind 2010 is de Kadernota door PS vastgesteld. Medio 2011 is het Voorontwerp PRS en PRV opgesteld. Die diende voor overleg met de medeoverheden en de maatschappelijke organisaties. De volgende stap was het opstellen van de ontwerp-PRS en PRV Hierbij is ook een planMER opgesteld die samen met het Ontwerp ter visie heeft gelegen. Over de PRS en PRV zijn ca. 290 zienswijzen ontvangen. Tijdens hoorzittingen hebben ca. 70 indieners van zienswijzen hun visie toegelicht. Bij vaststelling van de PRS en PRV zijn 19 amendementen en 8 moties aangenomen.

Ter ondersteuning van de communicatie over de PRS heeft gedurende het gehele proces de speciaal hiervoor opgestelde website puzzelenmetdeprovincie.nl een belangrijke rol gespeeld. Een groep van jongeren hebben we actief betrokken via een jongerendenktank. De jongeren hebben in het najaar 2011 hun creatieve en inspirerende resultaten gepresenteerd over duurzame energie, kernrandzones en de leegstand van kantoren.

Partiële herzieningen

In 2014 zijn er twee partiële herzieningen vastgesteld. De eerste om volledig te voldoen aan het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro) van de Rijksoverheid dat op 1 oktober 2012 in werking is getreden en om enkele wijzigingen van begrenzingen te verwerken. De tweede had betrekking op duurzame energie. Voor deze partiële herzieningen heeft vooral overleg met de direct betrokken gemeenten en belanghebbenden plaatsgevonden. Bij de eerste partiële herziening is ook een aanvulling op de planMER gemaakt, vanwege de toegevoegde windenergielocatie bij Vianen. Omdat de tweede partiële herziening geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen bevatte, was een tweede aanvulling op de planMER niet nodig. Over de eerste partiële herziening heeft de provincie 22 zienswijzen ontvangen. Bij de tweede partiële herziening zijn 87 zienswijzen ontvangen.

Ontwerp PRS en PRV (Herijking 2016)

Juni 2015 hebben Gedeputeerde Staten (GS) een gespreksnotitie voor de start van de herijking PRS en PRV vastgesteld. Zowel GS als Provinciale Staten (PS) hebben op basis hiervan het gesprek gevoegd over inhoud en proces van de herijking. Dit heeft geleid tot een Kadernotitie Start Herijking PRS en PRV die begin november 2015 door PS is vastgesteld.

Op basis van deze kadernotitie is een participatieproces doorlopen met gemeenten (ambtelijk en bestuurlijk), regio’s en waterpartners (ambtelijk). Daarnaast zijn twee brede bijeenkomsten georganiseerd, de netwerkbijeenkomst landelijk gebied en uitnodigend ruimtelijk beleid en de dialoogbijeenkomst stedelijk gebied (georganiseerd samen met het Programmateam Wonen en Binnenstedelijke Ontwikkeling en het netwerk Utrecht2040). Dit heeft geleid tot de wijzigingen zoals opgenomen in de Ontwerp PRS en PRV (Herijking 2016).

Op 24 mei 2016 hebben GS de Ontwerp PRS en PRV (Herijking 2016) vastgesteld. Dit ontwerp heeft, in overeenstemming met de wettelijke vereisten, ter inzage gelegen van 31 mei t/m 11 juli.. Gedurende deze zes weken kon iedereen die dat wil zienswijzen indienen. Dit kon zowel schriftelijk, digitaal als mondeling. Er zijn 158 zienswijzen ingediend. Deze zijn in een door GS op 27 september jl. vastgestelde concept-nota van beantwoording op inhoudelijke punten samengevat en van een voorlopige provinciale reactie voorzien. PS hebben op 24 en 26 oktober hoorzittingen georganiseerd waar een deel van de indieners gehoord zijn. Hiervan hebben 26 indieners gebruik gemaakt. Hetgeen hier uitgewisseld is heeft geleid tot enkele aanvullingen op de concept-nota van beantwoording. PS stellen zowel de PRS en PRV (herijking 2016) vast, als de definitieve Nota van Beantwoording, zodat daarmee de reacties op zienswijzen ook het standpunt van PS zijn.

2e partiële herziening PRS en PRV (Herijking 2016)

De ontwerp - 2e PHPRS is – gelijk met de ontwerp - 2e PHPRV – op 10 juli 2018 vastgesteld door Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Utrecht. De ontwerpen hebben van dinsdag 21 augustus tot en met maandag 1 oktober ter inzage gelegen, zowel op papier als digitaal op de website en als ruimtelijk plan via http://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/, en via de landelijke site www.ruimtelijkeplannen.nl. In de periode van ter inzage legging zijn 28 zienswijzen ingediend. Op 25 september 2018 is er een hoorzitting gehouden door PS. De insprekers tijdens de hoorzitting hebben daarna allen ook nog een schriftelijke zienswijze ingediend. De Nota van Beantwoording is op woensdag 5 december 2018 door GS in concept vastgesteld. PS hebben de definitieve Nota van Beantwoording op 10 december 2018 vastgesteld. De wijzigingen die uit de Nota van Beantwoording voortvloeien, zijn verwerkt in de 2e partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (Herijking 2016) en de 2e partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening (Herijking 2016), die eveneens op 10 december 2018 door PS zijn vastgesteld. Deze beide stukken zijn aangeduid als 2e PHPRS en 2e PHPRV.

1.5 Digitalisering     

Conform het Besluit ruimtelijke ordening bieden wij de structuurvisie ook elektronisch (digitaal) aan. De PRS en PRV zijn daarom te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl en op de site van de provincie op http://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl.

1.6 Extern advies     

Structuurvisie 2013-2028

In het proces van opstellen van de PRS tussen 2010 en 2013 hebben we verschillende gevraagde adviezen ontvangen van de Provinciale Commissie Leefomgeving (PCL). Wij hebben adviezen ontvangen over ‘thema’s voor de provinciale ruimtelijke structuurvisie’ en over de Kadernota Ruimte. Voor het opstellen van het voorontwerp hebben wij de PCL om advies gevraagd over de ruimtelijke ordening van de kernrandzones. We hebben specifiek gevraagd naar advies over de provinciale rol in deze zones en de aanpak van de ‘recreatie om de stad’ opgave, nu daarvoor geen Rijksmiddelen meer beschikbaar zijn. De PCL heeft ook geadviseerd over ‘aanpak energievraagstuk’ en ‘duurzame landbouw en milieu’. De PCL heeft ten slotte in brede zin geadviseerd over het Voorontwerp. Al deze adviezen hebben doorgewerkt in de in 2013 vastgestelde PRS en PRV.

Provinciale Commissie Leefomgeving over herijking PRS en PRV

Voor de herijking van de PRS is wederom advies gevraagd aan de PCL. De PCL heeft dit ingevuld door een klankbordgesprek met de portefeuillehouder over de grootste wijzigingen die in de herijking van de PRS en PRV voorgesteld worden. De PCL heeft geadviseerd om de structuur van de PRS aan te passen, zodat de duurzaamheids- en kwaliteitskant van het beleid duidelijker invloed heeft op de ontwikkelingskant. Dit past beter bij de twee prioritaire keuzes die in de PRS gemaakt worden, te weten ‘accent op de binnenstedelijke opgave’ en ‘behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied’. Hiermee wordt ook duidelijker waar de provincie ruimte biedt voor ontwikkelingen en waar zij beschermt wat kwetsbaar is. Daarnaast adviseert de PCL om de uitnodiging tot ontwikkeling, die centraal staat in de sturingsfilosofie en die op meerdere plaatsen in het beleid is te vinden, duidelijker aan te geven en ook duidelijker te maken hoe de provincie dit faciliteert, stimuleert en ontwikkelt. Tenslotte adviseert de PCL om een doorkijk te geven naar wat er nog allemaal aan zit te komen voor de provincie. We staan aan de voorkant van een flinke verandering en dit mag geagendeerd worden.

Mede op basis van dit advies is besloten om de bescherming van de kwaliteiten van de provincie bij elkaar te zetten in een nieuw hoofdstuk en de samenhang tussen de hoofstukken beter duidelijk te maken in hoofdstuk 1, waar de structuur van de PRS toegelicht wordt. Daarnaast is mede op basis van dit advies het sturingshoofdstuk aangescherpt en is de ontwikkelende rol hier sterke geduid. Tenslotte is in de visie, de beschrijving van de provincie in 2028, sterker ingegaan op de veranderingen waar we midden in zitten en die er nog aankomen.

Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit over herijking PRS en PRV

Daarnaast is advies gevraagd aan de onafhankelijk adviseur ruimtelijke kwaliteit (ARK) van de provincie Utrecht. Hij adviseert om de centrale begrippen, zoals ‘duurzaam’ en vitaal’ nog eens goed te bekijken op houdbaarheid en daarbij ook te kijken naar termen die op Europees niveau verstaan worden, zodat ook de mogelijke aansluiting op Europese programma’s wordt vergroot. Ook adviseert hij om zowel voor het landelijk gebied als het stedelijk gebied zowel de kwaliteiten, als de opgaven concreet te benoemen. Voor het invoeren van de Omgevingswet adviseert hij om duidelijk te maken wat deze tussenstap van de herijking betekent en aan te geven welke rol de provincie oppakt, ook richting gemeenten, voor het invoeren van de Omgevingswet. Tenslotte adviseert hij om de kwaliteitsgidsen voor de Utrechtse landschappen breder in te zetten, qua thema’s te verbreden en hiervoor te evalueren en te verbeteren.

Mede op basis van dit advies zijn de kwalitatieve en beschermende kant van de PRS en de ontwikkelende kant ervan meer van elkaar gescheiden en is voor het landelijk gebied in hoofdstukken 1 en 2 sterker de nadruk gelegd op zowel de kwaliteiten als de ontwikkelingen. Aan het voorsorteren op de Omgevingswet is in hoofdstuk 1, 2, 3 en 8 nadrukkelijk aandacht besteed. Over de centrale begrippen is besloten dit nu niet aan te passen, omdat ze voor het ruimtelijk beleid ook bij toetsing bij onder andere de PCL nog steeds als passend worden gezien. Wel nemen we dit mee als extra opgave richting de Omgevingsvisie. In hoofdstuk 8 hebben we duidelijker gemaakt op welke manier de provincie werkt met ruimtelijke kwaliteit. Voor de opgave voor de kwaliteitsgidsen wordt voorgesteld dit op te pakken via een evaluatie.

Juridisch advies over de PRV

Wij hebben de Universiteit Utrecht, faculteit Rechtsgeleerdheid een advies laten uitbrengen over de PRV. Daarbij is de vraag gesteld hoe wij de formuleringen van de regels zodanig kunnen verbeteren, dat deze voor de gemeenten duidelijker en gemakkelijker hanteerbaar worden.

De belangrijkste aanbeveling uit het advies is om de bij de regels voor het landelijk gebied het verbod op nieuwe stedelijke ontwikkelingen, én de uitzonderingen op dat verbod duidelijker centraal te stellen. Voorts zijn aanbevelingen gedaan om de formuleringen van regels helderder en consequenter te maken.

Mede op basis van dit advies is de ordening van de regels in de PRV aangepast en is de formulering van de regels grondig onder de loep genomen.

Na de terinzagelegging hebben wij ten behoeve van de PRV een aanvullend juridische advies gevraagd. Dit advies is gevraagd bij Van der Feltz advocaten, omdat de hoofdsteller van het eerste advies hier inmiddels is gaan werken. In dit aanvullende juridisch advies is onder andere gereageerd op de nieuwe structuur van de PRV, de formulering van het verstedelijkingsverbod, consequentheid van formuleringen en hanteerbaarheid van flexibiliteit. Dit advies heeft geleid tot verdere structuurverbetering en verduidelijking van de PRV, zonder dat dit invloed heeft op de werking van de in de PRV opgenomen regels.

1.7 PlanMER, Landbouweffectrapportage en Watertoets     

De leefomgeving van mensen en de ruimtelijke inrichting hangen nauw met elkaar samen. Om tijdens het opstellen van de PRS vroegtijdig inzicht te krijgen in de effecten van ons voorgenomen ruimtelijk beleid op de leefomgeving, hebben we bij de PRS in 2011-2012 een planMER, een Milieu Effect Rapportage, opgesteld. Hierin beoordelen we de (duurzaamheids)effecten van het nieuwe beleid en vergelijken dit met de effecten bij voortzetting van het bestaande beleid. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de planMER richten zich op klimaatverandering, duurzame energie, nieuwe woon- en werklocaties en natuur. De planMER is voorgelegd aan de commissie MER. Deze heeft positief gereageerd op het parallel lopen van de planMER en PRS en over de vierjaarlijkse herijking. De commissie MER heeft om aanvullingen gevraagd voor duurzame energie en natuur. De aanbevelingen van de planMER en het advies van de commissie MER over de planMER zijn verwerkt in de in 2013 vastgestelde PRS en PRV.

Naast deze planMER hebben we bij de PRS in 2011-2012 ook een Landbouw Effect Rapportage (LER) opgesteld, om de effecten van ons voorgenomen beleid op de landbouw duidelijk in beeld te brengen. De conclusie was, dat de landbouwstructuur als geheel naar verwachting niet ernstig geschaad wordt. Wel wordt opgemerkt dat veranderingen in andere beleidsdoelen effect kunnen hebben op deze mogelijkheden. Zo kan er in landbouwkerngebieden spanning ontstaan als andere beleidsdoelen een zwaarder belang gaan krijgen, zoals de bescherming van de kwetsbare veengebieden (bodembewerking) of aanscherping van milieuregels (contouren). Dit betekent nog niet een negatief effect van het PRS beleid, maar wel de noodzaak hier scherp op te blijven.

Tenslotte hebben wij hebben in de procedure van de PRS in 2011-2012 een watertoets geïntegreerd. De watertoets is een proces wat ervoor zorgt dat aspecten die samenhangen met het watersysteem op een goede manier in ruimtelijke plannen terecht komen. Met de watertoets passen we het al bestaande waterhuishoudkundige beleid goed in, passen het goed toe en voeren het waar mogelijk uit. De watertoets heeft eraan bijgedragen, dat wateraspecten goed verankerd zijn in ons ruimtelijk beleid.

Aanvulling planMER bij 1e partiële herziening (PRSph)

Voor de PRSph is een aanvulling van de planMER voor de bijlage “Effecten provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013-2028 op natuur” gemaakt. De reden hiervoor is, dat er in de PRSph een nieuwe windlocatie bij Vianen is opgenomen, die net als de ruimtelijke ontwikkelingen in de PRS, getoetst is op de effecten op natuur. Aangezien deze nieuwe windlocatie ook nabij een stiltegebied ligt, is een toets hierop eveneens opgenomen.

Geen aanvullende planMER, LER of watertoets voor herijking

In de herijking van de PRS en PRV worden geen grote nieuwe locaties voor wonen of werken voorgesteld. Ook zijn er geen nieuwe locaties van duurzame energie aangewezen. In het beleid voor klimaatverandering en natuur vinden geen grote, planMERplichtige wijzigingen plaats. Om die reden is er geen aanvullende planMER voor de herijking van de PRS en PRV uitgevoerd. In het landbouwbeleid wordt een versimpeling voorgesteld voor de regels voor de niet-grondgebonden veehouderij. Omdat ervoor gezorgd wordt dat van bestaande rechten voorlopig nog gebruik kan worden gemaakt, is er geen nieuwe landbouweffectrapportage uitgevoerd. Voor de watertoets is ambtelijk aan de waterbeheerders de vraag voorgelegd welke nieuwe kansen zij zien voor verbeterde verankering van wateraspecten in het ruimtelijk beleid. De reacties hierop zijn verwerkt in de Ontwerp PRS (Herijking 2016).

Geen passende beoordeling en geen aanvullende planMER bij 2e partiële herziening (Herijking 2016)

In het kader van de 2e partiële herziening (Herijking 2016) is geen passende beoordeling als bedoeld in de Wet natuurbescherming en geen aanvullende PlanMER als bedoeld in de Wet Milieubeheer aan de orde. Op voorhand wordt er niet verwacht dat er noemenswaardige milieueffecten zijn.

1.8 Samenhang     

De PRS staat niet op zichzelf, maar heeft samenhang met sectorale plannen en visies in de provincie en met plannen en visies van andere partijen. De belangrijkste relaties liggen er met:

  • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk: Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in ten behoeve van een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Dit via een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de reiziger voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimte­lijke ontwikkelingen en mobiliteit met elkaar verbindt. Hiervoor heeft het Rijk beleid ontwikkeld op basis van een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regelgeving en een selectieve Rijksbetrokkenheid.
  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro): Dit besluit heeft het Rijk opgesteld om haar beleid naar de andere overheidslagen door te laten werken. Het Rijk laat hierin Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde (voor Utrecht zijn dit de Nieuwe Hollandse waterlinie en de Romeinse Limes) direct doorwerken naar de ruimtelijke verordening van provincies. De overige beleidsonderdelen werken rechtstreeks door naar bestemmingsplannen van gemeenten.
  • Deltabeslissingen: Het Deltaprogramma heeft tot doel het op orde krijgen van de huidige waterveiligheid en zoetwatervoorziening en de voorbereiding op de toekomst. Bij de daarvoor te nemen maatregelen spelen veel aspecten een rol, denk aan leefomgeving, economie, natuur, landbouw en recreatie. Er zijn vijf deltabeslissingen genomen. Bij de herijking is de PRS is hieraan waar nodig aangepast. Indien nodig, passen we ons ruimtelijk beleid en de inzet van instrumenten wederom aan naar aanleiding van de uitwerking van de Deltabeslissingen.
  • Gebiedsagenda: De Gebiedsagenda Utrecht 2009 is tot stand gekomen in samenwerking met regio- en Rijkspartijen en is in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO MIRT) van november 2009 vastgesteld. Rijk en regio zijn in 2012 gestart met het gezamenlijk actualiseren van de Gebiedsagenda uit 2009. De gebiedsagenda presenteert een gezamenlijke toekomstvisie van Rijk en regio en biedt daarmee de inhoudelijke onderbouwing van mogelijk nieuwe programma’s en projecten. De gebiedsagenda maakt vooral duidelijk wat de (regiobrede) kernopgaven in het fysiek ruimtelijke domein zijn, welke projecten en programma’s daarin passen en hoe die bijdragen aan de integrale ontwikkeling van het gebied. De gebiedsagenda is gebaseerd op vigerende nota’s en beleidsplannen en bevat dus geen nieuw beleid.
  • Ontwikkelingsvisie NV Utrecht: Deze ontwikkelingsvisie is opgesteld door de samenwerkende partijen in Noordvleugel Utrecht en geeft aan dat in de regio zoveel mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied gebouwd gaat worden om duurzaam om te gaan met onze ruimte en ter bescherming van natuur en landschap. De in 2009 vastgestelde visie is door een besluit van Provinciale Staten aangemerkt als bouwsteen voor de PRS.
  • Voorloper Groene Hart: De Voorloper Groene Hart is opgesteld door de drie Groene Hartprovincies voor de periode 2009-2020. De Voorloper bevat voorstellen voor beleid voor o.a. de kernkwaliteiten van het nationaal landschap, bodemdaling, duurzaamheid, landbouw, natuur, wonen en werken en recreatie (waaronder stad-landverbindingen). De Voorloper is door Provinciale Staten aangemerkt als bouwsteen voor de PRS.
  • VERDER-pakket: In VERDER werken de NV Utrecht-partners samen met Rijkswaterstaat aan oplossingen voor de mobiliteitsproblematiek in Midden Nederland. Daarbij is samenhang tussen lokaal en bovenlokaal en tussen verschillende vervoersmodaliteiten van groot belang. Hieronder vallen de planstudies Ring Utrecht, A1/A27, A28 en knooppunt Hoevelaken en een regionaal maatregelenpakket.
  • Provinciale strategische en sectorale beleidsplannen en visies: Bij de herijking is de PRS gelijkgeschakeld met het Mobiliteitsplan 2015-2028, en het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021. Voor de PRS vormden ook de Bodemvisie (maart 2010), de Landbouwvisie (oktober 2011), de Economische Visie (oktober 2011) en de Visie Recreatie en Toerisme 2020 (april 2012) input.
  • Strategie Utrecht 2040: Een provinciale strategie voor een duurzame en aantrekkelijke regio. Op basis van de huidige situatie en de toekomstige trends komt een beeld naar voren van een aantrekkelijke regio die onder hoge druk staat. Dat vraagt om een lange termijnstrategie: Utrecht kiest voor een strategie van duurzame ontwikkeling en behoud van aantrekkingskracht, versterken waar we goed in zijn en streven naar uitgebalanceerde groei van de kwaliteit van de regio.
  • Thematische Structuurvisie Kantoren (TSK): in deze provinciale visie wordt aangegeven op welke locaties wij de actuele overmaat aan plancapaciteit voor kantoren willen reduceren. Reductie vindt plaats via een inpassingsplan, waarin de in de TSK aangekondigde reductie van planologische overcapaciteit in vigerende bestemmingsplannen (en beheersverordeningen) wordt gerealiseerd. Dit is met het oog op het in het leven roepen van zogenaamde voorzienbaarheid, waardoor het risico op te honoreren planschadeclaims naar aanleiding van het vast te stellen inpassingsplan zoveel mogelijk wordt verminderd. Gezien de specifieke functie met betrekking tot de reductie van planologische overcapaciteit werkt de TSK wel door in PRS en PRV, maar is hierin niet integraal opgenomen. De TSK blijft dus ook na vaststelling van de PRS en PRV onverkort van kracht.
  • Intergemeentelijke ruimtelijke visies: samenwerkingsverbanden van gemeenten hebben ruimtelijke visies opgesteld die –vooral door de samenwerking– van bovenlokale betekenis zijn. Wij noemen de Gebiedsvisie Zuidoost Utrecht, strategische agenda Regio FoodValley, het Regiodocument BRU en de Integrale gebiedsuitwerking Eemland, bijstelling 2011. Deze hebben we betrokken bij het formuleren van ons ruimtelijk beleid. De regio Amersfoort is ten tijde van het voorbereiden van de herijking van de PRS bezig met het opstellen van een nieuwe gebiedsvisie. De regio U10 werkt in deze periode aan een ruimtelijk-economische koers. Met beide trajecten heeft afstemming plaatsgevonden.

1.9 Europa     

Het beleid zoals beschreven in deze PRS past in de Europese programma’s van en voor Nederland, zoals in 2014 goedgekeurd door de Europese Commissie. De nieuwe programma’s (2014-2020) streven naar een slimme (smart), duurzame (sustainable) en inclusieve (inclusive) groei. Energietransitie is een centraal onderwerp in alle programma’s.

Het Europees beleid ten aanzien van slimme economie richt zich op stimuleren van innovaties en kennis economie, in combinatie met ontwikkelingen binnen de energietransitie. Ons beleid ten aanzien van kennis economie sluit hierbij aan. Ook ons beleid ten aanzien van gezonde leefomgeving en vitale steden & dorpen sluit aan bij de programma’s onder slimme economie (met name werkgelegenheid, water- en luchtkwaliteit), zoals Horizon 2020, Climate-KIC, URBACT (o.a. gericht op integrale inzet op economie, sociale domein en milieu in steden) en PURPLE (gericht op landelijk gebied onder stedelijke druk).

Het Europees duurzaamheidsbeleid is gericht op vermindering van broeikasgassen, verhoging van aandeel duurzame energie en verlaging van het energieverbruik. Het European Energy Efficiency Fund , EFRO en Interreg zijn enkele van de instrumenten om deze programma’s te realiseren. Ons beleid ten aanzien van energie(transitie) sluit aan bij deze Europese inzet.

De inclusieve programma’s richten zich met name op werkgelegenheid. Dit sluit aan bij het beleid ten aanzien van vitale steden en dorpen.

1.10 Leeswijzer     

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 2.2 lid 1) bevat een structuurvisie:

  • de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling;
  • de hoofdzaken van het door de provincie te voeren ruimtelijk beleid;
  • de wijze waarop de voorgenomen ontwikkelingen worden verwezenlijkt.

Er is dus sprake van een driedeling: ontwikkeling – beleid – uitvoering. De driedeling is terug te vinden in de opbouw van deze structuurvisie:

  • de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkelingen zijn beschreven in hoofdstuk 2;
  • de hoofdzaken van het te voeren ruimtelijk beleid in hoofdstuk 3 t/m 7;
  • de verwezenlijking in hoofdstuk 8 (uitvoeringsparagraaf).

Ook in de kaarten komt de driedeling terug:

  • een visiekaart met de ontwikkeling 2028;
  • een beleidskaart met objecten ter ondersteuning van het beleid;
  • kaarten bij de PRV als onderdeel van de uitvoering.

De voorgenomen ontwikkelingen (hoofdstuk 2) zijn vooral gebaseerd op de toekomstschets uit de Kadernota Ruimte. Daarbij zijn vier pijlers onderscheiden, die op verschillende plekken in de PRS terugkomen:

  • duurzame leefomgeving;
  • beschermen kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.

De ontwikkelingen vormen, aan de hand van de pijlers, de basis voor het beleid en het provinciaal belang (hoofdstuk 3 t/m 7) en daarmee ook voor de verwezenlijking, de uitvoering (hoofdstuk 8).

1.11 Kaarten     

Van de PRS maken een visiekaart en een beleidskaart deel uit. De visiekaart geeft de door ons beoogde ontwikkeling tot 2028 weer. In de paragrafen 2.3 en 2.4 zijn de eenheden op deze kaart toegelicht. De beleidskaart bestaat uit kaartlagen en objecten. Aan elk object is in de PRS beleid gekoppeld. Ook de PRV is objectgericht opgebouwd.

In de digitale weergave op www.ruimtelijkeplannen.nl en op http://ruimtelijkeplannen,provincie-utrecht.nl zijn de kaartlagen opgenomen in één kaart en kunnen deze worden aan- of uitgezet. In de analoge versie is elke kaartlaag een afzonderlijke kaart. Ze moeten echter wel in samenhang worden beschouwd, zoals digitaal gebeurt. Alle gegevens die op de kaarten van de PRS/PRV staan (objecten), zijn gedetailleerd ingetekend op ondergronden van de Topografische Dienst/Kadaster. Omdat de ondergrond van de analoge versie minder nauwkeurig is, lijkt het soms dat objecten niet op de juiste locatie worden weergegeven. Hier wijkt de ondergrond af van de feitelijke situatie, het object is altijd correct gesitueerd.

2 Visie 2040 en voorgenomen ontwikkeling 2028     

In dit hoofdstuk beschrijven wij de door ons voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkelingen richten zich op onze visie voor de langere termijn, de stip aan de horizon. Deze hebben wij eerder verwoord in de Kadernota Ruimte (PS december 2010) en in de strategie Agenda2040 (PS oktober 2010). Om een volledig beeld te bieden is met de herijking van de structuurvisie, de visie opgenomen in de structuurvisie.

2.1 Visie 2040     

Waarom een visie op 2040?

Bij het maken van beleid voor de toekomst is het schetsen van een langetermijnvisie voor de nog verdere toekomst een goed hulpmiddel. Deze stip aan de horizon geeft een richtpunt voor beleid en maakt helder wat de kansen en belemmeringen zijn die zich in de beleidsperiode kunnen voordoen. Een visie geeft energie en focus en helpt om de belangen van vandaag te overstijgen en op zoek te gaan naar een gedeeld toekomstbeeld.

In dit hoofdstuk beschrijven wij de ruimtelijke visie voor Utrecht. Het beleid in de PRS heeft betrekking op de periode tot 2028, ongeveer 15 jaar van 2013. Daarom is 2040, nog eens ongeveer 15 jaar verder, een goede horizon voor de visie. In ‘Utrecht2040 Van Strategie naar Uitvoering’ (2010) hebben wij al een visie voor 2040 verwoord. Die geldt uiteraard ook voor de PRS. De visie in Utrecht2040 heeft betrekking op het geheel van het beleid van de provincie. De visie in de PRS is primair gericht op de fysieke leefomgeving. De hierna geschetste visie op 2040 is te zien als een ruimtelijke verbeelding van Utrecht2040. Het ruimtelijk beleid levert ook een belangrijke bijdrage aan de realisering van de doelen van Utrecht2040. Daarom is er ook een nauwe interactie tussen Utrecht2040 en de PRS.

Utrecht2040 Van Strategie naar Uitvoering

De kern van de langetermijnvisie in Agenda2040 luidt als volgt: Utrecht kiest voor een strategie van duurzame ontwikkeling en behoud van aantrekkingskracht. We versterken waar we goed in zijn en streven naar uitgebalanceerde groei van de kwaliteit van de regio. We streven naar een provincie waarin ruimte is voor goed wonen, werken en natuur; wonen en werken vooral binnen stedelijk gebied, compact en intensief bij OV-knooppunten; behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteiten, zoals gezondheid en leefbaarheid en behoud van kernkwaliteiten landelijk gebied, zoals openheid en biodiversiteit. We streven naar een provincie:

  1. waarin ruimte is voor goed wonen, werken en natuur. Ingrediënten: rode contouren, functiemenging en behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
  2. met een innovatieve kenniseconomie. Ingrediënten: inzet op kennisintensieve en diensteneconomie, meer woon-werkcombinaties, bestaande bedrijventerreinen duurzaam maken, intensiveren en functiemenging.
  3. die bereikbaar is, met auto, fiets of OV in een beter milieu. Ingrediënten: woon- werk en recreatielocaties moeten bereikbaar zijn en blijven, doorstroom bestaande netwerken verbeteren, stimuleren alternatieven.
  4. die klimaatneutraal en klimaatbestendig is. Ingrediënten: minimaliseren uitstoot broeikasgassen, omgeving is toegerust op extreme weersomstandigheden, wateropslag, dijkverzwaring, robuuster ecosysteem.
  5. waarin alle mensen meetellen en kunnen meedoen op school, in hun wijk en in hun vak. Ingrediënten: kleinschalige woonvormen, flexibele woonconcepten, functiemenging, ontmoetingsplekken.
  6. met een mooie natuur en gevarieerd landschap. Ingrediënten: verbeteren kwaliteit landschap, economisch meer benutten sterke punten landschappen, betere kwaliteit natuur, duurzame en verbrede landbouw.

Schets van Utrecht in 2040

We zijn in 2040. Het provinciale beleid in de afgelopen decennia, de jaren 2010 – 2040, is vooral gericht geweest op het aanbrengen van evenwicht in de verhouding tussen mens-milieu-markt en op het verder versterken van de kracht van de regio. Dit heeft geleid tot een duurzame en sterke provincie. Utrecht staat internationaal hoog aangeschreven als regio van kennis en cultuur, met een sterk ontwikkelde ruimtelijk-economische structuur.

Samenwerken

Deze toekomst is niet vanzelf gekomen. De belangrijke ruimtelijke vraagstukken zijn met een krachtig en eenduidig beleid opgepakt, in nauwe samenhang met elkaar en vooral samen met andere partijen. De provincie heeft actief gezocht naar nieuwe, verrassende vormen van participatie bij het gezamenlijk vormgeven aan ruimtelijke ontwikkelingen in stedelijk en landelijk gebied. Niet alleen met inwoners en partijen binnen de provinciegrenzen, zoals de gemeenten, maar ook daarbuiten, zoals de buurprovincies, Metropoolregio Amsterdam, de A2-regio’s, in Randstadverband en met het Rijk. Alleen door deze integrale regionale samenwerking is het positieve resultaat bereikt. De keuze om niet alle ruimtelijke opgaven binnen de eigen provinciegrenzen op te lossen, maar per opgave te zoeken naar het juiste schaalniveau heeft geleid tot interessante ontwikkelingen. Zo is de woningdruk deels naar Almere afgeleid en heeft Utrecht door haar kennisprofiel Den Haag als 3e VN-stad kunnen versterken. Voor natuur, recreatie en landbouw zijn re relaties met de omliggende provincies versterkt, waardoor ontwikkelingen bij elkaar passen. Hoogwater wordt veilig afgevoerd, de dijken zijn versterkt om de overstromingskans verder te beperken. Hierbij zijn veel ontwikkelingen, ook provinciegrensoverschrijdend, meegekoppeld, waardoor er elkaar versterkende gebieden zijn gerealiseerd.

Samenleven

In alle kernen heeft het accent gelegen op de binnenstedelijke ontwikkelingen. Dit mede vanuit de behoefte aan blijvend kwalitatief goede woningen en woonomgeving. Diverse binnenstedelijke transformaties bleken weerbarstige opgaven, die alleen met doorzettingsvermogen en door nauwe samenwerking van alle betrokken partijen te realiseren waren. De waardering van de leefomgeving is hoog, vanwege een (groen)stedelijke inrichting met onder meer robuuste parken, waterpartijen, een veilig en gezond leefklimaat met ruimte voor sport- en spelbeleving en sociale samenhang. Zowel in de nieuwe als de al langer bestaande wijken zijn ontmoetingspunten gerealiseerd. Hiervan maken ook de vele kleine bedrijfjes in de woonwijken gebruik. Water en groen in de stad zorgt zowel voor opvang van water tijdens hevige buien, als voor afkoeling in de hete zomers.

De ondergrondse mogelijkheden voor onder andere energieproductie, energieopslag en ondergrondse gebouwen zijn zo optimaal mogelijk benut en afgestemd op de bovengrondse inrichting. Dit heeft bijgedragen aan efficiënt ruimtegebruik én energieneutraliteit van de steden. De woningen zijn sinds 2020 energieneutraal gebouwd en ook de bestaande woningen zijn inmiddels energieneutraal. Het hoogwaardige aanbod aan voorzieningen en het culturele aanbod versterkt de waardering van de Utrechtse steden, ook als vestigingsplaats voor creatieve industrie. De hogere woningdichtheid maakt dit aanbod mogelijk. Passend bij de inzet op binnenstedelijk ontwikkeling, heeft qua bereikbaarheid het accent gelegen op de ontwikkeling van het openbaar vervoer. De kwaliteit ervan is verbeterd, zowel de trein, de tram als de bus. Daarbij is er sterk geïnvesteerd in het fietspadennetwerk en in het zoveel mogelijk ondergronds en automatisch parkeren van auto’s. Voor de wegen is vooral geïnvesteerd in betere doorstroming. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties en transformaties zijn multimodale ontsluiting en ligging aan knooppunten een sturende factor geweest.

De werkgelegenheid is harder gegroeid dan de beroepsbevolking. Er heeft een transitie plaatsgevonden naar zorg-, kennis- en creatieve economie. Dat zorgt voor meer werkgelegenheid in woonwijken en meer kleinschalige bedrijvencomplexen. Bedrijventerreinen zijn geherstructureerd, geherprofileerd en worden intensiever gebruikt. Hier hebben zich voor een deel ook andere functies gevestigd, waardoor ze levendiger zijn geworden.

Buitenleven

De diversiteit aan landschappen in de provincie is nog steeds groot. De landschappen zijn aantrekkelijk doordat de kernkwaliteiten uitgangspunt vormden voor ruimtelijke keuzes en inpassingen. Utrecht staat inmiddels op de eerste plaats van de provincies met de mooiste landschappen. Het cultuurhistorische erfgoed van de provincie heeft veel extra waardering gekregen. Dit heeft geresulteerd in blijvende bescherming hiervan én meer nadruk op de zichtbaarheid. De landbouw is nog steeds de belangrijkste drager van het landelijk gebied. Goede productieomstandigheden, schaalvergroting en innovatiekracht geven de landbouw het noodzakelijke blijvend economisch perspectief. Professionalisering van de landbouwverbreding heeft geleid tot landbouwbedrijven die diverse extra diensten bieden, zoals goede recreatievoorzieningen, natuurbeheer, streekproducten en de productie van duurzame energie (w.o. het benutten van reststromen en productie van groene grondstoffen). De biodiversiteit is vergroot. Hiervoor was veel doorzettingsvermogen nodig. Het NNN was omstreeks 2020 gerealiseerd en functioneert zoals bedoeld: de omvang van en de samenhang tussen de afzonderlijke delen en verbeterde milieucondities bieden garanties voor behoud van de biodiversiteit. De natuurdoelstellingen sluiten goed aan bij het bodem- en watersysteem en de gewijzigde (klimaat)omstandigheden. Belevingswensen zijn, waar ze vanuit recreatie én natuur gewenst zijn, ingepast. Het landelijk gebied voorziet in de toegenomen behoefte aan recreatiemogelijkheden op korte afstand van de woonomgeving. De Utrechtse Heuvelrug en het Groene Hart zijn belangrijk voor de toeristisch recreatieve sector, ook in combinatie met de zorgsector. Ook het zakelijk toerisme is groot.

2.2 Uitgangssituatie voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2028     

Onze provincie heeft een uitstekende uitgangspositie voor een aantrekkelijke toekomst. De volgende drie onderdelen van de uitgangspositie zijn vooral bepalend voor het succes van de provincie.



• Utrecht ligt centraal.

De provincie ligt centraal in Nederland, aan de rand van de Randstad, aan drie (inter)nationale mobiliteitsassen (de A1, A2 en A12), nabij Schiphol en met internationale railverbindingen. Hierdoor is de provincie aantrekkelijk om te wonen en te werken en als ontmoetingspunt voor bijvoorbeeld kenniswerkers en de zakelijke dienstverlening. Dit wordt versterkt doordat de provincie, als onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad, de schakelzone is tussen de Randstad met zijn grootstedelijke dynamiek, Oost-Nederland met zijn rust en ruimte en de Brabantse stedenrij met eveneens ontwikkelingen op het gebied van de kennisindustrie.



• Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen.

De rijke schakering van woon-, werk- en natuurgebieden op korte afstand van elkaar zorgt voor een aantrekkelijke schaal van de leefomgeving. Het ruime aanbod en de diversiteit aan aantrekkelijke beleefbare landschappen maakt de regio uniek.



• Utrecht is sterk in kennis en cultuur.

De inwoners van Utrecht hebben een relatief hoog opleidingsniveau, de universiteit is de grootste van het land, er is goed onderwijs en er zijn kansen voor een bloeiende kenniseconomie waar iedereen van profiteert. Er is een groot aanbod aan cultuur en cultureel erfgoed.



De combinatie van deze drie onderdelen van de uitgangspositie maakt dat de provincie een bijzonder aantrekkelijke vestigingsplaats is. Mensen wonen en werken hier graag. Hierin ligt de kracht van de regio en het is dus niet voor niets dat Utrecht een belangrijke bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Door de Europese commissie is de regio Utrecht in 2014 voor de tweede keer uitgeroepen tot de regio met het meeste concurrentievermogen. Dit onder meer vanwege de kwaliteit aan instituten, de kwaliteit van het onderwijs en het innovatievermogen. Hiermee samenhangend is er ook een ruim aanbod aan gekwalificeerd personeel en kennis.



Er zijn uiteraard ook (potentiële) bedreigingen voor dit succes:

  • de blijvend toenemende mobiliteit en de gevolgen daarvan voor de bereikbaarheid van de provincie, de bereikbaarheid binnen de provincie en de bereikbaarheid van de rest van de Randstad;
  • een onvoldoende functionerende woningmarkt, waardoor het woningaanbod niet aansluit bij de vraag, zowel kwantitatief als kwalitatief;
  • bedrijven- en kantoorterreinen met een ligging, of van een kwaliteit, waar geen vraag meer naar is en het ontbreken van aanbod aan aantrekkelijke vestigingsmilieus;
  • toenemende leegstand van winkelpanden, onder andere als gevolg van een veranderende manier van winkelen;
  • wateroverlast en overstromingsrisico, mede als gevolg van de klimaatverandering;
  • afnemend areaal aantrekkelijk landelijk gebied, onder andere door stedelijke uitbreidingen;
  • onvoldoende aanbod van bereikbare recreatievoorzieningen en onvoldoende budget om nieuwe recreatievoorzieningen nabij de stedelijke gebieden te realiseren;
  • afnemende kwaliteit van de natuur door verdroging en vermesting, toenemende drukte en afnemend budget om het Natuurnetwerk Nederland (NNN) te realiseren.

Utrecht in breder perspectief

We zijn als regio niet alleen op de wereld en ontwikkelingen houden niet op bij de provinciegrens. De regio is afhankelijk van ontwikkelingen elders. Tegelijk hebben ontwikkelingen in de provincie gevolgen voor omliggende regio’s. Bij het formuleren van ruimtelijk beleid betrekken wij het bredere perspectief dan ook nadrukkelijk.

Door de centrale, strategische ligging van Utrecht zijn deze verbanden meer dan gemiddeld aanwezig. Utrecht maakt ook onderdeel uit van de Noordelijke Randstad, het meest dynamische deel van Nederland. Amsterdam en Utrecht vormen hiervan de kernen met toenemende interacties. Met de schaalsprong van Almere naar 350.000 inwoners wordt deze economische driehoek nog verder versterkt. Nu al levert de regio Utrecht een economische bijdrage aan de Randstad die groter is dan die van bijvoorbeeld Rijnmond en die maar weinig onderdoet voor die van Groot Amsterdam (inclusief Schiphol).



Vanwege de samenhang is het inzetten op provinciegrensoverschrijdende samenwerking zoals in NV Utrecht, het Groene Hart en Regio FoodValley belangrijk. Voor de economie en de bereikbaarheid van Nederland, maar ook voor de kwaliteit van de regio. Ter illustratie: Regio FoodValley is het kloppend hart van de Agro Business life sciences in Nederland met de Wageningen Universiteit als middelpunt. De Utrechtse FoodValley gemeenten Veenendaal, Rhenen en Renswoude profiteren in toenemende mate van dit life sciences cluster. Niet alleen in deze gemeenten, maar ook direct daaromheen, in het Science Park Utrecht en op andere locaties in de hele provincie liggen goede kansen voor bedrijvigheid om hierbij aan te sluiten.

Ook bij het formuleren van ons beleid voor natuur en landschap houden wij er rekening mee dat hierbij provinciegrensoverschrijdende relaties en structuren vaak belangrijk zijn voor de kwaliteit van deze functies. Dit vraagt ook om afstemming en samenwerking met buurprovincies.

2.3 Pijlers van de ruimtelijke ontwikkeling tot 2028     

Vanuit de uitgangssituatie met kansen en bedreigingen vertalen wij de langetermijnvisie tot de hierna beschreven voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voor de periode 2028. De rode draad is het behoud van het evenwicht tussen mens, milieu en markt. Daarbij gaat het om deze drie samen en in samenhang. De sterkte van de regio wordt immers bepaald door de zwakste schakel. Willen we een Topregio blijven, dan moet er ruimte zijn voor:

  • voldoende en divers woningaanbod en een goed voorzieningenniveau, met inbegrip van het culturele aanbod;
  • het op peil houden van de bereikbaarheid;
  • een concurrerend vestigingsmilieu voor met name de kennis- en creatieve bedrijven;
  • behoud en ontwikkeling van aantrekkelijke en beleefbare natuur en landschappen;
  • een leefomgeving die duurzaam is en anticipeert op klimaatverandering en energietransitie.

Bij het concretiseren van ons ruimtelijk beleid binnen deze hoofdlijnen maken wij twee prioritaire keuzes:

  • inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling;
  • versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied.

Voor ons zijn dit de twee hoofdkeuzes bij de concretisering, omdat deze opgaven naar ons oordeel het meest bijdragen aan hoe wij de leefbaarheid van de provincie willen vergroten. Ze vormen de focus waarmee wij de hoofdlijnen van ons ruimtelijk beleid willen insteken. Hiermee wordt de samenhang tussen die hoofdlijnen onderling nog duidelijker.



Vanuit de hoofdlijnen en prioritaire keuzes komen wij op vier pijlers voor de ruimtelijke ontwikkeling:

  • duurzame leefomgeving (paragraaf 2.4 en hoofdstuk 4)
  • beschermen kwaliteiten (paragraaf 2.5 en hoofdstuk 5)
  • vitale dorpen en steden (paragraaf 2.6 en hoofdstuk 6)
  • dynamisch landelijk gebied (paragraaf 2.7 en hoofdstuk 7).

De pijlers ‘duurzame leefomgeving’ en ‘beschermen kwaliteiten’ leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen in de ‘vitale dorpen en steden’ en het ‘dynamisch landelijk gebied’ plaats kunnen vinden. De pijlers voor de ontwikkeling dragen bij aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de provincie.



De samenhang in de fysieke leefomgeving is groot. Zo heeft de ontwikkeling van de landbouw vaak directe gevolgen voor natuur en landschap, en hebben de stedelijke ontwikkelingen directe gevolgen voor bereikbaarheid. Maar ook tussen de diverse opgaven voor stad, ommelanden en landelijk gebied is directe samenhang. Daar doorheen geweven zit het generieke belang van duurzaamheid en kwaliteit. Een duurzame en kwalitatief hoogwaardige leefomgeving is ook een vestigingsfactor, naar verwachting één van toenemende betekenis. Om binnen deze samenhang een zorgvuldige ruimtelijke afweging te kunnen maken, passen wij in ons ruimtelijk beleid de lagenbenadering toe én speelt bij elke ontwikkeling ruimtelijke kwaliteit een nadrukkelijke rol.



Naast meer samenhang zal ook sprake zijn van een verschuiving van de ruimtelijke dynamiek. Deze zal zich steeds minder richten op groei en uitbreiding van de nu nog onbebouwde ruimte, en in toenemende mate op hergebruik en aanpassing van de bestaande ruimte. Het realiseren van ruimtelijke kwaliteit zal hier een nog belangrijkere opgave worden.

In de paragrafen 2.3 – 2.6 wordt per pijler de door ons beoogde ontwikkeling toegelicht.

2.4 Voorgenomen ontwikkeling pijler duurzame leefomgeving     

Met de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving sorteren wij voor op de klimaatverandering. Onze ambitie is om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn. Om dit te halen moeten wij bij de ruimtelijke ontwikkeling nu al rekening houden met deze ambitie.

Onderdeel hiervan is de groei van het gebruik van duurzame energiebronnen. Dit is niet alleen gewenst voor het halen van de ambitie, maar ook om minder afhankelijk te zijn van fossiele energiebronnen. De ruimtelijke opgave hierbij is het ruimte bieden voor het duurzaam opwekken van energie en de mogelijkheden bieden om energie- of warmtevragende en energie- of warmteleverende functies bij elkaar te brengen. We stimuleren het gebruik van alle duurzame energiebronnen: windenergie, biomassa, (diepe) geothermie, warmte-koudeopslag, zonne-energie, waterkracht en benutten van restwarmte. We nodigen gemeenten uit om met initiatieven hiervoor te komen en zullen dit ondersteunen en faciliteren.

Daarnaast streven wij bij gebiedsontwikkelingen naar zelfvoorzienendheid voor energie. Wij stimuleren dan ook dat bij verstedelijking en renovatie, herstructurering, transformatie en uitbreiding hiervan gemeenten en initiatiefnemers invulling geven aan energiebesparing en het opwekken van duurzame energie.



Voor klimaatbestendigheid is het belangrijk te beschikken over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem en waterveiligheid. Hoogwater moet veilig afgevoerd kunnen worden, de dijken moeten de overstromingskans verder beperken en er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging. In de steden willen we een aantrekkelijk, gezond en veilig woon- en werkklimaat behouden. In het kader van klimaatbestendigheid is het onder andere van belang dat ingespeeld wordt op het voorkomen van wateroverlast en van hittestress bij een toenemend aantal dagen met tropische hitte. De bodemdaling in de veengebieden, die onder meer leidt tot toenemende kosten en verslechtering van de kwaliteit van het oppervlaktewater, moet wezenlijk afremmen. Herinrichting en innovaties in de landbouw kunnen hieraan bijdragen. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties kan rekening worden gehouden met de gevolgen van bodemdaling en waterrisico’s.

Belangrijk onderdeel van een duurzame leefomgeving is gezondheid. Wij streven er naar dat iedereen in de provincie Utrecht in een gezonde leefomgeving woont, werkt en recreëert. Dit is een belangrijke voorwaarde om een economische topregio te kunnen zijn. Gezondheid heeft vele aspecten, denk bijvoorbeeld aan goed wonen, schone lucht, water en bodem, werkgelegenheid, de aanwezigheid van voorzieningen en de mogelijkheid voor ontmoeting, ontspanning en beweging.

2.5 Voorgenomen ontwikkeling pijler beschermen kwaliteiten     

Ontwikkeling van de kwaliteiten die onze provincie dooraderen is gewenst, omdat dit bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De kwaliteiten die de gehele provincie raken betreffen het landschap, de cultuurhistorie en de natuur. Deze kwaliteiten spelen altijd een rol bij ontwikkelingen waarbij wij streven naar behoud daarvan. Bescherming van deze kwaliteiten is noodzakelijk, want ze zijn kwetsbaar en onvervangbaar.

De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in belangrijke mate bepaald door de kernkwaliteiten. Bij elke ontwikkeling die voorgenomen wordt en die invloed heeft of kan hebben op het landschap, vormen de kernkwaliteiten een uitgangspunt. Hiermee werken we aan behoud van onze kernkwaliteiten.

De kwaliteiten van het landschap sluiten vaak aan bij de cultuurhistorie van het landschap. Wij willen de cultuurhistorische kwaliteiten van vooral de landgoederen en buitenplaatsen, het militaire erfgoed en het agrarisch cultuurlandschap behouden en beleefbaar maken. Voor het militair erfgoed van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam bereiden wij een UNESCO-status voor die het belang van dit erfgoed extra benadrukt en ons nog meer instrumenten in handen geeft voor behouden en beleefbaar maken ervan.

Wij hebben, onder andere op grond van Europees beleid, een verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de natuur. Op basis van het decentralisatieakkoord natuur, goedgekeurd door Provinciale Staten van Utrecht op 12 december 2011, en het daarop gebaseerde Natuurpact is de provincie, als gebiedsregisseur, verantwoordelijk voor de bescherming van de biodiversiteit, zowel binnen en buiten het NNN. Biodiversiteit en beleefbare natuur dragen bij aan het aantrekkelijke vestigingsklimaat van de provincie. Wij zetten ons in op het verder ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden. Verbetering van de wisselwerking tussen het bodem- en watersysteem, de natuur en het menselijk handelen, moet een kwaliteitsverbetering van de natuur opleveren.

Voor de kwaliteit van de natuur is het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) van belang. Enerzijds spannen wij ons in om de bestaande natuur te beheren en waar mogelijk te verbeteren. Anderzijds spannen we ons in voor de realisatie van nieuwe natuur. Hiertoe hebben we samen met maatschappelijke organisaties het Akkoord van Utrecht (9 juni 2011) opgesteld. Dit akkoord is een belangrijke pijler van ons natuurbeleid en voor de uitvoering ervan. De ruimtelijke aspecten van het akkoord zijn verankerd in deze structuurvisie.

In overeenstemming met het Akkoord van Utrecht zetten wij ons in om vanaf 2011 1.506 ha nieuwe natuur te realiseren binnen het NNN. Het akkoord voorziet ook in een groene contour (3.000 ha): door andere partijen kan hier op vrijwillige basis natuur worden gerealiseerd, door de inzet van aanvullende arrangementen. Na realisatie zetten wij dit om in NNN. Zolang de nieuwe natuur hier nog niet is gerealiseerd bieden wij ruimte om het bestaande gebruik voort te zetten, maar voorkomen wij grootschalige ontwikkelingen die het hier realiseren van nieuwe natuur onmogelijk maken.

2.6 Voorgenomen ontwikkeling pijler vitale dorpen en steden     

Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden. Inzetten op deze ontwikkeling is nodig vanwege:

  • het belang van vitale steden voor het functioneren van de economie;
  • de bijdrage aan een beter draagvlak voor openbaar vervoer en daarmee aan de bereikbaarheid;
  • de bijdrage aan een beter draagvlak voor tal van voorzieningen (waaronder het culturele aanbod) die het wonen in de regio aantrekkelijk maken;
  • het voorkomen van extra ruimteclaims op het landelijk gebied;
  • het stimuleren van de transformatie van leegstaand vastgoed en de transitie van verouderde binnenstedelijke locaties;
  • de vraag naar binnenstedelijk wonen.

Conform de NV Utrecht-ambitie willen wij ten minste twee derde deel van de te bouwen woningen binnenstedelijk realiseren. Het gaat hierbij niet alleen om de grotere steden, maar alle kernen, ook de kleinere steden en dorpen.

Onze samenleving verandert en dat biedt kansen voor binnenstedelijke (her)ontwikkeling. Er komt steeds meer vastgoed leeg te staan, bijvoorbeeld kantoren en winkels, zorg- , religieus- en maatschappelijk vastgoed. Bij binnenstedelijke ontwikkeling is het essentieel dat er voldoende aandacht blijft voor de leefbaarheid en (ruimtelijke) kwaliteit van de stedelijke gebieden. En voor een recreatief aantrekkelijke en bereikbare kernrandzone. De ontwikkeling van het woningaanbod dient uiteraard te zijn afgestemd op de behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties en transformaties is multimodaliteit voor ons een sturende factor.



De regionale economie moet qua ontwikkeling vooral zijn gericht op vitaliteit en innovatie, aansluitend bij de economische kracht van de regio. Het profiel van Utrecht is groen, gezond en slim. Het aanbod aan vestigingsmilieus sluit hier bij aan. Bestaande bedrijventerreinen worden aantrekkelijk en duurzaam door herstructurering. Ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen kan uitsluitend in relatie met de herstructurering van bestaande terreinen en wordt op regionaal niveau afgestemd Wij willen experimenteerruimte bieden voor het realiseren van proeftuinen voor duurzame innovaties.

Er is een flink overschot aan vloeroppervlakte kantoren. Gezien de maatschappelijke ontwikkelingen zal dit voor een groot deel structureel zijn. Vermindering van het aanbod is daarom gewenst. Dit betekent niet dat nieuwe kantorenlocaties in het geheel niet noodzakelijk zijn: voor een goed functionerende economie is innovatief en kwalitatief hoogwaardig aanbod nodig, dat aansluit bij de vraag. Eventueel nieuw aanbod moet wel beperkt blijven tot enkele goed ontsloten locaties. Tegelijk moet worden ingezet op sanering van het aanbod aan kantoren, daar waar sprake is van een forse leegstand. In de Provinciale Aanpak Kantorenleegstand hebben we deze aanpak verder uitgewerkt.

Met name door veranderend consumenten gedrag is er ook sprake van een overschot aan winkelareaal, en de verwachting is dat de leegstand van winkelpanden de komende jaren nog zal gaan toenemen. Ook hier is vermindering van het aanbod gewenst. De mate waarin er sprake zal zijn van deze problematiek, verschilt er gemeente en winkelgebied. Aanpak van dit vraagstuk vraagt om maatwerk per locatie en kan alleen met gezamenlijke inzet van alle betrokken partijen (winkelbedrijven, vastgoedeigenaren, overheid).



Het accent op de binnenstedelijke ontwikkelingen draagt ook bij aan de noodzakelijke verbetering van de bereikbaarheid. Het biedt goede kansen voor verbetering van de kwaliteit van het openbaar vervoer en het gebruik van de fiets. Uitbreiding van het tramsysteem in het stadsgewest Utrecht en optimalisering van Randstadspoor zijn gewenst.

De komende jaren wordt het Rijkswegennet in de provincie sterk verbeterd om de bereikbaarheid, ook op de langere termijn, te garanderen. Om de kwaliteit van de leefomgeving op een aantrekkelijk niveau te houden vraagt de inpassing van het aangepaste wegennet op enkele plaatsen extra aandacht. Wij voorzien niet in geheel nieuwe tracés voor provinciale- of snelwegen, wel kan er sprake zijn van omleggingen en het realiseren van noodzakelijke verbindingen.

Wij positioneren Utrecht als Topregio, een regio die toekomstbestendig is en kennis en cultuur in het hart van haar ontwikkeling plaatst in een op creativiteit en innovatie geënte economie.

Ontwikkelingen in de provincie zijn veelal niet op zich zelf staand. Veel heeft relaties met ontwikkelingen in de aansluitende regio’s. Door goede samenwerking kunnen deze grensoverschrijdende invloeden de ontwikkelingen in beide regio’s versterken. Het niet benutten van deze samenwerkingskansen kan juist contraproductief zijn.

2.7 Voorgenomen ontwikkeling pijler dynamisch landelijk gebied     

Wij willen de kwaliteit en dynamiek van het landelijk gebied behouden. Wij koesteren daarom de functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en/of beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw en natuur. Wij willen een verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied zoveel mogelijk voorkomen. Dit beleid vormt de contramal van ons beleid voor de vitale dorpen en steden. De kwaliteit van het landelijk gebied draagt immers bij aan de aantrekkelijkheid en het goede functioneren van de steden en daarmee aan de aantrekkelijkheid van onze provincie.

Uiteraard is het voor zowel het landelijk als stedelijk gebied belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden. Daarom bieden wij mogelijkheden voor het verbeteren van de kwaliteiten van de zones rondom de kernen. Wij denken hierbij aan gebiedsontwikkelingen waarin groene en recreatieve kwaliteiten verbonden worden met stedelijke kwaliteiten. Dit draagt bij aan een goede afronding van de kern en daarmee aan de kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu. Voor verdere verbetering van dit laatste bieden wij ook ruimte voor de uitplaatsing van (hinder veroorzakende) functies vanuit de kern ten behoeve van binnenstedelijke woningbouw.

Slechts in bijzondere situaties en onder voorwaarden zijn ontwikkelingen van niet aan het landelijk gebied gebonden functies aanvaardbaar. Die situaties hebben veelal betrekking op de herbestemming van bestaande bebouwde erven en op de toevoeging van nieuwe kwaliteit. Wij willen ruimte bieden om de problematiek van de vele vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen aan te pakken via een verbrede vorm van ruimte voor ruimte, als wonen de opvolgfunctie wordt, en via het ruimte bieden aan andere opvolgfuncties. We stimuleren daarbij intergemeentelijke samenwerking, zodat er goed kan worden ingespeeld op behoeften en nieuwe mogelijkheden.

Voor de ontwikkeling van een economisch vitale landbouw bieden wij ruimte, ook vanwege de rol die de landbouw heeft bij het in stand kunnen houden van het aantrekkelijke agrarische cultuurlandschap.

De landbouw is nog steeds de belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied. Goede productieomstandigheden en innovatiekracht geven de landbouw het noodzakelijke blijvend economisch perspectief. Ook professionalisering van de landbouwverbreding, zoals door zorg-, en recreatief en toeristisch aanbod, natuur-beheer, het leveren van streekproducten en de productie van duurzame energie (w.o. het benutten van reststromen en productie van groene grondstoffen) dragen bij aan dit perspectief.



Zowel vanwege de toenemende vraag naar recreatie als het hebben van een tegenhanger van de toenemende verdichting in de dorpen en steden, zijn ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijetijdsbesteding gewenst. We willen samen met andere partijen voorzien in de toegenomen behoefte aan recreatiemogelijkheden op korte afstand van de woonomgeving. De eenheid tussen stad en ommelanden willen wij versterken. De ontwikkeling van herkenbare en beleefbare cultuurhistorie draagt ook bij aan het voorzien in de recreatiebehoefte, even als de mogelijkheid tot het ervaren van rust en stilte..

2.8 Visiekaart     

De door ons voorgestane ontwikkelingen zijn verbeeld op de visiekaart. Dit is een globale kaart, passend bij het abstractieniveau van de visie. De legenda-eenheden worden hierna toegelicht.



I. Stedelijk gebied

Op de visiekaart zijn de voor het stedelijk gebied belangrijkste ontwikkelingen in beeld gebracht. Het is geen limitatieve weergave. Voor het stedelijk gebied onderscheiden we op de visiekaart de volgende ontwikkelingen.



(Groot)stedelijk vestigingsmilieu

Van een grootstedelijk vestigingsmilieu is sprake in de centra van Utrecht en Amersfoort en bij realisering ook in Leidsche Rijn Centrum, terwijl op de langere termijn de A12 zone in dit opzicht potentie heeft. Juist de combinatie en verscheidenheid aan functies en hoogwaardige voorzieningen biedt kansen voor diverse soorten van bedrijvigheid. Een stedelijk vestigingsmilieu is aanwezig in de kleinere steden. Hier doet zich, op een lager schaalniveau, hetzelfde voor.



Campusmilieu

Het campusmilieu heeft Utrecht Science Park als centrum en bevat huidige of toekomstige “satellieten” in de nabijheid (Utrecht-centrum, Rijnsweerd, De Bilt, vm. RIVM-terrein, Amersfoort). Hier is sprake van een clustering van bedrijven en instellingen die gebruik maken van elkaars kennis en voorzieningen. Met FoodValley (Campusmilieu Wageningen), Delft en Leiden is er vooral op het gebied van life sciences en duurzaamheid een relatie, met Amsterdam en Hilversum ligt die relatie meer op het vlak van de creatieve industrie en de media. Ook het kennisinstituut van Nijenrode in Breukelen is van economisch belang voor met name de gemeente Stichtse Vecht, maar zeker ook daarbuiten.



Relaties met andere regio’s

Als centraal in Nederland gelegen provincie zijn er relaties met alle omliggende gebieden. In economisch opzicht zijn vooral de relaties binnen de Noordvleugel van de Randstad (Amsterdam-Almere) en met FoodValley van belang.



Voorgenomen stedelijke ontwikkeling

Voor de PRS-periode gaan wij uit van een woningbouwprogramma van 68.000 woningen. Dit programma is gebaseerd op de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht, de ruimtelijke mogelijkheden, de beschikbare plancapaciteit, de ambities van gemeenten en de gemiddelde woningproductie in de afgelopen jaren.

De meest omvangrijke locaties voor wonen (vanaf 1000 woningen) zijn op de visiekaart aangegeven. Daarbij maken we onderscheid tussen de binnenstedelijke opgave per gemeente en uitbreidingslocaties. De locaties zijn indicatief aangegeven.

Voor de in onze provincie gevestigde bedrijven zijn de belangrijkste werklocaties aangegeven. Deze locaties willen wij geschikt houden voor bedrijfsvestiging.



A12 zone

De A12 zone is een van de laatste potentiële grote transformatie- en verdichtingslocaties in de provincie voor na 2030. In het Verstedelijkingsperspectief A12 Centraal (mei 2011) is een kansrijk en waardevol wenkend perspectief beschreven: de stip op de horizon. Het gebied kan zich op de langere termijn ontwikkelen tot een multifunctioneel woonwerkgebied in het hart van een aaneengesloten metropolitane regio. Een gebied dat met de auto goed bereikbaar is, maar ook met tram en fiets. De zone kan daarmee substantieel bijdragen aan de economische kracht van de regio.

Voor de langere termijn is dit een realistisch perspectief, met veel flexibiliteit. In de periode van de Structuurvisie willen wij voorkomen dat dit ontwikkelperspectief verloren gaat, daarom willen wij ontwikkelingen die dit perspectief onmogelijk make zoveel mogelijk voorkomen. De aandacht gaat uit naar het oplossen van lokale knelpunten, waarbij lokale partijen aan zet zijn.



Verbinding Almere – Utrecht – Breda

De relatie met Almere is belangrijk. Dit wordt immers een stad met meer dan 300.000 inwoners. Een deel van de woningbouw in Almere draagt bij aan het verminderen van de druk op de Utrechtse woningmarkt. Om deze redenen is een goede verbinding tussen Utrecht (regio’s Utrecht en Amersfoort) en Almere gewenst, zowel per openbaar vervoer als per auto. De relaties op de as Utrecht-Almere zijn echter zwaarder en geven wij prioriteit.

Onder meer om de druk op de A27 te verminderen is ook de aanleg van de ontbrekende OV-schakel tussen Utrecht en Breda gewenst. Aanleg van een spoorverbinding Almere – Utrecht – Breda valt niet te verwachten in deze structuurvisieperiode. Ontwikkelingen die de aanleg van de railverbinding onmogelijk maken of ernstig belemmeren willen wij echter voorkomen. Zodra meer bekend is over het beoogde tracé zullen wij geen ruimtelijk onomkeerbare beslissingen nemen of toestaan die dit tracé belemmeren.



II. Landelijk gebied

De door ons voorgenomen ontwikkeling voor het landelijk gebied is op de visiekaart op gebiedsniveau aangeduid via koersen. Deze geven het hoofdaccent aan van de voorgestane ontwikkeling. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de koersen zijn signaleringsgrenzen waaraan gemeenten indien zij dit willen nader invulling kunnen geven. Het is gewenst dat de grotere ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan de koers. Voor het landelijk gebied onderscheiden we op de visiekaart de volgende ontwikkelingen:



Westelijk veenweidegebied en Eemland

Het Westelijk veenweidegebied (in het Groene Hart) en Eemland zijn overwegend open agrarische weidegebieden waarin de verschillende fasen van de ontginning helder leesbaar zijn, met patronen en structuren die door de eeuwen heen nagenoeg ongewijzigd zijn gebleven. Grote delen ervan zijn daarom cultuurhistorisch waardevol. Net zoals overal in het landelijk gebied van de provincie wordt ook hier gewoond en gewerkt. Toch stralen deze gebieden rust en ruimte uit. Ze lenen zich daarom vooral voor rustige vormen van recreatie, zoals wandelen, fietsen, kanoën en toervaren. Dankzij de openheid en hoge waterpeilen zijn delen van deze gebieden in trek bij weidevogels. De kracht voor de natuur ligt verder vooral besloten in de rijkdom aan water, moerasgebieden en natte graslanden. In het gebied liggen daarom belangrijke toekomstige natuurgebieden uit het Akkoord van Utrecht.

Van oudsher kennen de zones langs de Vecht en de Oude Rijn en, in mindere mate, de Hollandse IJssel een grotere dynamiek dan de aangrenzende veenweidegebieden. De buitenplaatszones langs de Vecht zijn cultuurhistorisch van bijzondere waarde. Wij bieden ruimte voor ontwikkeling om deze waarde in stand te houden. De rivieren en hun oevers vormen de oudste transport- en vestigingsassen van het Groene Hart. De Vecht en de Oude Rijn worden nu geflankeerd door moderne transportassen: de spoorlijnen, snelwegen en het Amsterdam-Rijnkanaal. De zones langs de rivieren bieden ruimte voor een breed scala van functies.

In de kracht van de veenweidegebieden schuilt ook de kwetsbaarheid. Ze zijn dooraderd met een netwerk van smalle wegen, boerderijenlinten, kades en weteringen. Extra zorg is nodig voor het behoud van de landschappelijke karakteristiek en de cultuurhistorische waarden. Dit zijn de gebieden bij uitstek waar we er alert op moeten zijn dat de juiste ontwikkelingen met de juiste maat en schaal op de juiste plek landen. Voor ontwikkelingen die die maat en schaal te boven gaan is hier geen plaats.

Er zijn twee belangrijke uitdagingen in de veenweidengebieden: het bieden van ruimte voor de ontwikkeling van de melkveehouderij, inclusief schaalvergroting, en het substantieel afremmen van de bodemdaling.



Heuvelrug en de Vinkeveense Plassen

De Heuvelrug, het op één na grootste bosgebied van Nederland, biedt meer dan bos. Het is van belang voor onze drinkwatervoorziening. Het kent veel, deels verborgen historische lagen. Dankzij de natuurlijke, reliëfrijke omgeving zijn er door de eeuwen heen bijzondere woongebieden, zoals de Stichtse Lustwarande en de villaparken ontstaan. De natuur ontleent haar kracht niet alleen aan het bos, maar ook aan de heide, vennen en zandverstuivingen, de open plekken in dat bos. Dit alles maakt de Heuvelrug ook aantrekkelijk voor recreatie. Daarbij gaat het om meer dan wandelen en fietsen. Ook de dag- en verblijfsrecreatie zijn sinds jaar en dag van nature thuis op de Heuvelrug.

De Vinkeveense Plassen zijn de ‘blauwe’ pendant van de Heuvelrug. Hier vinden we – met uitzondering van het beschermde natuurgebied Botshol – een mix van (recreatief) wonen op zuwen, kaden en legakkers, jachthavens en andere recreatieve voorzieningen. Het vormt – samen met de Noord Hollandse Loosdrechtse Plassen – hét waterrecreatiegebied van de Noordvleugel. Het gebied is, net zoals de Heuvelrug, ook van belang voor de natuur. Het grootste gedeelte van de Heuvelrug en van de Vinkeveense Plassen maakt daarom deel uit van het NNN.

In beide gebieden zijn natuur en recreatie bij elkaar gebaat. Maar een te grote druk van de recreatie leidt tot verliezen voor de natuur. Andersom krijgen exploitanten van recreatieterreinen en jachthavens te weinig kans om de voor hun economisch perspectief noodzakelijke kwalitatieve verbeteringsslagen te maken. Het feit dat hun terreinen in het NNN liggen, kan in sommige gevallen een blokkade vormen. Daarom zoeken wij in ons beleid een nieuw evenwicht tussen beide functies, vooral door het onderscheid te bevorderen tussen rustige en meer intensief gebruikte zones. Ook bieden wij ruimte voor ontwikkeling om de waarden van de landgoederen binnen de Stichtse Lustwarande in stand te houden.



Kromme Rijngebied

In het Kromme Rijngebied voert de landbouw de boventoon. Veeteelt en fruitteelt wisselen elkaar hier af. Maar het Kromme Rijngebied is ook één van de archeologisch meest rijke gebieden van de provincie. Onder het hedendaagse agrarische landschap gaan veel oudere werelden schuil, waaronder die van de Romeinse tijd met de Limes als belangrijkste structuur. Op het Eiland van Schalkwijk is de Nieuwe Hollandse Waterlinie vernuftig geprojecteerd op en ingebed in het agrarisch landschap. Hier ligt het meest gave ensemble van de linie.

Ons beleid voor het Kromme Rijngebied gebied staat in het teken van het versterken van de landbouwstructuur. Maar ook willen wij de (latente) cultuurhistorische potenties van het gebied beter benutten en het mede daarmee nog aantrekkelijker maken voor recreatie en toerisme.



Langbroek en oostrand Noorderpark

Door de vele landgoederen gaan landbouw en natuur in het gebied van Langbroek en aan de oostkant van het Noorderpark zij aan zij. Het kwelwater uit de Heuvelrug dat hier aan het oppervlak komt maakt de gebieden extra waardevol voor de natuur. Het gebied van Langbroek kent bovendien een in Nederland unieke combinatie van buitenplaatsen en landgoederen met bijbehorende bossen en bosschages, binnen de context van een middeleeuwse cope-ontginning. Door het afwisselend coulisselandschap zijn beide gebieden in trek bij de recreant. Er wordt veel gefietst en gewandeld. Al met al zijn dit de twee gebieden in de provincie waar landbouw, natuur, cultuurhistorie en recreatie het meest hecht met elkaar zijn verweven.

De belangrijkste opgave in ons beleid voor de twee gebieden is het vinden van een goede balans tussen de vier functies. Extra aandacht is nodig voor de economische draagkracht van de landgoederen. Ook daarbij is het zoeken naar de balans, zeker bij landgoederen die in het NNN liggen. Wij koersen vooral op het beter benutten van de recreatieve potenties van de landgoederen. Voorwaarde voor het bieden van extra planologische ruimte is dat die potenties worden versterkt, net als de cultuurhistorische en groene kwaliteiten van het gebied.



Geledingszones

De geledingszones in de stadsgewesten Utrecht en Amersfoort zijn de uitloopgebieden van de stad en zorgen ervoor dat de kernen niet aan elkaar groeien. Daarnaast vormen ze de recreatieve en ecologische schakels tussen de grote steden en de kernen daaromheen met het buitengebied. In de geledingszones komen ook de in deze PRS opgenomen kernrandzones en recreatiezones samen. Veel geledingszones kennen nu al een prachtige mix van functies en kwaliteiten: landbouwgronden, landgoederen zoals Amelisweerd en Coelhorst, forten en liniestructuren, en recent gerealiseerde natuur- en recreatiegebieden. Voorbeelden van dat laatste zijn Nieuw Wulven en Wielrevelt in het stadsgewest Utrecht, en de Schammer en Bloeidaal bij Amersfoort.

Nu er weinig overheidsgeld is voor aankoop, inrichting en beheer, wordt er gezocht naar alternatieve manieren om het gebied te ontwikkelen. Dit doen de gebiedspartners en als provincie willen wij dit ondersteunen.

Het recreatief functioneren van de geledingszones valt of staat bij goede verbindingen tussen stad en land voor wandelaars en fietsers. Samen met onze partners zetten wij ons in om daar waar zich kansen voordoen deze stad-landverbindingen te verbeteren, bijvoorbeeld bij de planstudies Ring Utrecht en Knooppunt Hoevelaken.



De Vallei

De Vallei is een intrigerende puzzel van agrarische bedrijven, landgoederen en een fijnmazig netwerk van wegen, binnen de natuurlijke context van een stelsel van beken. Lang heeft het microreliëf de (gemengde) agrarische bedrijfsvoering bepaald. Vandaag de dag kent het gebied naast grondgebonden landbouw veel niet-grondgebonden veehouderij. Bij Leusden en Overberg en in het Binnenveld toont de Vallei zich anders. Hier heeft de inrichting van het gebied een ratio die terug voert op het collectief ontginnen en winnen van veen. De belangrijkste ‘verscholen’ structuren zijn de Grebbelinie en het systeem van gegraven griften, dat deels de grondslag vormt van het latere Valleikanaal. In grote delen van de Vallei is het ooit hechte groene netwerk van houtkades en –wallen en bosschages sterk geërodeerd.

In de Vallei is het de uitdaging om op lokaal niveau nieuwe puzzelstukjes toe te voegen die de functionaliteit én de kwaliteit van het gebied versterken. Dat is een kwestie van maatwerk: ontwikkelingen bij agrarische bedrijven worden ingepast en bij vergroting van bouwvlakken boven de 1,5 hectare worden extra eisen gesteld die ook de groene structuur kunnen versterken, vrijkomende agrarische gronden komen zoveel mogelijk ten goede aan grondgebonden bedrijven; vrijkomende agrarische bedrijfspercelen krijgen een passende nieuwe functie en een kwalitatief hoogwaardige inrichting; gebruik makend van rood-voor-groenarrangementen worden erven en bossen weer verknoopt op een manier die wezenlijk bijdraagt aan het weer meer robuust maken van het groene netwerk. Wij willen daarbij lessen trekken uit de soms minder geslaagde experimenten uit het recente verleden. Wij willen, samen met de grondeigenaren, op zoek naar constructies die fungeren als iconen voor de toekomst van de Vallei.



Het gebied van de Nederrijn / Lek

Waterveiligheid staat aan de basis van ons beleid voor het gebied van de Lek/Nederrijn. Samen met onze partners van Rijk, waterschap en gemeenten werken wij daarom aan dijkversterking langs de Nederrijn en Lek. De uiterwaarden bieden veel ruimte voor de natuur. Grote delen ervan liggen in het NNN. Sommige uiterwaarden hebben een Natura 2000 status. Een aantal plekken is specifiek ingericht voor de (dag)recreatie. Daardoor zijn de contrasten tussen beide functies soms groot. Langs de hele rivier zoeken wij naar kansen voor een meer 'vloeiend' verbond tussen natuur en recreatie, passend bij het landschap van de rivier. Dat dat alleen kan binnen de condities van waterveiligheid en van het NNN staat buiten kijf. Meerwaarde voor beide functies zoeken wij vooral in kleinschalige ingrepen.

3 Sturing     

3.1 De provinciale rol     

Wij richten ons beleid op de door ons voorgenomen ontwikkelingen (zie hoofdstuk 2). Met ons ruimtelijk beleid willen we er aan bijdragen dat onze provincie aantrekkelijk blijft, ook voor komende generaties. De aantrekkelijke uitgangspositie van de provincie biedt veel kansen voor een hoogwaardige ontwikkeling, maar leidt tegelijk tot concurrentie om de beschikbare ruimte. Door de gunstige uitgangssituatie lijkt het alsof de gewenste ontwikkeling van de provincie “vanzelf” gaat. Het lijkt alsof we niets hoeven te doen. Maar dat is schijn. Zonder sturing zal onze kracht namelijk onze zwakte worden. Daarom is sturing via het ruimtelijk beleid beslist noodzakelijk.



Als regio staan we voor omvangrijke ruimtelijke vraagstukken. De complexiteit van en de samenhang tussen de vraagstukken is groot. Een integrale aanpak, vaak via transformatie of transitie, zal noodzakelijk zijn. Onder deze omstandigheden heeft een aanpak door één partij weinig kans effectief te zijn. We zullen met elkaar, overheden, maatschappelijke organisaties, inwoners, bedrijven en kennisinstellingen, oplossingen moeten realiseren.



In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk aangegeven wat de rol is van de provincie in de ruimtelijke ordening: De provincie heeft een sterke positie op het domein van de ruimtelijke ontwikkeling en de fysieke omgeving (‘omgevingsbeleid’). Daar liggen haar kerntaken en is ze wettelijk bevoegd. De provincies spelen, met inachtneming van de taken van (samenwerkende) gemeenten, op het (inter)regionale niveau een sector overstijgende en verbindende rol. De provincie fungeert als gebiedsregisseur door het ontwikkelen van integrale ontwikkelingsvisies, het afwegen of afstemmen van belangen en het bewaken en bevorderen van complementariteit tussen steden en tussen regio’s binnen de provincie. De provincie heeft tevens een actieve rol bij de oplossing van bestuurlijke en financiële knelpunten van gemeenten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal ligt ook bij de provincies.

Dit vormt voor ons een belangrijke basis voor onze rolinvulling in het fysieke domein.



Bij het concretiseren van de rol staat de ruimtelijke opgave voorop: de vraag wat er moet gebeuren. De vraag wie hierbij welke rol vervult is daarvan een afgeleide. Telkens zal bekeken moeten worden welke partijen een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van een vraagstuk en welke rol daarbij vervuld kan worden. Elkaar aanvullen is daarbij belangrijk. Alleen dan wordt optimaal gebruik gemaakt van kennis, ervaring en creativiteit. Het gaat om een samenhangende aanpak, waarin ieder zijn toegevoegde waarde levert, en om het verzinnen van soms onorthodoxe of innovatieve oplossingen. Durf en daadkracht zijn nodig.

In onze sturingsfilosofie staat het bereiken van de doelen voorop. De rol die de provincie daarbij heeft is daarvoor conditionerend. Vanuit de basisgedachte: ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, of meer concreet ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’ kiezen wij er voor om het accent te verleggen van toetsing naar ontwikkeling. Wij beperken ons daarbij tot de vraagstukken waarbij we het verschil kunnen maken. Daarmee wordt ook teveel versnippering van beleidsaandacht tegengegaan en geprioriteerd.



In de structuurvisie gaan we expliciet in op de uitvoering. Wij onderscheiden de volgende rollen voor de provincie:

  • Participeren: regisseur, coördinator, ontwikkelaar, deelnemer; bijvoorbeeld via gebiedsontwikkeling zoals in het programma Hart van de Heuvelrug en onze rol in NV Utrecht;
  • Stimuleren: facilitator, aanleveren van expertise en capaciteit, subsidies, overleg en informeren;
  • Reguleren: kaderstellend, toetsend; bijvoorbeeld via ruimtelijke verordening of provinciaal inpassingsplan.

Deze rollen hoeven elkaar niet uit te sluiten, ze kunnen bij een onderwerp ook gelijktijdig vervuld worden. In de hoofdstukken 4 t/m 7 is per beleidsthema in een realisatiematrix aangegeven welke rollen wij willen inzetten en ook hoe wij de rol gaan invullen. Het doelmatig en tijdig halen van het gewenste ruimtelijke resultaat, bepaalt voor ons de voorkeur voor een rol. Maar de rol moet ook passen binnen de samenwerkingsvorm met partners, waarbij iedere partner de verantwoordelijkheid neemt die het best bij de situatie past, en waarbij het totaal van de rollen dekkend is voor het beoogde resultaat.



De regulerende rol vraagt nadere toelichting. Wij nemen regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), primair op om duidelijk te maken wat wij op bestemmingsplanniveau nodig achten om het provinciaal belang te borgen. De PRV is voor ons niet een instrument waarmee wij de vroegere toetsende werkwijze gaan herintroduceren. De invulling van de regulerende rol gaat altijd gepaard met een stimulerende rol: in de vorm van overleg aan de voorkant; overleg op basis van vertrouwen en zoveel mogelijk op beleidsmatig niveau over de gewenste ontwikkeling of consolidatie van een gebied. Juist daar liggen de mogelijkheden voor ontwikkelingsplanologie, oftewel daadwerkelijk bijdragen aan meer ruimtelijke kwaliteit en concretiseren van ‘lokaal wat kan, provinciaal wat moet’. De doelen staan daarbij voorop; de regels worden ingezet ter ondersteuning daarvan.

Ten aanzien van de PRV zijn wij ons bewust van het spanningsveld tussen het bieden van duidelijkheid enerzijds en gemeentelijke afwegingsruimte anderzijds. In de PRV bieden wij in zoveel mogelijk gevallen afwegingsruimte voor de gemeenten. Wij verwachten daarbij dat de gemeenten de keuzes helder onderbouwen.

In het kader van de zoektocht naar de rolverdeling tussen overheden zijn we gaan experimenteren met een specifieke, ‘vrijere’, regulering voor de gebiedsontwikkeling Eiland van Schalkwijk. Voor het Eiland van Schalkwijk is een Koersdocument opgesteld waar gemeente en provincie hun handtekening onder hebben gezet. Later is ook het Waterschap aangesloten. Binnen de kaders van het Koersdocument zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Hierbij moet vooral gedacht worden aan lokale initiatieven. De experimenteerruimte biedt de mogelijkheid om op een innovatieve manier ‘uitnodigingsplanologie’ te bedrijven: planologie die redeneert vanuit de plek. Wij stellen deze vrijere regulering op basis van gezamenlijke kaderstelling ook open voor andere gebieden in onze provincie. Als uitgangspunt voor het gezamenlijk op te stellen kader gelden voor ons de algemene noties over duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Het gaat ons er hierbij om dat belangen in een gebied bij elkaar worden gebracht en dat gezamenlijk nagedacht gaat worden over de kwaliteiten van een gebied en wat er voor nodig is om een gebied een goede toekomst te gunnen. Wij nodigen gebieden uit om met ons aan deze gezamenlijke kaderstelling en bijbehorende rolopvatting te gaan werken zoals dat ook bij de gebiedsontwikkeling Eiland van Schalkwijk gebeurt. Voor die gebieden waarvoor een gezamenlijk kader is opgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten het artikel ‘experimenteerruimte’ uit de PRV van toepassing verklaren.

Omdat wij kansen zien voor duurzame energieopwekking in het USP-gebied, hebben wij dat gebied reeds geduid als experimenteergebied. Voor toepassing van het artikel ’Experimenteerruimte’ uit de PRV is de hiervoor beschreven gezamenlijke kaderstelling nog wel een vereiste.

Omdat rolverdeling tussen de overheden nog een zoektocht is, zullen wij bij onze periodieke herijking van de PRS en PRV ook de doelmatigheid van de PRV evalueren. De eerste evaluatie heeft plaatsgevonden bij de eerste herijking van de PRS en PRV in 2016. Dit heeft geleid tot verduidelijking van diverse begrippen en regels en tot een verordening die qua structuur beter aansluit op de juridische werking van de verordening en niet langer op de inhoudelijke opbouw van de PRS.



In de PRS geven wij verder ten aanzien van diverse aspecten aan dat wij ‘aandacht vragen’, ‘vragen rekening te houden met’ en vergelijkbare formuleringen. Wij vertrouwen er op dat de gemeenten hieraan invulling geven en dat ze in het overleg de betreffende aspecten aan de orde laten komen. Als een gemeente onverhoopt toch geen aandacht aan een dergelijk aspect besteedt en dit het provinciaal belang schaadt, dan zullen wij dit aan de orde stellen in bestuurlijk overleg. De mogelijkheid om in een uiterste situatie een aanwijzing te geven, blijft beperkt tot de aspecten waarvan in de PRV is opgenomen dat daaraan in het ruimtelijk plan aandacht besteed moet worden.



Deze sturingsfilosofie vraagt een andere vorm van overleg met de gemeenten, één die proactief is en gericht op samenwerking. Niet de procedure van individuele bestemmingsplanprocedures moeten de agenda van het overleg met de gemeente bepalen, maar de generieke ruimtelijke opgaven binnen de gemeente. Wij willen daarom per gemeente die ruimtelijke opgaven vanuit provinciaal perspectief in kaart brengen en deze met de gemeenten bespreken. Wij verwachten dat ook de gemeenten die ruimtelijke opgaven hebben geïnventariseerd, bezien vanuit hun belangen. Dit gesprek moet leiden tot een gemeenschappelijke ruimtelijke agenda met elke gemeente. Die agenda vormt dan de leidraad voor het regelmatige, reguliere overleg met de gemeente. In hoofdstuk 8 gaan wij nader op deze overlegvorm in.

3.2 Provinciaal belang     

Het reguleringsinstrumentarium dat de Wet ruimtelijke ordening biedt, kunnen wij alleen inzetten voor het provinciaal belang. Het gaat hierbij om de volgende instrumenten (zie ook hoofdstuk 8):

  • de provinciale ruimtelijke verordening;
  • de proactieve en de reactieve aanwijzing;
  • het inpassingsplan.

Willen wij deze instrumenten kunnen inzetten voor het realiseren van onze beleidsdoelen, dan moeten we deze beleidsaspecten aanmerken als provinciaal belang. Het aanmerken als provinciaal belang betekent niet dat wij voor elke ruimtelijke ontwikkeling die daarop betrekking heeft zonder meer het wettelijke instrumentarium gaan inzetten. Wij zien de wettelijke bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen vooral als een vangnet, als uiterste middel, om waar dit echt onvermijdelijk is, ontwikkelingen die de provinciale belangen zouden schaden te kunnen sturen. Om als vangnet te kunnen functioneren, en om in een uiterste situatie een aanwijzing te kunnen geven is het echter wel noodzakelijk ruimtelijke belangen als provinciaal aan te merken (en te reguleren in de PRV). De doelen staan daarbij voorop; de regels worden ingezet ter ondersteuning daarvan.

Provinciaal belang moet ook niet verward worden met prioriteit. Het vastleggen van wat wordt begrepen onder provinciaal belang vloeit voort uit de eisen die de Wro stelt; de prioriteiten die we daarbinnen stellen worden ingegeven door de urgentie van opgaven en de mate waarin wordt bijgedragen aan de kwaliteit van de Utrechtse leefomgeving. Wij merken het volgende aan als provinciaal belang:

Duurzame leefomgeving

  • Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

    Toelichting: Zowel bodem- en watersystemen als waterveiligheid overschrijden veelal gemeentegrenzen. Deze regionale samenhang vraagt om het behouden van een duurzaam evenwicht tussen benutten en beschermen op provinciaal niveau. Belangrijke aandachtspunten zijn het afremmen van de bodemdaling in de veengebieden, het behouden van strategische watervoorraden voor drinkwater.
  • Voldoende ruimte bieden voor realisatie van duurzame energiebronnen.

    Toelichting: We willen duurzame energie volwaardige gebruiksmogelijkheden bieden om onze (en gemeentelijke) klimaat ambities te bereiken. Daarom willen we de juiste condities scheppen hiervoor. Daarbij vraagt de uitwerking van nationale ambities voor energietransitie om regie op provinciaal schaalniveau om gewenste resultaten te boeken.
  • Anticiperen op de ruimtelijke lange termijn gevolgen van klimaatverandering.

    Toelichting: Goed voorbereid zijn op lange termijngevolgen van klimaatverandering is van (inter)nationaal belang. Vroegtijdig anticiperen op en afstemmen van wat dit betekent is van provinciaal belang, omdat dit grote ruimtelijke gevolgen kan hebben.
  • Beschermen en realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving waarin ook stilte beleefd kan worden.

    Toelichting: De kwaliteit van milieu en leefomgeving is van (inter)nationaal belang. De provincie heeft taken op het gebied van externe veiligheid, geluid en stilte, geur, lucht, donkerte, bodem en water. Deze zijn van provinciaal belang vanwege de regionale, gemeentegrensoverschrijdende effecten hiervan.

Beschermen kwaliteiten

  • Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een betere beleefbaarheid ervan.

    Toelichting: Cultuurhistorische structuren en kwaliteiten (waterlinies, buitenplaatszones, verkavelingsstructuren en de Limes) overschrijden gemeentegrenzen. Het behouden van de cultuurhistorie is mede bepalend voor het woon- werk- en leefklimaat, het vestigingsklimaat en de toeristische aantrekkelijkheid van de provincie. Het draagt bij aan het leefbaar houden van onze geschiedenis.
  • Behouden van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden en streven naar een betere beleefbaarheid ervan.

    Toelichting: De landschappen (Eemland, Gelderse Vallei, Groene Hart, Rivierengebied, Utrechtse Heuvelrug) betreffen gemeente-grensoverschrijdende structuren en kwaliteiten. De diversiteit van landschappen kenmerkt Utrecht en is mede bepalend voor het woon- werk- en leefklimaat, het vestigingsklimaat en de toeristische aantrekkelijkheid van de provincie. De aardkundige waarden zijn een structurerend reliëf in de landschappen.
  • Beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur.

    Toelichting: Natuur heeft in ons ruimtelijk beleid een dubbelrol. Het betreft zowel de aanwezige kwaliteit, als een te ontwikkelen functie. Bij natuur gaat het om gemeentegrensoverschrijdende structuren en kwaliteiten met een grote samenhang tussen de natuurwaarden binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland.

Vitale steden en dorpen

  • Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling.

    Toelichting: Binnenstedelijke ontwikkeling, inclusief transformatie en herstructurering en de aanpak van leegstand, heeft bovengemeentelijke aspecten, omdat we te maken hebben met regionale markten voor wat betreft woon- en werklocaties. Het gaat daarbij om regionale afstemming en het creëren van een gelijk speelveld in alle gemeenten. Hieronder valt ook het provinciaal belang ‘aanpak van kantorenleegstand’ zoals aangegeven in de TSK (par. 1.4 TSK).
  • Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen.

    Toelichting: We hebben te maken met een regionale woningmarkt, dit vraagt om regionale programmering en afstemming. Het gaat om een aanbod dat op regionaal niveau in kwantitatieve zin aansluit bij de behoefte. waarbij tegemoet kan worden gekomen aan de vraag van alle woningzoekenden, inclusief vluchtelingen en andere categorieën vreemdelingen. Woningdifferentiatie valt er niet onder.
  • Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie.

    Toelichting: Economie en werkgelegenheid zijn mede van provinciaal belang, omdat hier bovenlokale relaties zijn ( bijvoorbeeld woon-/werkrelaties, segmentering en specialisatie van werkgelegenheid(slocaties). De markten voor kantoren en bedrijventerreinen functioneren op regionaal niveau.
  • Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur.

    Toelichting: Een gevarieerd en bereikbaar aanbod aan winkels is mede bepalend voor de binnenstedelijke kwaliteit en de typering van woonmilieus. Omdat ontwikkelingen in de ene gemeente gevolgen kunnen hebben voor de retailstructuur in de andere gemeente, is dit mede provinciaal belang.
  • Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties.

    Toelichting: Hierbij gaat het om het zo optimaal als mogelijk afstemmen van ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit. Mobiliteitsstructuren overstijgen het lokale niveau, maar daarnaast heeft de de provincie ook een eigen verantwoordelijkheid, onder andere voor wat betreft provinciale wegen en openbaar vervoer.

Dynamisch landelijk gebied

  • Uitnodigende zones die stad en land verbinden en bijdragen aan kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu.

    Toelichting: De zones rondom de kernen vormen de verbinding tussen het stedelijk en het landelijk gebied. Ze zijn van provinciaal belang, omdat ze invloed hebben op kwaliteit en uitstraling van het landelijk gebied.
  • Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen.

    Toelichting: Het gebruik van het landelijk gebied is van provinciaal belang, omdat we voldoende mogelijkheden willen bieden voor de ontwikkelingen in de landbouw en niet-agrarische bedrijvigheid met behoud van de landelijke gebiedskwaliteiten.
  • Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en versterkt.

    Toelichting: De recreatieve structuur, bestaande uit paden, waterwegen en voorzieningen, zoals recreatieterreinen draagt bij aan het kunnen beleven van de aantrekkelijke provincie.

Integrale en gemeentegrensoverschrijdende gebiedsontwikkelingsprojecten die bijdragen aan bovengenoemde belangen kunnen wij ook als provinciaal belang aanmerken. In dit verband noemen wij het programma Hart van de Heuvelrug en de herinrichting van Vliegbasis Soesterberg.



Met onderwerpen die niet als provinciaal belang zijn aangemerkt zullen wij ons via het ruimtelijk spoor niet (meer) bezighouden. Niet in regels en niet in investeringen vanuit ruimtelijke budgetten. Ook niet als partijen daarom verzoeken. De mogelijkheid tot sectorale inzet door de provincie blijft nog wel aanwezig.

3.3 Van toetsingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie     

Wij willen invulling geven aan de filosofie: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Ook willen wij de flexibiliteit van ons beleid vergroten, de administratieve lasten verminderen, de transparantie vergroten en de proceduretijd verkorten. Dit geven wij vorm door in veel mindere mate een toetsende rol te gaan vervullen. Ons accent verleggen wij steeds meer naar de ontwikkeling.

De omslag van toetsings- naar ontwikkelingsplanologie kan niet kortweg vertaald worden in minder regels. Ook ontwikkelingsplanologie vraagt regulering. Maar wel andersoortige regels: minder kwantitatieve normering en juist meer kwalitatieve randvoorwaarden waaronder ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Dit krijgt concreet vorm in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).

Wij kiezen er daarbij ook voor om in de PRV niet meer het ontheffingsinstrumentarium op te nemen. Hiervoor in de plaats bieden wij in de PRV ruimte voor ontwikkelingen (lokaal), mits de daarvoor opgenomen randvoorwaarden in acht worden genomen (regionaal). Als aan de randvoorwaarden wordt voldaan zijn de ontwikkelingen mogelijk zonder formele betrokkenheid van de provincie. Daarnaast bieden wij experimenteerruimte, waarbij voor een nader te bepalen gebied na gezamenlijke kaderstelling van in ieder geval de gemeente en de provincie, eventueel PRV-bepalingen buiten werking kunnen worden gesteld.

Bij ontwikkelingsplanologie gaat het ook om de invulling van de rollen van de overheid. Bij de rol van de provincie gaat het vooral om het niet meer toetsen achteraf maar om betrokkenheid in het voortraject. Dit betekent meer samen optrekken maar vraagt ook om vroegtijdig helderheid te verschaffen over elkaars belangen, inzet en rol.



Ook zijn wij kritisch ten aanzien van wat wij reguleren via de PRV. Waar mogelijk volstaan wij met het via structuurvisie aandacht vragen bij gemeenten voor bepaalde belangen. Wij betrekken deze onderwerpen bij ons overleg met de gemeenten over de lokale ruimtelijke ontwikkelingen en plannen. Waar deze onderwerpen zijn aangemerkt als provinciaal belang hebben wij in het uiterste geval de mogelijkheid om het wettelijk instrumentarium toe te passen om onaanvaardbare ontwikkelingen te voorkomen.

Voor het bieden van ontwikkelingsruimte zoals beschreven in de PRS kan in een aantal gevallen een partiële herziening van de PRS en PRV noodzakelijk blijken. Hiervoor is altijd een besluit van Provinciale Staten noodzakelijk. Indien de ontwikkelruimte past binnen de in deze PRS geschetste kaders, werken we hier aan mee.

3.4 Ruimtelijke kwaliteit     

Ruimtelijke kwaliteit heeft een centrale plek in ons ruimtelijk beleid. Het komt bij diverse beleidsthema’s terug. Zoals aangegeven verschilt onze rol en bemoeienis met de ruimtelijke kwaliteit per gebied. De (ruimtelijke) kwaliteit van het stedelijk gebied vinden we belangrijk, maar is een primaire verantwoordelijkheid van de gemeente. De kwaliteit van de kernrandzone kan naar onze mening op veel plaatsen verbeteren. Wij willen gemeenten stimuleren om met een goede integrale visie voor de kernrandzones te komen, zij beschikken immers over de meeste kennis op lokaal niveau. Ook zijn de gemeenten primair verantwoordelijk voor de integrale afweging van belangen. De integrale visie kan worden benut bij het beoordelen van op kwaliteitsverbetering gerichte ontwikkelingen. In het landelijk gebied is kwaliteitsverbetering ook een belangrijke opgave voor zowel op themaniveau (landschap, landbouw, natuur, cultuurhistorie en recreatie), als op het niveau van ontwikkelingen hiervoor of hierin. In ons beleid voor zowel de kernrandzone als het landelijk gebied stimuleren wij de gewenste kwaliteitsverbetering vooral door inzet van het ontwikkelingsplanologisch instrumentarium: om de gewenste ontwikkeling te realiseren zijn bijvoorbeeld rood-voor-groenarrangementen mogelijk. We kiezen er voor om het evenwicht tussen de kwaliteitstoename en de rode ontwikkelingen zo min mogelijk in kwantitatieve zin te reguleren. Hiermee bevorderen we maatwerk en creativiteit. Dit maakt het wel noodzakelijk om toe te lichten waar het om gaat bij kwaliteit, wat onder ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan. Daarvoor geven wij hierna handreikingen.



Ruimtelijke kwaliteit is een dynamisch begrip, dat van betekenis is bij het zo goed mogelijk afstemmen van een bestaande situatie en een nieuwe ontwikkeling. Ruimtelijke kwaliteit heeft daarmee betrekking op zowel het behoud van het bestaande (het goede behouden) als het creëren van nieuwe kwaliteit (kwaliteitsverbetering).

Wat onder ruimtelijke kwaliteit kan worden verstaan verschilt per situatie. Daarom is het niet mogelijk om het begrip ruimtelijke kwaliteit geheel vast te leggen in definities. Wel kunnen we aangeven waar het voor de provincie om gaat bij ruimtelijke kwaliteit. Toepassen van de lagenbenadering vormt een goede basis voor ruimtelijk kwalitatief ontwikkelen. Wij vinden bij ruimtelijke kwaliteit de volgende thema’s belangrijk:

  • behouden van bestaande kwaliteiten en het versterken ervan. Dit geldt zowel op het schaalniveau van de gebiedskenmerken als op dat van samenhangende ensembles, bijvoorbeeld landgoederenzones, linies en historische stads- en dorpsgezichten als ook de diversiteit van bebouwing en functies in het stedelijk gebied;
  • samenhang en continuïteit herstellen, ontbrekende schakels toevoegen, versnipperde onderdelen samenvoegen. Dit geldt bijvoorbeeld voor het herstellen van landschappelijke samenhang in tussen gebieden en het verbinden van natuurgebieden en het creëren van goede stad-landverbindingen;
  • diversiteit vergroten. Dit geldt bijvoorbeeld de functiemenging in het stedelijk gebied, woningdifferentiatie en het recreatieaanbod en de natuurgebieden;
  • robuustheid vergroten. De kwaliteit van bijvoorbeeld recreatievoorzieningen en van natuurgebieden kan toenemen door de robuustheid te vergroten;
  • beleefbaar en toegankelijk maken. Mooie wijken en landschappen en cultuurhistorische objecten winnen aan waarde als ze te bewonderen zijn.

Volgens de gebruikelijke omschrijving heeft ruimtelijke kwaliteit te maken met de begrippen toekomstwaarde, belevingswaarde en gebruikswaarde. In onderstaande matrix zijn aspecten die daarbij een rol kunnen spelen aangegeven voor achtereenvolgens het stedelijk gebied, de kernrandzones en het landelijk gebied. Het is een niet-limitatieve opsomming, bedoeld als inspiratiebron en niet als uitputtende of voorschrijvende lijst. De voorbeelden reiken ook verder dan wat via het ruimtelijk instrumentarium geregeld kan worden.

Toekomstwaarde

  • Stedelijk gebied:

    - Behouden van de unieke be­staande stedelijke kwaliteiten met aandacht voor o.a. cultuur­historie en identiteit, aanbod voorzieningen, functiemenging.

    - Ruimte voor het ontwikkelen van nieuwe stedelijke functies.

    - Zorg voor een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving, die o.m. bijdraagt aan het voorkomen van leegstand.

    - Klimaatbestendige leefomgeving met o.a. ruimte voor water­opvang en toepassing van duurzame energieproductie en energiebesparing.

    - Inrichting die rekening houdt met demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing (levensloop­bestendig) en anticipeert op krimp op de langere termijn.
  • Kernrandzone:

    - Logische begrenzing en inrichting waaronder een goede afronding van de bebouwingskern.

    - Robuuste inrichting met een stevige en stabiele structuur die bestand is tegen de “waan van de dag”.

    - Ruimte voor flexibele, in de tijd aanpasbare inrichting en functies.

    - Aantrekkelijk ingepast wegennet dat door langzaam verkeer veilig gepasseerd kan worden.
  • Landelijk gebied:

    - Behoud van landelijke kwaliteiten met aandacht voor landschap, landbouw, natuur, cultuurhistorie en recreatie.

    - Verbeterde condities voor een vitaal economisch functioneren en ruimte voor innovatie.

    - Een stevige en stabiele basis voor landschappelijke kwaliteit en biodiversiteit.

    - Robuuste eenheden natuur met een water aanbod dat zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin aansluit bij het beoogde natuurdoeltype.

    - Inrichting is afgestemd op het water- en bodemsysteem.

    - Klimaatbestendige inrichting door bijv. ruimte voor water­berging c.q. –opslag op te nemen.

Gebruikswaarde

  • Stedelijk gebied:

    - Benutten van mogelijkheden voor efficiënt en/of meervoudig ruimtegebruik en functie­menging.

    - Gedifferentieerd aanbod van woningen en woonmilieus.

    - Goede bereikbaarheid voor verschillende vervoersvormen en een adequaat aanbod van voorzieningen van openbaar vervoer in de woonomgeving.

    - Goede toegankelijkheid van voorzieningen, woningen en openbare ruimte.

    - Voldoende groen en water in de leefomgeving.
  • Kernrandzone:

    - Biedt ruimte voor een breed scala aan (lokale) functies, in ieder geval op het gebied van recreatie en ontspanning, stadslandbouw en stedelijk-gelieerde functies als sportvelden.

    - Diversiteit in aanbod die aansluit bij de vraag van de beoogde recreanten.

    - Goed, uitnodigend en veilig bereikbaar en toegankelijk vanuit het nabijgelegen stedelijk gebied, zowel voor langzaam als gemotoriseerd vervoer.
  • Landelijk gebied:

    - Goede ontwikkelingsmogelijk­heden voor de aan een gebied verbonden functie(s).

    - Daarop afgestemde inrichting en mate van openbare toegan­kelijkheid.

    - Inspelen op de wensen van de bewoners van de stad (w.o. recreatie en regionale voedsel­productie).

Belevingswaarde

  • Stedelijk gebied:

    - Recreatie- en culturele voorzie­ningen op bereikbare afstand.

    - Stedelijk/dorps landschap met goede combinaties van ‘oud’ en ‘nieuw’.

    - Sociaal veilig.

    - Uitnodigend voor opbouw en versterken sociaal netwerk op wijk- en kernniveau.
  • Kernrandzone:

    - Inrichting die aan sluit bij de identiteit van kern en landschap.

    - Voldoende omvang en ruimte om het ‘uit- de-stad-zijn’ te ervaren.

    - Sociaal veilig.

    - Semi-stedelijke functie zodanig geplaatst en ingepast dat ze de recreatieve beleving niet frustreren.

    -Aantrekkelijke beleving van het aangrenzende stedelijk gebied.
  • Landelijk gebied:

    - Op passende landschappelijke schaal ruimte voor (het beleven van) dynamiek naast rust en ruimte.

    - Aantrekkelijk voor gebruikers en bezoekers.

    - Een landelijk landschap met goede combinaties van ‘oud’ en ’nieuw’ in landschappelijke structuren, cultuurhistorie, natuur, landbouw en recreatie.

4 Duurzame leefomgeving     

Dit hoofdstuk bevat het beleid voor de provinciale belangen uit de pijler duurzame leefomgeving. Het betreft de ruimtelijke relevante onderdelen van de onderwerpen bodem, water en milieu, gezondheid en veiligheid, klimaatadaptatie en duurzame energie. Voor de onderwerpen bodem, water en milieu is de PRS bij de herijking afgestemd op het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan, PS 2015).

4.1 Het bodem- en watersysteem     

Het bodem- en watersysteem vormt een belangrijke basis voor het duurzaam functioneren van het landelijk en stedelijk gebied. Dit systeem is kwetsbaar voor overstromingen, wateroverlast en watertekort. We stimuleren met ons beleid dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met kwaliteiten en kwetsbaarheden. De kwetsbaarheden kunnen versterkt worden door klimaatverandering. Hier lopen onderzoeken naar, zoals het Deltaprogramma en onderzoeken naar de kwetsbaarheid van de huidige waterwinlocaties (zowel grondwaterwinning, als oppervlaktewaterwinning) en de toekomstige behoefte aan waterwinlocaties. Wij volgen ze, dragen eraan bij en passen er, indien nodig, ons ruimtelijk beleid en de inzet van instrumenten op aan. Bij de herijking van de PRS geldt dit voor de deltabeslissingen en de ruimtelijke bescherming van grondwater die potentieel geschikt is voor drinkwaterwinning. De waterbeheerders zijn bij de realisatie van het bodem- en waterbeleid een belangrijke partner.

4.1.1 Duurzaam gebruik van de ondergrond     

Kaart Bodem; object: duurzaam gebruik van de ondergrond (gehele provincie)

Beleid

Wij vragen aandacht voor optimaal en duurzaam gebruik van de ondergrond. Functies worden zoveel mogelijk gepland op een geschikte bodem. Als na integrale afweging een functie wordt ontwikkeld die risico’s oplevert, dan vragen wij de benodigde voorzorgsmaatregelen te nemen om problemen te voorkomen. Het beleid voor de ondergrond in den brede is opgenomen in het BWM-plan.

Mijnbouwactiviteiten hebben invloed op onze provinciale belangen. In het BWM-plan geven wij aan in hoeverre wij dit (on)acceptabel vinden. In het BWM-plan onderscheiden wij drie categorieën mijnbouw, waarvan we de mate van strijdigheid met de provinciale belangen in kaart hebben gebracht:

  • conventionele winning van koolwaterstoffen;
  • onconventionele winning van koolwaterstoffen, zoals schaliegas;
  • diepe geothermie.

De afweging hierbij is gemaakt op basis van de impact op de provinciale belangen. De wijze waarop deze afweging is gemaakt, is opgenomen in bijlage 5 van BWM plan.

Toelichting

Elk type bodem heeft zijn eigen kwaliteiten. Deze hebben een natuurlijke oorsprong of ze zijn in de loop van de tijd door menselijke activiteiten ontstaan. Wij hanteren de lagenbenadering waarin ruimtelijke ontwikkelingen ontworpen worden vanaf de basis, het bodem- en watersysteem. Gebruiksfuncties en het bodem- en watersysteem hebben invloed op elkaar. Ook kunnen ondergrondse gebruiksfuncties elkaar beïnvloeden. Vooral in het stedelijk gebied komt dit vaak voor. De nadruk op binnenstedelijk bouwen kan dit versterken. We vinden het belangrijk dat de potentie van de ondergrond optimaal en duurzaam wordt gebruikt. Dit is te realiseren door hierop te anticiperen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Mijnbouwactiviteiten volgens de Mijnbouwwet vallen niet binnen het bevoegd gezag van de provincie. Wij hebben alleen een adviesrol bij de vergunningsaanvragen. Het Rijk (ministerie van Economische Zaken ) is het bevoegd gezag. Als voor een mijnbouwactiviteit een ruimtelijk plan aangepast moet worden, zijn de Provinciale Milieu Verordening (PMV) en de PRV de richtinggevende provinciale instrumenten.



Realisatie

Provinciaal belang: Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol: Stimuleren

Stimuleren:

- Wij vragen bij gemeenten aandacht voor optimaal en duurzaam gebruik van ondergrond. Om dit te faciliteren beschikken wij over een kaart met daarop de draagkracht van de bodem voor bouwwerken.

- Als na integrale afweging op een bodem een functie wordt ontwikkeld die risico’s oplevert voor het bodem- en watersysteem, dan vragen wij bij gemeenten aandacht voor de benodigde voorzorgsmaatregelen waardoor het systeem blijft functioneren.

4.1.2 Bodemdalingsgevoelig gebied     

Kaart Bodem; Objecten: veengebied gevoelig voor bodemdaling en veengebied kwetsbaar voor oxidatie en ter toelichting veengebied kwetsbaar voor oxidatie

Beleid

De bodems met veen in onze provincie vragen extra beleidsaandacht, omdat ze in meer of mindere mate gevoelig zijn voor bodemdaling. Onze lange termijn doelstelling voor de bodemdalingsgevoelige gronden is: met ons ruimtelijk beleid de bodemdaling en de gevolgen ervan te beperken, zodat er een robuust en klimaatbestendig bodem- en watersysteem bestaat tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Daarbij houden we rekening met de (landschappelijke) kernkwaliteiten van het gebied en met een economisch vitaal platteland.

In de landbouwgebieden met veengronden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking, sluiten wij bodembewerkingen uit die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht. Een bodembewerking ten behoeve van graslandvernieuwing of de aanleg van een andere blijvende teelt is wel toegestaan.

Wij zien bij voorkeur geen nieuwe bouwlocaties in veengebieden. Mocht bouwen toch nodig zijn, dan is het in deze gebieden extra belangrijk rekening te houden met de eisen die de eigenschappen van het bodem- en watersysteem ter plaatse stellen. Wij vragen gemeenten hierover vroegtijdig met ons in overleg te treden.



Toelichting

De provincie Utrecht heeft een aanzienlijk areaal bodems met veen. Afhankelijk van het aandeel veen of klei in de bodem daalt het maaiveld met een bepaalde snelheid. Ook wateronttrekking verlaging van het polderpeil, bodembewerking en ophoging van het maaiveld beïnvloeden de snelheid van bodemdaling. Sommige delen van het landschap dalen daarentegen bijna niet. Deze ongelijke maaivelddaling kan problemen veroorzaken voor het bodem- en watersysteem. Knelpunten zijn versnippering van het watersysteem, slechte waterkwaliteit (droge perioden), wateroverlast (natte perioden) en verzilting door zoute kwel uit de ondergrond (diepe droogmakerijen). Doordat deze knelpunten in de loop der tijd versterken, wordt de waterhuishouding in de veengebieden slechter beheersbaar en kostbaarder. Daar waar verschillende functies zoals landbouw en natuur tegengestelde eisen stellen aan het watersysteem kan door de doorgaande trend van bodemdaling het effect ontstaan dat naast elkaar liggende functies niet meer beide met het juiste waterpeil bediend kunnen worden. Als gevolg van bodemdaling zullen ook de investeringen in regionale waterkeringen steeds verder stijgen. Naast deze stijgende kosten voor het waterbeheer nemen de kosten voor huizenbezitters en beheerders van wegen en openbare ruimten ook verder toe als gevolg van verzakkingen van gebouwen en wegen en kunnen de gevolgen bij overstromingen groter worden. Bij bouwen (woningen, bedrijven en infrastructuur) in veengebieden dient rekening te worden gehouden met oxidatie en inklinking van het veen. Dat betekent dat wij de gemeente vragen dat per locatie rekening gehouden moet worden met de de eigenschappen van het bodem- en watersysteem en gekeken moet worden op welke manier het beste kan worden gebouwd.

Wij werken aan het beperken van bodemdaling en een robuuster watersysteem via een gebiedsgerichte aanpak in grotere eenheden (polders, meerdere peilvakken) en met een mix aan maatregelen. Hiermee willen we ook een duurzamer en meer vitale landbouw en een robuustere natuur bereiken. Omdat niet alle gebieden tegelijk aangepakt kunnen worden, is de aanpak geprioriteerd op basis van de complexiteit van de opgaven. Het is gewenst dat gebiedsontwikkelingen planologisch worden vastgelegd in bestemmingsplannen.

Met HDSR hebben we in haar beheergebied in 2014 de Toekomstverkenning Bodemdaling uitgevoerd. Deze onderschrijft het principe van gedifferentieerd beleid voor bodemdaling. Via het Programma Aanpak Veenweiden hebben GS de Gebiedscommissie Utrecht West opdracht gegeven maatregelen en technieken die bijdragen aan het afremmen van bodemdaling, zoals onderwaterdrainage, sturen met water en aquatische teelten te onderzoeken. Steeds duidelijker wordt dat het niet alleen gaat om technische oplossingen om de bodem minder te laten dalen, maar vooral dat toekomstbestendige oplossingen via keuzes in landgebruik aan de orde zullen zijn. Daarmee komen we in een nieuwe fase waar de belangen van beheerders, gebruikers maar ook de breder maatschappelijke doelen worden herijkt en een nieuwe balans tussen de belangen ontstaat. Via het Innovatieprogramma Fysieke Leefomgeving verkennen we hoe we hier met onze gebiedspartners het beste invulling aan kunnen geven.



Realisatie

Provinciaal belang: Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren, participeren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten nemen voor veengebieden die kwetsbaar zijn voor oxidatie in hun bestemmingsplannen geen regels op die bodembewerking, waarbij veen aan het oppervlak wordt gebracht, toestaan in agrarische bestemmingen. Bodembewerkingen ten behoeve van graslandvernieuwing of de aanleg van een andere blijvende teelt is wel toegestaan (artikel 1.10 Bodemdaling veengebied).

Stimuleren:

- Wij zien bij voorkeur geen nieuwe bouwlocaties in veengebieden. Indien er toch sprake is van bouwen in veengebied, vragen wij gemeenten rekening te houden met de draagkracht van de bodem wijze van bouwen.

Participeren:

- Programma Aanpak Veenweiden en Innovatieprogramma Fysieke Leefomgeving

4.1.3 Beschermingszone drinkwaterwinning     

Kaart Water; objecten: beschermingszone drinkwaterwinning en matig kwetsbare drinkwatervoorraad

Beleid

Schoon grondwater en oppervlaktewater is essentieel voor een duurzame drinkwatervoorziening. Wij beschermen daarom de gebieden rond de drinkwaterwinningen tegen verslechtering van de kwaliteit van de bronnen. Uitgangspunt voor het beleid is dat bestemmingen in deze gebieden harmoniëren met het waterwinbelang en dat ze het waterwinbelang niet schaden.

Stedelijk gebied brengt altijd risico’s voor de grondwaterkwaliteit met zich mee. Daarom vinden wij stedelijke ontwikkeling ongewenst in de buurt van bestaande en mogelijke toekomstige grondwaterwinningen voor drinkwater. Dit om de risico’s op verslechtering van de waterkwaliteit zo klein mogelijk te houden.

Wij vragen gemeenten om te voorkomen dat binnen de beschermingszone drinkwaterwinning ruimtelijke plannen een verslechtering van de kwaliteit van de bronnen voor de drinkwatervoorziening veroorzaken. (stand-still / step forward principe).



Toelichting

Grondwater is voor inwoners van de provincie Utrecht de belangrijkste bron van drinkwater. In de provincie Utrecht zijn 29 grondwaterwinningen en twee oppervlaktewaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening aanwezig. Het oppervlaktewater wordt gewonnen voor levering aan Noord-Holland. Rond de twee innamepunten voor oppervlaktewaterwinning heeft Rijkswaterstaat ter bescherming van de drinkwatervoorziening uit rijkswateren een regionale beschermingszone type II aangewezen die wij ruimtelijk beschermen. Voor grondwaterwinningen zijn, om een duurzame waterwinning te waarborgen, afhankelijk van doel en risico, beschermingszones in de Provinciale Milieuverordening (PMV) vastgesteld: de waterwingebieden, de grondwaterbeschermingsgebieden, de boringsvrije zones en de 100 jaaraandachtsgebieden. Om de mogelijkheden voor de winning van grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening in de toekomst te behouden heeft de provincie in het BWM-plan een strategische grondwatervoorraad aangewezen. Een deel daarvan is kwetsbaar voor activiteiten aan maaiveld, een deel is matig kwetsbaar. De meeste beschermingszones uit de PMV (waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en 100-jaars aandachtsgebied), de beschermingszone oppervlaktewaterwinning en het kwetsbare deel van de strategische grondwatervoorraad beschermen we ruimtelijk onder de noemer ‘beschermingszone drinkwaterwinning’.

Het matig kwetsbare deel van de strategische grondwatervoorraad en de boringsvrije zones uit de PMV willen wij zo veel mogelijk vrijwaren van nieuwe stedelijke ontwikkeling, met name om het risico op aantasting van de beschermende kleilagen boven het grondwater te voorkomen (onder meer bij bodemenergiesystemen). Op de PRS-kaart zijn deze twee gebieden samengevoegd in het object ‘Matig kwetsbare drinkwatervoorraad’. Wij stellen in deze zone geen nadere regels met betrekking tot ruimtelijke plannen van gemeenten. Wel vragen wij gemeenten om bij nieuwe ontwikkelingen aandacht te hebben voor grond- en oppervlaktewaterkwaliteit.

De strategische grondwatervoorraad omvat een groot deel van de provincie en zal in de toekomst nog nader begrensd worden, op basis van nader onderzoek naar toekomstige grondwaterwinlocaties. Bij Nieuwegein ligt een calamiteitenwinning. Deze heeft op dit moment nog geen grondwaterbeschermingsgebied, maar zal dat in de nabije toekomst wel krijgen. Zodra dit het geval is zal bekeken worden hoe dit in het beleid verwerkt kan worden.

Realisatie

Provinciaal belang: Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten houden rekening met het waterwinbelang in hun bestemmingsplan en nemen regels op ter bescherming van het waterwinbelang bij functies die een mogelijk risico inhouden voor de grondwater- of oppervlaktewaterkwaliteit. (artikel 1.11 Beschermingszone drinkwaterwinning).

Stimuleren:

- Wij vragen gemeenten om bij nieuwe ontwikkelingen aandacht te hebben voor grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. Hiertoe zet de provincie onder meer de gebiedsaanpak drinkwaterwinning in.

- Uitbreiding handreiking Ruimtelijke bescherming drinkwaterwinning met strategische grondwatervoorraad.

4.1.4 Waterbergingsgebied     

Kaart Water; object: waterbergingsgebied

Beleid

Bij hevige regenval kan het afwateringssysteem onvoldoende zijn. In het grootste deel van de provincie is het voldoende om bij ruimtelijke ontwikkelingen hiermee rekening te houden. In delen van de Gelderse Vallei hebben wij hiervoor waterbergingsgebieden aangewezen. Ruimtelijke ontwikkelingen die plaatsvinden op basis van bestaande uitbreidingsrechten van ter plaatse al aanwezige functies zijn hier toegestaan. Nieuwe bestemmingen die ontwikkelingen toestaan die in strijd zijn met de waterbergingsfunctie staan wij niet toe.



Toelichting

Door de klimaatverandering zullen extreme situaties met intensieve neerslag vaker voor gaan komen. Als in deze perioden het peil van het oppervlaktewater zoveel stijgt dat er water op het land komt te staan, ontstaat er wateroverlast. Hoe vervelend of schadelijk dit is hangt af van het ruimtegebruik. Voor delen van het stedelijk gebied in de Gelderse Vallei is grootschalige waterberging de meest effectieve methode om wateroverlast te voorkomen. Deze functie kan, binnen grenzen, gecombineerd worden met andere gebruiksfuncties, zoals grondgebonden landbouw, extensieve recreatie en natuur. Zo heeft de bestemming waterberging voor het Binnenveld in de praktijk geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura-2000 gebied de Hel en Blauwe Hel.

Realisatie

Provinciaal belang: Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie

Provinciale rol: Reguleren

Reguleren (PRV):

-
Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter bescherming van de waterbergingsfunctie in een waterbergingsgebied (artikel 1.14 Waterbergingsgebied).

4.1.5 Vrijwaringszones waterkeringen     

Kaart Water; Object: vrijwaringszone versterking regionale waterkering en ter toelichting: vrijwaringszone primaire waterkering en vrijwaringszone regionale kering in Rijksbeheer

Beleid

Regionale keringen beschermen onze provincie tegen overstromingen vanuit boezemwater en andere regionale wateren. Ook dienen ze soms als tweede beschermingslijn bij overstromingen vanuit buitenwater. Wij voorzien voor de regionale keringen in een vrijwaringszone aan beide zijden van de waterkering, zodat reconstructies of versterkingen van de kering mogelijk zijn.



Toelichting

Onze provincie wordt tegen overstromingen vanuit het buitenwater, Nederrijn, Lek, Eemmeer, Eem en de zee, beschermd door de primaire waterkeringen, een Rijksbelang. Bescherming tegen overstromingen vanuit regionale wateren wordt geregeld via regionale keringen. De waterbeheerders nemen deze op in hun Keur en Leggers. Zowel de primaire keringen, als de regionale keringen kennen ruimtereserveringen of een ‘profiel van vrije ruimte’ voor eventuele dijkversterkingen. Een deel van de regionale keringen is in Rijksbeheer. Het Rijk wijst deze aan en normeert ze in de Legger.

Overheden en initiatiefnemers dienen rekening te houden met alle vrijwaringszones voor waterkeringen. Om dit inzichtelijk te maken zijn de vrijwaringszones van primaire waterkeringen en de vrijwaringszones van regionale keringen in Rijksbeheer toelichtend op de kaart opgenomen.

Realisatie

Provinciaal belang: Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie

Provinciale rol: Reguleren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter bescherming van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering (artikel 1.12 Vrijwaringszone versterking regionale waterkering).

4.1.6 Overstroombaar gebied     

Kaart Water; Object: Overstroombaar gebied

Beleid

Wij willen overstromingen voorkomen. Maar als het ondanks maatregelen toch misgaat, willen we wel goed voorbereid zijn. Daarom verplichten wij bij nieuwe grootschalige bouwlocaties en nieuwe kwetsbare en vitale objecten en infrastructuur in het ruimtelijk plan aan te geven hoe rekening gehouden wordt met randvoorwaarden vanuit waterveiligheid (overstromingsrisico’s).



Toelichting

Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Het is belangrijk dat kwetsbare en vitale objecten en grootschalige woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen. Voor buitendijkse gebieden geldt dit ook voor kleinschalige woonwijken en bedrijventerreinen. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. De door ons opgestelde 'Handreiking Overstromingsrobuust Inrichten' helpt om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.



Realisatie

Provinciaal belang: Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.

Provinciale rol: Reguleren

Reguleren (PRV):

-
Bij verstedelijking en uitbreiding hiervan en bij vitale en kwetsbare objecten en infrastructuur is het overstromingsrisico een mede-ordenend principe én ook een inrichtingsprincipe. Ruimtelijke plannen waar deze ontwikkelingen aan de orde zijn moeten een beschrijving bevatten over de wijze waarop het plan rekening houdt met overstromingsgevaar (Artikel 1.13 Overstroombaar gebied).

4.2 Duurzame energie     

4.2.1 Ruimte bieden voor duurzame energie     

Kaart klimaat, energie en gezondheid; Object: ruimte bieden voor duurzame energie (gehele provincie)

Beleid

We stimuleren het gebruik van alle duurzame energiebronnen: windenergie, bio-energie, (diepe) geothermie, warmte-koudeopslag, zonne-energie, waterkracht en benutten van restwarmte. Hiertoe is een algemene regel opgesteld. Vanwege de ruimtelijke impact van zonne-energie in veldopstellingen geven we voor deze vorm nadere regels binnen het algemene artikel. Daarbij geldt wel als algemeen uitgangspunt dat wij voor zonne-energie de voorkeur hebben voor plaatsing op daken boven veldopstellingen. Voor bio-energie zien wij kansen op en nabij agrarische bouwpercelen.

De algemene regel gaat niet over windenergie. Vanwege de ruimtelijke impact hiervan is dit apart geregeld. Wij onderscheiden hierbij kleinschalige, particuliere, initiatieven tot 20 meter en turbines vanaf 60 meter. Turbines vanaf 60 meter dragen het meeste bij aan onze duurzame energie ambitie en zijn per netto ruimtebeslag het meest effectief. Wij bieden ruimte in enkele zoekgebieden in het landelijk gebied en binnen de rode contour. Ook nodigen wij gemeenten uit te komen tot andere initiatieven in het landelijk gebied, in gebieden waar geen wettelijke belemmeringen aanwezig zijn. Zie voor windenergie verder paragraaf 4.2.2 Ruimte bieden voor windenergie.

Wij hebben als ambitie om minimaal 10% van de energiebehoefte in onze provincie duurzaam op te wekken in 2020. Hiervoor zijn soms beslissingen nodig die een kleinere of grotere impact hebben op andere provinciale belangen, zoals landschap, natuur of landbouw. Omdat wij de ambitie hebben om de productie van duurzame energie volwaardige gebruiksmogelijkheden te bieden, zodat wij onze en gemeentelijke ambities kunnen bereiken, zijn we bereid deze beslissingen te nemen en de productie van duurzame energie voorrang te geven. De voorwaarden waaronder de productie van duurzame energie mogelijk is op die plek volgen wel uit deze andere provinciale belangen en uit een goede ruimtelijke ordening. Dit zal met name van toepassing zijn voor die energiebronnen waar beperkt alternatieve locaties in de provincie voor handen zijn. Wij gaan hierbij vanzelfsprekend niet voorbij aan wettelijke beperkingen en onze wens tot bestuurlijk draagvlak bij gemeenten. Gemeenten kennen de lokale situatie het best en kunnen het best dit draagvlak bewerkstelligen. Waar mogelijk zullen wij gemeenten hierin ondersteunen.

Wij streven bij gebiedsontwikkelingen naar zelfvoorzienendheid voor energie. Wij nemen bij uitleglocaties en transformatieopgaven de voorwaarde op dat gemeenten en initiatiefnemers in ruimtelijke plannen dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie, waarbij onder meer wordt gedacht aan toepassing van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa.

Toelichting

Wij hebben de ambitie om in 2040 het grondgebied van de provincie Utrecht klimaatneutraal georganiseerd te hebben. Het gaat hierbij niet alleen om CO2-reductie, maar ook om het onafhankelijk zijn van beperkt beschikbare fossiele brandstoffen. De ruimtelijke opgave hierbij is het ruimte bieden voor het duurzaam opwekken van energie en de mogelijkheden bieden om energie- of warmtevragende en energie- of warmteleverende functies bij elkaar te brengen.

Een klimaatneutraal georganiseerd grondgebied in 2040 heeft naast CO2-reductie en onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen als bijkomend voordeel verbetering van de luchtkwaliteit en de kansen die dat biedt voor de leefbaarheid en het behoud van de fysieke leefomgeving. Bovendien bieden energiebesparing en opwekking van duurzame energie kansen voor de Utrechtse duurzaamheidseconomie.



De opgaven voor klimaatneutraliteit zijn:

  • het energiegebruik sterk verminderen door besparingen en innovaties;
  • de energie die we nog nodig hebben duurzaam opwekken;
  • energie- of warmtevragende en energie- of warmteleverende functies bij elkaar brengen.

We moedigen elke vorm van energiebesparing, opslag en duurzame productie aan zolang de betreffende maatregel past binnen het einddoel: een klimaatneutrale provincie zonder uitstoot van schadelijke gassen. Onze stimulerende rol richten wij op maatregelen die binnen onze provincie opschaalbaar zijn of een significante rol kunnen hebben aan dit einddoel. De daadwerkelijke realisatie is afhankelijk van initiatieven vanuit de markt. Door initiatieven ruimtelijk te faciliteren en vanuit onze economische visie op innovatiegebied te stimuleren, dragen wij bij aan de opgave voor klimaatneutraliteit op een wijze die past bij de kerntaken van de provincie.

De voor de PRS op dit moment belangrijkste duurzame energiebronnen zijn naast windenergie, bio-energie, en zonne-energie in veldopstellingen. Onderscheiden naar deze energiebronnen is ons beleid het volgende.

Voor bio-energie in het landelijk gebied zien wij kansen op en nabij agrarische bouwpercelen. De maximale omvang van de installaties blijkt uit de afweging tegen andere provinciale belangen (met name landschap en landbouw) en een mobiliteitstoets.

Voor zonne-energie hebben wij de voorkeur voor plaatsing op daken boven veldopstellingen. Voor zonne-energie in veldopstellingen zien wij primair kansen op niet-agrarische velden zoals pauzelandschappen (op termijn voor stedelijke functies beoogde percelen). Plaatsing tezamen of in plaats van agrarische functies sluiten wij niet uit. In landbouwkerngebieden blijft de landbuw het primaat hebben. Plaatsing in veldopstellingen kent een verscheidenheid aan opstellingsvarianten, zoals naast benodigd oppervlakte ook verscheidenheid in hoogtes, afscheidingen en realisatie van aanvullende bebouwing. Om maatwerk te kunnen leveren wijzen wij geen gebieden aan of af binnen de kaders zoals hiervoor geschetst. Dit vraagt per locatie een goede ruimtelijke onderbouweing. Bij plaatsing in veldopstellingen hechten wij aan aansluiting aan bestaande bebouwde omgeving of hoofd infrastructuur en passend bij de schaal van de bestaande bebouwde omgeving en landschap. Dit leidt tot een verschillende maatvoering in aansluiting op bedrijventerrein, grote stad, kleine kern of agrarisch bouwperceel.

We hebben via de planMER bij de PRS onderzocht wat voor het halen van de ambitie voor 2040 in de periode tot 2020 mogelijk is. Als alle realistische mogelijkheden voor bio-energie, zonne-energie, geothermie e.d. worden benut en we realiseren het voor de landelijke ambitie ingebrachte bod van (ten tijde van planMER) 50 MW aan windenergie, dan voorziet dit in 2020 in het duurzaam opwekken van 10% van de energiebehoefte van onze provincie. Daarmee halen we niet de ambitie van 20% duurzame energieopwekking die we in de Kadernota Ruimte beogen. Het verduurzamen van onze energievoorziening verloopt dus naar verwachting langzaam gedurende de structuurvisieperiode. Dit betekent niet dat onze ambitie voor 2040 niet haalbaar is. In de periode tot 2040 kunnen zich immers innovatieve ontwikkelingen voordoen. In de Structuurvisieperiode ondersteunen we de ontwikkeling van dergelijke innovaties

Realisatie

Provinciaal belang: Voldoende ruimte bieden voor realisatie van duurzame energiebronnen.

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV):

- Initiatieven voor duurzame energie zijn onder voorwaarden toegestaan (artikel 3.12 duurzame energie)

- Bij verstedelijking en uitbreiding hiervan nemen we de voorwaarde op dat ruimtelijke plannen een onderbouwing moeten bevatten over de wijze waarop het plan rekening houdt met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.

Stimuleren:

-
Ondersteunen van gemeenten bij de ruimtelijke afweging ten aanzien van duurzame energie en het ondersteunen van gebiedsprocessen.

4.2.2 Ruimte bieden voor windenergie     

Kaart Klimaat, energie en gezondheid; Objecten: windenergielocatie vanaf 60 meter in landelijk gebied, potentiële windenergielocatie (toelichtend), windturbines stedelijk gebied, windturbines landelijk gebied

Beleid

Voor windenergie bieden wij verschillende mogelijkheden. We bieden ruimte voor kleinschalige, particuliere, initiatieven tot 20 meter en voor turbines vanaf 60 meter. Turbines tot 20 meter hebben beperkt rendement en beperkte impact op de omgeving. Vanwege hun beperkte impact op de omgeving achten wij deze aanvaardbaar. Turbines tussen 20 en 60 meter hebben een grotere impact op de omgeving en in relatie tot die impact een te beperkt (maatschappelijk) rendement. Daarom faciliteren wij deze niet. Turbines vanaf 60 meter hebben in relatie tot hun impact een hoge bijdrage aan de ambities met betrekking tot duurzame energie.

We bieden op specifiek benoemde locaties ruimte voor grootschalige windturbines met een ashoogte van 60 meter en hoger. Op deze locaties mogen geen belemmeringen ontstaan voor het realiseren van deze windturbines. Naast de specifiek benoemde gebieden nodigen wij gemeenten en initiatiefnemers uit te komen met initiatieven voor grootschalige windturbines met een ashoogte van 60 meter en hoger in gebieden waar geen wettelijke belemmeringen aanwezig zijn. Tenslotte zijn deze windturbines binnen de rode contouren toegestaan. Hiermee zetten wij in op het bereiken van 65,5 MW aan windenergie in 2020.

Als specifiek benoemde locaties met ruimte voor een nadere uitwerking hiervan zijn in beeld:

  • locatie gelegen langs het Amsterdam-Rijnkanaal ten zuiden van Houten nabij de Goyerbrug;
  • locatie langs de A12 in het plangebied van Rijnenburg;
  • locatie langs de A2 in de Autenasepolder, in de zuidoost oksel van knooppunt Everdingen.

Voor alle locaties geldt, dat wij de voorkeur hebben voor realisatie met draagvlak bij het gemeentebestuur. Concretisering gebeurt via initiatieven vanuit de markt. Wij staan open voor initiatieven die leiden tot intensivering van de benutting van genoemde locaties.

Ons doelbereik is gericht op 65,5 MW windenergie in 2020. Aan aanvullende locaties voor windenergie zullen wij beoordelen aan de hand van hun impact op milieu, kernkwaliteiten van de Utrechtse Landschappen, natuurwaarden en mogelijke beperkingen vanuit andere (externe) beleidsterreinen,. Onze voorkeur gaat uit naar een in de omgeving passende combinatie van meerdere windturbines boven solitaire plaatsingen. Aanvullende locaties die voldoen aan de criteria, zullen wij op die locatie opnemen in onze PRV. Hiertoe is een partiële herziening van de PRS en PRV nodig. De genoemde criteria hanteren wij indien nodig ook bij de uitwerking van de huidige locaties. Ook voor deze locaties geldt, dat wij de voorkeur hebben voor realisatie met draagvlak bij het gemeentebestuur. Wij zien goede kansen voor windenergielocaties in de gebieden Lopikerwaard, Eemland, bedrijventerreinen, nabij de A12 en A2, het AmsterdamRijnKanaal en rivierengebied.

Naast de specifiek aangegeven ruimte voor grootschalige windturbines in het landelijk gebied, zijn windturbines met een ashoogte tot 20 meter onder voorwaarden toegestaan in het gehele landelijk gebied. Deze voorwaarden zijn, naast algemene wettelijke bepalingen, gericht op het geven van voorrang aan het behoud of versterken van de kernkwaliteiten van het desbetreffende landschap boven het realiseren van turbines. Dit betekent dat wij deze windturbines alleen toestaan op bestaande bouwpercelen. De overweging is het (maatschappelijk) rendement van dergelijke turbines versus de impact die zij hebben op de omgeving. Hierbij moet vanzelfsprekend met andere provinciale belangen rekening worden gehouden.

Tenslotte vinden wij windturbines in het stedelijk gebied toelaatbaar, in het bijzonder op bedrijventerreinen. Hierbij moet vanzelfsprekend met de andere provinciale belangen rekening worden gehouden.

Toelichting

Ons beleid voor windturbines is gericht op het ruimte bieden voor lijnen of clusters waar deze passend zijn in hun omgeving. Een solitaire of, naar schaal van de omgeving, te korte lijn werkt verstorender in het landschap dan een duidelijke markering. Vooralsnog zetten wij primair in op het realiseren van de taakstelling van 65,5 MW windenergie. Doorgroei naar meer windenergie wordt niet uitgesloten. Bij de nadere uitwerking van de locaties zullen diverse onderzoeken uitgevoerd moeten worden. De conclusie kan zijn dat een nader MER-onderzoek nodig is voor de locatie. De volgende aspecten zijn van belang om te onderzoeken: landschappen (lokale effect en de impact op de wijdere omgeving), cultuurhistorie, archeologie en aardkundige waarden, natuur (instandhoudingsdoelen natuur, aandacht trekroutes vogels en vleermuizen), geluid en stilte, duisternis en lichthinder (inclusief slagschaduw), externe veiligheid en nabijgelegen woonbebouwing.

Landelijk is de ambitie gesteld op 6000 Megawatt (MW) aan windenergie op land, te bereiken in 2020. De provincie Utrecht heeft zich daarbinnen via de Structuurvisie Wind op Land (SWOL, Tweede Kamer 28 maart 2014) gecommitteerd aan het bereiken van 65,5 MW aan windenergie in 2020. Hiervoor hebben wij, in samenspraak met gemeenten en mede gebaseerd op eerder beleid, gebieden aangegeven waar dit gerealiseerd kan worden. Een deel van de opgave is gedacht binnen de rode contour zonder specifieke aanduiding van de concrete bouwlocatie. Teneinde de 65,5 MW te realiseren zijn ook locaties buiten de contour nodig, ook in aanvulling op de door ons aangegeven locaties. Wij nodigen gemeenten en initiatiefnemers daartoe uit. Vanzelfsprekend moet hierbij rekening worden gehouden met de wettelijjke beperkingen vanuit met name milieu (geluid, slagschaduw, veiligheid) en natuurwetgeving (Natura 2000). Met deze uitnodiging tot initiatieven bieden wij gemeenten meer afwegingsruimte voor windenergie. De ruimteijke afweging vindt plaats in overleg met betrokken gemeenten. Wij zijn bereid met gemeenten mee te werken aan deze ruimtelijke afweging.

Onze ambitie stopt niet bij de 65,5 MW in 2020 zoals opgenomen in het EnergieAkkoord. Dit betekent dat deze uitnodiging voor initiatieven voor grootschalige windturbines met een ashoogte van 60 meter en hoger blijft staan gedurende de looptijd van de Structuurvisie.

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2005-2015 waren voor windenergie locaties langs het Amsterdam-Rijnkanaal nabij Baambrugge, langs de A2 ter hoogte van Breukelen en langs de A12 ten zuidwesten van Woerden opgenomen. Voor deze locaties is op dit moment geen draagvlak bij het gemeentebestuur. Om die reden zijn deze locaties niet opgenomen in de voorliggende Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028. Mocht er gedurende de looptijd van deze PRS toch draagvlak bij het gemeentebestuur ontstaan, of mocht de met het Rijk en de provincies overeengekomen realisatienorm 65,5 MW niet worden gehaald, dan zullen wij deze locaties ruimtelijk afwegen en zijn wij bereid deze PRS en bijbehorende PRV partieel te herzien. Om de locaties in beeld te houden zijn ze als toelichtend object opgenomen in de PRS.

In de gehele provincie Utrecht kunnen windturbines in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren) worden gerealiseerd. In het stedelijk gebied geldt er geen minimum of maximum hoogte met betrekking tot de windturbines. De maximumhoogte volgt uit de inrichting van het stedelijk gebied.

Realisatie

Provinciaal belang: Voldoende ruimte bieden voor realisatie van duurzame energiebronnen.

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV):

-
Gemeenten waarin een locatie ligt die aanvaardbaar is voor windturbines met een ashoogte van 60 meter of meer kunnen in bestemmingsplannen uitwerking hieraan geven (artikel 3.14 windenergielocatie).

- In het landelijk gebied is realisatie van windturbines tot een ashoogte van 20 meter onder voorwaarden toegestaan. (artikel 3.13 windturbines landelijk gebied).

Stimuleren:

- Handreiking duurzame energie goed ingepast.

4.3 Klimaatverandering, gezondheid en veiligheid     

Voor een duurzame leefomgeving is het belangrijk dat we rekening houden met de veranderingen die op ons afkomen. Een belangrijk onderdeel hiervan is de verandering van het klimaat en de steeds beperkter wordende beschikbaarheid van fossiele brandstoffen. We willen in ons beleid hiermee rekening houden en er op inspelen door enerzijds ruimtelijke maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat we beter om kunnen gaan met de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing en het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Hierbij vinden we het ook belangrijk dat de leefomgeving gezond, veilig en aantrekkelijk blijft. We stimuleren het meenemen van deze aspecten bij ruimtelijke ontwikkeling.

4.3.1 Klimaatadaptatie     

Kaart Klimaat, energie en gezondheid; Object: klimaatadaptatie (gehele provincie)

Beleid

Wij streven naar een klimaatbestendige leefomgeving met een veilig en goed leefklimaat. Hiervoor nemen we verschillende maatregelen, zoals ruimte reserveren voor waterberging, versterking van de dijken en het verder ontwikkelen van een robuuste natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen vragen we aandacht voor een klimaatbestendige inrichting. Dat wil zeggen een (her)inrichting die rekening houdt met de thema’s wateroverlast, watertekort, hitte en overstromingsrisico. In 2050 is utrecht zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust ingericht en bij (her)ontwikkelingen ontstaat geen extra risico op schade en slachtoffers voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is.

Toelichting

Voor een klimaatbestendig Utrecht spelen we in op de te verwachten effecten van klimaatverandering volgens de klimaatscenario’s van het KNMI. Hiermee bereiden wij ons voor op de te verwachten klimaateffecten. Op dit moment werken we met de klimaatscenario’s van het KNMI uit 2014. Kenmerken hiervan:

  • de temperatuur blijft stijgen;
  • hete zomers en zachte winters komen vaker voor;
  • de neerslag en de extreme neerslag in de winter nemen toe;
  • de intensiteit van extreme regenbuien in de zomer neemt toe; hagel en onweer worden heviger;
  • de zeespiegel blijft stijgen en het tempo waarop neemt toe.

Door klimaatadaptatie proberen we hier zo goed mogelijk op te anticiperen. Bij het uitkomen van nieuwe scenario’s zullen wij kijken of dit nadere gevolgen heeft voor ons ruimtelijk beleid.



We focussen op no-regret maatregelen, maatregelen waarbij de kwaliteit van de leefomgeving sowieso wordt vergroot. Deze zijn erop gericht te voorkomen dat op langere termijn extra kosten moeten worden gemaakt voor het bereiken van een vergelijkbaar effect. Deze beleidsmaatregelen komen op diverse plekken terug:

  • bij bodem en water: waterbeschikbaarheid, sterke dijken, overstromings- en klimaatbestendig inrichten, omgaan met wateroverlast, watertekort en hitte en beperken bodemdaling veengebieden;
  • bij stedelijk gebied: bijdragen aan opvangen weersextremen bij (her)ontwikkeling van vitale en kwetsbare functies (zoals ziekenhuizen en elektriciteitscentrales), wonen, werken en infrastructuur;
  • bij landelijk gebied: bijdragen aan opvangen weersextremen bij (her)ontwikkeling van vitale en kwetsbare functies, natuur en landschap, infrastructuur en landbouw, bieden van verkoeling en groenblauwe verbindingen.

Via het nationale Deltaprogramma wordt ook gewerkt aan waterveiligheid, waterbeschikbaarheid en klimaatadaptatie op lange termijn. Dit heeft geresulteerd in “Deltabeslissingen”. Als dit erom vraagt verwerken wij de gevolgen van de uitwerking van de deltabeslissingen in ons beleid.



Realisatie

Provinciaal belang: Anticiperen op de ruimtelijke lange termijn gevolgen van klimaatverandering.

Provinciale rol: Stimuleren

Stimuleren:

- Stimuleren is maatwerk en doen we onder meer door kennis delen: Informatie zoals de klimaateffectatlas is beschikbaar opwww.ruimtelijkeadaptatie.nl.

4.3.2 Gezonde en veilige leefomgeving     

Kaart Klimaat, enegie en gezondheid, Objecten: gezonde en veilige leefomgeving (gehele provincie) en stiltegebieden

Beleid

Wij streven er naar dat iedereen in de provincie Utrecht in een gezonde leefomgeving woont, werkt en recreëert. Dit is een belangrijke voorwaarde om een economische topregio te kunnen zijn. Gezondheid heeft vele aspecten, denk bijvoorbeeld aan goed wonen, schone lucht, water en bodem, werkgelegenheid, de aanwezigheid van voorzieningen en de mogelijkheid voor ontmoeting, ontspanning en beweging. Voor externe veiligheid richten wij ons op het beheersen van risico’s of het verminderen daarvan tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau.

Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten als externe veiligheid, geluid, geur, lucht en donkerte, evenals bodem en water voor ons integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen. Wij wegen dit mee bij alle ruimtelijke ontwikkelingen en keuzen waarbij wij als provincie betrokken zijn. En wij vragen gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te besteden aan de leefomgevingskwaliteit, waaronder gezondheid, met name via het instrumenten milieukwaliteitsprofielen en de Gezondheidseffectscreeningsmethode (GES). Ook vragen wij gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van buisleidingen en infrastructuur waarover vervoer gevaarlijke stoffen plaatsvindt, aandacht te besteden aan de externe veiligheidsaspecten.

In de provincie Utrecht hebben wij dertien stiltegebieden aangewezen. In deze gebieden handhaven wij de rust die aanwezig is. Nieuwe activiteiten of uitbreiding van bestaande activiteiten die de geluidsbelasting negatief beïnvloeden zijn niet meer mogelijk in een gebied dat als stiltegebied is aangewezen. Wij regelen dit via onze ruimtelijke verordening. Gebiedseigen geluiden zoals die van landbouw zijn van deze bepaling uitgesloten.

Toelichting

Bij plannen en projecten waarin wij betrokken zijn, brengen wij in beeld wat de gevolgen zijn van de voorgenomen ontwikkelingen op de kwaliteit van de leefomgeving. Door de milieukwaliteiten en de invloed daarop vanuit verschillende bronnen integraal mee te nemen in gebiedsontwikkelingen wordt in een vroegtijdig stadium de basis gelegd voor een gezonde en veilige leefomgeving. Op deze manier benutten we de kansen voor duurzaam ruimtegebruik en het verbeteren van de leefbaarheid van onze provincie. Bovendien kan tijdig worden geanticipeerd op wettelijke regelingen en worden de risico’s van vertraging van ruimtelijke plannen op een later tijdstip beperkt. Bij de ontwikkeling van belastende activiteiten kijken wij via het BWM-plan naar de gevolgen voor gevoelige bestemmingen in de omgeving. Bij de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen kijken wij via het BWM-plan naar de reeds bestaande belasting in een gebied en naar de mogelijkheden die de omgeving biedt voor ontspanning en beweging. Om te voorkomen dat ontwikkeling van nieuwe gevoelige bestemmingen in de nabijheid van de huidige rode contouren plaatsvindt in relatief hoogbelaste gebieden, houden wij hier rekening mee bij aanpassing van de rode contouren en eventuele aanwijzing van nieuwe uitbreidingslocaties.

Wij geven voor het grondgebied van de provincie duidelijke informatie over de actuele situatie en over de effecten van voorgenomen ontwikkelingen op de kwaliteit van de leefomgeving. Het instrument milieukwaliteitsprofielen biedt inzicht in de ruimtelijke kwaliteit die voor verschillende type gebieden wordt nagestreefd en de keuzes die gemaakt kunnen worden. De milieukwaliteitsprofielen zijn er voor zowel stedelijke als landelijke gebieden. Het instrument GES kan de blootstelling aan verschillende milieuaspecten gezondheidskundig worden beoordeeld en onderling worden vergeleken. Wij vragen in ons ruimtelijk beleid aan gemeenten om rekening te houden met de gezonde leefomgeving. Deze informatie kan hierbij ingezet worden.



Er zijn diverse bronnen van milieubelasting met gezondheidseffecten. De gezondheidseffecten hangen af van bijvoorbeeld de samenstelling van het fijnstof (deeltjesgrootte en type stoffen), van de hoogte van de geluidbelasting en het type geur en van het aantal mensen dat er door belast wordt. Grote bronnen en de belangrijke belastingen die ze opleveren zijn wegverkeer (fijnstof en NO2, geluid en licht), spoorwegen (geluid), veehouderijen (fijnstof en geur) bedrijven (geluid, geur en licht), hoogspanningslijnen (straling) en luchtvaart (geluid en fijn stof). Voor dit laatste hebben wij een Luchtvaartnota opgesteld (2009). Hierin vragen wij gemeenten in bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen binnen 500 m van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, stiltegebieden, en de NNN geen luchtvaart-bestemmingen (luchtvaartterreinen) op te nemen. Uitzondering hierop zijn de helikopterlandingsplaatsen bij ziekenhuizen en andere hulpverleningsinstellingen.

Het beleid voor externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico’s of het verminderen daarvan tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Dit betreft risico’s als brand, explosies of een gifwolk, die verbonden zijn aan het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Ook gaat het om risico’s die gerelateerd zijn aan het vliegverkeer. Bij ongevallen is de inzet van de brandweer belangrijk. De verantwoordelijkheid voor de brandweer is geregionaliseerd, wat betekent dat over de gemeentegrenzen heen bekeken wordt hoe de (brand)veiligheid zo goed mogelijk kan worden georganiseerd. Het kan zijn dat hierbij nieuwe locaties moeten worden gezocht die ruimtelijk inpasbaar zijn en mogelijk ook consequenties hebben op infrastructureel gebied.

Veehouderijen hebben impact op de fysieke leefomgeving als gevolg van bijvoorbeeld fijn stof en geuremissies, zoönosen en het gebruik van antibiotica. Dit heeft effecten op de gezondheid van mensen. Om die reden vragen wij bij uitbreiding van agrarische bouwvlakken boven de 1,5 hectare om hier bovenwettelijke maatregelen voor te nemen. Om dit te ondersteunen én om deze effecten op de gezondheid expliciet mee te kunnen wegen in ons beleid gaan wij op zoek naar een afwegingsmethode hiervoor.

Voor de gezondheid van mensen is het belangrijk dat zij rust kunnen ervaren. De kernkwaliteit “rust en stilte'' vormt een tegenhanger voor het vaak drukke leven in de stad. Ook voor dieren is de aanwezigheid van rustige gebieden belangrijk. Criteria bij de keuze van stiltegebieden zijn dat het gebied waardevol is vanuit het oogpunt van natuur en landschap, cultuurhistorie en recreatie en dat het een redelijke akoestische basiskwaliteit heeft. Er zit een meerwaarde in de combinatie van de aanwezigheid van deze kwaliteiten die allen bijdragen aan noodzakelijke ontspanning. Om de geluidskwaliteit te kunnen borgen hebben de gebieden een minimale omvang van 300 ha. Het beleid voor stiltegebieden is erop gericht functies, die tot een extra geluidsverstoring leiden, te weren. Ook richt het beleid zich op het voorkomen van een toename, en bij voorkeur het verminderen, van gemotoriseerd verkeer door stiltegebieden en op het weren van start- en landingsbanen voor de luchtvaart.

Realisatie

Provinciaal belang: Beschermen en realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving waarin ook stilte beleefd kan worden.

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten geven in bestemmingsplannen uitwerking aan de provinciale richtlijnen voor luchtvaartterreinen (artikel 3.18 luchtvaartterrein).

- Gemeenten nemen in bestemmingsplannen geen bestemmingen en regels op die de geluidsbelasting in een stiltegebied significant negatief beïnvloeden (artikel 2.5 Stiltegebied).

- Gemeenten nemen in bestemmingsplannen mogelijkheden op voor uitbreidingen boven de 1,5 hectare van een agrarisch bouwperceel, als wordt voldaan aan de voorwaarde dat de uitbreiding bijdraagt aan verbetering van de volksgezondheid en vermindering van de milieubelasting.

Stimuleren:

- De provincie vraagt bij gemeenten aandacht voor leefomgevingskwaliteit, waaronder gezondheid, met name via de instrumenten milieukwaliteitsprofielen en Gezondheidseffectscreeningsmethode.

- De provincie vraagt bij gemeenten aandacht voor de externe veiligheidsaspecten bij ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van buisleidingen en infrastructuur waarover vervoer gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

5 Beschermen kwaliteiten     

Cultuurhistorische structuren en kwaliteiten (waterlinies, buitenplaatszones, verkavelingsstructuren en de Limes), de landschappen (Eemland, Gelderse Vallei, Groene Hart, Rivierengebied en Utrechtse Heuvelrug) en de natuur (Natuur Netwerk Nederland, groene contour en leefgebieden van soorten), kenmerken de provincie Utrecht. Deze kwaliteiten en structuren zijn mede bepalend voor het goede woon- werk- en leefklimaat, het vestigingsklimaat en de toeristische aantrekkelijkheid van de provincie.

De bestaande ruimtelijke kwaliteit van onze provincie geeft richting aan de mogelijkheden en onmogelijkheden van ontwikkelingen. Dit speelt vooral in het landelijk gebied, maar heeft ook zijn weerslag op ontwikkelingen in het stedelijk gebied. Cultuurhistorische structuren lopen ook door stedelijk gebied en kernen liggen in landschappen en aan natuurgebieden wat op ontwikkelingen, zeker aan de rand van de kern, invloed heeft.

5.1 Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS)     

Kaart: Cultuurhistorie

Beleid

Met ons ruimtelijk erfgoedbeleid willen we bijdragen aan het behouden en beleefbaar maken van cultuurhistorie in de provincie Utrecht. De cultuurhistorische en archeologische waarden geven samen een beeld van de ontstaansgeschiedenis van onze provincie. Deze waarden dragen in hoge mate bij aan ruimtelijke kwaliteit en versterken het historisch besef van mensen.

Ons ruimtelijk erfgoedbeleid kent een dubbele strategie van enerzijds het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en anderzijds het sturen van ruimtelijke ontwikkelingen vanuit de samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten ter plaatse. Daarbij is ‘behoud door ontwikkeling’ het uitgangspunt.

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) vormt de basis van dit beleid. Voor het borgen van het gehele palet aan cultuurhistorische waarden binnen de CHS werken we samen met gemeenten. Hierin zullen wij ons vooral richten op gemeentelijke plannen voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen.

Binnen de CHS hebben we vier prioritaire thema’s geselecteerd waarop we actief beleid voeren en die we borgen in de PRV:

  • Historische buitenplaatszone;
  • Militair erfgoed;
  • Agrarisch cultuurlandschap;
  • Archeologie

Toelichting

De provincie Utrecht kent een grote cultuurhistorische variatie. Dit is mede het gevolg van de diversiteit in de bodemgesteldheid, in combinatie met een lange bewoningsgeschiedenis. De verschillende landschapstypen zijn daarvan het resultaat. De CHS bestaat uit samenhangende, historisch waardevolle structuren van bovenlokaal belang. Het zijn ruimtelijk herkenbare, dan wel in de ondergrond aanwezige structuren die kenmerkend zijn voor een bepaalde periode of ontwikkeling. De Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht geeft een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

In ons ruimtelijk beleid schenken wij aandacht aan cultuurhistorie vanuit de volgende waarden:

  • Maatschappelijke waarde: erfgoed is pas erfgoed als mensen er die betekenis aan toekennen. De waarde van erfgoed wordt dus mede bepaald door wat in de beleving van overheden, maatschappelijke middenveld en burgers als relevant wordt gezien.
  • Economische waarde: erfgoed draagt bij aan het waardebehoud en de waardevermeerdering van omliggend vastgoed. Erfgoed versterkt de aantrekkingskracht van een gebied en is een belangrijke drager voor de verdienmogelijkheden in de recreatieve en toeristische sector.
  • Wetenschappelijke waarde: kennis over cultuurhistorische waarden vormt een belangrijke basis van ons ruimtelijk beleid. De wetenschappelijke waarde van het Utrechtse cultureel erfgoed is vastgelegd in de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht.

Met de keuze voor vier prioritaire thema’s brengen we meer focus aan in het provinciaal erfgoedbeleid. Daarmee bieden we ook meer duidelijkheid voor gemeenten.

Realisatie

Provinciaal belang: Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een betere beleefbaarheid ervan.

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten houden in bestemmingsplannen en bij planontwikkeling rekening met de aanwezige cultuurhistorische waarden van historische buitenplaatszones, militair erfgoed, agrarisch cultuurlandschap en archeologisch erfgoed (artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur).

Stimuleren:

-
Achtergrondinformatie staat in de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (De CHAT, beschikbaar als digitale kaart).

5.1.1 CHS-Historische buitenplaatszone     

Kaart: Cultuurhistorie; Object: CHS – historische buitenplaatszone

Beleid

Voor de historische buitenplaatszones is ons beleid van enerzijds veiligstellen en anderzijds ruimte bieden voor ontwikkeling een bijzondere opgave. De historische buitenplaatsen vertegenwoordigen bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden in onze provincie. De historische buitenplaatszones staan tegelijkertijd onder hoge druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf. Wij willen, voor zover dit past binnen ons overige ruimtelijk beleid, in de verordening ruimte bieden voor ontwikkeling, gericht op het creëren van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen. Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt het uitgangspunt.



Toelichting

De provincie Utrecht kent een relatief hoog aantal historische buitenplaatsen (285), vaak bij elkaar gelegen in zones met specifieke kenmerken. Het meest bekend zijn de gordels langs de Vecht en de Stichtse Lustwarande, maar ook bij Paleis Soestdijk (Laagte van Pijnenburg), in de stadsrand van Utrecht (Amelisweerd, De Haar), in het landelijk gebied (Valleilandgoederen, Langbroekerwetering) en langs infrastructuur (Amersfoortseweg) komen dergelijke concentraties voor.

De ontstaansgeschiedenis van deze historische buitenplaatszones is uitermate divers. Ook de huidige ruimtelijke dynamiek en bijbehorende opgaven verschillen sterk qua karakter en qua intensiteit. Het aantal en de rijke schakering aan buitenplaatsen en landgoederen is beeldbepalend voor de provincie Utrecht. De buitenplaatsen zijn belangrijke kwaliteitsdragers in hun gebied en hebben een economische waarde in de vrijetijdseconomie.

De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een beschrijving van de specifieke kenmerken van de verschillende historische buitenplaatszones. Het beleid is verwoord in de ‘Uitvoeringsagenda Historische Buitenplaatsen provincie Utrecht 2012-2015’.

Om de mogelijkheden en regels uit de verordening te vertalen naar plannen op het niveau van de buitenplaatsen is de leidraad behoud door ontwikkeling op historische buitenplaatsen ontwikkeld. Deze biedt buitenplaatseigenaren en gemeenten houvast bij het opstellen c.q. beoordelen van ontwikkelplannen waarin reële ontwikkelvragen zijn opgenomen die een bijdrage moeten leveren aan de duurzame instandhouding van de historische buitenplaatsen.

Realisatie

Provinciaal belang: Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een betere beleefbaarheid ervan.

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren en participeren

Reguleren (PRV):

-
Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden op basis van de cultuurhistorische samenhang in de buitenplaatszone, gericht op het in stand houden en versterken van de cultuurhistorische waarden (artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur).

Stimuleren en participeren:

- Investeren in kennis over cultuurhistorische waarden van historische buitenplaatsen door middel van onderzoek (samen met gemeenten). Doel: beschrijving ‘buitenplaatsbiotopen’;

- Handreiking ‘behoud door ontwikkeling’ op historische buitenplaatsen;

- Bijdragen aan restauratie van parkelementen van historische buitenplaatsen (via Fonds Erfgoedparels);

- Stimuleren publieksbereik historische buitenplaatsen, met name door inzet van digitale middelen (E-cultuur).

5.1.2 CHS-Militair erfgoed     

Kaart: Cultuurhistorie; Object: CHS – militair erfgoed

Beleid

Voor het militair erfgoed van de voormalige waterlinies, Stelling van Amsterdam, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Oude Hollandse Waterlinie en Grebbelinie, ligt de opgave vooral op het via gebiedsontwikkelingen behouden en beleefbaar maken van de linies in het landschap. Voor het modernere militaire erfgoed op en rond de voormalige Vliegbasis Soesterberg ligt de opgave in het behouden van diverse uiteenlopende defensiestructuren.

In het Rijksbeleid (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) zijn de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam als Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde opgenomen met bijbehorende kernkwaliteiten. Deze linies zijn cultuurhistorisch landschappen die over een aantal andere landschappen (Groene Hart, Rivierengebied en Gelderse Vallei) heen liggen en een extra laag toevoegen. We willen de volgende kernkwaliteiten behouden en ontwikkelen:

  1. samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  2. groen en overwegend rustig karakter c.q. relatief ‘stille’ ring rond Amsterdam;
  3. openheid

Deze kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.

Toelichting

De provincie Utrecht kent een aantal grotere gebiedsgerichte ontwikkelingstrajecten rond de voormalige waterlinies: de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Grebbelinie en de Stelling van Amsterdam. Ook loopt door de provincie de Oude Hollandse Waterlinie. De inzet is om de uitvoering van de programma’s voor deze linies verder te ondersteunen. Het accent ligt op het beleefbaar maken van de linies in het landschap. Ook liggen er kansen op het gebied van publieksbereik.

De Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) bestaat uit:

  • een hoofdverdedigingslijn (route langs de linie);
  • inundatievelden (=onder water te zetten velden) aan de aanvalszijde van deze lijn;
  • accessen (=zwak verdedigbare, veelal niet onder water te zetten gebieden) door de inundatie;
  • forten en militaire objecten ter verdediging van accessen en waterwerken voor het inundatiesysteem.

De ligging van de onderdelen zijn bepaald door het onderliggende landschap. Hierdoor kent het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie variaties per landschappelijk deelgebied van het Groene Hart of Rivierengebied. De linies bepalen op hun beurt de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur. Bij ontwikkelingen stellen we het zichtbaar maken en behouden van het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie centraal. Deze ambitie richt zich op zowel de losse onderdelen zelf als op het beleefbaar houden en herstellen van de samenhang tussen de delen.De relatie tussen fort en acces dient gerespecteerd te worden. Zo ook de relatie tussen fort, acces en inundatievelden. De forten hadden vrij zicht nodig over acces en inundatievelden. De inundatievelden camoufleerden en hinderden na overstroming de verbindingswegen door het gebied. Opgaande beplanting, infrastructuur of bebouwing welke de gecamoufleerde structuur kon duiden moest verwijderd kunnen worden. Openheid versterkt de beleving van de inundatievelden.

De Stelling van Amsterdam (SvA) is een voormalige militaire verdedigingslinie rond Amsterdam, aangelegd aan het eind van de negentiende eeuw. De linie is een unieke, 135 kilometer lange (grotendeels in Noord-Holland gelegen) gesloten ring van dijken, dammen, sluizen, forten en inundatiegebieden. De ligging van de onderdelen van de Stelling is bepaald door het onderliggende landschap van het Groene Hart voor het deel in provincie Utrecht. Het gebied buiten de stelling kon in geval van nood onder water worden gezet. Door de beperkte toegankelijkheid van het gebied en door het verbod om in de schootsvelden te bouwen, is op veel plaatsen rond Amsterdam de kenmerkende openheid bewaard gebleven. De zwakke punten (accessen) in de inundatie (niet inundeerbare zones) zijn veelal dijken langs rivieren en droogmakerijen. De forten liggen in de oksel van acces en hoofdverdedigingslijn. De dijkaccessen vormen strakke randen met de inundatievelden. Bij ontwikkelingen in het landschap van de Stelling van Amsterdam stellen we het waarborgen en herstellen van de samenhang tussen de elementen van de Stelling van Amsterdam centraal.

De Stelling van Amsterdam staat op de wereldefgoedlijst van UNESCO. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is als uitbreiding van de SvA genomineerd. Reden is, dat de NHW een buitengewoon compleet voorbeeld is van een negentiende eeuwse waterlinie. Het ingenieuze hydrologische verdedigingssysteem vormt een lijn van met elkaar verbonden elementen in het landschap. De homogeniteit en de positie van de NHW in het landschap zijn nagenoeg ongewijzigd en herkenbaar gebleven door de tijd heen. De NHW heeft de structuur van het landschap gevormd. Er zijn voor de NHW een drietal uizonderlijke universele waarden geformuleerd:

  1. Strategisch landschap
  2. Watermanagement
  3. Militaire werken

Voor meer informatie verwijzen wij naar het document “Aanloop naar het nominatiedossier Stelling van Amsterdam en Nieuwe Hollandse Waterlinie samen sterker!” (15 augustus 2014).

De Grebbelinie is een unieke waterlinie in het oosten van de provincie Utrecht. Deze verdedigingslinie uit de tweede helft van de achttiende eeuw slingert als een groen lint vanaf de Grebbeberg bij Rhenen naar Spakenburg bij het Eemmeer. De 60 kilometer lange linie ligt vaak verscholen in het landschap. Voor de Grebbelinie zijn de opgaven het herstellen en beheren van het cultureel erfgoed in de linie, het ontwikkelen van een recreatief routenetwerk met informatiepunten en het ontwikkelen van een centraal bezoekerscentrum.

De Oude Hollandse Waterlinie (OHW) is de eerste waterlinie die het economisch hart van ons land moest verdedigen en die in het Rampjaar 1672 in werking is gesteld. De OHW liep net als haar opvolger van de voormalige Zuiderzee naar de Biesbosch, echter via een westelijker tracé en veel minder uitgewerkt. De OHW leunde sterk op de vestingsteden met daartussen enkele eenvoudige veldschansen, aarden werken zonder bebouwing.Vesting Nieuwersluis en de vestingsteden Woerden en Oudewater maakten deel uit van deze waterlinie. Gezien het geringe aantal overgebleven schansen zijn slechts een enkele verdedigingswerken als de Linie van Linschoten in de PRS/PRV opgenomen. Het accent ligt hier op het benutten van meekoppelkansen om de zichtbaarheid en beleefbaarheid van de werken te verbeteren.

Relatief nieuw in dit spectrum is het militaire erfgoed op de Utrechtse Heuvelrug, op en rond de voormalige Vliegbasis Soesterberg. Voor de gebiedsontwikkeling ter plekke is een belangrijke opgave het behouden en waar mogelijk beter publiekstoegankelijk en behouden van de uiteenlopende cultuurhistorische waardevolle defensiestructuren die in dit gebied aanwezig zijn (van de Franse Tijd tot en met de Koude Oorlog). Deze vormen tevens een belangrijke inspiratiebron voor de transformatieopgave van dit gebied.



De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een beschrijving van de specifieke kenmerken van de verschillende zones militair erfgoed. In de gebiedsvisie De Grebbelinie boven water zijn tien gezichten benoemd die de essentiële waarden van de linie in het huidige landschap naar voren brengen. De nationale visie voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie staat geformuleerd in Panorama Krayenhoff.

Realisatie

Provinciaal belang: Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een betere beleefbaarheid ervan.

Provinciale rol: reguleren, participeren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden gericht op aansluiten bij of versterken van de karakteristieke waarden van het militair erfgoed (artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur).

Participeren:

- Voortzetting van programma's voor Grebbelinie en Nieuwe Hollandse Waterlinie.

- Visieontwikkeling voor het zichtbaar en beleefbaar maken van de defensiestructuren rond Soesterberg.

- Voorbereiden nominatie Nieuwe Hollandse Waterlinie als UNESCO Werelderfgoed.

5.1.3 CHS-Agrarisch cultuurlandschap     

Kaart: Cultuurhistorie; Object: CHS – agrarisch cultuurlandschap

Beleid

Het agrarisch cultuurlandschap waarop wij onze focus leggen ligt in het Groene Hart en op de Utrechtse Heuvelrug. Vanwege de historisch kenmerkende gebouwen, structuren, bebouwingslinten, landschappen en verkavelingspatronen, vinden wij het belangrijk dat cultuurhistorische waarden in samenhang met de kernkwaliteiten van het landschap Groene Hart (zie paragraaf 5.2.3 Landschap Groene Hart), respectievelijk van het landschap Utrechtse Heuvelrug (zie paragraaf 5.2.5 Landschap Utrechtse Heuvelrug) bij de planontwikkeling een rol spelen.



Toelichting

Op basis van gaafheid en representativiteit van de verkavelingsstructuur en op basis van de samenhang van de agrarische patronen en de bebouwingslinten zijn in het Groene Hart vijf gebieden geselecteerd waar wij specifieke aandacht vragen voor de cultuurhistorische waarden. Het gaat om de Lopikerwaard, de Ronde Venen en om gebieden rond Kockengen-Kamerik-Zegveld, Linschoten en Westbroek. Vanwege de ligging in het landschap Groene Hart zijn de kernkwaliteiten uit paragraaf 5.2.3 Landschap Groene Hart mede bepalend.

Op de Utrechtse Heuvelrug is het enige cultuurlandschap van enige omvang en gaafheid de Soester Eng. Dit is geringer in omvang dan de agrarische cultuurlandschappen in het Groene Hart, maar daarom niet minder van belang. Vanwege de ligging in het landschap Utrechtse Heuvelrug zijn de kernkwaliteiten uit paragraaf 5.2.5 Landschap Utrechtse Heuvelrug mede bepalend.

Deze gebieden maken door diverse kleinschalige ontwikkelingen een geleidelijke transformatie door, die uiteindelijk grote gevolgen kan hebben voor het aanzien. Daarom verdienen de cultuurhistorische waarden van deze agrarische cultuurlandschappen aandacht in ruimtelijke plannen. Het gaat bijvoorbeeld om natuurontwikkeling, veranderende kernranden, functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen en percelen, en agrarische schaalvergroting.



De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een beschrijving van de specifieke kenmerken van de verschillende zones agrarisch cultuurlandschap.



Realisatie

Provinciaal belang: Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een betere beleefbaarheid ervan.

Provinciale rol: Reguleren

Reguleren (PRV):

-
Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden gericht op instandhouding van karakteristieke structuren van het agrarisch cultuurlandschap (artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur).

5.1.4 CHS-Archeologie     

Kaart: Cultuurhistorie; Object: CHS – archeologie

Beleid

Ons beleid richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem (‘in situ’). Wij werken dit beleid uit, bij voorkeur in de Structuurvisie voor de Ondergrond die wij overwegen op te stellen. Hierin zullen wij aangeven welk beschermingsregime geldt voor welke gebieden. Als ruimtelijke ingrepen onvermijdelijk zijn vragen wij aandacht voor het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ten slotte richten wij ons op het versterken van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van archeologisch erfgoed, ook als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkeling.



Toelichting

Het archeologisch erfgoed is een belangrijke bron van informatie over de bewoningsgeschiedenis van onze provincie. Het merendeel van dit erfgoed ligt onder de grond, is dus onzichtbaar en kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen waarbij ingrepen in de bodem worden gedaan. Ingrepen als diepploegen, bemesting en verlaging van het grondwaterpeil kunnen een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van archeologische resten.



Onze focus voor archeologie ligt op drie gebieden: de Romeinse Limes, de Utrechtse Heuvelrug en Dorestad (Wijk bij Duurstede). De Limes staat voor het verhaal van de Romeinse soldaten in hun forten, én voor het verhaal van de inheemse bevolking en de wisselwerking tussen beide groepen (periode 12 BC – AD 450 ). Voor de Limes werken we nauw samen met de andere Limesprovincies en met het Rijk. Gezamenlijk zetten we ons ook in voor nominatie van het Nederlandse deel van de Limes als UNESCO-werelderfgoed.

Het stuwwallenlandschap van de Utrechtse Heuvelrug kent een stapeling van cultuurhistorische kwaliteiten uit verschillende perioden, lopend van de Steentijd (Kwintelooyen) tot de Tweede Wereldoorlog, en beschermen wij juist vanwege deze variatie en rijkdom.

Dorestad is van groot archeologisch belang, omdat hier in de 7e tot 9e eeuw AD een internationale handelsnederzetting lag.



De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een nadere beschrijving van de specifieke kenmerken van de genoemde archeologische zones.



Realisatie

Provinciaal belang: Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een betere beleefbaarheid ervan.

Provinciale rol: Reguleren, participeren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op die het behoud van de aanwezige archeologische waarden waarborgen (artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur).

Participeren:

- Voorbereiden nominatie van de Limes als UNESCO Werelderfgoed;

- Gebiedsontwikkeling voormalig castellum Fectio (Bunnik) tot archeologisch park via de Agenda Vitaal Platteland.

5.2 Landschap     

Kaart Landschap

Beleid

Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom beschermen wij de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen in onze provincie. Deze kernkwaliteiten hebben we aangegeven bij de beschrijving van de afzonderlijke landschappen.



Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten. Voor de open landschappen gelden andere principes dan voor de meer gesloten landschappen. Beperkingen ten aanzien van bijvoorbeeld hoogbouw zijn hier eerder van toepassing, vanwege de kwetsbaarheid voor verstoring van de kernkwaliteit openheid. Landschappen vragen om bebouwing die qua maat en schaal passen bij de kernen die in het landelijk gebied gelegen zijn.



Toelichting

Het Utrechtse landschap is mooi, verrassend en veelzijdig. De diversiteit aan Utrechtse landschappen is groot: de extreme openheid van Eemland of de Lopikerwaard, de intimiteit van een boomgaard in de Kromme Rijn, een open plek middenin het bos van de Utrechtse Heuvelrug, een fort van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de overgang van de historische Grebbeberg naar het robuuste rivierenlandschap van Nederrijn en Lek. Een landschap is bovendien geen statisch plaatje; landschap is altijd in ontwikkeling en elk landschap heeft ruimte voor een vorm van dynamiek. Maar wel op zo’n manier dat de landschapskwaliteit wordt ontzien en liefst beter beleefbaar wordt. In het werken met landschapskwaliteit gaan we uit van een samenspel tussen het beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties). Dat betekent dat we niet alleen willen vastleggen wat de huidige landschapskwaliteit is, maar dat we ook aan willen geven hoe deze de ruimtelijke ontwikkelingen kan sturen en welke kwalitatieve randvoorwaarden het landschap aan deze ontwikkelingen meegeeft. We hebben de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen opgesteld om hierbij te helpen. In het koepelkatern is ons landschapsbeleid verwoord. De gebiedskaternen dienen vooral als inspiratiebron en basis voor de landschappelijke inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen.



Onze provincie kent zeven landschappen, waarvan wij er vijf afzonderlijk beschrijven:

  • Eemland (grotendeels gelegen in het Nationaal Landschap Arkemheen-Eemland);
  • Gelderse Vallei;
  • Groene Hart (grotendeels gelegen in het Nationaal Landschap Groene Hart);
  • Rivierengebied (grotendeels gelegen in het Nationaal Landschap Rivierengebied);
  • Utrechtse Heuvelrug.

Twee landschappen zijn bij het militair erfgoed beschreven:

  • Nieuwe Hollandse Waterlinie (gelegen in het Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie)
  • Stelling van Amsterdam (gelegen in het Nationaal Landschap Stelling van Amsterdam)

Deze landschappen liggen over één of meer andere landschappen heen en maken gebruik van hun kenmerken.

Realisatie

De realisatiestrategie geldt voor alle landschappen en wordt bij de landschapsbeschrijving niet herhaald.

Provinciaal belang: Behouden van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden en streven naar een betere beleefbaarheid ervan.

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren, participeren

Reguleren (PRV):

-
Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden gericht op beschermen van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten (artikel 1.8 Landschap).

Stimuleren:

- Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen

- Het versterken van de kernkwaliteiten bij ontwikkelingen levert een plus op voor ruimtelijke kwaliteit

Participeren:

-
Uitvoering Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen, onder andere via een prijsvraag.

5.2.1 Landschap Eemland     

Kaart Landschap; Object: Landschap Eemland

Beleid

Voor het landschap Eemland willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:

  1. extreme openheid;
  2. slagenverkaveling
  3. veenweidekarakter
  4. historie van de Zuiderzee;
  5. Grebbelinie
  6. overgangsgebieden (bij Eemnes, Soest en Amersfoort).

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van Eemland verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.



Toelichting

Het landschap Eemland maakt onderdeel uit van het interprovinciale landschap Arkemheen-Eemland. Eemland is een weids en open weidegebied. De openheid wordt begrensd door duidelijk herkenbare randen. Op het oog lijkt Eemland eenduidig. Agrarische, ecologische en recreatieve functies lopen er echter door elkaar heen. Deze functies verenigen zich met de hoge grondwaterstand die er is door de veenbodem, de lage ligging en kwel van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe. Bebouwing ligt achter de randen of als eilanden in open linten in de weidse ruimte. Subtiele verschillen in de openheid, door beheer van het grasland, lijnen in het maaiveld en lage grasdijken, verrijken de beleving van het open gebied. Van dichtbij geven de lage dijken van Eem en Eemmeer en de open linten een geleding in de openheid. Gezien van een afstand worden ze onderdeel van een grotere open ruimte. De lijnen in het landschap staan haaks op de rivier de Eem. Het open lint ligt binnendijks. Buitendijks liggen erven op terpen.



Bij ontwikkelingen in het landschap van Eemland vinden we het vooral van belang dat de open ruimte behouden blijft. Dit betekent behoud van een continue open ruimte langs de Eem, van Randmeer tot Amersfoort. Bij ontwikkelingen kan de openheid versterkt worden door verplaatsing van bebouwing, begroeiing of andere opgaande elementen. Nieuwe bebouwing vestigt zich in randzones of in bestaande linten, waarbij deze laatste wel transparant moeten blijven. Nieuwe of verbeterde infrastructuren worden niet zichtbaar gemaakt door beplanting, verlichting of andere elementen indien dit voor de functie niet noodzakelijk is of anders opgelost kan worden.

5.2.2. Landschap Gelderse Vallei     

Kaart: Landschap; Object: Landschap Gelderse Vallei

Beleid

Voor het landschap Gelderse Vallei willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:

  1. rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  2. stelsel van beken, griften en kanalen;
  3. Grebbelinie
  4. overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Gelderse Vallei verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.



Toelichting

Het voornamelijk agrarische landschap van de Gelderse Vallei is rijk gevarieerd door afwisseling van bebouwing, bosjes, lanen, agrarische percelen met houtwallen en -singels op de kavelgrenzen. De open ruimten verschillen van maat en schaal. Verborgen in de Vallei liggen lijnstructuren als beken, kanalen, griften, de Grebbelinie en de Ponlijn. Ook landgoederen, kastelen en forten liggen min of meer verscholen in het landschap. Dit landschap wordt getypeerd als halfopen cultuurlandschap. Soms zijn deze verborgen elementen ineens zichtbaar, maar meestal zijn ze niet herkenbaar. Dit maakt ze tot bijzondere lijnen en punten in het landschap. In het landschap van de Gelderse Vallei is het lastig om je te oriënteren. Alleen de Utrechtse Heuvelrug geeft enige oriëntatie aan het gebied; dit geldt vooral in het Binnenveld.



Bij ontwikkelingen in het landschap van de Gelderse Vallei vinden we het vooral van belang dat de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt behouden wordt. In het verleden zijn al veel kleinschalige landschapselementen verdwenen, waardoor ruimten groter zijn geworden. Ze hebben hun functie verloren en zijn verwijderd. Daarnaast vragen wij aandacht voor het waarborgen en ontwikkelen van de contrasten in de te onderscheiden deelgebieden van de Gelderse Vallei.

5.2.3 Landschap Groene Hart     

Kaart: Landschap; Object: Landschap Groene Hart

Beleid

Voor het landschap Groene Hart willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:

  1. openheid
  2. (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  3. landschappelijke diversiteit;
  4. rust & stilte.

Deze kernkwaliteiten zijn benoemd in de Voorloper Groene Hart. De kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Groene Hart verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.



Toelichting

Het Utrechtse deel van het Groene Hart heeft een divers landschap. Rust en open weidegebieden vormen haar essentie. Maar het Groene Hart biedt meer dan dat. Van oudsher kent het ook zones waar dynamiek de overhand heeft. Hier hebben oude economische dragers en transportassen - vooral rivieren en hun oevers - vaak moderne opvolgers gekregen, in de vorm van (rijks-)wegen, spoorlijnen en kanalen. Deze hebben op hun beurt weer nieuwe impulsen gegeven aan wonen en werken. De aanleg van buitenplaatsen heeft geleid tot het ontstaan van landschappen met monumentale bebouwing en oude parkbossen, die vooral intiem en besloten zijn. Intimiteit en beslotenheid zijn ook kernbegrippen voor grote delen van het petgatenlandschap en de randen van plassen.

Het Groene Hart ontleent zijn waarden en bestaansrecht mede aan het contrast met en belang voor de grote stedelijke agglomeraties er om heen. Economische dynamiek, infrastructuur, de interactie met het stedelijk gebied en de voor de bewoners van de grote steden zo belangrijke recreatiegebieden betekenen dat niet alleen rust, maar ook reuring van nature bij delen van het Groene Hart hoort.

Het Utrechtse deel van het Groene Hart kent vaak eeuwenoude overgangen tussen landschappen. Deze zijn soms scherp, soms diffuus. Minstens zo belangrijk zijn de hedendaagse overgangen tussen stad en land en de manieren waarop snelwegen en de (groene) omgeving met elkaar ademen.



Uit deze beschrijving komen twee typen landschappen naar voren:

  • zones (rivierlinten, oude stroomruggen, Lekzone): lineaire landschappen met een meanderende rivier als basis. Rond de rivier heeft zich een beschut en intiem landschap ontwikkeld, met een mozaïek van gemengd grondgebruik, hoge bomen en bosschages, linten langs slingerende wegen en af en toe een dorp of stadje aan de rivier. De rivieren vormden van oudsher de grote transportaders door het landschap. Deze functie is veelvuldig uitgebouwd met moderne grootschalige infrastructuur (wegen, spoor, etc.), parallel aan de rivier. Van oudsher kennen de stroomruggen(relatief) meer dynamiek;
  • velden (open polder, veen, droogmakerijen, waarden): vlakke, open landschappen met vergezichten tot aan de horizon. De open ruimte wordt bepaald door een tapijt van gras in een strokenverkaveling. Rechte sloten, weteringen, wegen, kades en dijken articuleren het vlak. Bebouwing ligt in rechte linten in de ruimte. Aan de horizon wordt de openheid begrensd door randen van linten en opgaande beplanting. De velden stralen rust en stilte uit. In paragraaf 5.1.3 zijn als onderdeel van de cultuurhistorische hoofdstructuur een deel van deze velden als bijzondere agrarische cultuurlandschap aangemerkt.

Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen. We vragen dus zorgvuldig om te gaan met de open, lege ruimte en de dynamiek te concentreren in de ‘zones’.

5.2.4 Landschap Rivierengebied     

Kaart: Landschap; Object: Landschap Rivierengebied

Beleid

Voor het landschap Rivierengebied willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:

  1. schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  2. samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
  3. samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;
  4. de Kromme Rijn als vesting en vestiging.

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Rivierengebied verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.



Toelichting

Rivierengebied is een landschap met een langgerekte opbouw. Door de fysieke ondergrond en het menselijk gebruik daarvan, zijn duidelijk verschillende deelgebieden ontstaan, Flank, Langbroek, Kromme Rijn, Nederrijn/Lek en Schalkwijk. Elk deelgebied heeft zich ontwikkeld rondom een centrale ruggengraat. Rond deze ruggengraat is de eigen identiteit het sterkst te ervaren. De overgangen tussen deelgebieden zijn vrijwel overal geleidelijk, zonder scherpe grenzen. De verschillen tussen de deelgebieden zijn goed te beleven door routes dwars op de ruggengraat en kenmerkende vergezichten. De plekken waar ruggengraten beginnen, eindigen of elkaar ontmoeten verdienen extra aandacht. Hier komen ruimtelijke kenmerken en verhalen bij elkaar. Dit zijn de focuspunten van het Rivierengebied. Enkele zijn als aandachtsgebied aangewezen, omdat er veel dynamiek is of omdat behoud extra inzet vraagt. De kernkwaliteiten staan hier onder druk.



Bij ontwikkelingen in het landschap van het Rivierengebied staat het waarborgen en ontwikkelen van de eigen identiteiten van de vijf deelgebieden centraal. Dit richt zich zowel op het goed tot uiting komen van de karakteristieke kenmerken langs de centrale ruggengraat, als van de geleidelijke overgangen tussen de deelgebieden.

5.2.5 Landschap Utrechtse Heuvelrug     

Kaart: Landschap; Object: Landschap Utrechtse Heuvelrug

Beleid

Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:

  1. robuuste eenheid;
  2. reliëfbeleving;
  3. extreme historische gelaagdheid.

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Utrechtse Heuvelrug verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.



Toelichting

De Utrechtse Heuvelrug manifesteert zich als een landschappelijke eenheid. Deze wordt bepaald door het doorlopende reliëf, wat zich sterk manifesteert ten opzichte van de omliggende vlakkere en meer open landschappen. Het dominante voorkomen van bos geeft de Utrechtse Heuvelrug een bosdeken. Deze heeft een afwisseling in zich met heide, vennen en stuifzand, waardoor de Utrechtse Heuvelrug een centraal robuust element is voor het natuurnetwerk in de provincie Utrecht. De Utrechtse Heuvelrug wordt doorsneden door historisch bepaald netwerk van wegen. Open plekken op de Utrechtse Heuvelrug zijn aan het bos gerelateerd en niet aan de wegen. De Soester Eng is in paragraaf 5.1.3 CHS-Agrarisch cultuurlandschap als bijzondere agrarische cultuurlandschap binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur velden aangemerkt.



Bij ontwikkelingen in het landschap van de Utrechtse Heuvelrug vragen we aandacht voor het in stand houden van het reliëf en voor het in stand houden van het samenhangend boscomplex. Vanwege het reliëf en de overige kwaliteiten van de Heuvelrug willen we in dit gebied geen grootschalige ontgrondingen. Kleinschalige ontgrondingen voor natuurontwikkeling of recreatieve ontwikkeling zijn wel mogelijk, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteiten.

5.3 Aardkundige waarden     

Kaart: Landschap; Object: Aardkundige waarden

Beleid

Aardkundige waarden vormen het structurerende reliëf in het Utrechtse landschap. We richten ons ruimtelijk beleid hiervoor dan ook op het behouden en beschermen van aardkundige waarden als drager van de identiteit van het Utrechtse landschap. Aardkundige waarden stellen wij waar mogelijk veilig. Als voorgestelde ruimtelijke ingrepen botsen met de aardkundige waarden in een gebied is een gedegen afweging tussen de ruimtelijke ingreep en het behoud van de aardkundige waarden nodig.



Toelichting

De bodem van de provincie Utrecht is ontstaan in een periode van vele tienduizenden jaren. Landijs, de wind, rivieren en de zee hebben hun sporen nagelaten. Daar waar deze sporen nog duidelijk zichtbaar zijn wordt gesproken over aardkundige waarden. Deze waarden zijn soms opvallend, de Grebbeberg bij Rhenen en de Lange en Korte Duinen bij Soest zijn er voorbeelden van. Bij andere aardkundige waarden is het reliëf en de omvang beperkter.

De processen die de Utrechtse bodem hebben gevormd zijn in de meeste gevallen al lang niet meer actief. Het bodemreliëf en de bodemopbouw die aan deze gebeurtenissen herinneren geven informatie over hoe het landschap in het verre verleden is gevormd. Ze zijn kwetsbaar en onvervangbaar en leiden tot een versterking van landschappelijke en natuurkwaliteiten. Aantasting van deze informatiebronnen in de bodem betekent een onomkeerbaar verlies van ons natuurhistorisch erfgoed.

We hebben de aardkundige waarden in kaart gebracht. Op de website van de provincie Utrecht is hierover veel achtergrondinformatie opgenomen.

Realisatie

Provinciaal belang: Behouden van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden en streven naar een betere beleefbaarheid ervan.

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op ter bescherming van de aanwezige aardkundige waarden (artikel 1.9 Aardkundige waarden).

Stimuleren:

-
Via www.provincie-utrecht.nl/loket/kaarten/geo/aardkundige-waarden/ is veel achtergrondinformatie over de aardkundige waarden te vinden.

5.4 Natuur     

Natuur vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk, kwalitatief hoogwaardig landelijk gebied. De provincie Utrecht heeft, onder meer door de variatie in ondergrond, een diverse natuur met hoge biodiversiteit. Door verschillende oorzaken, zoals verstedelijking, verdroging en vermesting, maar ook klimaatverandering, staat deze biodiversiteit onder druk. We spannen ons in voor het in stand houden en waar mogelijk vergroten van de biodiversiteit, in de Natuurvisie geven wij aan hoe wij dit aan gaan pakken. Ruimtelijk, en weergegeven in de paragrafen 5.4.1, 5.4.2 en 5.4.3, zetten wij ons vooral in door gebiedsbescherming via het Natuur Netwerk Nederland (NNN) inclusief de Natura 2000-gebieden, de Groene Contour waarbinnen we het mogelijk maken nieuwe natuur te realiseren en Leefgebieden van beschermde soorten.

Aanvullend wordt met milieuregelgeving er zorg voor gedragen dat de milieuomstandigheden voor de beschermde gebieden niet verslechteren en zo mogelijk verbeteren. Daarbij moet gedacht worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), Wet Ammoniak Veehouderij (WAV), Kaderrichtlijn Water (KRW), oppervlakte- en grondwater beheer, luchtvaartregels, stiltegebiedenbeleid etc. Wij benadrukken dat ook in de robuuste systemen van de Heuvelrug, de uiterwaarden en de kwelgebieden verdere ontwikkeling van het bodem- en watersysteem van belang is om de gewenste natuurkwaliteit te bereiken.

We zorgen ervoor dat inwoners en bezoekers deze natuur, waar mogelijk, kunnen beleven. Ook bieden we meer mogelijkheden aan eigenaren en beheerders van natuurgebieden om inkomsten te verwerven uit bijvoorbeeld recreatie, zodat de natuurkwaliteit ook met minder subsidie in stand kan blijven of verbeteren.

5.4.1 Gebiedsbescherming Natuurnetwerk Nederland     

Kaart Natuur; objecten: Natuurnetwerk Nederland, Binnenveld (toelichtend), Natura 2000-gebieden (toelichtend) en Militair oefenterrein met natuurwaarden (toelichtend)

Beleid

Sinds enkele jaren gebruikt het Rijk de naam Natuurnetwerk Nederland (NNN), voor wat tot dusverre de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heette. De provincie Utrecht gebruikt deze nieuwe naam vanaf de Herijking van de PRS. Deze nieuwe naam leidt niet tot andere begrenzing of ruimtelijk beleid. Het NNN is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. Wij willen het NNN in Utrecht behouden en verder ontwikkelen. Hiervoor beschermen wij deze gebieden en willen wij tot 2021 1506 hectare nieuwe natuurgebieden realiseren. Wij zorgen er voor dat zich geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van ons NNN. Dit doen wij via het beschermingsregime 'nee, tenzij'. Als er sprake is van significante aantasting, dan mag de voorgenomen ontwikkeling niet doorgaan, tenzij deze voldoet aan enkele randvoorwaarden. Dit tenzij heeft betrekking op ontwikkelingen met redenen van groot openbaar belang. Indien dit aangetoond wordt, er geen reële alternatieven zijn, en de negatieve effecten zoveel mogelijk beperkt worden, is de ontwikkeling wel mogelijk. De overblijvende effecten moeten dan wel gecompenseerd worden door realisatie van nieuwe natuur elders.

Aan de compensatie, de realisatie van nieuwe natuur elders, worden nadere eisen gesteld: de compensatie is tenminste gelijkwaardig aan de aantasting van het NNN (bij hoge waarden en lange ontwikkelingstijden wordt meer compensatie verwacht), de compensatie vindt plaats aansluitend aan het NNN (bij voorkeur binnen de Groene contour) of binnen het NNN. De compensatie dient in de directe omgeving plaats te vinden indien het functioneren van het NNN ter plaatse dit vereist. En de realisatie van de compensatie dient verzekerd te zijn op het moment van vaststelling van het ruimtelijk plan waarin de aantastende ingreep is geregeld. Anders dan in het verleden is het realiseren van compensatienatuur binnen het NNN ook mogelijk, indien dit leidt tot versnelling van de realisatie van het NNN en het NNN gelijktijdig door herbegrenzing wordt uitgebreid met een gelijke oppervlakte nog te realiseren nieuwe natuur. In dit laatste geval zullen wij door herbegrenzen het NNN uitbreiden.

Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, maakt onderdeel uit van het NNN. Naast de bescherming van het NNN geldt voor Natura 2000-gebieden en hun omgeving dat er ook een toetsing moet plaatsvinden aan de Wet natuurbescherming.

Om te komen tot zowel een ontwikkelingsgerichte omgang met het NNN, als tot een betere ruimtelijke bescherming, benoemen wij een aantal instrumenten. Onder voorwaarden worden ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij het functioneren van het NNN niet wordt aangetast of zelfs wordt verbeterd. De volgende instrumenten zijn beschikbaar:

  • uitbreiding van geringe omvang bij bestaande functies. Kleinschalige ontwikkelingen in het NNN zijn mogelijk mits ze aansluiten aan een bestaande andere functie èn ze op al verstoord terrein plaats vinden;
  • plussen en minnen. Het negatieve effect van een ontwikkeling kan met voor natuur positieve ingrepen worden opgeheven zodat er geen sprake is van een significante aantasting van het NNN;
  • herbegrenzing van het NNN. Bij kleinschalige ontwikkelingen kan het instrument herbegrenzing worden ingezet, mits dit leidt tot een gelijkwaardige of betere kwaliteit van het NNN en de oppervlakte van het NNN niet vermindert;
  • saldobenadering. Toe te passen bij een combinatie van ontwikkelingen die in een gezamenlijk ruimtelijk plan worden opgepakt en die per saldo een meerwaarde voor natuur opleveren.

De bescherming van het NNN richt zich zowel op actuele als potentiële waarden. De potentiële waarden worden vooral bepaald door abiotische factoren zoals waterhuishouding en bodemopbouw. De kaders die het Rijk stelt voor de bescherming van het NNN (vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) geven aan, dat de bescherming van potentiële waarden in het NNN alleen aan de orde kan zijn, als de gronden daadwerkelijk (mede) voor natuurdoelen zijn bestemd. Dat betekent, dat wij ter plekke van zogenoemde ingesloten functies binnen het NNN alleen de actuele waarden beschermen. Als er echter in het vigerende bestemmingsplan sprake is van een mede- of dubbelbestemming voor natuur of bos dan moet de ontwikkeling voor de bestaande functie getoetst worden aan zowel actuele als potentiële waarden.

Het is mogelijk dat ook ontwikkelingen buiten het NNN van invloed zijn op het functioneren van het NNN. Daarbij denken wij aan ontwikkelingen die een verstorende invloed hebben, of ontwikkelingen die leiden tot aanpassingen van het watersysteem in de buurt van een verdrogingsgevoelig natuurgebied. Wij vragen de gemeenten als onderdeel van een goede ruimtelijke ordening bij ontwikkelingen in de nabijheid van het NNN te voorkomen dat deze een negatieve invloed hebben op het functioneren van het NNN.



Het NNN heeft een belangrijke functie voor de recreatie. Die recreatieve functie willen wij behouden en waar nodig versterken. Dit mag echter niet leiden tot een toenemende versnippering van het NNN. Voor intensivering van bestaande dag- en verblijfsrecreatieve terreinen geldt ook de regel voor ingesloten functies. Wij hechten belang aan goede voorzieningen voor recreatief medegebruik van het NNN, zoals wandelen en fietsen, mits passend in een duidelijke zonering in relatie tot het functioneren van het NNN. Recreatieve poorten naar natuurgebieden kunnen op grond van een gebiedsvisie een intensievere inrichting krijgen indien dit opweegt tegen de ecologische winst van een goede recreatieve zonering in het achterliggende natuurgebied.

Regulier gebruik van agrarische gronden binnen het NNN vinden wij geen ruimtelijke activiteit met significante gevolgen en ondervindt geen beperking van het ruimtelijk natuurbeleid en wettelijke voorschriften. Bij uitbreiding van het bouwblok op grond met een agrarische bestemming wordt binnen het ‘nee, tenzij’-regime alleen gekeken naar actuele waarden en niet naar de potentiële waarden. Ontwikkelingen op en uitbreiding van agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, zolang geen actuele natuurwaarden worden aangetast.

In de provincie liggen twee belangrijke militaire oefenterreinen: de Leusderheide en de Vlasakkers. Deze terreinen hebben belangrijke natuurwaarden. Wij hebben deze terreinen daarom aangeduid als militair oefenterrein met natuurwaarden. De terreinen maken formeel geen onderdeel uit van het NNN. Mocht het militaire gebruik op termijn beëindigd worden, dan zullen wij beide terreinen toevoegen aan het NNN.

Toelichting

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een robuust netwerk gevormd door bestaande natuurgebieden, nieuwe nog te realiseren natuurgebieden en verbindingen tussen de natuurgebieden. Enkele blijvend agrarische gebieden maken ook onderdeel uit van het NNN. Dit zijn landbouwgebieden waar agrarisch natuurbeheer wordt ingezet om een bijdrage te leveren aan de biodiversiteit, én aan het functioneren van het NNN.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) heeft twee doelen:

  1. de rijkdom aan soorten - de biodiversiteit - te behouden en te herstellen. Hiervoor is het noodzakelijk dat natuurgebieden worden uitgebreid, verbeterd, en met elkaar worden verbonden in een samenhangend netwerk. Dit netwerk moet functioneren in ruimte en tijd, waardoor planten en dieren een duurzame, robuuste en klimaatbestendige leefomgeving krijgen;
  2. ruimte bieden aan de groeiende behoefte aan rust en ruimte, waardoor inwoners en bezoekers de natuur kunnen beleven en het draagvlak voor natuurbeleid gewaarborgd is.

Binnen het NNN liggen ook Natura 2000-gebieden. Deze gebieden hebben natuurwaarden die op internationale schaal van groot belang zijn voor de biodiversiteit en hebben daarom aanvullende bescherming o.b.v. de Wet Natuurbescherming (Wnb). Ontwikkelingen in of in de omgeving van door de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden moeten worden getoetst aan de voorwaarden van deze wetgeving. Daartoe moet bij de provincie een vergunning aangevraagd worden op grond van de nieuwe Natuurverordening Provincie Utrecht 2016. Om de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te controleren is het verstandig al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan na te gaan of een Wnb-vergunning verwacht mag worden.

Nee, tenzij

We beschermen het NNN via het 'nee, tenzij'-regime. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen in het NNN met een negatief effect op de kwaliteit van de natuur of het functioneren van het NNN in principe niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden (groot openbaar belang, geen alternatieven en zo veel mogelijk beperken van de effecten) kan hiervan worden afgeweken. Het Rijk heeft de provincies via het besluit algemene regels ruimtelijke ordening de taak gegeven deze bescherming nader uit te werken. Wij hebben deze bescherming vorm gegeven via een aantal stappen die hieronder zijn toegelicht.

Nieuwe (planologische) ontwikkelingen zijn in principe niet mogelijk binnen het NNN wanneer ze een significant negatief effect hebben op het functioneren van het NNN. De initiatiefnemer van een ontwikkeling moet bij het nee, tenzij-regime de onderbouwing leveren. Om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken zal de initiatiefnemer in een zogenaamd nee, tenzij-onderzoek de effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de te beschermen, te ontwikkelen en te behouden factoren moeten specificeren. Het gaat daarbij om de ‘wezenlijke waarden en kenmerken’ van de bij het gebied behorende natuurdoelen en natuurkwaliteit:

  1. de bestaande en potentiële waarden van het ecosysteem waaronder ook begrepen worden de vereiste omgevingsfactoren zoals donkerte, bodem, water en milieu;
  2. de robuustheid en de aaneen geslotenheid van het NNN;
  3. de aanwezigheid van bijzondere soorten;
  4. de verbindingsfunctie van het gebied voor soorten en ecosystemen.

Ook moet onderzocht worden of een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het NNN niet leidt tot significante vermindering van de oppervlakte van de (natuur-)gebieden of de samenhang tussen deze gebieden.

Een nee, tenzij-onderzoek kan achterwege blijven, indien het een ontwikkeling van geringe omvang betreft bij een bestaande functie. Wij gaan ervan uit dat een dergelijke kleine ontwikkeling niet tot significante gevolgen voor de waarden van het NNN leidt, als in de ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat deze ontwikkeling op al verstoord terrein in de onmiddellijke nabijheid van bestaande bebouwing en verharding plaatsvindt. Verder kunnen binnen de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling positieve ingrepen voor natuur meegewogen worden. Het effect van de ontwikkeling leidt dan niet tot significante gevolgen. De positieve ingrepen dienen wel gegarandeerd te worden. Wij noemen dit instrument: ‘plussen en minnen’. Een voorbeeld van een ‘plus’ is het slopen van een in het bos gelegen gebouw of parkeerterrein en dit perceeldeel als natuur te bestemmen.

In de afgelopen jaren is uit landelijke onderzoeken en ervaringen binnen de provincie Utrecht gebleken dat het vaak moeilijk is locaties voor natuurcompensatie te vinden, dat dit leidt tot vertraging in de besluitvorming, en dat met de natuurcompensatie vaak losliggende snippers natuur worden gerealiseerd die weinig bijdragen aan het NNN. Verder is gebleken dat de registratie, de controle en de juridische borging van de uitvoering en de planologische bescherming van de gerealiseerde compensatie onvoldoende is.

De provincie wil, om de kwaliteit van de natuurcompensatie te verbeteren, een ‘natuurcompensatiebank’ vormen, dat wil zeggen gronden of reeds gerealiseerde natuur op voorraad houden voor de realisatie van natuurcompensatie, of over het op voorraad houden afspraken maken met andere partijen. Dit maakt het voor initiatiefnemers gemakkelijker en biedt de mogelijkheid de natuurcompensatie te bundelen op een beperkt aantal locaties waar een hoge natuurkwaliteit gerealiseerd kan worden. Om de natuurcompensatie op een beperkt aantal locaties te kunnen bundelen is het nabijheidsvereiste van de natuurcompensatie dat tot op heden gold, geschrapt. De provincie zal, naast het vormen van een natuurcompensatiebank, ook de registratie, de controle en de juridische borging van de uitvoering en de planologische bescherming van de compensatie verbeteren.

Als er sprake is van een significante aantasting, maar niet van groot openbaar belang, bieden twee instrumenten aanvullende mogelijkheden voor ontwikkelingen binnen het NNN:

  • herbegrenzing: Bij individuele kleinschalige ontwikkelingen kan het instrument herbegrenzing worden ingezet. Daarbij kan een ruil plaatsvinden tussen NNN waarop de ontwikkeling plaatsvindt en een perceel buiten het huidige NNN, zo veel als mogelijk gelegen in de nabije omgeving. Herbegrenzing kan alleen plaatsvinden als dit tot een gelijkwaardige of betere kwaliteit voor het NNN leidt;
  • saldobenadering: Als een combinatie van ontwikkelingen in een gezamenlijk ruimtelijk plan wordt opgepakt, wat per saldo een meerwaarde voor natuur oplevert, is het instrument saldobenadering beschikbaar.

Voor ontwikkelingen in het kader van het programma Hart van de Heuvelrug geldt een enigszins afwijkende vorm van de saldobenadering, die is gebaseerd op een verevening van rode en groene bestemmingen middels de roodgroenbalans. De basis hier is dat het programma door het realiseren van ecologische corridors en uitbreiding van kerngebieden in totaliteit leidt tot een kwaliteitsverbetering van het NNN.

In 2015 zijn hierover met de deelnemende partners nieuwe afspraken gemaakt. De definitieve invulling van Hart van de Heuvelrug in bestemmingsplannen is nog niet afgerond. De nieuwe grenzen van rode contour en NNN zijn opgenomen in de PRS en PRV (Herijking 2016) met de kanttekening dat bij nadere invulling of vanwege procedures daar nog beperkte wijzigingen in kunnen komen. Dat zal met behulp van de genoemde roodgroenbalans plaatsvinden.



Om de toepassing van het nee, tenzij regime te ondersteunen biedt de provincie de informatie over de toetsing en de instrumenten aan via een speciale website, de NNN-wijzer. Hierin is een signaleringskaarten-viewer opgenomen, die als hulp in het onderzoek voor een aangegeven gebied gegevens bundelt.



Totstandkoming NNN-kaart

De begrenzing van het NNN is oorspronkelijk vastgelegd in Streekplan 2005. In de PRS 2013 zijn de grenzen aangepast aan zowel de ontwikkelingen van de afgelopen jaren, als aan de afspraken uit het Akkoord van Utrecht over nieuwe natuur. Voor de PRS (Herijking 2016) zijn in beperkte mate, naast aanpassing vanwege nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, met behulp van een aantal criteria de grenzen aangepast om te komen tot een goede en verklaarbare begrenzing van het NNN. De belangrijkste criteria golden grotendeels al maar waren niet consequent in de hele provincie doorgevoerd. Deze criteria zijn dat:

  • de hectares nodig zijn voor het functioneren van het NNN (dit geldt ook voor een aantal blijvend agrarische gebieden en voor de 1506 ha nog te realiseren nieuwe natuur;
  • de grens ligt op topografische perceelgrenzen, bij rivierdijken op de buitenzijde van de verharding;
  • losliggende NNN-gebieden groter moeten zijn dan 5 ha tenzij ze te zien zijn als ecologische stapstenen;
  • bebouwing en verharding, aan alle zijden omgeven door NNN en groter dan 5 ha, behoren niet tot het NNN, behoudens als er ook natuurwaarden zijn;
  • 4-baans en bredere wegen behoren niet tot het NNN (tenzij ecoduct of grote faunapassage);
  • Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten (op grond van de Natuurbeschermingswet) en de zogenoemde (rijks-) Grote Wateren liggen binnen het NNN
  • Binnen de voormalige Recreatie om de Stad gebieden zijn de grenzen logischer gemaakt: de meer op natuurgerichte delen in het NNN in zoveel mogelijk aaneengesloten gebieden
  • Voor de locatie Dennendal en de Willem Arntzhoeve geldt dat de NNN-grenzen zullen worden aangepast zodra de gemeente Zeist een bestemmingsplan heeft vastgesteld dat voldoet aan de afspraken binnen het gebiedsprogramma Hart van de Heuvelrug. Dit deelgebied is het laatste Hart van de Heuvelrug projectgebied waar de rood voor groen balans nog niet vertaald is.

Relatie met recreatie

Recreatie vindt vaak plaats in of in de directe nabijheid van het NNN. Routegebonden activiteiten zoals wandelen en fietsen passen gezoneerd binnen het NNN. Er is een groeiende behoefte aan aantrekkelijke kwalitatief hoogwaardige recreatievoorzieningen. Deze dragen bij aan een positieve beleving van natuur. Daarbij kunnen recreatieve voorzieningen de zonering van NNN -gebieden ondersteunen. Zonering heeft tot doel: verschillende natuurervaringen creëren en kwetsbare natuur ontzien. Goede recreatieve zonering zorgt daarmee voor draagvlak voor natuur en voor natuurkwaliteit. Zie ook het beleid voor Bovenlokale dagrecreatieterreinen. Voor de goede orde: ook voor deze terreinen binnen het NNN geldt het Nee tenzij-regime, het beschreven beleid voor ingesloten functies is ook hier van toepassing.

Een gebiedsgerichte aanpak is mogelijk, waarin partijen uit het gebied gezamenlijk op zoek gaan naar kwaliteitswinst, via bijvoorbeeld uitruil van bestemmingen. Hiermee kan bijvoorbeeld voor dag- en verblijfsrecreatie meer ruimte voor ontwikkeling ontstaan. Zo speelt in het gebied van de Vinkeveense Plassen de samenhang tussen natuur en recreatie vooral bij de legakkers. Hier kan een vorm van saldobenadering de oplossing bieden.

Relatie met bestaande andere, zogenoemde ingesloten functies

De rechten van bestaande andere functies in het NNN zijn vastgelegd in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Indien voor deze bestaande functies ontwikkelingen gewenst worden, deze binnen het bestemmingsvlak blijven en er geen sprake is van dubbelbestemming natuur, dan behoeft in het nee tenzij-onderzoek alleen getoetst te worden op aantasting van de aanwezige natuurwaarden.

Relatie met landbouw

Het reguliere agrarisch gebruik van agrarische gronden binnen het NNN vinden wij geen ruimtelijke activiteit met significante gevolgen en ondervindt geen beperking op basis van het ruimtelijk beleid. Indien wordt voldaan aan de generieke milieuwetgeving, zijn hervestiging (op een bestaande agrarische bedrijfslocatie) en uitbreiding van grondgebonden of niet-grondgebonden veehouderij binnen de bestaande bouwpercelen en bouwrechten mogelijk. Binnen randvoorwaarden is toepassing van ruimte-voor-ruimte op de kavel en functieverandering van agrarische en niet-agrarische bedrijfsgebouwen in het NNN toegestaan. Zowel bij ruimte-voor-ruimte als bij functieverandering van agrarische bedrijfsgebouwen moet ontstening optreden. De algemene ruimtelijke randvoorwaarden voor deze regelingen zijn van toepassing. Binnen het NNN is het belangrijk dat de terugbouw van een woning plaatsvindt op zodanige wijze dat natuur en landschap zo veel mogelijk worden versterkt. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op agrarische gronden en bedrijven, die afwijken van het normale agrarische gebruik of niet in overeenstemming zijn met de bestaande rechten, moeten worden afgewogen op basis van het ‘nee, tenzij’-regime. Het gaat hierbij bijvoorbeeld ook om een uitbreiding van het bouwblok. Bij het nee tenzij-regime wordt bezien of de nieuwe ontwikkeling gevolgen heeft voor wezenlijke kenmerken en waarden. Als de grond een agrarische bestemming heeft gaat het alleen om de aanwezige waarden, niet om de potentiële waarden.



Ontwikkelingen in de nabijheid

Het is mogelijk dat bepaalde ontwikkelingen die zich buiten het NNN begrenzing afspelen, een significant schadelijk effect hebben op natuurgebieden binnen het NNN. Het gaat dan bijvoorbeeld om kleinere gebieden, die door de geringe omvang kwetsbaar zijn voor verstoringen van buitenaf. Er is vaak veel geïnvesteerd om deze elementen aan te leggen en zij spelen een cruciale rol in het verbinden van grotere natuurgebieden. Ook kan het gaan om gebieden die gevoelig zijn voor ingrepen in het hydrologische systeem of voor sterke toename van licht (afname van donkerte), geluid of betreding. Ontwikkelingen in de nabijheid vallen niet onder het nee tenzij-regime van het NNN, soms wel onder andere regels: als verdrogingsgevoelige natuur aan de orde is of als het nabij N2000-gebied is. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening vragen we gemeenten te grote aantastingen van dichtbij gelegen NNN-gebieden te voorkomen.

Verdrogingsgevoelige natuur

Voor ontwikkelingen in de nabijheid van het NNN vragen wij de gemeente om het effect op wezenlijke kenmerken en waarden van de kwetsbare elementen te beschouwen. Het gaat daarbij onder andere om verdrogingsgevoelige gebieden die in het NNN liggen. Het betreft een aantal typen natuur dat bijzonder kwetsbaar is voor veranderingen in het grondwater, zowel wat betreft de grondwaterstand als de grondwaterkwaliteit. In de afgelopen jaren zijn in het kader van het TOP- en subTOP-beleid door waterschappen en provincie veel maatregelen uitgevoerd om de situatie in verdroogde gebieden te verbeteren. De zorg voor een goede hydrologische toestand van de natuur is een reguliere taak van de waterschappen en krijgt aandacht in hun waterplannen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die (in)direct een significant nadelige invloed hebben op de grondwaterstand en/of waterkwaliteit van verdrogingsgevoelige typen natuur, moeten binnen het NNN worden afgewogen op basis van het ‘nee, tenzij’-regime. Daarbuiten vragen we van gemeenten (en waterschappen) te voorkomen dat schade ontstaan aan verdrogingsgevoelige natuur. Voor inzicht in de verdrogingsgevoelige natuur verwijzen wij naar de beheertypenkaart van het Natuurbeheerplan. De kaart is te vinden op de site van de provincie https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/natuurbeheer/. Hierin staan de actueel aanwezige typen natuur. Als verdrogingsgevoelige natuur zijn aangemerkt de beheertypen Veenmosrietland en moerasheide, Trilveen, Nat schraalland en Vochtig hooiland. Daarnaast zijn alle Habitatrichtlijngebieden en de huidige Beschermde Natuurmonumenten als verdrogingsgevoelig aangemerkt (met uitzondering van de aan de boezem liggende Oeverlanden en Kamerikse Nessen). In en rondom Natura 2000-gebieden geldt op grond van de Wet Natuurbescherming een verplichte toets op schadelijke handelingen, waaronder handelingen met gevolgen voor het grondwater. In deze gebieden kan verdrogingsgevoeligheid ook op andere beheertypen betrekking hebben.

Militaire oefenterreinen

In de provincie liggen twee belangrijke militaire oefenterreinen: de Leusderheide en de Vlasakkers. Deze terreinen hebben belangrijke natuurwaarden, mede dankzij het zorgvuldige beheer door het Ministerie van Defensie, dat mede op het behoud van deze natuurwaarden is gericht. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft echter aan, dat deze terreinen geen onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. Volgens het Rijk verdraagt het militair gebruik zich niet met de status van NNN en het daaraan verbonden beschermingsregime. Zoals ook in de toelichting van het Barro wordt erkend, dragen deze terreinen door hun omvang, ligging en natuurkwaliteit echter wel nadrukkelijk bij aan het functioneren van het NNN. Wij hebben deze terreinen daarom aangeduid als militair oefenterrein met natuurwaarden. De terreinen maken formeel geen onderdeel uit van het NNN, zoals deze in de PRS en in PRV is begrensd. Ter plekke geldt dan ook niet het zogenaamde nee, tenzij-regime. Mocht dat gebruik op termijn beëindigd worden, dan zullen wij beide terreinen toevoegen aan het NNN.

Realisatie

Provinciaal belang: Beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur.

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren, participeren

Reguleren (PRV):

-
Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op ter bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (artikel 2.4 Natuurnetwerk Nederland).

Stimuleren:

-
Overleg: Bij gemeenten aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen van ontwikkelingen in nabijheid van het NNN die effecten kunnen hebben op het NNN.

- Overleg: Bij gemeenten (en waterschappen) aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen van ruimtelijke ontwikkelingen in of bij gebieden met verdrogingsgevoelige natuur.

- Ontsluiten informatie: website met de interactieve NNN-wijzer (omgaan met nee, tenzij) en waarin een viewer opgenomen is met de zogenaamde signaleringskaarten.

Participeren:

-
Gebiedsgerichte aanpak voor gezamenlijke kwaliteitswinst van natuur en recreatie in het NNN, gericht op het functioneren van dag- en verblijfsrecreatieterreinen in het NNN.

5.4.2 Gebiedsbescherming Groene Contour     

Kaart Natuur; object: Groene contour

Beleid

In een deel van ons landelijk gebied, de Groene contour, willen we de mogelijkheid open houden nieuwe natuur te ontwikkelen die deel gaat uitmaken van het NNN. In deze gebieden liggen kansen voor het realiseren van duurzame ecologische kwaliteiten, die het functioneren van het NNN kunnen versterken. De gebieden maken geen onderdeel uit van het NNN, omdat er geen overheidsmiddelen beschikbaar zijn om de nieuwe natuur in deze gebieden binnen afzienbare tijd te realiseren.

Binnen deze gebieden zijn onomkeerbare ingrepen en processen die de ambitie om natuur te ontwikkelen onmogelijk maken niet toegestaan, tenzij deze ingrepen voortkomen uit een groot openbaar belang en alternatieven ontbreken. Compensatie van het verlies aan mogelijkheden om natuur te ontwikkelen is daarbij een voorwaarde. Omdat het in de praktijk zeer moeilijk is een evenredige oppervlakte aan nieuwe Groene Contour aan te wijzen op een plek die vergelijkbare mogelijkheden biedt voor versterking van het NNN, moet deze compensatie in natura plaatsvinden. Dat is mogelijk, elders binnen de Groene Contour of aansluitend bij het NNN. Aard en omvang van deze compensatie moeten evenredig zijn met het verlies aan potenties ter plekke van de ingreep en het aansluitende deel van de Groene Contour. Wij accepteren dat bij compensatie van de aantasting in natura binnen de Groene Contour de totale oppervlakte van dit gebied afneemt, omdat op deze wijze de ambities voor dit gebied sneller kunnen worden gerealiseerd.

Binnen de Groene contour realiseren wij zelf niet actief nieuwe natuur. Wel stimuleren wij dat op vrijwillige basis nieuwe natuur wordt gerealiseerd. Om realisering van natuur mogelijk te maken mag verstedelijking plaatsvinden. In ruil voor de inbreuk die deze verstedelijking veroorzaakt op de kwaliteit van het landelijk gebied moet een evenredige hoeveelheid kwaliteit worden gerealiseerd in de vorm van nieuwe natuur. De gerealiseerde natuur gaat, net zoals bij compensatie het geval is onderdeel uitmaken van het NNN.

De op kaart aangegeven Groene contourgebieden omvatten ca. 2500 ha. Aangezien in het Akkoord van Utrecht 3000 ha is afgesproken, is 500 ha aan zwevende Groene contour beschikbaar met als voorwaarde dat de invulling met nieuwe natuur het functioneren van het NNN in voldoende mate versterkt. Dit impliceert onder andere een ligging direct grenzend aan het NNN.



Toelichting

Binnen de 'Groene contour' liggen gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren van het NNN, maar die niet onder het NNN zelf vallen, omdat er tot 2021 geen financiering met Rijksmiddelen mogelijk is. In het Akkoord van Utrecht hebben de deelnemende partijen afgesproken dat binnen deze gebieden op 3000 ha grond op vrijwillige basis nieuwe natuur gerealiseerd kan worden. Na realisatie nemen wij deze nieuwe natuur op in het NNN.

Het huidig gebruik van deze gronden is overwegend agrarisch. De reguliere agrarische ontwikkeling is op deze gronden dan ook gewoon mogelijk. Daarnaast is ook de omzetting van agrarisch gebruik naar natuur in deze gebieden mogelijk. Om de realisatie van natuur te stimuleren kan het ontwikkelingsinstrument Rood voor Natuurgroen in zijn grootschalige vorm, zoals nieuwe landgoederen, in en om deze gebieden worden ingezet. Er moet dan wel rekening worden gehouden met de overige provinciale belangen. Binnen de groene contour is het belangrijk dat de bouw van rood plaatsvindt op zodanige wijze, dat natuur en landschap zoveel mogelijk worden versterkt. Daar waar de aard van het gebied zich niet leent voor het toevoegen van rood ten behoeve van de ontwikkeling van ecologische kwaliteiten zullen we helpen met het zoeken naar andere vormen van financiering. Dit vindt plaats buiten het ruimtelijke spoor om. Bij de inrichting van nieuwe natuur zullen wij extra aandacht geven aan (of vragen voor) de aardkundige, cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit. Waar mogelijk zoeken wij naar koppeling met waterberging en extensieve vormen van recreatie. In de groene contour achten wij een goede combinatie van natuur en recreatie mogelijk, mits de recreatie geen negatieve invloed heeft op het functioneren van de nieuwe natuur. Ook NNN -compensatie ten gevolge van het nee, tenzij-regime zal vooral in de groene contour kunnen plaatsvinden. Wij vragen gemeenten in hun ruimtelijke plannen de realisatie van natuur mogelijk te maken bijvoorbeeld door een wijzigingsbevoegdheid voor B&W.

In geval van compensatie, geldt voor de plaats van de compensatie hetzelfde als voor compensatie bij aantasting van het NNN. Doel is ook hier de realisatie van losse snippers compensatienatuur te voorkomen en nieuwe natuur te realiseren die daadwerkelijk een bijdrage levert aan het functioneren van het NNN. Verder geldt ook dat op het moment van vaststelling van het ruimtelijk plan waarin de aantastende ruimtelijke ingreep is geregeld, de inrichting van de compensatie gewaarborgd dient te zijn.

Realisatie

Provinciaal belang: Beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur.

Provinciale rol: Reguleren

Reguleren (PRV):

-
Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op die onomkeerbare ingrepen en processen in de “groene contour” voorkomen en kunnen regels opnemen die rood voor groenontwikkelingen toestaan voor de realisatie van de groene contour (artikel 3.15 Groene contour).

5.4.3 Bescherming leefgebieden     

Kaart: Natuur; objecten: weidevogelkerngebieden en waterparels

Beleid

Zowel binnen als buiten het NNN komen plant- en diersoorten voor die in hun duurzaam voortbestaan bedreigd worden. De provincie Utrecht wil de biologische diversiteit behouden en waar mogelijk vergroten. In de PRS (Herijking 2016) richten wij ons beleid voor de bescherming van leefgebieden op de weidevogels en de waterparels. Wij vragen bij gemeenten aandacht voor voorkomen of aanpassen van ruimtelijke ontwikkelingen die hierop van invloed zijn. Wij doen dit vooruitlopend op invoering van de nieuwe Wet Natuurbescherming en op de door ons in dit kader op te stellen Natuurvisie. Deze Natuurvisie kan ertoe leiden dat we de bescherming van leefgebieden van bedreigde soorten in de Omgevingsvisie gaan uitbreiden.

Toelichting

Op grond van de afspraken uit het decentralisatieakkoord natuur en de Wet natuurbescherming heeft de provincie een nieuwe verantwoordelijkheid gekregen voor de instandhouding van beschermde soorten en, zogenaamde, Rode-lijstsoorten. Aangezien de betreffende soorten ook voorkomen buiten het NNN is het van belang dat er, om deze doelstellingen te kunnen behalen, ook specifieke maatregelen getroffen kunnen worden buiten het netwerk. In de, in het kader van de Wet natuurbescherming op te stellen, Natuurvisie werken we uit welke bedreigde soorten in Utrecht prioriteit moeten krijgen en op welke manier we de leefgebieden een impuls en bescherming moeten geven. In veel gevallen zal dat door ondersteuning van beheer of inrichting gerealiseerd kunnen worden. Waar bedreigde soorten uitsluitend duurzaam in stand gehouden kunnen worden door ruimtelijke bescherming zullen wij gebruik maken van de mogelijkheid om bijzondere natuurgebieden toe te voegen en hiervoor indien nodig nadere regels stellen. Dit zal verlopen via de Omgevingsvisie.

Weidevogels

Voor de weidevogels wijzen wij weidevogelkerngebieden aan. Bij deze vogels is ook binnen de provincie Utrecht sprake van een, zich steeds verder voortzettende, negatieve ontwikkeling. De kerngebieden voor deze vogels zijn bekend. Ze zijn gebaseerd op de provinciale weidevogelvisie (2012) en in overleg met de agrarische collectieven geactualiseerd op basis van recente inventarisaties (2014 en 2015 ). In de weidevogelkerngebieden kunnen agrariërs beheersubsidie aanvragen voor weidevogelbeheer. Naast een goed beheer van deze gebieden zijn ook ruimtelijke aspecten als openheid, rust en goede inrichting zijn voor weidevogels van groot belang. Ontwikkelingen waarbij deze aspecten worden aangetast zijn derhalve onwenselijk. Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van wandel- en fietspaden, uitbreiding van bebouwing etc. In afwachting van de nadere invulling van de provinciale taken in de nieuwe Wet natuurbescherming en in relatie tot de ontwikkeling van het agrarisch natuurbeheer blijft regulier agrarisch gebruik mogelijk. Onder regulier agrarisch gebruik wordt overigens niet verstaan het wisselen van teelt voor zover dit van negatief invloed heeft op bepaalde soorten weidevogels. Ook uitbreiding van veehouderij binnen de bestaande bouwpercelen blijft, mits er wordt voldaan aan de toepasselijke wettelijke eisen, mogelijk. Voor de weidevogels vragen wij gemeenten in hun planvorming en bij het toestaan van activiteiten in en nabij deze gebieden, rekening te houden met de effecten op weidevogels. Wij zullen deze ontwikkelingen monitoren.

Waterparels

Binnen de provincie Utrecht zijn op basis van het voorkomen van bijzondere soorten 25 waterparels, ook wel ‘ecologisch waardevolle wateren’ geïdentificeerd. Deze gebieden met hoge potenties op het gebied van waternatuur en – kwaliteit liggen deels binnen en deels buiten de begrenzing van het NNN en Natura 2000. De provincie Utrecht zet zich in om de kwaliteiten van deze waterparels te beschermen en hun potentiële waarden te verwezenlijken. Hierbij ligt een belangrijke rol bij de waterbeheerders in de uitvoering van hun waterbeheerplannen. In het BWM-plan is als actie opgenomen doelen voor ‘overig’ water op te stellen. De ecologische waardevole wateren vallen hieronder, zodat na uitvoering van de actie duidelijker is welke concrete doelen gelden voor de waardevolle wateren. De invoering van de nieuwe Wet Natuurbescherming kan er toe leiden dat vanuit die wet door de provincie een andere vorm van bescherming ingezet gaat worden.

Realisatie

Provinciaal belang: Beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur.

Provinciale rol: Stimuleren

Stimuleren:

-
Overleg: Bij gemeenten aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen van ontwikkelingen in weidevogelkerngebieden.

- Overleg: bij gemeenten (en waterschappen) aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen van ruimtelijke ontwikkelingen in of bij waterparels, die zouden kunnen leiden tot het aantasten van het leefgebied van de bijzondere soorten.

6 Vitale dorpen en steden     

Dit hoofdstuk bevat het beleid voor de provinciale belangen uit de pijler vitale dorpen en steden.

6.1 Algemene beleidslijn verstedelijking     

Kaart: Wonen en werken, objecten: binnenstedelijke woningbouw, rode contouren

Beleid

In ons verstedelijkingsbeleid richten wij ons primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven onze steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid willen wij de verstedelijking zoveel mogelijk koppelen aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk.



Bij kantoren zijn wij gezien de huidige overcapaciteit zeer terughoudend met het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen. Onze inzet richt zich op het beperken van de aanwezige plancapaciteit. Bij bedrijventerreinen willen wij overaanbod eveneens voorkomen en herstructurering van bestaande terreinen stimuleren. Om aantrekkelijke, goed functionerende winkelgebieden te houden beperken wij de mogelijkheden van het toevoegen van detailhandelsbestemmingen.



Bij de afweging van de verstedelijkingslocaties hebben wij de lagenbenadering gehanteerd.



Toelichting

Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk. De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. In de kenniseconomie gaan we op een andere manier wonen en werken. De nabijheid van elkaar versterkende creatieve functies wordt steeds belangrijker. Dat heeft consequenties voor de ruimtelijke ontwikkeling van het land. De steden spelen hierin een steeds belangrijkere rol. In onze provincie geldt dat vooral voor Utrecht en Amersfoort, maar ook voor de kleinere steden en dorpen. Functiemenging draagt bij aan de vitaliteit van het stedelijk gebied. Een groot accent bij verstedelijking ligt op de binnenstedelijke opgave.



Ons beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder; deze is inmiddels in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' opgenomen. De duurzame verstedelijkingsladder houdt in dat, als de regionale behoefte aan de voorgenomen verstedelijking is aangetoond, bij voorkeur de volgende volgorde wordt gehanteerd: eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden voor herstructurering of transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied; voorts naar locaties die passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer.

“Passende ontsluiting” van verstedelijkingslocaties betekent zo mogelijk ontsluiting per openbaar vervoer. De koppeling van de verstedelijkingsopgave aan de bestaande halten en knopen van het OV-netwerk kan een grote effectiviteitsslag bewerkstelligen voor zowel het stedelijk gebied als voor het netwerk. Concreet hanteren wij de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.



Kwaliteit van het stedelijk gebied

Binnenstedelijke ontwikkeling is mogelijk zonder de leefbaarheid en de sociale kwaliteit van de leefomgeving aan te tasten. Sterker nog, het kan de stedelijke kwaliteit juist versterken. Mits het gebeurt binnen bepaalde randvoorwaarden, met aandacht voor kwaliteit van zowel de woningen als de woonomgeving. Aangezien wij de hoofdkeuze hebben gemaakt voor binnenstedelijke ontwikkeling, kunnen wij niet voorbijgaan aan de te realiseren kwaliteit bij deze opgave. De vraag wat die “kwaliteit” moet zijn is echter locatie-afhankelijk. Het gaat bijvoorbeeld om bebouwingsdichtheden, stedenbouwkundige opzet, aandacht voor (cultuur)historie en het bodem- en watersysteem en over identiteit. Belangrijke vraag daarbij is in hoeverre de omgeving (fysiek, sociaal, economisch) aansluit bij de vraag van de bewoners en gebruikers nu en in de toekomst. Dit betekent rekening houden met demografische ontwikkelingen als vergrijzing, ontgroening en (lokale) krimp.

Mede vanuit de gedachte “lokaal wat kan, regionaal wat moet” vinden wij dat de kwalitatieve aspecten primair behoren tot het gemeentelijk domein. Zij beschikken immers over de benodigde lokale kennis en zijn primair verantwoordelijk voor de integrale afweging van alle belangen. Onze rol bestaat uit het stimuleren en faciliteren van gemeenten om deze kwaliteit te realiseren.



De leefbaarheid in kleine kernen verdient bijzondere aandacht. Vooral het verenigingsleven en ontmoetingspunten zoals een basisschool of dorpshuis zijn belangrijk voor de sociale cohesie in de kern. Door gezinsverdunning, vergrijzing en het wegtrekken van veel jongeren wordt het steeds moeilijker om deze voorzieningen in stand te houden en ontstaat behoefte aan andere typen voorzieningen. Een uitbreidingslocatie met een aantal woningen biedt meestal geen structurele oplossing. Er zal gezocht moeten worden naar andere oplossingsrichtingen. Dit betreft maatwerk per kern. Via een integrale visie kunnen gemeenten zowel de niet-fysieke als fysieke aspecten in beeld brengen, waarbij ook de inbreidings- en transformatiemogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied kunnen worden betrokken.



De opgave voor een klimaatneutrale provincie in 2040 zal voor een groot deel in de gebouwde omgeving gerealiseerd moeten worden. De ruimtelijke component hierbij op provinciaal niveau is beperkt. Het gaat bijvoorbeeld om verbetering van energieprestatie van woningen en gebouwen. Wij vragen gemeenten in bestemmingsplannen waarin sprake is van bestemmingen van enige omvang voor woningbouw, herstructurering, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder het gebruik van restwarmte, aardwarmte (warmte-koudeopslag – WKO, geothermie), zonne-energie en biomassa.



Stedelijk gebied en rode contouren

Al geruime tijd maken wij in ons ruimtelijk beleid gebruik van rode contouren als begrenzing van het stedelijk gebied. Dit is een belangrijk instrument: het draagt bij aan het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en ondersteunt het realiseren van de binnenstedelijke ambities. Dit instrument handhaven wij. Bij het bepalen van de rode contouren hanteren we de volgende uitgangspunten:

  • voor alle kernen (met een ondergrens van 5 ha) nemen we een gesloten rode contour op;
  • per regio en per gemeente hebben we een programma voor wonen en werken. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar de binnenstedelijke opgave (binnen de actuele rode contour) en uitbreiding (buiten de actuele rode contour);
  • de uitbreidingslocaties waarover al een ontwerp-planologisch besluit is genomen, leggen wij binnen de rode contour. Binnen de rode contour hebben gemeenten beleidsvrijheid, met inachtneming van de in de PRV opgenomen algemene regels voor wat betreft bedrijventerreinen, kantoren, cultuurhistorie e.d.;
  • de voortgang van de uitvoering van de stedelijke programma’s wordt jaarlijks gemonitord. Elke 4 jaar vindt een herijking plaats van de stedelijke programma’s. Dan worden ook de rode contouren integraal geactualiseerd en kunnen zo nodig nieuwe bollocaties worden opgenomen.

Voor rode ontwikkelingen buiten de contour bieden wij via algemene regels voor de kernrandzone (zie 7.2 Kernrandzone) ook ruimte zonder verdere procedure, mits de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar versterkt wordt. De aard en omvang van deze verstedelijking dient in redelijke verhouding te staan tot deze gewenste kwaliteitsversterking. De verstedelijking in de kernrandzone kan ook ten dienste staan van kwaliteitsverbetering buiten deze zone. Bijvoorbeeld voor uitplaatsing van bebouwing ten behoeve van herstructurering of transformatie en rood-voor-groen voor een betere overgang van stedelijk naar landelijk gebied. De gemeente dient te onderbouwen op welke wijze de ontwikkeling bijdraagt aan verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, bij voorkeur via een integrale visie. Ook deze ontwikkelingen worden meegenomen bij de 4-jaarlijkse herijking.

Wij hechten aan het realiseren van kwalitatief goede woon- en werkgebieden. Ons beleid en regels voor de kernrandzone bieden de mogelijkheid voor verstedelijking buiten de contour, als daar ruimtelijke kwaliteitsverbetering tegenover staat. Echter, niet in alle gevallen kan deze kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd en in die gevallen is het dus niet mogelijk om de rode contour te overschrijden met toepassing van de algemene regels voor de kernrandzone.

Als gemeenten een urgente maatschappelijke opgave niet binnen hun huidige stedelijke gebied en aangewezen uitbreidingslocaties kunnen accommoderen, en onze algemene regels voor de kernrandzone niet kunnen worden toegepast, willen wij in dialoog met deze gemeenten zoeken naar een oplossing. Zo nodig en mits ruimtelijk aanvaardbaar werken wij mee aan het opnemen van een nieuwe uitbreidingslocatie middels een partiële herziening van de PRS/PRV.

Het dekkingsplan brandweer voor de Veiligheidsregio Utrecht kan ertoe leiden dat er verschuivingen zullen optreden in het aantal posten en de locaties. Het is mogelijk dat er nieuwe locaties moeten worden gezocht, ook buiten het stedelijk gebied/rode contouren. Gezien het maatschappelijk belang hiervan zijn wij bereid hieraan onze medewerking te verlenen, uiteraard mits ruimtelijk aanvaardbaar.

Realisatie

Provinciaal belang: Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV):

- Bepalingen over woningbouw, bedrijventerrein en kantoren in het stedelijk gebied.

Stimuleren:

- Monitoring van de realisatie van woningbouw en ontwikkeling van bedrijventerreinen.

6.2 Wonen     

Kaart: Wonen en werken; Objecten: binnenstedelijke woningbouw en toekomstige woonlocatie

Beleid

Het oorspronkelijke PRS woningbouwprogramma uit 2013 bedraagt 68.000 woningen. Ruim 80 % van dit programma kon worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Daarmee voldoen we aan onze ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen na overleg met gemeenten, op basis van bestaande plannen en nog beschikbare (binnenstedelijke) capaciteiten en de, grotendeels uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht voortkomende, uitbreidingslocaties. De (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren en prognosecijfers over de woningbehoefte zijn daarbij gebruikt als referentie. Het is een indicatief programma, waarvan we verwachten dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is. De voortgang van dit woningbouwprogramma zullen we jaarlijks monitoren en om de vier jaar herijken op basis van de dan bekende gegevens en inzichten. Dit kan indien nodig leiden tot aanpassing van het programma en de uitbreidingslocaties.

Herijking 2016

In de jaren 2013 tot en met 2016 zijn ruim 11.000 woningen (cijfers Statline CBS, nieuwbouw woningen) gerealiseerd, voor het overgrote deel binnen het stedelijk gebied. Op een enkele uitzondering na is de ontwikkeling van de nieuwe uitbreidingslocaties nog niet op gang gekomen. Nu de woningmarkt weer aantrekt verwachten wij een hogere productie in de komende jaren. Omdat er nog veel ruimtelijke mogelijkheden zijn, hebben we het programma in beperkte mate opgehoogd. De uitbreidingslocaties waarvoor een ruimtelijk plan is vastgesteld zijn conform onze methodiek opgenomen in het stedelijk gebied. Voor de uitbreidingslocatie Rijnenburg is geen woningbouwprogramma meer opgenomen terwijl het binnenstedelijke programma voor de stad Utrecht is opgehoogd. Dit leidt ertoe dat thans ruim 90 % van het woningbouwprogramma binnen de rode contouren is gesitueerd.

Programma Woningbouw 2013 t/m 2028 (in aantallen woningen)

PRS 2013

Gerealiseerd 2013 t/m 2015

Herijking 2016

Binnenstedelijk

uitleg

totaal

Binnenstedelijk

uitleg

+ PM

totaal

+ PM

Regio Utrecht

32.545

7.750

40.295

6.452

39.255

1.270 + PM

40.525 + PM

Regio Amersfoort

11.970

4.510

16.480

1.822

12.530

4.000

16.530

Regio West

4.610

290

4.900

914

4.690

210

4.900

Regio Zuid Oost

6.125

375

6.500

2.023

6.200

375

6.575

Totaal Provincie Utrecht

55.250 (81 %)

12.925 (19 %)

68.175

11.211

62.675 (91 %)

5.855 (9 %)

68.530 + PM

Toelichting

De ‘Integrale Gebiedsuitwerking Eemland, bijstelling 2011’ van de regio Amersfoort en het ‘Regiodocument BRU’ zijn voor ons een belangrijk uitgangspunt geweest bij de totstandkoming van het woningprogramma in 2013. Voor realisering van het woningbouwprogramma blijft, naast de binnenstedelijke woningbouw, uitbreiding op een aantal plaatsen wenselijk. In de Regio’s Utrecht en Amersfoort hebben we de grootschalige uitbreidingslocaties uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht opgenomen, en een gedeeltelijke invulling van de zoeklocatie Kromme Rijn/Lekzone. Ook hebben we een aantal nog niet ontwikkelde rest-uitbreidingslocaties uit de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 opgenomen. Van sommige van deze locaties is, waar gewenst en ruimtelijk aanvaardbaar, de capaciteit verhoogd. Voorts is een enkele locatie opgenomen waarvan de planvorming al in een vergevorderd stadium is, en waarvan de ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar is.

Ten behoeve van de herijking in 2016 hebben we bij alle gemeenten informatie opgehaald over voortgang van het woningbouwprogramma, plancapaciteit en overige wensen en ideeën. Waar wij dat reëel achtten hebben we het binnenstedelijke woningbouwprogramma opgehoogd en, in een enkel geval, een kleine uitbreidingslocatie toegevoegd. Voorts hebben we uitbreidingslocaties waarvoor reeds een ruimtelijk plan is vastgesteld opgenomen binnen de rode contouren. In 6.5 Regionale uitwerking worden alle verschillen met het stedelijke programma uit de PRS 2013 toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Het uitgangspunt voor het woningbouwprogramma in de PRS en PRV is niet in eerste instantie de woningbehoefte, maar de ruimtelijke mogelijkheden. Wij achten het een realistisch programma, in die zin dat realisatie in de PRS-periode mogelijk is. De in de PRS en PRV opgenomen woningbouwprogramma’s passen binnen de geprognotiseerde regionale woningbehoefte in de planperiode (Primos 2015). De provinciale, regionale en in veel gevallen ook de lokale woningbehoefte is echter hoger dan het woningbouwprogramma zoals opgenomen in de PRS. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen met woonbestemmingen is het aan gemeenten om de actuele behoefte met recent onderzoek aan te tonen. Door de voortgang van het woningbouwprogramma jaarlijks te monitoren en elke vier jaar te herijken willen we voorkomen dat er een discrepantie ontstaat tussen het provinciale woningbouwprogramma en de behoefte aan nieuwe woningen.

Bij de realisatie van de opgenomen uitbreidingslocaties vragen wij in alle gevallen een onderbouwing van de noodzaak volgens de in paragraaf 6.1 Algemene beleidslijn verstedelijking aangegeven voorkeursvolgorde en aandacht voor landschappelijke kernkwaliteiten, gevolgen voor de mobiliteit en eventueel noodzakelijke infrastructurele maatregelen, de kwaliteit van de kernrandzones en eventuele overstromingsrisico’s.

Om te voorkomen dat te veel soortgelijk aanbod op eenzelfde moment op de markt wordt gebracht, is het van belang dat gemeenten onderling in regionaal verband hun plannen qua inhoud en planning afstemmen.

De realisatie van (nood)opvang voor vluchtelingen en de huisvesting van vergunninghouders zal de komende jaren nog de nodige inspanning vergen van gemeenten en andere partijen. De huisvesting van vergunninghouders maakt deel uit van de totale regionale woningbehoefte. De taakstelling huisvesting vergunninghouders wordt halfjaarlijks per gemeente bepaald. Het kan voorkomen dat een aantal gemeenten niet met de reeds aanwezige woningvoorraad en de mogelijkheden die deze PRS en PRV biedt aan deze extra woningvraag kan voldoen. Wij willen met die gemeenten in gesprek om te bezien of er gezamenlijk tot een (maatwerk)oplossing kan worden gekomen.

Ontwikkeling woningmarkt

De druk op de Utrechtse woningmarkt is groot, er is nog steeds sprake van een fors woningtekort. Dat geldt in hogere mate voor de steden Utrecht en Amersfoort en enkele omliggende gemeenten. Recente woningbehoeftecijfers tonen aan dat, ondanks het voorgenomen woningbouwprogramma, het tekort hoog zal blijven. Tot 2040 wordt er in geen enkele regio in onze provincie krimp voorzien.

De financiële crisis, de daarmee samenhangende malaise op de woningmarkt en overheidsmaatregelen hebben grote gevolgen gehad: een stagnerende doorstroming, een lage woningbouwproductie en oplopende wachttijden voor een sociale huurwoning.

Sinds vorig jaar is de Utrechtse woningmarkt, na jaren van crisis, weer flink in beweging. De koopmarkt is sterk aangetrokken en lijkt in de stad Utrecht en sommige andere gemeenten al weer op de situatie van voor 2008. Naast het toegenomen consumentenvertrouwen spelen de huidige lage rentestanden een belangrijke rol in dit herstel. Tegelijkertijd is de druk op de sociale huurmarkt in veel gemeenten hoog en het is de verwachting dat onder andere door de toestroom van vluchtelingen die druk in de nabije toekomst nog verder zal oplopen.

De doorstroming op de woningmarkt komt nog niet goed op gang omdat het gat tussen huur en koop voor velen te groot is om te overbruggen.

6.2.1 Binnenstedelijke woningbouw     

Kaart: Wonen en werken. Object: binnenstedelijke woningbouw.

Beleid

In ons ruimtelijk beleid maken we de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Ons streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom vinden wij het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. Wij willen stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.



Toelichting

Realisatie van de binnenstedelijke woningbouw

Uit onze inventarisatie blijkt dat er ruimtelijk voldoende capaciteit is om twee derde van onze woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. Dit is verwerkt in de stedelijke programma’s die wij per regio en per gemeente hebben opgenomen. De daadwerkelijke realisatie van de binnenstedelijke woningbouw is een ambitieuze opgave. Binnenstedelijke locaties zijn vaak complex omdat er veel knelpunten zijn. De recente financiële crisis en de situatie op de woningmarkt hebben het perspectief daarbij nog verslechterd. In de afgelopen jaren waren ten behoeve van deze opgave nog forse overheidsbudgetten beschikbaar, maar deze budgetten zullen in de komende periode veel kleiner zijn. Binnenstedelijke locaties zijn, over het totaal bezien, overigens niet altijd duurder dan uitbreidingslocaties, er zijn alleen andere kostensoorten en de kosten worden daardoor over andere partijen omgeslagen. Voor uitbreidingslocaties, vooral de grotere, is bijvoorbeeld vaak aanpassing of uitbreiding van infrastructuur en voorzieningen aan de orde die niet op de ontwikkelende partijen verhaald wordt.



De afgelopen jaren hebben wij gemeenten gefaciliteerd en ondersteund bij de planontwikkeling en de realisatie van binnenstedelijke locaties, onder andere via het Ruimtelijk Actieprogramma, Uitvoeringsprogramma Wonen en Binnenstedelijke Ontwikkeling, en het Fonds Uitplaatsing Hinderlijke Bedrijven.

Mede door het wegvallen van Rijksmiddelen en de huidige marktsituatie zal de voortgang van de binnenstedelijke ontwikkeling in de komende jaren van alle partijen een grote inspanning vergen, alle zeilen dienen te worden bijgezet om de opgave te realiseren. Dit vraagt om (nieuwe) coalities van overheden en marktpartijen, nieuwe rollen, een onorthodoxe aanpak, geen blauwdruk maar maatwerkoplossingen. Binnen onze mogelijkheden willen wij hierin nadrukkelijk onze rol pakken, zowel in regulerende, participerende als stimulerende zin. Regulerend door aan te geven dat de verstedelijking zoveel mogelijk binnen de actuele rode contouren moet plaatsvinden, faciliterend en stimulerend door inzet van onze middelen, capaciteit en expertise en eventueel participerend op locaties waarbij dit nodig is. Samen met andere partijen willen we per locatie bekijken welke rol daar het beste past en hoe we die verder gaan invullen. In het Hoofdstuk 'Uitvoering' (8 Uitvoering) gaan we hier verder op in.

Realisatie

Provinciaal belang: Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling

Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren en participeren

Reguleren (PRV):

-
Artikel 4.1 Stedelijk gebied

Stimuleren en participeren:

-
Uitvoeren Kadernota en Programma Wonen en Binnenstedelijke Ontwikkeling.

- Overleg: Over de uitvoering van de stedelijke programma’s en de vierjaarlijkse herijking daarvan.

6.2.2 Toekomstige woonlocatie     

Kaart: Wonen en werken. Object: toekomstige woonlocatie

Beleid

De uitbreidingslocaties waarover wij overeenstemming hebben met de gemeente en die wij qua locatie ruimtelijk aanvaardbaar vinden, maar waarover nog geen ontwerp-planologisch besluit genomen is, hebben wij aangeduid met een bol. Om de locatie ruimtelijk mogelijk te maken is geen ontheffing van GS nodig. Wel moet de noodzaak van het tot ontwikkeling brengen van de locatie worden onderbouwd conform de door ons aangegeven voorkeursvolgorde (duurzame verstedelijkingsladder). Voorts stellen wij enkele algemene ruimtelijke randvoorwaarden aan het concretiseren van deze locaties. Als aan de voorwaarden wordt voldaan kan de gemeente zonder meer de locatie ontwikkelen.



Toelichting

De “bol” geeft aan hoeveel woningen er gerealiseerd kunnen worden op de nieuwe uitbreidingslocatie, buiten de huidige rode contouren. Naast de algemene randvoorwaarden (aansluiting op bestaand stedelijk gebied, goede kwaliteit kernrandzone, inzicht in de mobiliteitseffecten) hebben we per locatie ook een aantal specifieke aandachtspunten. Deze zijn terug te vinden bij de stedelijke programma’s per gemeente (paragraaf 6.5). Om de flexibiliteit bij de begrenzing van nieuwe locaties voor gemeenten zo groot mogelijk te maken hebben wij gekozen voor de globale aanduiding via een bol, in plaats van het al vastleggen van een rode contour. De gemeenten kunnen in een bestemmingsplan de begrenzing vastleggen. Daarna passen wij de rode contour aan op basis van het bestemmingsplan.



De voortgang van de uitvoering van de stedelijke programma’s wordt jaarlijks gemonitord. Elke 4 jaar vindt een herijking plaats van de stedelijke programma’s. Dan worden ook de rode contouren integraal geactualiseerd en kunnen zo nodig nieuwe bollocaties worden opgenomen.

Zie verder regionale uitwerking (paragraaf 6.5 Regionale uitwerking).

Realisatie

Provinciaal belang: Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen

Provinciale rol: Reguleren

Reguleren (PRV):

- Algemene regels voor het maken van een ruimtelijk plan voor woningbouw op deze locaties (Artikel 3.19 Toekomstige woonlocatie).

6.3 Werken     

Kaart: Wonen en werken. Objecten: bedrijventerrein stedelijk gebied, toekomstig bedrijventerrein in stedelijk programma, kantoren, kantoren op knooppunt, experimenteergebied Utrecht Science Park

Beleid

De provincie Utrecht heeft economisch gezien een sterke uitgangspositie. Om deze positie te behouden en nieuwe kansen te benutten, is onze (ruimtelijk-)economische strategie voor de komende jaren gericht op:

  • het versterken van die bedrijfssectoren die zich richten op gezond leven, groene economie en diensteninnovatie, dit in samenwerking met het bedrijfsleven en de kennisinstellingen via het Economic Board Utrecht;
  • het zoveel als mogelijk accommoderen van de dynamiek van de in onze provincie gevestigde bedrijven.

Daarvoor willen we voldoende en adequaat aanbod aan werkmilieus realiseren, waarbij herstructurering, transformatie en intensivering de belangrijkste opgaven zijn. Wij willen dat de bestaande ruimte voor bedrijfs- en kantoorvestiging optimaal wordt benut en zo nodig wordt aangepast aan de huidige wensen van gebruikers en dat er selectief nieuwe locaties worden ontwikkeld. De duurzame verstedelijkingsladder (voorheen SER-ladder) is leidend en duurzaamheid een vanzelfsprekendheid. Daarom verbinden we de ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein nadrukkelijk aan de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en nemen we maatregelen om het overschot aan (plannen voor) kantoorruimte terug te dringen.



Toelichting

De provincie Utrecht heeft economisch een sterke uitgangspositie:

  • we behoren al jaren achtereen tot de snelst groeiende regio’s van Nederland;
  • we hebben een uitgebreid (inter)nationaal verkeers- en vervoersnetwerk via de weg, het spooren, door de nabijheid van Schiphol, via de lucht;
  • we hebben een relatief hoogopgeleide beroepsbevolking en een relatief lage werkloosheid;
  • we behoren tot de meest concurrerende regio’s van Europa.

De sterke economische positie van Utrecht is niet onbedreigd. Onder invloed van nieuwe technologie verandert de aard van de werkzaamheden, waardoor veel administratieve banen op de tocht staan. Ook maken steeds meer bedrijven deel uit van internationale concerns en netwerken en zijn daardoor gevoelig voor verschuivingen tussen regio’s en zelfs landen. Opkomende landen als India en China concurreren niet langer alleen met productie, maar ook met kennis en dienstverlening. In eigen land zijn er andere regio’s die zich profileren als vestigingsplaats voor hetzelfde segment als waar wij ons op richten. Landen en regio’s zullen steeds meer met elkaar concurreren.



Door moderne technologie wordt arbeid ook steeds flexibeler. De werkzaamheden kunnen vanuit verschillende werklocaties plaatsvinden. Het kantoor als vaste werkplek verliest terrein ten faveure van ontmoetingsplekken (vergaderruimte op kantoor, restaurants, congrescentra, etc.) en een werkplek thuis. Door deze ontwikkelingen is een belangrijk overaanbod aan kantoorruimte en kantoorlocaties ontstaan. Ook de aard van het dienstverband verandert. Steeds meer mensen werken als zzp’er met flexibele contracten en wisselende opdrachtgevers. De sterke groei van retail via internet en schaalvergrotingsprocessen in de detailhandel vormen een steeds grotere bedreiging voor de kernwinkelgebieden en grotere buurtcentra.

De Utrechtse beroepsbevolking zal de komende jaren nog verder toenemen door de instroom van jongeren (studenten). Er zal echter ook sprake zijn van vergrijzing van de totale Utrechtse bevolking. Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking zal onverminderd hoog blijven.



Twee specifieke werkmilieus zijn van grote betekenis voor het economisch vestigingsklimaat in onze provincie:

  • het (groot)stedelijk vestigingsmilieu biedt door zijn verscheidenheid kansen voor een bonte verzameling van bedrijvigheid (creatieve industrie, detailhandel, zakelijke dienstverlening, gezondheid en verzorging, horeca) in combinatie met wonen en hoogwaardige voorzieningen. Dit milieu is aanwezig in het centrum van Utrecht, het centrum van Amersfoort en bij realisering in Leidsche Rijn Centrum terwijl op langere termijn de A12-zone in dit opzicht potentie heeft. Wij willen de diversiteit van dit vestigingsmilieu behouden en waar nodig versterken. Het grootstedelijk vestigingsmilieu laat zich over het algemeen goed mengen met andere stedelijke functies en vraagt niet om specifiek provinciaal ruimtelijk beleid;
  • het campusmilieu wordt gekenmerkt door clustering van studentenhuisvesting, kennisinstellingen en bedrijven, die gebruik maken van elkaars kennis en voorzieningen. Vaak zijn de verschillende campusmilieus met elkaar verbonden via gezamenlijke onderzoeksprogramma’s, personele unies etc. In de provincie Utrecht gaat het campusmilieu vooral op voor het Utrecht Science Park (USP): de Uithof en enkele satellietlocaties waar verschillende bedrijven en kennisinstellingen zijn gevestigd. Er is onder andere een relatie tussen het USP en FoodValley. Samen met overheden en partijen op het USP werken we samen aan de ambitie om in 2020 een internationaal toonaangevend vestigingsmilieu te bieden voor het cluster life sciences, duurzaamheid en gezondheid. Via allianties wordt gewerkt aan de uitvoering van deze ambitie waarin o.a. de thema's ontwikkelruimte, het creëren van een “open community “ en een dynamische omgeving, bereikbaarheid en een duurzame en gezonde leefomgeving aan de orde komen. De regionale partijen willen samen met het Rijk werken aan deze ontwikkelingsstrategie. Om de hiervoor omschreven gezamenlijke ambitie voor het USP en de ontwikkeling van het living lab voor de kennis op het gebied van life sciences, duurzaamheid en gezondheid te ondersteunen duiden we het USP aan als experimenteergebied, waarbij wij met name de duurzame energieopwekking willen stimuleren.

6.3.1 Bedrijventerreinen     

Kaart: Wonen en werken; objecten: bedrijventerrein stedelijk gebied, toekomstig bedrijventerrein in stedelijk programma, toekomstig bedrijventerrein niet in stedelijk programma

Beleid

Voor wat betreft bedrijventerreinen wordt in deze Structuurvisie gekozen voor handhaving van de ingezette koers. In het algemeen zijn we zeer terughoudend met het opnemen van nieuw bedrijventerrein, het accent ligt op revitalisering, intensivering en/of herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Nieuwe locaties kunnen alleen worden ontwikkeld als de noodzaak is aangetoond en er een concrete relatie is met de uitvoering van herstructurering of transformatie van bestaand bedrijventerrein. We hechten aan regionale samenwerking op het gebied van bedrijventerreinenbeleid. De regionale convenanten bedrijventerreinenbeleid zijn een belangrijke input geweest voor het in de PRS opgenomen bedrijventerreinenprogramma. Wij hebben de uitbreidingslocaties die wij ruimtelijk aanvaardbaar achten en waarvan de realisatie in de eerstvolgende jaren wordt voorzien opgenomen in de PRS. In verband met consistentie van beleid hebben we ook een aantal locaties die al in de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 waren opgenomen weer opgenomen in deze PRS. Omdat realisatie echter op niet korte termijn is voorzien, zijn deze locaties niet opgenomen in het stedelijk programma. Het gaat om de locaties Rijnenburg (Utrecht), Gaasperwaard 2e fase (Vianen), Parallelweg (Woudenberg) en De Kronkels Zuid (Bunschoten). Voorts hebben we volgens dezelfde systematiek de locatie Vathorst-West (opgenomen in de ontwikkelingsvisie NV Utrecht) wel op de kaart opgenomen, maar niet in het stedelijk programma.

Bij de voorgenomen vierjaarlijkse herijking van het stedelijk programma bezien we of er nieuwe locaties (binnen en buiten de contour) nodig zijn. Daarbij betrekken we tevens de voortgang van de uitvoering van de herstructurering.

De bestemming kantoren staan wij niet meer toe op bedrijventerreinen.

Programma bedrijventerreinen 2013-2028, PRS 2013 (in ha)

Regio

Binnenstedelijk

Uitbreiding

Totale programma bedrijventerrein

Regio Amersfoort

19,2

0

19,2

Regio Zuid Oost

3

12

15

Regio Utrecht *)

0

21

21

Regio West *)

16,5

16

32,5

TOTAAL Provincie

38,7

49

87,7

*) in het kader van bedrijventerreinen is IJsselstein ingedeeld bij Regio West in plaats van Regio Utrecht

Herijking 2016

Aan de hand van actuele uitgiftegegevens en nieuwe ramingen (Stec 2016) hebben wij het bedrijventerreinenprogramma geëvalueerd en geactualiseerd. Dit heeft geleid tot kleine wijzigingen in het programma voor bedrijventerreinen. Deze worden in de stedelijke programma’s (paragraaf 6.5 Regionale uitwerking) nader toegelicht. Daarnaast hebben we de locatie Strijkviertel, gelegen in het stedelijk gebied van de gemeente Utrecht (21 ha netto) opgenomen in het stedelijk programma.

Programma bedrijventerreinen 2013-2028, HERIJKING 2016 (in ha)

Regio

Binnen-stedelijk

Uitbreiding

Totale programma bedrijventerrein

Waarvan planologisch gerealiseerd 2013 t/m 2015

Resterend tot 2028

Regio Amersfoort

21,7

0

21,7

15,7

6

Regio Zuid Oost

4,5

12

16,5

0

16,5

Regio Utrecht *)

31

11

42

31

11

Regio West *)

19,5

13

32,5

6

26,5

TOTAAL Provincie

76,7

36

112,7

52,7

60

*) in het kader van bedrijventerreinen is IJsselstein ingedeeld bij Regio West in plaats van Regio Utrecht

Toelichting

Circa een kwart van de Utrechtse werkgelegenheid is gebonden aan bedrijventerreinen. Het gaat om activiteiten in onder andere de industrie en logistieke dienstverlening. Deze activiteiten zijn niet of nauwelijks te mengen met andere functies door hun effecten op de omgeving (aard bebouwing, uitstoot, geluid, verkeersdruk). Het is voor een diversificatie van de Utrechtse economische structuur van belang dat voldoende van dergelijke locaties in verschillende segmenten beschikbaar blijven; van terreinen met een prestigieuze uitstraling tot louter functionele terreinen. Door regionale samenwerking kan het aanbod van bedrijventerreinen beter worden afgestemd op de vraag.

In het landelijk Convenant Bedrijventerreinen (afgesloten door Rijk/IPO/VNG op 27-11-2009) is de behoefte aan bedrijventerreinen voor de provincie Utrecht berekend op 335 ha netto voor de periode 2010-2020 (exclusief de terreinen het Klooster en Gaasperwaard, die buiten de Convenantafspraken zijn gehouden). In een in 2016 in onze opdracht uitgevoerde actualisering van deze prognoses wordt deze behoefte naar beneden bijgesteld. Mede door de economische terugval en belangrijke veranderingsprocessen in de aard en omvang van de bedrijvigheid bedraagt de jaarlijkse provinciale behoefte aan bedrijventerrein ongeveer 22 hectare per jaar. Dit is in lijn met de uitgifte in de afgelopen 15 jaar. Van deze behoefte is een groot deel al opgenomen in bestemmingsplannen.

De beschikbare capaciteit aan bedrijventerreinen die al is opgenomen in bestemmingsplannen verschilt per regio.

De in de regionale convenanten bedrijventerrein opgenomen programma’s en planningen zijn input voor deze PRS. Bij de herijking in 2016 hebben we de voortgang van zowel de herstructurering als de ontwikkeling van nieuwe terreinen betrokken en hebben we , mede aan de hand van de recente behoefteprognoses (Stec 2016), beoordeeld of er extra bedrijventerrein moet worden opgenomen in het stedelijk programma van deze PRS en PRV , Vanwege de veranderende maatschappelijke en economische context is ook de behoefte aan bedrijventerrein aan verandering onderhevig. Daarom hebben we alleen die locaties programmatisch opgenomen, die passen in de regionale behoefte en waarvan de ontwikkeling gepland is in de eerstkomende jaren.

Wij willen voorkomen dat wel nieuwe locaties worden ontwikkeld, maar dat de voortgang van de herstructurering achterblijft. Daarom leggen wij een directe relatie tussen de ontwikkeling van nieuw terrein en de herstructurering van bestaand terrein.



De stand van zaken en de aanpassingen van de regionale en lokale programma’s voor bedrijventerreinen zijn opgenomen in de regionale uitwerking (paragraaf 6.5 Regionale uitwerking).

Realisatie

Provinciaal belang: Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling; Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren en participeren

Reguleren (PRV):

-
Koppeling nieuw terrein/herstructurering, regionale samenwerking, geen kantoren op bedrijventerreinen (artikel 4.2 Bedrijventerrein stedelijk gebied en artikel 3.20 Toekomstig bedrijventerrein)

Stimuleren en participeren:

-
Overleg: Over bovenregionale afstemming en de vierjaarlijkse herijking

- Ondersteuning gemeenten bij herstructurering

- Inzet NV OMU

6.3.1.1 Bedrijventerrein stedelijk gebied     

Kaart: Wonen en werken; object: bedrijventerrein stedelijk gebied

Beleid

Wij zetten in op de herstructurering, intensivering en transformatie van bestaand bedrijventerrein. De ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein in het stedelijk gebied is alleen mogelijk als de locatie is opgenomen in het stedelijk programma van de PRS en de noodzaak van het tot ontwikkeling brengen van de locatie kan worden onderbouwd conform de door ons aangegeven voorkeursvolgorde (zie paragraaf 6.1). Bovendien moet de nieuwvestiging of uitbreiding in samenhang worden ontwikkeld met de herstructurering van een bestaand bedrijventerrein, waarbij de tijdige realisering van de herstructurering is verzekerd.

Toelichting

Het accent in ons beleid ligt bij de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. De Ontwikkelingsmaatschappij Utrecht (OMU) is opgericht om de herstructurering van bedrijventerreinen te stimuleren door de aanpak van private kavels en/of lege delen van terreinen. Uit onderzoek ten behoeve van de totstandkoming van het Provinciaal Herstructureringsplan (Ecorys, 2010) is gebleken dat de kwaliteit van de Utrechtse bedrijventerreinen redelijk is. Voor veel terreinen geldt dat een beperkte aanpak van knelpunten op het gebied van infrastructuur en openbare ruimte voldoende is om de terreinen weer aan de eisen van het bedrijfsleven te laten voldoen. Vaak zijn er echter ook “rotte plekken” op de terreinen: structureel leegstaande bebouwing, restkavels etc. Door de aanpak van deze plekken kan de OMU een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteitsverbetering van de Utrechtse bedrijventerreinen.

In de stedelijke programma’s (paragraaf 6.5 Regionale uitwerking) is aangegeven hoeveel hectares bedrijventerrein er in het stedelijk gebied kunnen worden ontwikkeld (exclusief de restcapaciteit in vigerende bestemmingsplannen) en welke locaties daarvoor in beeld zijn. In de PRV zijn aan de ontwikkeling van deze locaties voorwaarden gesteld die de voortgang van de herstructurering verzekeren.

Realisatie

Provinciaal belang: Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling; Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV):

-
Het stellen van voorwaarden aan de ontwikkeling van bedrijventerrein (artikel 4.2 Bedrijventerrein stedelijk gebied)

Stimuleren:

-
Stimuleren van herstructurering, met name door ondersteuning bij de totstandkoming van goede herstructureringsplannen

6.3.1.2 Toekomstig bedrijventerrein     

Kaart: Wonen en werken; objecten: toekomstig bedrijventerrein

Beleid

De uitbreidingslocaties die wij qua locatie ruimtelijk aanvaardbaar vinden, maar waarover nog geen ontwerp-planologisch besluit genomen is, hebben wij aangeduid met een bol. Om de locatie ruimtelijk mogelijk te maken moet de locatie zijn opgenomen in het stedelijk programma van de PRS en moet de noodzaak van het tot ontwikkeling brengen van de locatie worden onderbouwd conform de door ons aangegeven voorkeursvolgorde (duurzame verstedelijkingsladder). Bovendien moet de nieuwvestiging of uitbreiding in samenhang worden ontwikkeld met de herstructurering van een bestaand bedrijventerrein, waarbij de tijdige realisering van de herstructurering is verzekerd. Voorts stellen wij enkele algemene ruimtelijke randvoorwaarden aan het concretiseren van deze locaties.



Toelichting

In de stedelijke programma’s (paragraaf 6.5 Regionale uitwerking) is aangegeven hoeveel hectares bedrijventerrein er op de uitbreidingslocaties kunnen worden ontwikkeld. In de PRV zijn aan de ontwikkeling van deze locaties voorwaarden gesteld die de voortgang van de herstructurering verzekeren. Niet alle uitbreidingslocaties zijn opgenomen in de stedelijke programma’s. Een aantal locaties was al opgenomen in de provinciale Structuurvisie Streekplan 2005-2015 en is nog steeds aan de orde. Echter, de ontwikkeling van deze locaties is niet voorzien en niet nodig in de eerstkomende jaren. Daarom is de ontwikkeling niet programmatisch mogelijk gemaakt. Deze locaties worden bij de terugkerende vierjaarlijkse herijking opnieuw afgewogen.

Realisatie

Provinciaal belang: Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling; Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie

Provinciale rol: Reguleren

Reguleren (PRV):

-
Het stellen van voorwaarden aan de ontwikkeling van bedrijventerrein (artikel 3.20 Toekomstig bedrijventerrein).

6.3.2 Kantoren     

Kaart: Wonen en werken. Objecten: kantoren, kantoren op knooppunt

Beleid

Wij willen vraag en aanbod van kantoorruimte zoveel mogelijk in evenwicht brengen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Enerzijds staat er veel kantoorruimte leeg, een groot deel van de leegstand is structureel. Anderzijds is er nog een overschot aan nog niet gerealiseerde, in bestemmingsplannen vastgelegde nieuwbouwmogelijkheden, de zogenaamde ‘harde’ plancapaciteit. Daarom bieden we geen ruimte voor nieuwe kantorenbestemmingen. Wij spannen ons actief in om de harde plancapaciteit terug te dringen en leegstaande kantoren te herbestemmen en te transformeren. Daartoe hebben we in 2014 de Provinciale Aanpak Kantorenleegstand (PAK) vastgesteld.

Provinciale Aanpak Kantorenleegstand (PAK)

Omdat algemene regels niet voldoende zijn om de plancapaciteit terug te dringen, hebben we in 2014 de Provinciale Aanpak Kantorenleegstand (PAK) vastgesteld. Deze aanpak bestaat uit twee sporen die elkaar versterken: een regulerend spoor en een faciliterend spoor. Deze aanpak is volledig in lijn met de in het Convenant Aanpak Leegstand Kantoren (Rijk, VNG, IPO en marktpartijen) gemaakte afspraken op 27 juni 2012.

In het regulerende spoor van de PAK zetten wij actief het planologische instrumentarium van de provincie in: het provinciale inpassingsplan voorafgegaan door een thematische ruimtelijke structuurvisie. Op 1 februari 2016 hebben wij de Thematische Structuurvisie Kantoren (TSK) vastgesteld, waarin wij aangeven op welke locaties wij de actuele overmaat aan plancapaciteit willen reduceren. Wij werken aan het opstellen van een inpassingsplan, waarin de in de TSK aangekondigde reductie van planologische overcapaciteit in vigerende bestemmingsplannen (en beheersverordeningen) wordt gerealiseerd. Het regulerende spoor van de PAK en het vaststellen van de TSK is een nadere uitwerking van de eerdere aankondiging in deze PRS dat de mogelijkheden voor de vermindering van de plancapaciteit. Daarmee behoudt de TSK, die betrekking heeft op de reductie van de actuele planologische overcapaciteit, zijn zelfstandige werking parallel aan het beleid in deze PRS en de algemene regels in de PRV.

Via het faciliterende spoor stimuleren en faciliteren wij de herbestemming en transformatie van kantoren op pand- en gebiedsniveau, teneinde de bestaande leegstand verder terug te brengen. Deze aanpak is vastgelegd in de Provinciale Aanpak Kantoren Transformatie. In uitzonderlijke gevallen, wanneer een gemeente niet voornemens is om door middel van een bestemmingsplanwijziging de gewenste herbestemming en transformatie van leegstaande kantoorgebouwen mogelijk te maken, terwijl er volgens ons sprake is van potentieel kansrijke initiatieven van marktpartijen om te gaan herontwikkelen, moet er rekening mee gehouden worden dat wij gebruik zal maken van onze op de Wro gebaseerde bevoegdheden om tot de gewenste herbestemming en transformatie te komen.

Samengevat betekent onze inzet op kantorenleegstand het volgende:

  • in het algemeen staan wij ruimtelijke plannen die nieuw, nog niet gerealiseerd kantoorvolume bevatten niet toe. Mits de noodzaak conform de Ladder voor Duurzame Verstedelijking is aangetoond kan een uitzondering worden gemaakt voor kantoren met een lokaal vestigingsgebied, kleinschalige uitbreiding van bestaande kantoren of de herbestemming van bestaande gebouwen naar kantoor;
  • op een beperkt aantal goed ontsloten locaties draagt kantoorontwikkeling substantieel bij aan de versterking van het (groot)stedelijk milieu of de ruimtelijke kwaliteit. Dit zijn de knooppuntlocaties Stationsgebied Utrecht, het Stationsgebied Amersfoort, het Stationsgebied Driebergen/Zeist en het toekomstig knooppunt Leidsche Rijn Centrum. In het Stationsgebied Utrecht en het Stationsgebied Driebergen/Zeist staan wij om die reden nieuwvestiging van kantoren toe, mits de noodzaak, met toepassing van de duurzame verstedelijkingsladder is aangetoond. Voor het Stationsgebied Driebergen/Zeist zijn in het kader van de herinrichting van het stationsgebied en omgeving afspraken gemaakt over de nieuwbouw en de sloop van kantoren. In dit gebied is, vermeerderd met de hoeveelheid gesloopte en te slopen kantoorruimte, maximaal 19.000 m2 nieuwvestiging van kantoren mogelijk. In het Stationsgebied Amersfoort en op het toekomstig knooppunt Leidsche Rijn Centrum is meer dan voldoende in bestemmingsplannen vastgestelde plancapaciteit aanwezig, om kantoorruimte te kunnen realiseren. Overeenkomstig de TSK zal een deel hiervan via het hierna genoemde inpassingsplan worden gereduceerd;
  • wij spannen ons in om de problemen op bestaande kantorenlocaties te verminderen. Wij stimuleren dat aanwezige kansen (doorexploiteren, kwaliteitsverbetering, herstructurering of transformatie) optimaal worden benut;
  • wij zullen de planologische overcapaciteit terugdringen. Enerzijds door middel van een inpassingsplan. Anderzijds door de regel in de PRV dat wanneer kantoren nog niet zijn gebouwd een ruimtelijk plan bij actualisering niet meer dient te voorzien in de functie kantoren, tenzij uit actueel onderzoek blijkt dat er, rekening houdend met het aanbod, behoefte is aan ten opzichte van de bestaande voorraad toe te voegen kantoorruimte in de planperiode

Toelichting

De provincie Utrecht heeft, net als de rest van Nederland, te maken met een te groot en groeiend aanbod van kantoren. In 2014 was in de provincie Utrecht ongeveer 19% van de kantoorruimte te koop of te huur (bron: BAK, 2015). Aangenomen mag worden dat het hier om structurele leegstand gaat. De jaarlijkse ingebruikname van kantoorruimte (de zogenaamde opname) laat sinds 2005 een daling zien en bedroeg in 2014 nog een kleine 110.000 m2 bvo, tegenover 160.000 m2 in 2010 en 320.000 m2 in 2005. Of de opname van kantoorruimte de komende jaren een verder dalende of een stijgende lijn zal laten zien is nog niet duidelijk (STEC, 2015). Uit een analyse van bestemmingsplannen is gebleken dat vastgestelde bestemmingsplannen de nieuwbouw van 4,3 miljoen m2 bvo kantoorruimte mogelijk maken, uitgaande van de maximale planologische invulling. Volgens een inventarisatie onder gemeenten uit 2010 was er sprake van een geschatte planvoorraad circa 1,4 miljoen m2, waarvan circa 650.000 m2 in bestemmingsplannen is vastgelegd. Dat staat los van het feit dat over een deel hiervan al wel privaatrechtelijke afspraken zijn gemaakt, en/of in lopende grondexploitaties is opgenomen. De kantorenmarkt is in de afgelopen jaren veranderd van een groeimarkt naar een vervangingsmarkt: de ontwikkeling van nieuwe kantoorpanden leidt tot verhuisbewegingen van bedrijven.

De vraag naar kantoorruimte is structureel minder groot en verandert kwalitatief. Dit komt door:

  • de veranderende economische structuur: flexibilisering, verschuiving naar kenniseconomie en het groeiend aantal zzp’ers vraagt om kwalitatief andere kantoorruimte zoals levendige binnenstedelijke locaties, locaties op multimodale OV-knooppunten en locaties met een multifunctioneel karakter en hoge ruimtelijke kwaliteit. Beleving en ontmoeten worden meer en meer leidende begrippen bij locatiekeuze en ook daar zal flexibel(er) werken het uitgangspunt zijn;
  • het nieuwe werken: de introductie van flexplekken en thuiswerken leidt tot een lager gemiddeld aantal vierkante meters per medewerker.

Naast de omvang heeft de problematiek ook een kwalitatieve dimensie. Op een beperkt aantal toplocaties is de vraag groter dan het aanbod. Dit zijn over het algemeen de goed ontsloten locaties met een gemengd (groot)stedelijk milieu. Voor het behoud van een aantrekkelijk vestigingsklimaat is het van belang dat op deze locaties een kwalitatief hoogwaardig aanbod aanwezig is. Een groot deel van de huidige kantorenvoorraad is van slechte kwaliteit en/of gevestigd op locaties die minder in trek zijn. Dit zijn met name de bestaande, monofunctionele, meer perifeer gelegen kantorenlocaties (o.a. gelegen in Nieuwegein, Maarssen, Woerden). Op deze locaties is het aanbod groter dan de vraag en vindt een proces van marginalisatie plaats dat leidt tot leegstand en het uitblijven van investeringen in de kwaliteit.

Gezien de druk op de Utrechtse woningmarkt ligt een transformatie van leegstaande kantoren naar woningen voor de hand. Door terughoudend te zijn met nieuwe uitbreidingslocaties voor wonen wordt deze druk nog vergroot. Een deel van de leegstaande kantoorruimte leent zich hiervoor.

Vanwege het structurele overaanbod vinden wij het belangrijk de nog niet gerealiseerde planvoorraad te verminderen. Daarom staan wij, buiten een tweetal locaties op knooppunten, geen nieuwe bestemming kantoren meer toe in bestemmingsplannen, en zal de actuele planologische overcapaciteit conform de Provinciale Aanpak Kantoren en zoals vastgelegd in de TSK, worden gereduceerd door middel van een inpassingsplan. De na het vaststellen van het inpassingsplan resterende plancapaciteit kan bij actualisering uitsluitend worden gehandhaafd als er een onderbouwde behoefte is aan deze toe te voegen kantoorruimte. Het beperken van de plancapaciteit gaat hand in hand met het actief stimuleren en aanjagen van transformatie en herontwikkeling.

Deze lijn wordt ondersteund vanuit de markt. Eigenaren en beleggers hebben behoefte aan een duidelijk afgebakend speelveld. Daarbinnen kunnen zij verantwoorde investeringsbeslissingen nemen om de bestaande kantoorfuncties te versterken of om over te gaan tot transformatie naar andere functies. Zolang er te veel plancapaciteit boven de markt blijft zweven en er onvoldoende duidelijk is welke perspectieven overheden zien voor (concurrerende) kantoorlocaties, dragen dergelijke investeringen te veel risico’s en is het lonend deze uit te stellen.



Via monitoring zullen wij de ontwikkelingen op de kantorenmarkt, zowel kwalitatief als kwantitatief, blijven volgen.

Realisatie

Provinciaal belang: Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling; Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren en participeren

Reguleren:

-
PRV: Algemene regels die de toevoeging van plancapaciteit inperken en bestemmingswijziging van de huidige kantoorfunctie bewerkstelligen;

- Inpassingsplan: reduceren van in bestemmingsplannen en beheersverordeningen vastgelegde planologische overcapaciteit.

Stimuleren en participeren:

-
Ondersteunen van vernieuwing, transformatie en herbestemming op pand- en gebiedsniveau

- Analyse van de bestaande kantorenlocaties. Daarmee brengen we in beeld wat de toekomstkansen (doorexploiteren, kwaliteitsverbetering, herstructurering of transformatie) van deze locaties zijn.

- Op basis van deze analyse in samenspraak met lokale partners komen tot een gebiedsgerichte aanpak.

6.3.3 Detailhandel     

Kaart: Wonen en werken, objecten: bestaand winkelgebied, detailhandel buiten bestaand winkelgebied.

Beleid

Een goede retailstructuur is van belang voor een vitale economie, het bieden van kwalitatieve en voldoende vestigingslocaties voor het bedrijfsleven, en uit oogpunt van leefbaarheid: de nabijheid en bereikbaarheid van winkelvoorzieningen. Teneinde de bestaande winkelgebieden te behouden en versterken, willen we dat nieuwe ontwikkelingen zich daar concentreren. Ruimtelijke plannen met detailhandel buiten de bestaande winkelgebieden staan wij in beginsel niet toe, tenzij sprake is van:

  • Aantoonbare behoefte als gevolg van een grootschalige stedelijke ontwikkeling;
  • Brand- of explosiegevaarlijke detailhandel op bedrijventerreinen;
  • Er een aantoonbaar tekort is aan perifere vestigingsmogelijkheden voor volumineuze detailhandel en er in regionaal verband geen alternatieve vestigingsmogelijkheden zijn;
  • Verplaatsing van volumineuze detailhandel die vanuit het oogpunt van hinder, veiligheid, verkeersaantrekkende werking of economisch functioneren noodzakelijk is;
  • Verplaatsing of uitbreiding in aansluiting op het ‘bestaand winkelgebied’ indien dit noodzakelijk is voor het economisch of maatschappelijk functioneren van dat winkelgebied.

Om te voorkomen dat ongewenste vestiging van detailhandel buiten bestaande winkelgebieden plaatsvindt, willen wij bestaande vestigingsmogelijkheden in nieuwe, dus ook conserverende, ruimtelijke plannen beperken. De ontwikkeling van detailhandel buiten de rode contouren (anders dan de verkoop van eigen producten als nevenfunctie op een agrarisch bedrijf) staan wij niet toe.

Toelichting

De detailhandelssector heeft te maken met een aantal ingrijpende veranderingen zoals de toenemende rol van internet als oriëntatie- en aankoopkanaal, veranderende wensen van consumenten en nieuwe winkelconcepten. Dit leidt tot een afname van het totale winkeloppervlak en er is sprake van een groeiende structurele leegstand aan winkelruimte. Wij richten ons op het behouden van een duurzame retailstructuur. Nieuwe ruimtelijke plannen voor detailhandel staan wij alleen nog toe binnen de bestaande winkelgebieden. Buiten deze gebieden zijn ontwikkelingen in beginsel niet meer mogelijk.

Wij willen gemeente en marktpartijen ondersteunen bij het behouden en versterken van een duurzame detailhandelsstructuur. Hiervoor zullen wij een regierol pakken bij het vormgeven van de samenwerking tussen overheid en markt. Daarnaast zullen wij gemeenten en marktpartijen ondersteunen bij de complexe opgaven rond herstructurering en transformatie van slecht functionerende winkelgebieden. Onze visie, rol en aanpak zullen wij in afstemming met gemeenten en marktpartijen nader uitwerken in een op te stellen retailvisie. Retail in plaats van detailhandel, omdat detailhandel, horeca en dienstverlening aan consumenten meer en meer vermengd raken.

Realisatie

Provinciaal belang: Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie; Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur

Provinciale rol: Reguleren, Stimuleren

Reguleren:

-
PRV, Artikel 4.4 Detailhandel

Stimuleren:

-
Overleg: over beperking ontwikkeling nieuw winkeloppervlak en transformatie van bestaande centra

- Opstellen Retailvisie

6.4 Verkeer en vervoer     

Kaart: Verkeer en vervoer

Beleid

Wij willen de infrastructuur en de ruimtelijke ontwikkeling op elkaar afstemmen. Dit betekent dat we bij de planning van ruimtelijke ontwikkelingen rekening houden met de mogelijkheden van de bestaande wegen en OV-verbindingen, en dat we bij eventuele aanpassingen van infrastructuur naast het verbeteren van de bereikbaarheid rekening houden met het benutten van kansen voor versterking van de kwaliteiten van de landschappen, stad-landverbindingen, kwaliteit leefomgeving en ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Daarbij streven wij vooral naar een bij het vigerende mobiliteitsbeleid passende bereikbaarheid van de belangrijke werkgelegenheidslocaties. Maar ook voor andere bovenlokale functies is het beheersen van de mobiliteitsdruk van belang. Daarvoor is een voldoende robuust netwerk essentieel. Mede daarom zijn de afgelopen jaren een aantal planstudies en verkenningen gestart ter verbetering van de hoofdinfrastructuur en de regionale bereikbaarheid van Utrecht. Deze maken onderdeel uit van het bereikbaarheidspakket VERDER.



Inpassing van nieuwe infrastructuur vraagt in onze regio, vanwege de grote druk op het ruimtegebruik, om zorgvuldige besluitvorming. Hierbij spelen naast bereikbaarheidsafwegingen ook veiligheids-, leefbaarheids- en landschappelijke aspecten een rol.



Omdat het mobiliteitssysteem in onze provincie functioneert als een samenhangend netwerk, moet de keuze voor mobiliteitsmaatregelen zorgvuldig worden afgestemd met andere overheden.



Toelichting

De provincie Utrecht is als centrumgebied van Nederland een belangrijk kruispunt van nationale spoor-, auto- en waterwegen. De hoofdinfrastructuur vormt samen met onderliggende infrastructuur de basis voor het verkeer- en vervoersysteem in onze provincie. De Utrechtse regio wordt wel de draaischijf van Nederland genoemd. Als de draaischijf niet goed functioneert, heeft dat negatieve gevolgen voor de leefbaarheid in onze provincie en voor de economische vitaliteit van een groter gebied dan het Utrechtse. Een goed functionerend verkeer- en vervoersysteem is belangrijk. De daarvoor benodigde verkeers- en vervoersinfrastructuur moet berekend zijn op de mobiliteit in en door de regio. De aanleg en instandhouding van infrastructuur die nodig is voor een doelmatig functionerend verkeer- en vervoersysteem is van provinciaal belang.



Het mobiliteitssysteem is geen statisch gegeven maar een dynamisch geheel. Autonome en ruimtelijke ontwikkelingen kunnen aanpassingen van het infrastructurele netwerk nodig maken. Voor de Rijksinfrastructuur pakt de Rijksoverheid dit op. Het uitvoeren van benodigde aanpassingen van de provinciale infrastructuur als gevolg van autonome ontwikkelingen is een verantwoordelijkheid van de provincie. Benodigde aanpassingen van provinciale infrastructuur en/of het regionale openbaar-vervoernetwerk als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen dienen onderdeel uit te maken van de planontwikkeling.

In ons mobiliteitsbeleid staan wij een duurzame en integrale aanpak voor. Hierbij moet worden gedacht aan het optimaal benutten van de beschikbare infrastructuur, het verbeteren van de leefbaarheid (lucht, geluid) door onder andere een betere doorstroming en schonere vervoermiddelen, en de inpassing van infrastructuur, te beschouwen als een (integraal) onderdeel van gebiedskwaliteit. Mobiliteitsmanagement kan hierin ook een rol spelen. Mochten zich toch grote bereikbaarheidsopgaven voordoen, dan volgen wij de nieuwe aanpak van het Rijk. Hierbij wordt, om tot een effectieve aanpak te komen met voldoende economisch rendement, gekeken naar Innoveren, Informeren, Inrichten of Instandhouden. Investeren komt alleen als maatregel in aanmerking als de overige 4 I’s onvoldoende effectief zijn én er financiële middelen beschikbaar zijn.

Door te investeren in vlotte, veilige en comfortabel fietsroutes wordt een aantrekkelijk alternatief geboden voor het gebruik van de auto. Met name in en naar het stedelijk gebied speelt het openbaar vervoer een significante rol bij ontlasting van het wegennet. Als doorstromingsknelpunten op autowegen groot genoeg zijn, investeren wij mede in capaciteitsuitbreiding van het wegennet vooral wanneer andere maatregelen voor een betere benutting van de infrastructuur of gedragsbeïnvloeding geen soelaas meer bieden.

Bij de ruimtelijke afweging van nieuwe verstedelijkingslocaties is de lagenbenadering gehanteerd. Dit betekent onder andere concreet dat is getoetst op de aanwezigheid van infrastructuur, de mogelijkheden van benutting en versterking van het OV-netwerk, de mogelijkheden van benutting van het autonetwerk, de effecten op de mobiliteit en de benodigde extra infrastructuur voor auto, fiets en openbaar vervoer. Voor de door gemeenten aangedragen nieuwe verstedelijkingslocaties is voorts een quickscan uitgevoerd op de mobiliteitseffecten. Een aantal ontwikkelingen is mede als gevolg van de uitkomsten van deze quickscan niet of in kleinere omvang in de PRS opgenomen. Daar waar blijkt dat ontwikkeling van een locatie een groot knelpunt veroorzaakt, is dit als specifiek aandachtspunt of randvoorwaarde aangegeven bij de ontwikkeling van de desbetreffende locatie. Nieuwe knelpunten voor de bereikbaarheid als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden voorkomen.



In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is voor onderdelen van het openbaar vervoer, fiets, ketenmobiliteit, verbetering logistieke knooppunten en veiligheid een verantwoordelijkheid neergelegd bij decentrale overheden. In de provinciale Mobiliteitsvisie 2014-2028 en de Mobiliteitsvisie Grootstedelijk Utrecht is aangegeven welke bijdrage wij leveren aan de uitvoering van deze onderdelen van de SVIR.



Mobiliteitstoets

Het is van belang dat alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) voor alle relevante vervoerswijzen (auto, openbaar vervoer, fiets en voetganger) goed en tijdig ontsloten zijn en het omringende verkeersnetwerk niet wordt verstoord. Anderzijds kunnen ruimtelijke ontwikkelingen soms ook kansen bieden voor verbetering van het verkeer- en vervoernetwerk in een gebied. Uitvoering van een mobiliteitsscan en eventueel mobiliteitstoets brengt de mobiliteitseffecten van de desbetreffende ruimtelijke ontwikkeling in beeld zodat adequate maatregelen kunnen worden getroffen om de bereikbaarheid van de ontwikkeling te waarborgen, eventuele verstoringen in het omringende netwerk tegen te gaan en/of nieuwe vervoerpotenties aan te boren. Dat laatste is met name het geval wanneer de ruimtelijke ontwikkeling het vervoerkundig draagvlak van OV-knooppunten en -verbindingen versterkt.

Wij stellen een mobiliteitsscan verplicht bij elke voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase) wordt nagegaan of de ontwikkeling goed en tijdig ontsloten kan worden en of er sprake is van een (mogelijke) verstoring van het functioneren van het verkeersnetwerk. Ook is het goed om in dit stadium na te gaan of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wellicht verkeers- of vervoerkundige potenties biedt. In dit kader wordt aanbevolen om in deze fase al de uitvoerders van openbaar vervoerdiensten te raadplegen over hun ontsluitingsvisie op de nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een mogelijke verstoring van het functioneren van het verkeers- en vervoernetwerk, is de mobiliteitstoets verplicht. Bij de mobiliteitstoets wordt nader onderzocht welke negatieve effecten op het verkeersnetwerk kunnen optreden en met welke maatregelen deze worden voorkomen. In de mobiliteitstoets dient ook de vraag aan de orde te komen of de ruimtelijke ontwikkeling qua locatie en type mobiliteit passend is binnen het mobiliteitsbeleid van de provincie. Bij de ontsluiting van binnenstedelijke locaties zal er bijvoorbeeld nadrukkelijk worden gekeken naar de aansluiting op het openbaar vervoer- en fietsnetwerk.

De mobiliteitstoets is opgenomen in de PRV.

Realisatie

Provinciaal belang: Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties

Provinciale rol: Reguleren

Reguleren (PRV):

-
In toelichting bij ruimtelijk plan beschrijving opnemen van de mobiliteitsgevolgen; bij relatief grote verkeerseffecten is een mobiliteitstoets verplicht (artikel 1.6 Mobiliteitstoets)

6.4.1 Wegen     

6.4.1.1 (Inpassing) planstudieprojecten     

Kaart: Verkeer en vervoer, object: (inpassing) planstudieprojecten

Beleid

Om de te verwachten verkeergroei in de provincie op te vangen is op het Rijkswegennet, naast het aanleggen van spits- en plusstroken, ook capaciteitsvergroting in de vorm van wegverbreding noodzakelijk. Momenteel worden daarvoor de planstudies A27/A12 Ring Utrecht, A27/A1 Knooppunt Hoevelaken en A27 Houten-Hooipolder uitgewerkt. Wij streven daarbij naar een optimale inpassing in het landschap, met aandacht voor een veilige en gezonde leefomgevingskwaliteit. Daar waar mogelijk willen wij de kansen benutten om de stad-landrelatie te verbeteren.

Gebiedsontwikkeling biedt kansen om diverse opgaven op het gebied van verstedelijking en inpassing van infrastructuur aan elkaar te koppelen.



Toelichting

De planstudies voor de aanpassing van het Rijkswegennet worden uitgevoerd door Rijkswaterstaat. Wij zijn bij deze uitwerkingen betrokken. De opwaardering van de Noordelijke Randweg Utrecht wordt uitgevoerd door de gemeente Utrecht. De provincie is medefinancier.

Realisatie

Provinciaal belang: Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties

Provinciale rol: Stimuleren en Participeren

Stimuleren/Participeren:

-
Betrokkenheid bij de uitvoering van de planstudies.

6.4.1.2 Regionaal wegennet     

Kaart: Verkeer en vervoer, object: regionaal wegennet

Beleid

Wij willen voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen negatieve gevolgen hebben voor de doorstroming op het regionale wegennet. Daarom werken we met een mobiliteitsscan en -toets, die voor elke ruimtelijke ontwikkeling de gevolgen voor het regionale wegennet inzichtelijk maakt. Op basis daarvan kunnen maatregelen worden genomen die de negatieve gevolgen voor de doorstroming, bereikbaarheid, verkeersveiligheid en/of leefbaarheid voorkomen. Deze maatregelen moeten deel uitmaken van de planontwikkeling.



Buiten de al eerder geplande tracés is het plannen van geheel nieuwe tracés niet aan de orde. Wel kan er sprake zijn van omleggingen en het realiseren van noodzakelijke verbindingen. Voor een goede bereikbaarheid van woon-, werk- en vrijetijdslocaties zijn naast provinciale wegen ook een aantal gemeentelijke wegen voor de provincie van belang.



Toelichting

De doorstroming op de regionale wegen laat momenteel op diverse plaatsen te wensen over. Congestie doet zich vooral voor op kruispunten en aansluitingen op de autosnelwegen. Deze drukte op het onderliggende wegennet tast ook de kwaliteit van de leefomgeving aan. In het Mobiliteitsprogramma en het Regionaal Uitvoeringsprogramma Verkeer en Vervoer (RUVV) is budget opgenomen voor het oplossen van doorstromingsknelpunten.

Als regionaal wegennet hebben wij naast het door de provincie beheerde wegennetwerk een aantal gemeentelijke wegtrajecten opgenomen. Dit als het wegen betreffen die:

  • grote steden ontsluiten en die van invloed zijn op het functioneren van het rijkswegennet.
  • een provinciale weg verbinden met het rijkswegennet.
  • binnen de bebouwde kom liggen, maar onderdeel uitmaken van een regionale verbindingsweg conform de sturingsvisie regionaal verkeersmanagement (RVM).

Realisatie

Provinciaal belang: Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties

Provinciale rol: Reguleren, Participeren

Reguleren (PRV):

-
Mobiliteitstoets (artikel 1.6 Mobiliteitstoets)

Participeren:

-
In de Mobiliteitsvisie 2014-2028 en het onderliggende Mobiliteitsprogramma 2015-2018 hebben weaangegeven welke bijdrage wij zullen leveren aan de uitvoering van onderdelen van de SVIR en welke bijdrage vanuit onze mobiliteitsverantwoordelijkheden wordt geleverd aan de in de PRS opgenomen ontwikkelingen.

6.4.2 Fiets- en wandelverkeer     

Kaart: Verkeer en vervoer, object: regionaal fietsnetwerk

Beleid

Wij vinden dat de fietsinfrastructuur een belangrijk onderdeel is van een doelmatig verkeer en vervoersysteem. Wij zetten ons in voor het behoud van het bestaande provinciale en landelijke fietsroutenetwerk en de aanpak van knelpunten hierin. We vragen aandacht voor het realiseren van utilitaire fietsverbindingen tussen belangrijke woonlocaties en knooppunten, werklocaties en scholen en ook voor recreatieve fietsverbindingen vanuit de stad naar nabijgelegen (recreatieve) voorzieningen. Hiermee verbinden wij ook onze ambities voor binnenstedelijke woningbouw met onze recreatieve ambities voor het landelijk gebied. Wij streven ernaar om bij ingrepen in het auto- en spoornetwerk infrastructurele verbeteringen te realiseren en de bestaande langzaam verkeersverbindingen te ontzien.



Toelichting

In de mobiliteitsketen is aandacht voor de fiets en de voetganger essentieel. Voor recreatieve doeleinden, woon-werkverkeer, stad-landverbindingen en het voor- en natransport van en naar OV-haltes spelen deze verbindingen een belangrijke rol. De opkomst van de elektrische fiets kan deze rol nog vergroten. Het regionale fietsnetwerk verbindt belangrijke woonlocaties met werklocaties, scholen en stations. Het gaat om de routes buiten de bebouwde kom. De routes binnen de bebouwde kom worden aangewezen door gemeenten, maar maken wel integraal onderdeel uit van de routes van interlokaal belang. Het gaat immers om de verbinding tussen woonlocatie en bestemming.

Voor langzaam verkeer vormen snel-, spoor- en waterwegen vaak barrières. Waar dit speelt zijn stad, kernen en voorzieningen niet altijd optimaal met elkaar verbonden. Wij streven ernaar om bij ingrepen in het auto-, spoor- en waternetwerk de bestaande verbindingen voor langzaam verkeer te ontzien en infrastructurele verbeteringen te realiseren. Nieuwe fietsverbindingen – los van bestaande wegen – behoeven een zorgvuldige integrale afweging.

Realisatie

Provinciaal belang: Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties

Provinciale rol: Stimuleren en participeren

Stimuleren en participeren:

-
Inpassing in planstudieprojecten en gebiedsprojecten

6.4.3 Openbaar vervoer     

Kaart: Verkeer en vervoer, objecten: knooppunt, regionaal OV nieuw (toelichtend).

Beleid

Voor de bereikbaarheid van de provincie Utrecht speelt het spoorvervoer een essentiële rol. De ontwikkeling van nationale en interregionale verbindingen (per Intercity en ICE) van en naar de stedelijke regio’s in de provincie in het kader van het Programma Hoogfrequent Spoor (PHS) zal de provincie Utrecht (nog) beter bereikbaar maken. Voor de regionale spoorverbindingen is Randstadspoor (Sprinterdiensten) in ontwikkeling met als resultaat meer stations, hogere frequenties en meer directe verbindingen. Het openbaar vervoernetwerk wordt vraaggericht ingericht en uitgevoerd, wat bestaat uit een sterk hoogwaardig ‘basisnet’ voor de grote vervoersvraag, daaraan goed verknoopt voorzieningen voor de kleine vervoersvraag. Goede samenhang tussen de verschillende OV-modaliteiten is essentieel. De trein kan een grote hoeveelheid reizigers in korte tijd te vervoeren en zal vooral zijn rol bewijzen op verbindingen met een grote vervoervraag. Wij streven naar zo hoog mogelijke frequenties op het regionale spoornet en onder andere via onze voorkeursvolgorde voor verstedelijking ( zie 6.1 Algemene beleidslijn verstedelijking) willen wij de haalbaarheid daarvan vergroten.

De druk op de stedelijke ruimte in onze provincie zal onverminderd aanhouden en daarmee de behoefte aan voldoende aanbod op het spoornet. Ondanks de financiële situatie van het Rijk wil Utrecht zich voorbereiden op de verdere toekomst. Een belangrijk vraagstuk daarbij is hoe een toekomstvaste OV-bereikbaarheid van Utrecht Science Park kan worden gerealiseerd en welke rol het spoor daarin heeft. Ook blijven we de aanleg van een nieuwe spoorverbinding Almere-Utrecht-Breda als lange termijn-oplossing bepleiten bij het Rijk, evenals betere treinverbindingen met omliggende regio’s. Om de toegenomen barrièrewerking van het spoor door de frequentieverhoging terug te dringen, worden een aantal ongelijkvloerse kruisingen aangelegd.



We willen de verstedelijkingopgaven zoveel mogelijk koppelen aan bestaande OV-halten en knopen van het OV-netwerk. Dit doen we door middel van ons kantorenbeleid, onze voorkeursvolgorde voor verstedelijking en de toepassing van de duurzame verstedelijkingsladder. Voorts willen we knooppuntontwikkeling mogelijk maken.

Plannen voor een eventuele verdere uitbreiding van het (H)OV netwerk beoordelen wij op basis van de effecten die dit zal hebben op het faciliteren van de mobiliteitsopgave en op de leefbaarheid.



Toelichting

Op dit moment wordt samen met het Rijk en gemeente Utrecht een Gebiedsverkenning Utrecht Oost voorbereid die voortborduurt op het MIRT onderzoek Regionaal OV Utrecht. Onderzocht wordt welke kansen en knelpunten er in de regio Utrecht ontstaan vanwege ruimtelijke-economische ontwikkelingen en de mobiliteitsopgave die dat met zich mee brengt en hoe openbaar vervoer kan bijdragen aan het faciliteren van deze opgave.

Daar waar meerdere vervoersvormen samenkomen en stedelijke activiteiten kunnen plaatsvinden is sprake van een knooppunt. Dit zijn ook steeds meer de plekken waar mensen elkaar ontmoeten en graag verblijven en die belangrijk zijn voor de identiteit van de omgeving. Knooppunten gelegen in gebieden met de hoogste concentratie en diversiteit aan activiteiten hebben nu al een belangrijke economische en maatschappelijke functie en zullen dat in de toekomst blijven doen. Daarnaast zijn er knooppunten die als ‘hub’ kunnen fungeren voor nabijgelegen economische kerngebieden die niet aan hoogwaardige (rail-)verbindingen gelegen zijn. Bij een groter aanbod van verbindingen neemt de betekenis van een knooppunt toe.

Knooppuntontwikkeling is geen doel op zich, maar moet vooral van betekenis zijn voor de mobiliteitsontwikkeling en ruimtelijke ontwikkeling. Via ons verstedelijkingsbeleid willen we de kansen die zich voordoen in de nabijheid van OV knooppunten zoveel mogelijk benutten.

De belangrijkste knooppunten in onze provincie zijn te vinden rondom de stations Utrecht Centraal, Amersfoort Centraal en het Utrecht Science Park. Met de ontwikkeling van Leidsche Rijn Centrum ontstaan ook daar goede kansen voor knooppuntontwikkeling. Wij participeren in de planontwikkeling met betrekking tot de omgeving van station Driebergen-Zeist en Nieuwegein Stadscentrum.



Naast trein en tram speelt de bus een rol in ons openbaar vervoersnetwerk. Omdat een buslijn of busbaan geen afzonderlijke ruimtelijke relevantie heeft, zijn deze niet als object opgenomen.

Realisatie

Provinciaal belang: Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties

Provinciale rol: Stimuleren, Participeren

Stimuleren en participeren:

- Deelnemen aan Gebiedsverkenning Utrecht Oost

- Actualisatie mobiliteitsvisie met een planhorizon tot 2028

- Deelnemen Rijksstudie toekomstbeeld OV, deelnemen aan landelijke Spoortafel

- Uitvoeren van studie Schaalsprong OV

6.4.4 Goederenvervoer     

Kaart: Verkeer en vervoer, object: overslagpunt weg-water

Beleid

Ruimtelijke ontwikkelingen gaan veelal hand in hand met een groei van goederenstromen. Wij willen dat de afwikkeling van de groeiende goederenstromen zowel over de weg als over het water plaats kan vinden. De provincie beschikt immers over een voor goederenvervoer geschikt netwerk van weg- en waterwegen. Voldoende regionale overslaglocaties maken het goederenvervoernetwerk compleet. De provincie werkt daarom mee aan de realisatie van voldoende regionale overslaglocaties. De belangrijkste binnenhavenlocaties voor regionale overslag bevinden zich op de bedrijventerreinen Lage Weide in Utrecht en de Isselt in Amersfoort.

Toelichting

Goederenvervoer kent een eigen dynamiek en stelt andere eisen aan het infrastructuurnetwerk dan personenvervoer. Naast wegen en spoorwegen maken het Amsterdam-Rijnkanaal en Lekkanaal en de rivieren de Lek, de Eem en de Amstel onderdeel uit van het goederenvervoernetwerk in Utrecht. Voor het uitwisselen van goederen tussen netwerken zijn overslagpunten belangrijk. Wij geven prioriteit aan de ontwikkeling van Port of Utrecht. De haven van Lage Weide is de enige multifunctionele haven in de provincie en meteen ook de grootste binnenhaven van Nederland. Voor de andere Utrechtse binnenhavens, zoals in Amersfoort, Wijk bij Duurstede en Vianen, geldt dat wij zullen toezien op behoud van de bestaande havencapaciteit. In De Ronde Venen is er een initiatief voor een nat bedrijventerrein bij Amstelhoek. Wij zullen op verzoek ondersteunend optreden bij het opzetten en uitvoeren van projecten voor havenontwikkeling, voor zover dit past bij de rol en bevoegdheden van de provincie.

Realisatie

Provinciaal belang: Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties

Provinciale rol: Stimuleren

Stimuleren:

- Overleg: Aandacht vragen voor de ontwikkeling van de aangegeven overslaglocaties

6.5 Regionale uitwerking     

Kaart: Regionale uitwerking

Beleid

Het provinciale stedelijke programma in deze Structuurvisie is opgebouwd uit stedelijke programma’s per regio en per gemeente. Bij het opstellen van de PRS in 2012 zijn deze programma’s in overleg met de (regionaal samenwerkende) gemeenten tot stand gekomen. De Regio’s Utrecht (BRU) en Amersfoort hebben daartoe het ‘Regiodocument BRU’ respectievelijk de ‘Integrale gebiedsuitwerking Eemland, bijstelling 2011’ opgesteld. Specifiek voor bedrijventerreinen zijn in 2012 regionale convenanten vastgesteld waarin afspraken zijn gemaakt over de herstructurering van bestaande en de planning van nieuwe bedrijventerreinen (inclusief fasering en segmentering). Wij hebben bij de totstandkoming van de stedelijke programma’s in 2013 zoveel mogelijk van deze documenten gebruik gemaakt.



De stedelijke programma’s moeten worden gezien als een ambitie, niet als een harde opgave waarop we regio’s of gemeenten willen ‘afrekenen’. Het vormt het vertrekpunt voor:

  • voorgenomen monitoring van de voortgang van de woningbouw (inclusief het aandeel binnenstedelijk) en de ontwikkeling van bedrijventerrein;
  • overleg met gemeenten over de realisatie van de binnenstedelijke ambitie en de eventuele inzet van provinciale instrumenten;
  • de vierjaarlijkse herijking van het stedelijk programma.

Ons provinciaal belang is gelegen in de realisering het woningbouwprogramma op provinciaal niveau, maar daar ligt uiteraard een relatie met de uiteindelijke realisatie op regionaal en gemeentelijk niveau.



Herijking 2016

Op basis van de realisatie in de afgelopen jaren, de nog aanwezige plancapaciteit en informatie van gemeenten, waarbij ook wensen en ideeën kenbaar zijn gemaakt, hebben we de stedelijke programma’s herijkt. Daarnaast hebben we uitbreidingslocaties waarvoor een ruimtelijk plan is vastgesteld, binnen de contour gebracht.

Toelichting

De stedelijke programma’s gaan alleen over de capaciteit, wij realiseren ons terdege dat de realiseerbaarheid van vooral het hoge binnenstedelijke woningbouwprogramma geen sinecure is. Daarop kunnen wij, en ook de regio’s en gemeenten, slechts gedeeltelijk invloed uitoefenen. Met deze PRS en de stedelijke programma’s in het bijzonder benutten we wel de mogelijkheden die het ruimtelijk beleid ons biedt om hierop invloed uit te oefenen: vasthouden aan de in NV Utrecht-verband geformuleerde ambities en daarmee het creëren van urgentie voor de binnenstedelijke opgave.



Wij zullen de stedelijke programma’s iedere 4 jaar herijken. Op die manier leggen we het stedelijke programma niet voor de hele PRS-periode vast, maar kunnen we flexibel inspelen op nieuwe inzichten en omstandigheden. In overleg met gemeenten bespreken we de voortgang van het stedelijk programma, waarbij de geconstateerde knelpunten, wensen en opties aan bod kunnen komen. Voor bedrijventerrein betrekken we hierbij ook de voortgang van de herstructurering. Op basis van deze gesprekken kan er zo nodig een bijstelling van de regionale en stedelijke programma’s plaatsvinden. Indien er consensus is over de noodzaak van nieuwe uitbreidingslocaties voor wonen en nieuwe bedrijventerreinen, is een herziening van de PRS en PRV noodzakelijk. Wij bieden aan Provinciale Staten een rapportage van de herijking aan, eventueel met een voorstel tot herziening van de PRS.



In de stedelijke programma’s per gemeente is een onderscheid gemaakt tussen binnenstedelijke woningbouw en uitbreiding. Het aantal woningen dat binnen de rode contouren kan worden ontwikkeld is niet limitatief, het staat gemeenten vrij om binnen de rode contouren hogere woningaantallen te realiseren. De genoemde binnenstedelijke locaties hebben een richtinggevende en illustratieve betekenis.

Voor de uitbreidingslocaties ligt dat anders. De uitbreidingsmogelijkheden zijn qua locatie en aantal woningen benoemd en ook als zodanig opgenomen in de PRV. Deze locaties zijn met “bollen” aangegeven op de beleidskaart bij deze PRS.

Voor bedrijventerreinen zijn de aantallen hectares (netto) voor zowel de binnenstedelijke als de uitbreidingslocaties limitatief. De binnenstedelijke locaties voor bedrijventerreinen zijn concreet benoemd in de (concept-) regionale convenanten.



De opgenomen woningaantallen betreffen bruto cijfers, dat wil zeggen dat er bij de opgenomen cijfers geen rekening is gehouden met sloop. Bij bedrijventerreinen gaat het om de netto uitgeefbare hectares.

Realisatie

Provinciaal belang: Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling: Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen; Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie; Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties

Provinciale rol: Reguleren, participeren, stimuleren

Reguleren, stimuleren, participeren:

- Via het beleid en de regels voor wonen, economie en mobiliteit

6.5.1 Regio Amersfoort     

Kaart: Regionale uitwerking, object: regio Amersfoort

PRS 2013:

De Regio Amersfoort omvat de gemeenten Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Soest en Woudenberg. De regio maakt deel uit van de Noordvleugel Utrecht, heeft een hoge verstedelijkingdruk en zal ook de komende jaren nog sterk groeien. De regio is het schakelpunt tussen de Noordvleugel van de Randstad en noord en oost Nederland. De regio Amersfoort ligt centraal, is een knooppunt van wegen en spoorwegen en beschikt daarmee over goede infrastructurele verbindingen.

De regio heeft veel woon- en werk-uitwisselingsrelaties met de nabijgelegen Gelderse gemeenten Barneveld en Nijkerk. Ook de relatie met Almere is van belang.



Het programma voor de Regio Amersfoort is 16.480 woningen. Dit programma kan voor 73 % binnen de actuele rode contouren worden gerealiseerd.



Het bedrijventerreinenprogramma voor de Regio Amersfoort is afgerond 19,2 hectare netto. Binnen de regio Amersfoort is nog een grote restcapaciteit aan bedrijventerreinen vastgelegd in bestemmingsplannen, met name op de locaties Vathorst en De Wieken in Amersfoort, ’t Spiegel in Leusden en Richelleweg in Soest.

Herijking 2016:

In het regionale stedelijke programma zijn kleine wijzigingen aangebracht. Dat leidt tot een geringe ophoging van het woningbouwprogramma tot 16.530 woningen, en een bedrijventerreinenprogramma van in totaal 21,7 hectare. Voor wat betreft bedrijventerreinen is er daarnaast nog steeds een forse restcapaciteit die reeds is vastgelegd in bestemmingsplannen.

Programma Woningbouw 2013 t/m 2028 (in aantallen woningen)

PRS 2013

Gerealiseerd 2013 t/m 2015

Herijking 2016

Binnenstedelijke

woningbouw

uitleg

totaal

Binnenstedelijke

woningbouw

uitleg

totaal

Amersfoort

7.000

3.000

10.000

1146

7.000

3.000

10.000

Baarn

775

0

775

119

775

0

775

Bunschoten

1.690

60

1.750

269

1.750

0

1.750

Eemnes

90

450

540

78

590

0

590

Leusden

1.100

0

1.100

62

1.100

0

1.100

Soest

1.165

0

1.165

93

1.165

0

1.165

Woudenberg

150

1.000

1.150

55

150

1.000

1.150

Totaal regio Amersfoort

11.970

4.510

16.480

1822

12.530

4.000

16.530

Programma bedrijventerrein 2013 t/m 2028 (in netto hectare)

PRS 2013

Herijking 2016

In stedelijk gebied

uitleg

totaal

waarvan gerealiseerd 2013 t/m 2015 **)

In stedelijk gebied

uitleg

totaal

resterend tot 2028

Amersfoort

0

0

0

0

0

0

Baarn

3,5

0

3,5

3,5

0

3,5

3,5

Bunschoten

13,4 *)

0

13,4 *)

13,4

13,4

0

13,4

0

Eemnes

2,3 *)

0

2,3 *)

2,3

2,3

0

2,3

0

Leusden

0

0

0

2,5

0

2,5

2,5

Soest

0

0

0

0

0

0

Woudenberg

0

0

0

0

0

0

Totaal regio Amersfoort

19,2

0

19,2

15,7

21,7

0

21,7

6

*) de bestemmingsplannen Haarbrug Zuid en Zuidpolder zijn al vastgesteld en daarmee opgenomen in het stedelijk gebied.

**) Bron: IBIS (bewerking provincie Utrecht)

Verder bieden wij ruimte voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen die bijdragen aan het programma Hart van de Heuvelrug. Dit onder voorwaarde dat wordt voldaan aan de daarvoor met de partners gemaakte afspraken in 2015, zowel qua rood-groenbalans als financieel.

6.5.1.1 Stedelijk programma Amersfoort     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Amersfoort

PRS 2013:

Voor de gemeente Amersfoort wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 10.000 woningen, waarvan 7000 binnen de rode contour en 3000 buiten de rode contour. Een grote locatie in het stedelijk gebied is de VINEX-locatie Vathorst, waar in de PRS periode nog 3000 woningen kunnen worden gerealiseerd. Andere mogelijkheden voor woningen binnen de rode contour zijn onder andere de locaties Bergkwartier, Hogeweg, Kop van Isselt en Schuilenburg. Uitbreiding buiten de rode contour wordt voorzien op de locatie Vathorst West, waar maximaal 3000 woningen kunnen worden gerealiseerd. Bij de stedenbouwkundige uitwerking en bij de vormgeving van de ontsluiting van deze locatie zal nadrukkelijk aandacht moeten worden besteed aan het behoud van de openheid en overige kernkwaliteiten van het gebied tussen de polder Arkemheen en Polder de Haar ten zuiden van Bunschoten. Bovendien moet de stedenbouwkundige uitwerking voorzien in voldoende waterberging.

Voor de gemeente Amersfoort worden geen nieuwe bedrijventerreinen opgenomen. De in het stedelijk gebied gelegen locatie Nijkerkerstraat (ten noorden van de A1 en ten oosten van de A28) en het toekomstig bedrijventerrein Vathorst-West kunnen bij de vierjaarlijkse herijking aan de orde komen. Vathorst West kan uitsluitend in samenhang met de toekomstige woningbouwlocatie ter plaatse worden ontwikkeld.

Herijking 2016:

Voor zowel wat betreft woningbouwlocaties als wat betreft bedrijventerrein heeft Amersfoort nog voldoende plancapaciteit. Er is nog niet gestart met de ruimtelijke planontwikkeling voor de uitbreidingslocatie Vathorst West. Het stedelijk programma is ongewijzigd. Aan de oostzijde van Amersfoort, ter hoogte van Park Randenbroek hebben wij de begrenzing van het stedelijk gebied aangepast. Dit om het groene karakter van de Elisabethlocatie en de beekoevers te beschermen.

6.5.1.2 Stedelijk programma Baarn     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Baarn

PRS 2013:

In de gemeente Baarn liggen de bebouwingskernen Baarn, (een gedeelte van) Eembrugge en Lage Vuursche. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 775 woningen in het stedelijk gebied van Baarn. Het betreft mogelijkheden voor ontwikkelingen op diverse locaties, waaronder Baarn Noord, Centrum en Nieuw Oosterhei/Vogelbuurt. Voor wat betreft bedrijventerrein is in het stedelijk gebied gelegen terrein Noordschil opgenomen. Bij de planvorming in het buitendijkse gebied moet nadrukkelijk aandacht aan waterveiligheid worden besteed.

Herijking 2016:

De woningbouwlocatie Baarn Noord is nog niet tot ontwikkeling gekomen. Daarnaast is er elders in het stedelijk gebied nog veel verspreid liggende capaciteit, De uitbreiding van het bedrijventerrein Noordschil is nog niet ingevuld. Het stedelijk programma is ongewijzigd.

6.5.1.3 Stedelijk programma Bunschoten     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Bunschoten

PRS 2013:

In de gemeente Bunschoten liggen de bebouwingskernen Bunschoten/Spakenburg en Eemdijk. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1750 woningen. Van dit programma wordt de ontwikkeling van 1690 woningen voorzien op diverse locaties in het stedelijk gebied van Bunschoten-Spakenburg, onder andere in de projecten Rengerswetering, Zuidwenk en Zuyderzee. In Eemdijk is een uitbreiding van 60 woningen voorzien. Deze locatie ligt in voor bodemdaling gevoelig gebied. Dit betekent dat bij de planvorming en ontwikkeling van deze uitbreiding rekening dient te worden gehouden met de langetermijngevolgen en bijkomende hogere kosten.

De uitbreiding van het bedrijventerrein Haarbrug (Haarbrug Zuid), gelegen in het stedelijk gebied, is onderdeel van het stedelijk programma. Het bedrijventerrein, gepositioneerd in het segment “Modern gemengd” is onder andere bedoeld voor bedrijfsverplaatsingen vanuit het te transformeren bedrijventerrein Zuidwenk. Locatie de Kronkels Zuid is niet opgenomen in het stedelijk programma. Op basis van de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 kan er op deze locatie nog ca. 7 ha netto bedrijventerrein worden ontwikkeld. Deze locatie kan een rol spelen bij de herijking van het stedelijk programma.

Herijking 2016:

Voor wat betreft woningbouw heeft Bunschoten nog voldoende plancapaciteit, met name op de locatie Rengerswetering. De uitbreiding van Eemdijk is opgenomen in het stedelijk gebied. Op het bedrijventerrein Haarbrug Zuid is nog ruimte uitgeefbaar. De ontwikkeling van de locatie de Kronkels Zuid is in beeld ten behoeve van verplaatsing van een lokaal gevestigd bedrijf uit de kern. Het opnemen van deze locatie in het stedelijk programma is pas aan de orde als ten eerste onderbouwd is waarom de in de gemeente aanwezige restcapaciteit aan bedrijventerrein niet kan worden benut voor hervestiging en ten tweede de gemeente aangeeft wat zij voor ogen heeft met de locaties die worden achtergelaten in het stedelijk gebied en hoe zij deze plannen wil uitvoeren. Het stedelijk programma voor wonen en werken is ongewijzigd.

6.5.1.4 Stedelijk programma Eemnes     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Eemnes

PRS 2013:

In de gemeente Eemnes liggen de bebouwingskernen Eemnes en (een gedeelte van) Eembrugge. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 540 woningen. In het stedelijk gebied van Eemnes en Eembrugge kunnen in totaal 90 woningen worden ontwikkeld, onder andere op de locaties Molenweg en Ocrietterrein. Buiten de rode contour kunnen in een uitbreiding aan de zuidzijde van Eemnes 500 woningen worden ontwikkeld, waarvan 450 in de PRS periode.

De uitbreiding ten zuiden van het bestaande bedrijventerrein aan de zuidwestzijde van de kern (Zuidpolder) met 2,3 hectare netto, maakt onderdeel uit van het stedelijk programma. Het bedrijventerrein is gepositioneerd in het segment “Modern gemengd”. Omdat het bestemmingsplan is vastgesteld, is deze locatie opgenomen in het stedelijk gebied.

Bij de planvorming en ontwikkeling van bovengenoemde uitbreidingen dient mogelijk rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van voor bodemdaling gevoelig veen ter plaatse. Bovendien moet rekening worden gehouden met voldoende waterberging.

Herijking 2016:

Voor de uitbreidingslocatie Zuidpolder is inmiddels een bestemmingsplan vastgesteld, daarom is deze locatie opgenomen binnen de rode contour. De 500 woningen worden totaal in de PRS-periode gerealiseerd, dit leidt tot een ophoging van het programma met 50 woningen tot in totaal 590 woningen. Op het bedrijventerrein Zuidpolder is nog ruimte uitgeefbaar.

6.5.1.5 Stedelijk programma Leusden     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Leusden

PRS 2013:

In de gemeente Leusden liggen de kernen Leusden en Achterveld. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1100 woningen binnen de rode contouren. Daarvan kunnen 800 woningen gerealiseerd worden in Leusden, waaronder de locaties Biezenkamp, Valleipark en Tabaksteeg. De overige 300 woningen zijn in Achterveld geprojecteerd in de projecten Groot Agteveld en Mastenbroek. Voor de realisatie van het project Groot Agteveld is de voorwaarde gesteld dat er gronden beschikbaar komen ten behoeve van natuur- en landschapsontwikkeling.

De beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Achterveld - De Fliert (ten noorden van het huidige bedrijventerrein) kan een rol spelen bij de herijking van het stedelijk programma.

Herijking 2016:

De gemeente heeft voor de komende jaren voldoende (binnenstedelijke) capaciteit voor de uitvoering van het woningbouwprogramma. Daarom is dit ongewijzigd.

In het stedelijk gebied wil de gemeente op de locatie Plantage/Buitenplaats in plaats van kantoren 2,5 hectare bedrijventerrein ontwikkelen teneinde de werkgelegenheidsfunctie te behouden. Omdat dit past in de regionale behoefte en hiermee een goede alternatieve invulling kan worden gegeven aan deze binnenstedelijke locatie hebben we dit opgenomen in het stedelijk programma. Aan de westzijde van de kern Leusden is de begrenzing van stedelijk gebied aangepast op basis van de vigerende bestemming.

6.5.1.6 Stedelijk programma Soest     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Soest

PRS 2013:

In de gemeente Soest liggen de bebouwingskernen Soest en Soesterberg. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1165 woningen binnen de rode contouren, waarvan 165 woningen op de voormalige Vliegbasis Soesterberg. De overige 1000 woningen kunnen hoofdzakelijk op diverse locaties in Soesterberg worden gerealiseerd, onder andere Apollo Noord en Masterplan/ Campuszone. In Soest wordt de ontwikkeling van woningen voorzien op onder andere de locatie Molenschot. In het kader van het programma Hart van de Heuvelrug is de rode contour achter Open Ankh in Soesterberg aangepast.

Herijking 2016:

Het programma is ongewijzigd, de gemeente heeft voldoende plancapaciteit om het stedelijk programma te realiseren.

6.5.1.7 Stedelijk programma Woudenberg     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Woudenberg

PRS 2013:

Voor de gemeente Woudenberg wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1150 woningen, waarvan 150 woningen in het stedelijk gebied, met name op de locatie Groene Woud. Buiten de rode contour wordt de ontwikkeling voorzien van 1000 woningen ten oosten van de kern, waarvan 75 woningen als afronding van het project Groene Woud (fase 5). De randvoorwaarde voor de gehele uitbreiding is een adequate ontsluiting. Uitgangspunt is dat een eventuele verlegging van de provinciale weg N224 wordt gefinancierd uit de exploitatie van de uitbreiding. In de planvorming moet rekening worden gehouden met voldoende waterberging.

De uitbreiding van het bedrijventerrein Parallelweg is niet opgenomen in het stedelijk programma. Deze locatie kan aan de orde komen bij de vierjaarlijkse herijking daarvan.

Herijking 2016:

Voor de locatie Groene Woud is inmiddels een bestemmingsplan vastgesteld, en de gemeente werkt volop aan de planvorming voor de locatie Hoevelaar. De verlegging van de N224 is niet meer aan de orde. Het stedelijk programma is ongewijzigd.

6.5.2 Regio Zuid Oost     

Kaart: Regionale uitwerking, object: Regio Zuid Oost

PRS 2013:

De regio Zuidoost–Utrecht omvat de gemeenten Wijk bij Duurstede, Utrechtse Heuvelrug, Renswoude, Veenendaal en Rhenen. Het westen van deze regio is meer gericht op de regio Utrecht, het oosten meer op de regio FoodValley.

Het stedelijk programma voor de Zuidoost Utrecht is 6.500 woningen. Dit programma kan voor meer dan 80% binnen de rode contouren worden gerealiseerd.

Het bedrijventerreinenprogramma voor Zuidoost Utrecht is 15 hectare netto. Binnen de regio is nog een restcapaciteit van ca. 6 hectare vastgelegd in bestemmingsplannen, hoofdzakelijk op de locaties De Batterijen in Veenendaal en Remmerden in Rhenen.

Herijking 2016:

Voor de regio Zuid Oost is het stedelijk programma als volgt opgebouwd:

Programma Woningbouw 2013 t/m 2028 (in aantallen woningen)

PRS 2013

Gerealseerd 2013 t/m 2015

Herijking 2016

Binnenstedelijke

woningbouw

uitleg

totaal

Binnenstedelijke

woningbouw

uitleg

totaal

Renswoude

200

0

200

66

200

0

200

Rhenen

425

75

500

246

500

75

575

Utrechtse Heuvelrug

1.000

50

1.050

410

1.000

50

1.050

Veenendaal

3.750

0

3.750

917

3.750

0

3.750

Wijk bij Duurstede

750

250

1.000

384

750

250

1.000

Totaal regio Zuid Oost

6.125

375

6.500

2023

6.200

375

6.575

Programma bedrijventerrein 2013 t/m 2028 (in netto hectare)

PRS 2013

Herijking 2016

In stedelijk gebied

uitleg

totaal

waarvan gerealiseerd 2013 t/m 2015 *)

In stedelijk gebied

uitleg

totaal

resterend tot 2028

Renswoude

0

0

0

--

1,5

0

1,5

1,5

Rhenen

0

0

0

--

0

0

0

Utrechtse Heuvelrug

2

7,8

9,8

--

2

7,8

9,8

9,8

Veenendaal

1

0

1

--

1

0

1

1

Wijk bij Duurstede

0

4,2

4,2

--

0

4,2

4,2

4,2

Totaal regio Zuid Oost

3

12

15

4,5

12

16,5

16,5

*) bron: IBIS (bewerking, provincie Utrecht)

6.5.2.1 Stedelijk programma Renswoude     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Renswoude

PRS 2013:

Het stedelijk programma voor Renswoude is 200 woningen. Dit programma kan in het stedelijk gebied worden gerealiseerd, met name op de locaties Beekweide I en Beekweide II. Wij voorzien geen uitbreidingen in Renswoude, mede omdat in het nabij gelegen Veenendaal voldoende ruimte in stedelijk gebied aanwezig is.

Herijking 2016:

De gemeente heeft voor de komende jaren nog voldoende plancapaciteit om het woningbouwprogramma te realiseren, met name de locatie Beekweide II. Behoudens de uitbreiding van het Veenendaalse bedrijventerrein De Factorij op grondgebied van Renswoude (zie 6.5.2.4) is het stedelijk programma ongewijzigd. Voor woningbouwontwikkeling is mogelijk uitplaatsing van enkele bedrijven uit de kern noodzakelijk. Hierover gaan wij graag met de gemeente, op basis van concrete plannen, in gesprek.

6.5.2.2 Stedelijk programma Rhenen     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Rhenen

PRS 2013:

In de gemeente Rhenen liggen de kernen Rhenen, Achterberg, Remmerden en Elst. Het stedelijk programma voor de gemeente is 500 woningen.

Het grootste deel - 425 woningen - kan in het stedelijk gebied worden gerealiseerd. De grootste locatie is Vogelenzang, daarnaast zijn er kleinere inbreidingslocaties in met name Rhenen en Elst.

Wij voorzien een uitbreiding aan de westzijde van Achterberg. Hierbij gaat het om een combinatie van een kleinschalige woonzorgvoorziening met daaraan gekoppelde woningbouw, waarbij de woningbouw als kostendrager dient. In totaal gaat het om circa 75 woningen. Deze uitbreiding moet worden gecombineerd met de aanleg van nieuwe landschapselementen in de omgeving, zodat de landschappelijke kwaliteit verbetert en cultuurhistorische structuren worden hersteld.

Herijking 2016:

De gemeente geeft aan in de komende jaren meer binnenstedelijke woningen te kunnen en te willen realiseren. Daarom is het binnenstedelijke woningbouwprogramma opgehoogd tot 500 woningen. Een hoger programma achten wij niet realistisch, en mede gezien de mobiliteitseffecten die dat met zich meebrengt ook niet wenselijk.

6.5.2.3 Stedelijk programma Utrechtse Heuvelrug     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Utrechtse Heuvelrug

PRS 2013:

In de gemeente Utrechtse Heuvelrug liggen de kernen Driebergen, Doorn, Leersum, Amerongen, Maarn, Maarsbergen, Overberg en een deel van het stationsgebied Driebergen – Zeist. Het stedelijk programma voor de gemeente is 1.050 woningen. Dit programma kan vrijwel geheel in het stedelijk gebied worden gerealiseerd. Aan de oostzijde van Maarsbergen staat de gemeente een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein voor. Deze uitbreiding met een maximale netto oppervlakte van 7,8 ha is opgenomen in het Regionale Convenant Bedrijventerreinen. Als harde randvoorwaarde voor deze voorgestane uitbreiding geldt in ieder geval de realisering van een adequate ontsluiting van het bedrijventerrein en het opstellen van een onderbouwd herstructureringsplan voor (het) bestaand(e) bedrijventerrein. Bij de voorgestane uitbreiding van het bedrijventerrein moet voorts worden gestreefd naar een optimale afstemming met de mogelijke realisering van nieuwe natuur aan de noordzijde van het ecoduct over de A12 door particulier initiatief. Voor een goede ruimtelijke afronding van de noordzijde van de kern Maarsbergen, de noodzakelijke aanpassing van de infrastructuur en in combinatie met de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein kan ruimte worden geboden voor additionele woningbouw.

Voor de kern Overberg hebben wij een uitbreidingslocatie van 50 woningen opgenomen, zodat er ruimte is voor extra woningbouw, er draagvlak blijft voor het voorzieningenniveau en de dorpskern op een kwalitatief goede manier kan worden afgerond.

Voor de kern Amerongen is een kleinschalige uitbreiding van 2 hectare netto ten westen van het bestaande bedrijventerrein voorzien, gelegen in het stedelijk gebied.

Bij het station Driebergen-Zeist is op grond van de bestaande afspraken tussen gemeente en provincie kantoorontwikkeling mogelijk, tot een maximum van 30.000 m2 BVO. Daarbij dient wel rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van NNN in het gebied.

Herijking 2016:

Het stedelijk programma is ongewijzigd. De planontwikkeling voor de uitbreidingslocatie voor woningbouw bij Overberg is nog niet gestart.

De in het programma opgenomen bedrijventerreinlocaties Maarsbergen en Amerongen zijn nog niet ontwikkeld.

Herontwikkeling van de Marinierskazerne in Doorn biedt mogelijkheden voor woningbouw en/of andere stedelijke functies. Deze locatie is gelegen in het stedelijk gebied, en is thans nog niet opgenomen in het stedelijk programma.

Conform hetgeen is opgenomen in de Thematische Structuurvisie Kantoren is in het Stationsgebied Driebergen/Zeist, vermeerderd met de hoeveelheid gesloopte en te slopen kantoorruimte, maximaal 19.000 m2 nieuwvestiging van kantoren mogelijk (Inclusief 12.500 m2 b.v.o. zoals opgenomen in het vastgestelde bestemmingsplan gemeente Utrechtse Heuvelrug d.d. 24 november 2016).

6.5.2.4 Stedelijk programma Veenendaal     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Veenendaal

PRS 2013:

Het stedelijk programma voor Veenendaal is 3.750 woningen. Dit programma kan geheel via inbreiding worden gerealiseerd. De grootste ontwikkelingslocatie in het stedelijk gebied is Veenendaal– Oost. Daarnaast is er ook een aantal kleinere inbreidingslocaties.

Met deze binnenstedelijke mogelijkheden kan niet alleen de behoefte vanuit Veenendaal zelf, maar ook die van enkele omliggende kernen als Renswoude worden opgevangen. Daarnaast kan Veenendaal met de ruime inbreidingsmogelijkheden ook een rol spelen bij de opvang van de woningbehoefte in de regio FoodValley.

Voor de langere termijn (indicatie vanaf 2025) heeft het knooppunt De Klomp – Ederveen de potentie om een rol te spelen bij de opvang van de verwachte groei in de regio FoodValley. Of deze potenties daadwerkelijk benut kunnen worden, is afhankelijk van de planvorming die het kader van FoodValley plaatsvindt.

Voor wat betreft bedrijventerrein is een kleinschalige uitbreiding van het bedrijventerrein de Compagnie (1 ha netto) opgenomen, gelegen in het stedelijk gebied.

Herijking 2016:

Het stedelijk programma voor wonen is ongewijzigd en geeft de mogelijkheid om de locatie Veenendaal-Oost zoals oorspronkelijk gepland te ontwikkelen. De gemeente Veenendaal kan daarmee nog steeds een rol spelen in de opvang van de regionale woningbehoefte. Voor de uitbreiding van parkeerruimte bij een bestaand kantoor en een transportbedrijf staan wij de uitbreiding met 1,5 hectare van het bedrijventerrein De Factorij toe. Deze uitbreiding is gelegen op het grondgebied van de gemeente Renswoude en opgenomen in het stedelijk gebied.

6.5.2.5 Stedelijk programma Wijk bij Duurstede     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Wijk bij Duurstede

PRS 2013:

In de gemeente Wijk bij Duurstede liggen de kernen Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede. Het stedelijk programma voor de gemeente is 1.000 woningen, waarvan 250 uitbreiding.

In zowel Cothen, Langbroek als Wijk bij Duurstede zijn er mogelijkheden in het stedelijk gebied. Alleen bij Wijk bij Duurstede zelf voorzien wij een uitbreiding van circa 250 woningen aan de noordwestzijde. Deze uitbreiding was al in de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 opgenomen. Een goede ontsluiting van deze nieuwe wijk, inclusief een toets op de consequenties voor de al zwaar belaste N229, is een randvoorwaarde.

De uitbreiding van bedrijventerrein Broekweg met 4,2 hectare netto achten wij vooralsnog voldoende voor het accommoderen van de vraag. Mocht bij de vierjaarlijkse herijking blijken dat er regionaal gezien behoefte is aan nieuw bedrijventerrein, dan zullen we een verdere uitbreiding daarbij in overweging nemen.

Herijking 2016:

De uitbreiding van het bedrijventerrein Broekweg is nog niet gerealiseerd. Het stedelijk programma is ongewijzigd. De toekomstige mogelijkheden voor een eventueel hoger programma op de toekomstige woningbouwlocatie De Geer III, zowel in relatie tot de infrastructuur als in relatie tot de regio, zullen moeten blijken uit een op te stellen integrale visie op basis van nader onderzoek naar deze locatie.

6.5.3 Regio Utrecht     

Kaart: Regionale uitwerking, object: Regio Utrecht

PRS 2013:

De Regio Utrecht bestaat uit de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen, IJsselstein en Zeist. De Regio maakt deel uit van de Noordvleugel van de Randstad en daarmee van het economisch zwaartepunt van Nederland. De regio kent een hoge verstedelijkingsdruk en zal de komende jaren nog sterk groeien.



De regio heeft voldoende capaciteit om de binnenstedelijke ambitie van 2/3 van het totale woningbouw-programma te realiseren. De in de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht opgenomen zoekrichting Kromme Rijn/Lekzone is slechts gedeeltelijk ingevuld. (Odijk-West, Hoef en Haag en Eiland van Schalkwijk). Naar verwachting biedt dit voldoende mogelijkheden voor in ieder geval de eerste jaren van de PRS-periode. Bij de herijking van de stedelijke programma’s over 4 jaar wordt bezien of een verdere invulling hiervan wenselijk is.



Het bedrijventerreinenprogramma voor de Regio Utrecht is afgerond 21 hectare netto. Binnen de regio Utrecht is nog een grote restcapaciteit aan bedrijventerreinen vastgelegd in bestemmingsplannen, onder andere op de locaties De Meerpaal in Houten, Het Klooster in Nieuwegein, De Wetering en Haarrijn in Utrecht en Gaasperwaard in Vianen.

Herijking 2016:

Voor de regio Utrecht is het stedelijk programma als volgt opgebouwd:

Programma Woningbouw 2013 t/m 2028 (in aantallen woningen)

PRS 2013

Gerealiseerd 2013 t/m 2015

Herijking 2016

Binnenstedelijke

woningbouw

uitleg

totaal

Binnenstedelijke

woningbouw

uitleg

totaal

Bunnik

275

1.000

1.275

177

275

1.000

1.275

De Bilt

670

0

670

161

670

0

670

Houten

1.700

250

1.950

366

1.710

270

1.980

Nieuwegein

2.000

0

2.000

519

2.000

0

2.000

Stichtse Vecht

1.800

0

1.800

638

1.800

PM

1.800 + PM

Utrecht

22.750

5.000

27.750

3.464

27.750

PM

27.750 + PM

Vianen

650

1.500

2.150

158

2.150

0

2.150

Zeist

2.200

PM

2.200

738

2.200

PM

2.200

IJsselstein

500

0

500

231

500

0

500

Totaal regio Utrecht

32.545

7.750

40.295

6.452

39.055

1.270+ PM

40.325 + PM

Programma bedrijventerrein 2013 t/m 2028 (in netto hectare)

PRS 2013

Herijking 2016

In stedelijk gebied

uitleg

totaal

waarvan gerealiseerd 2013 t/m 2015 **)

In stedelijk gebied

uitleg

totaal

resterend tot 2028

Bunnik

0

0

0

0

0

0

De Bilt

0

0

0

0

0

0

Houten

0

10

10

10

10

0

10

0

Nieuwegein

0

10

10

0

10

10

10

Stichtse Vecht

0

1

1

0

1

1

1

Utrecht

0

0

0

21

21

0

21

0

Vianen

0

0

0

0

0

0

Zeist

0

0

0

0

0

0

IJsselstein *)

Totaal regio Utrecht

0

21

21

31

31

11

42

11

*) Voor wat betreft bedrijventerreinen is IJsselstein ingedeeld bij Regio West

**) Bron: IBIS (bewerking provincie Utrecht)

Verder bieden wij ruimte voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen die bijdragen aan het programma Hart van de Heuvelrug. Dit onder voorwaarde dat wordt voldaan aan de daarvoor met de partners gemaakte nieuwe samenwerkingsafspraken in 2015, zowel qua rood-groenbalans als financieel.

6.5.3.1 Stedelijk programma Bunnik     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Bunnik

PRS 2013:

In de gemeente Bunnik liggen de bebouwingskernen Bunnik, Odijk en Werkhoven. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1275 woningen, waarvan 275 op grotere en kleinere binnenstedelijke locaties en maximaal 1000 woningen buiten de rode contouren. Als uitbreiding is een locatie aan de westzijde van Odijk in beeld. Voor de bereikbaarheid en doorstroming op de N229 zijn mogelijk aanvullende maatregelen noodzakelijk. Uitgangspunt voor de genoemde uitbreiding is dat de financiering van de eventuele omlegging van de N229 en verdere aanvullende maatregelen volledig worden gefinancierd binnen de totale exploitatie van het gebied.

In het gebied ten zuiden van de A12 zijn de beoogde ontwikkeling van Odijk West en de toekomstige infrastructurele ontwikkelingen leidend. Gelet op deze ontwikkelingen kunnen wij nog geen uitspraak doen of de door de regio en gemeente gewenste uitbreiding van het bestaande bedrijventerreinen in het gebied ruimtelijk inpasbaar zal zijn. Mocht in de uitwerking van de plannen in het gebied blijken dat dit het geval is, dan zullen wij op dat moment de gewenste uitbreiding van het bedrijventerrein in overweging nemen.

Herijking 2016:

De ontwikkeling van de opgenomen uitbreidingslocatie voor woningbouw Odijk-west is nog niet gestart. Het stedelijk programma is ongewijzigd.

6.5.3.2 Stedelijk programma De Bilt     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente De Bilt

PRS 2013:

In de gemeente De Bilt liggen de bebouwingskernen Bilthoven/De Bilt, Groenekan, Hollandse Rading, Maartensdijk en Westbroek. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 670 woningen. Dit aantal kan volledig in het stedelijk gebied gerealiseerd worden op de binnenstedelijke locaties Centrum Bilthoven, Melkweg en voormalig gemeentehuis Maartensdijk.

Herijking 2016:

Voor de komende jaren heeft de gemeente nog veel binnenstedelijke capaciteit. Het stedelijk programma is ongewijzigd.

6.5.3.3 Stedelijk programma Houten     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Houten

PRS 2013:

In de gemeente Houten liggen de bebouwingskernen Houten. ’t Goy, Schalkwijk en Tull en ’t Waal. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1950 woningen. Het overgrote deel van dit programma kan binnen de rode contouren worden gerealiseerd, met name op de VINEX-locatie Houten-Zuid en daarnaast op diverse binnenstedelijke locaties. Een uitbreiding van 250 woningen verspreid liggend buiten de rode contour wordt voorzien in de gebiedsontwikkeling ‘Eiland van Schalkwijk’, gelegen tussen het Lekkanaal, het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek. In de planvorming voor dit gebied moet nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de waterveiligheid, omdat het gebied vanwege de lage ligging van het maaiveld bij een eventuele overstroming snel en diep onder water komt te staan. Omdat het Eiland van Schalkwijk deels in het gebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ligt, moet in de plannen voor woningbouw bovendien rekening worden gehouden met de landschappelijke kwaliteiten, zoals beschreven in de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen. In de PRS-periode is in Laagraven een nader te bepalen aantal woningen mogelijk, als onderdeel van de ontwikkeling van de A12-zone.

Voor de kern Houten is een uitbreiding van 10 hectare netto ten zuidwesten van het bestaande bedrijventerrein de Meerpaal in het segment ‘Care, Education, Leisure, Shop (CELS)’ opgenomen, in een gecombineerde gebiedsontwikkeling met sportvoorzieningen.

Herijking 2016:

Bij de kern ’t Goy wordt een kleine uitbreiding voorzien van maximaal 20 woningen. Deze uitbreiding zal worden ontwikkeld in combinatie met de herstructurering van een binnenstedelijke bedrijfslocatie, zodat het totale programma met 30 woningen wordt opgehoogd.

De mogelijkheid om 250 woningen toe te voegen buiten het stedelijk gebied in de gebiedsontwikkeling ‘Eiland van Schalkwijk’ blijft gehandhaafd.

Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein de Meerpaal is inmiddels een bestemmingsplan vastgesteld, daarom is deze locatie opgenomen in het stedelijk gebied.

6.5.3.4 Stedelijk programma Nieuwegein     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Nieuwegein

PRS 2013:

Voor de gemeente Nieuwegein wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 2000 woningen in het stedelijk gebied, onder andere in de projecten Hoog Zandveld, Blokhoeve en Binnenstad. In de PRS-periode is in Laagraven een nader te bepalen aantal woningen mogelijk, als onderdeel van de ontwikkeling van de A12-zone.

De uitbreiding aan de noordkant van bedrijventerrein Het Klooster met 10 hectare netto is opgenomen.

Deze uitbreiding is uitsluitend bedoeld als ‘Blue Port’ voor watergebonden bedrijfsvestigingen. Bij de planuitwerking dient rekening te worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden van het NNN en de ecologische verbindingszone in het gebied.

De bedrijvenlocaties Galecopperzoom en Nieuwraven in het stedelijk gebied kunnen een rol spelen bij de herijking van het stedelijk programma. Hierbij dient in regionaal verband afstemming plaats te vinden met in het bijzonder de gemeente Utrecht in verband met de nabijgelegen locaties Rijnenburg en Strijkviertel. Bovendien moet de ontwikkeling van deze locaties worden afgestemd op de ontwikkeling van de A12-zone.

Herijking 2016:

Na uitgebreid onderzoek in de afgelopen jaren is gebleken dat er onvoldoende zicht is op een rendabele havenontwikkeling met containeropslag op bedrijventerrein ’t Klooster. De locatie blijft echter beschikbaar voor bedrijventerreinontwikkeling. De locaties Galecopperzoom en Nieuwraven zullen niet meer als bedrijventerrein worden ontwikkeld. Cijfermatig is het stedelijk programma ongewijzigd.

6.5.3.5 Stedelijk programma Stichtse Vecht     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Stichtse Vecht

PRS 2013:

In de gemeente Stichtse Vecht liggen de bebouwingskernen Breukelen, Kockengen, Kerklaan, Loenen, Loenersloot, Maarssen, Nieuwer ter Aa, Nigtevecht en Vreeland. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1800 woningen in het stedelijk gebied op diverse locaties, waarvan 400 woningen in het project Hof van Breukelen in de periode tot 2028. Bij de planvorming en ontwikkeling van een aantal van de binnenstedelijke locaties dient rekening te worden gehouden met de langetermijngevolgen en bijkomende hogere kosten door de ligging in voor bodemdaling gevoelig gebied.

Wij zien mogelijkheden voor stedelijke uitbreiding tussen de aan te leggen Randweg Loenen en het huidige stedelijke gebied. Als de gemeente met een plan komt werken wij daaraan mee.

Het ensemble van onderwijsinstelling Nyenrode is, ondanks de stedelijke functie, gelegen in het landelijk gebied vanwege op het oude landgoed aanwezige waarden. Wij achten enige dynamiek, in de zin van bebouwing en hoogwaardige kennisintensieve gebruiksvormen mogelijk, onder de voorwaarde dat de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden behouden blijven.

Voor de kern Kerklaan is de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein De Werf met 1 hectare netto opgenomen in het stedelijk programma.

Herijking 2016:

Een aantal van de genoemde woningbouwlocaties in de gemeente Stichtse Vecht is gestagneerd. Zo wordt er thans op de locatie Hof van Breukelen geen woningbouw meer voorzien. Realisering van het totale binnenstedelijke programma van 1800 woningen is daarmee geen gemakkelijke opgave, maar gezien de regionale woningbehoefte willen we daar vooralsnog aan vasthouden. De gemeente wil een deel van deze behoefte graag accommoderen op de buiten het stedelijk gebied gelegen locatie Daalseweide (Maarssen). Het gaat om herstructurering en compacter maken van het huidige sportpark, deels gelegen in de gemeente Utrecht. We hebben deze uitbreidingslocatie opgenomen in het stedelijk programma. Het aantal woningen dat op deze locatie gerealiseerd kan worden moet blijken uit een samen met de gemeente Utrecht op te stellen integrale visie voor dit gebied. Deze uitbreiding als ‘PM’ opgenomen.

6.5.3.6 Stedelijk programma Utrecht     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Utrecht

PRS 2013:

Voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 27.750 woningen. Van dit programma zijn 22.750 woningen in het stedelijk gebied gesitueerd, waarvan ongeveer de helft in de Vinex-locatie Leidsche Rijn (11.500 woningen). De andere helft van het programma binnen de rode contouren is voorzien in diverse kleinere en grotere projecten, zoals de Merwedekanaalzone, de 2e Daalsedijk en het Veemarktterrein. Buiten de rode contour zijn in de polder Rijnenburg tot 2030 7.000 woningen gepland, waarvan naar verwachting 5.000 woningen in de PRS-periode zullen worden gerealiseerd. Bij de planvorming voor Rijnenburg zal met verschillende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden. Voor het noordelijk deel van het gebied moet het stedenbouwkundig ontwerp en de inrichting afgestemd worden op (zeer) natte omstandigheden en de geringe draagkracht van de bodem. Tevens moet rekening worden gehouden met de waterveiligheid, omdat dit gebied in het geval van een overstroming snel (en in het noordelijke deel tevens diep) onder water komt te staan. Essentieel is ook dat voorafgaand aan de start van de ontwikkeling de ontsluiting van Rijnenburg via de weg (onder meer op de A2 en de A12) en met het openbaar vervoer is geregeld. Wij hechten grote waarde aan een blijvende inzet voor een duurzame planontwikkeling door alle betrokken partijen.

In het gebied Maarschalkerweerd zijn thans al met name stedelijk gelieerde (sport)functies gevestigd en is de vestiging van het nationaal hockeycentrum voorzien. Zodra er concrete plannen zijn voor het nationaal hockeycentrum die een aanpassing van de rode contour noodzakelijk maken, zullen wij starten met een partiële herziening van de PRS en PRV.

Wij willen meewerken aan de vestiging van het Nationaal Kinder Oncologisch Centrum op de Uithof in de directe nabijheid van het WKZ, onder voorwaarde dat als compensatie een groene kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd die in redelijke verhouding staat tot de te realiseren rode ontwikkeling. Hiervoor hebben wij het plangebied van het PMC indicatief begrensd middels een stippellijn. Nadat het op te stellen bestemmingsplan voor de PMC-vestiging onherroepelijk is geworden, trekken wij de exacte rode contour. Met de aanpassing van de rode contour, wordt de ster op de kaart, 'Nationaal Kinder Oncologisch Centrum (toelichtend)', verwijderd uit de PRS.

Voor wat betreft bedrijventerrein zijn de uitbreidingslocatie Rijnenburg en de locatie Strijkviertel in het stedelijk gebied niet opgenomen in het stedelijk programma. Deze locaties kunnen een rol spelen bij de herijking over vier jaar. Hierbij dient in regionaal verband afstemming plaats te vinden met in het bijzonder de gemeente Nieuwegein in verband met de nabijgelegen locaties Galecopperzoom en Nieuwraven.

Herijking 2016:

Wij verwachten niet dat de uitbreidingslocatie Rijnenburg in de PRS-periode wordt ontwikkeld, daarom hebben we geen programma meer opgenomen voor deze uitbreidingslocatie. Voor de langere termijn willen we deze locatie echter in beeld houden. Tot die tijd zien wij voor Rijnenburg, naast het huidige agrarische gebruik, vooral mogelijkheden voor inrichting als een pauzelandschap met vormen van duurzame energieopwekking.

Tegelijkertijd zijn er meer mogelijkheden voor binnenstedelijke woningbouw. Daarom hebben we het binnenstedelijke programma opgehoogd met 5000 woningen.

Indien samen met de gemeente Stichtse Vecht een integrale visie wordt opgesteld voor herstructurering van de locatie Daalseweide/sportpark Zuilen, kunnen daar een nog niet bekend aantal woningen op het grondgebied van de gemeente Utrecht worden toegevoegd. Hiervoor hebben wij een uitbreidingslocatie opgenomen, waarbij we het programma op ‘PM ‘ hebben gesteld.

Voor de locatie Strijkviertel is een globaal bestemmingsplan vastgesteld dat de ontwikkeling van 21 hectare netto bedrijventerrein mogelijk maakt. Gezien de regionale behoefte, het (voorlopig) niet ontwikkelen van de locaties Rijnenburg, Nieuwraven en Galecopperzoom hebben we deze locatie opgenomen in het stedelijke programma. Deze locatie kan tevens een rol spelen bij het opvangen van een deel van de behoefte in de Regio West.

6.5.3.7 Stedelijk programma Vianen     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Vianen

PRS 2013:

In de gemeente Vianen liggen de bebouwingskernen Everdingen, Hagestein, Vianen en Zijderveld. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 2150 woningen. Hiervan kunnen 650 woningen binnen de rode contouren worden gerealiseerd, onder andere in de projecten Helsdingen, Sluiseiland en Vijfheerenlanden. Buiten de rode contouren kunnen 1800 woningen worden gerealiseerd op de locatie Hoef en Haag, waarvan 1500 in de PRS-periode. In de planvorming voor dit gebied moet nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de waterveiligheid, omdat het gebied vanwege de lage ligging van het maaiveld bij een eventuele overstroming snel en diep onder water komt te staan. In overeenstemming met het waterschapsbeleid moet een binnendijkse vrijwaringszone in acht worden genomen. Bij de planvorming moet rekening worden gehouden met de verhoogde kans op kwel bij aantasting van de deklaag en de gemiddeld genomen hoge grondwaterstanden.

De verdere uitbreiding van het bedrijventerrein Gaasperwaard (aan de noordzijde) is niet opgenomen in het stedelijk programma. Deze locatie kan een rol spelen bij de herijking van het stedelijk programma. Bij eventuele ontwikkeling van de locatie gelden dezelfde aandachtspunten als bij de woningbouwlocatie Hoef en Haag.

Herijking 2016:

Voor de locatie Hoef en Haag is een bestemmingsplan opgesteld, daarom is deze opgenomen in het stedelijk gebied. Voor het overige is het stedelijk programma ongewijzigd.

6.5.3.8 Stedelijk programma IJsselstein     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente IJsselstein

PRS 2013:

Voor de gemeente IJsselstein wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 500 woningen in diverse projecten in het stedelijk gebied, zoals Clinkenhoef, IJsselveld Oost en Kloosterplantsoen.

Voor wat betreft bedrijventerreinen heeft IJsselstein aansluiting gezocht bij de Regio West. Het stedelijk programma voorziet in de realisering van 8,5 hectare netto nieuw bedrijventerrein in het stedelijk gebied, te weten 7 hectare op de A2locatie en 1,5 hectare als uitbreiding van het bedrijventerrein Panoven.

Herijking 2016:

Het stedelijk programma is ongewijzigd.

6.5.3.9 Stedelijk programma Zeist     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Zeist

PRS 2013:

In de gemeente Zeist liggen de bebouwingskernen Austerlitz, Bosch en Duin, Den Dolder en Zeist. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 2200 woningen in het stedelijk gebied plus een nader te bepalen aantal woningen buiten de rode contour ten noordoosten van Den Dolder. Dit betreft een Hart van de Heuvelrugproject waarbij voorwaarden zijn verbonden aan de ontwikkeling. Het woningbouwprogramma binnen de rode contour kan worden gerealiseerd op diverse locaties, waaronder in de projecten Kerkebosch, Vliegbasis, Austerlitz Noord en Sterrenberg.

Bij station Driebergen-Zeist is op grond van bestaande afspraken tussen gemeente en provincie kantoorontwikkeling mogelijk, tot een maximum van 30.000 m2 BVO. Daarbij dient wel rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van NNN in het gebied.

Herijking 2016:

Conform hetgeen is opgenomen in de Thematische Structuurvisie Kantoren is in het Stationsgebied Driebergen/Zeist, vermeerderd met de hoeveelheid gesloopte en te slopen kantoorruimte, maximaal 19.000 m2 nieuwvestiging van kantoren mogelijk (Inclusief 12.500 m2 b.v.o. zoals opgenomen in het vastgestelde bestemmingsplan gemeente Utrechtse Heuvelrug d.d. 24 november 2016).

Conform de nieuwe samenwerkingsafspraken Hart van de Heuvelrug zal de uitbreidingslocatie ten Noordoosten van Den Dolder niet meer worden ontwikkeld. In plaats daarvan zullen als onderdeel van het gebiedsprogramma Hart van de Heuvelrug extra woningen worden gebouwd op de locatie Willem Arntzhoeve/Dennendal. Daartoe is een toekomstige woningbouwlocatie opgenomen bij de Willem Arntzhoeve/Dennendal zodat actualisatie van de rode contour plaats kan vinden bij de vaststelling van een bestemmingsplan door de gemeente Zeist.

6.5.4 Regio West     

Kaart: Regionale uitwerking, object: Regio West

PRS 2013:

Het gehele gebied ligt binnen het Groene Hart. Dit betekent dat hier al jarenlang een terughoudend verstedelijkingsbeleid is gevoerd, ondanks de druk die er vanwege de centrale ligging en aantrekkelijke woonomgeving op dit gebied rust. Wij continueren dit beleid voor de periode 2013 – 2028.

Het totale woningbouwprogramma in West – Utrecht is 4.900 woningen. Hiervan wordt meer dan 90% binnen de rode contouren gerealiseerd.

Het bedrijventerreinenprogramma voor Utrecht West is afgerond 32,5 hectare netto. Binnen Utrecht West is nog een relatief geringe restcapaciteit aan bedrijventerreinen vastgelegd in bestemmingsplannen, met name in de gemeente De Ronde Venen. In de gemeenten Montfoort, Oudewater en Lopik is nauwelijks restcapaciteit aanwezig. Wij hebben met de regio afgesproken dat we twee jaar na vaststelling van deze Structuurvisie met elkaar in gesprek gaan over de voortgang van de herstructurering en (de noodzaak van) eventuele aanvullende locaties.



Herijking 2016:

Voor de regio West is het stedelijk programma als volgt opgebouwd:

Programma Woningbouw 2013 t/m 2028 (in aantallen woningen)

PRS 2013

Gerealiseerd 2013 t/m 2015

Herijking 2016

Binnenstedelijke

woningbouw

uitleg

totaal

Binnenstedelijke

woningbouw

uitleg

totaal

Lopik

180

120

300

151

260

40

300

Montfoort

270

80

350

92

270

80

350

Oudewater

300

0

300

156

300

0

300

De Ronde Venen

1.700

0

1.700

71

1.700

0

1.700

Woerden

2.160

90

2.250

444

2.160

90

2.250

Totaal regio West

4.610

290

4.900

914

4.690

210

4.900

Programma Bedrijventerrein 2013 t/m 2028 (in ha. netto)

PRS 2013

Herijking 2016

In stedelijk gebied

uitleg

totaal

waarvan gerealiseerd 2013 t/m 2015 **)

In stedelijk gebied

uitleg

totaal

resterend tot 2028

Lopik

0

0

0

0

0

0

Montfoort

0

3

3

2

2

1

3

1

Oudewater

0

3

3

0

3

3

3

De Ronde Venen

2

10

12

2

10

12

12

Woerden

6

0

6

2,5

6

0

6

3,5

IJsselstein *)

8,5

0

8,5

1,5

8,5

0

8,5

7

Totaal regio West

16,5

16

32,5

6

18,5

14

32,5

26,5

*) Voor wat betreft bedrijventerreinen is IJsselstein ingedeeld bij Regio West

**) bron: IBIS (bewerking, provincie Utrecht)

6.5.4.1 Stedelijk programma Lopik     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Lopik

PRS 2013:

Het woningbouwprogramma voor de gemeente Lopik is 300 woningen, met een onderverdeling van 180 woningen binnenstedelijk en 120 woningen uitbreiding. De uitbreiding wordt voorzien op de locaties Benschop - oost (80 woningen) en Lopik – oost (40 woningen). Beide locaties zijn al in de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 opgenomen. Bij de planvorming en ontwikkeling van deze uitbreiding dient rekening te worden gehouden met de lange termijn gevolgen en bijkomende hogere kosten door de ligging in voor bodemdaling gevoelig gebied.

Herijking 2016:

Voor de uitbreidingslocatie Benschop is een bestemmingsplan vastgesteld, deze locatie is opgenomen in het stedelijk gebied. Voor het overige is het stedelijk programma ongewijzigd. De gemeente heeft de wens om een niet-agrarisch bedrijf uit het buitengebied te verplaatsen. Het bestaande bedrijventerrein de Copen zou hiervoor moeten worden uitgebreid. Daarbij is tevens van belang op welke wijze de kwaliteit van de achterliggende locaties wordt verbeterd.

6.5.4.2 Stedelijk programma Montfoort     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Montfoort

PRS 2013:

Het woningbouwprogramma voor de kernen Montfoort en Linschoten is 350 woningen: 270 binnen de rode contouren (binnenstedelijk) en 80 erbuiten (uitbreiding).

De uitbreiding is voorzien op een deel van de huidige sportvelden in Linschoten. De sportvelden worden voor een gedeelte verplaatst naar een nog nader te bepalen locatie buiten de rode contouren. De woningbouw is nodig als financiële drager. Deze verplaatsing mag niet ten koste gaan van de aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten van het Groene Hart. Een visie op de kernrandzone van Linschoten is hiervoor noodzakelijk.

Voor de kern Montfoort is een uitbreiding ten zuiden van het bestaande bedrijventerrein IJsselveld met maximaal 2 hectare in het segment ‘Modern gemengd’ opgenomen. Bij de planuitwerking moet er in verband met de waterveiligheid voldoende afstand worden gehouden tot de Hollandse IJssel. Voor de verkeersafwikkeling van dit nieuwe terrein mag er in verband met de doorstroming geen nieuwe ontsluiting op de N204 worden gerealiseerd. Voorts is een uitbreiding van 1 hectare bedrijventerrein aan de Willeskop opgenomen. Bij de realisering hiervan zullen overtuigende zekerheden en garanties moeten worden geboden over de (financiële) realisering van een duurzame inrichting van 4,5 hectare natuur en het herstel van de monumentale steenoven, zoals vastgelegd in de visie van de bewoners- en belangengroep IJsseloord. De bedoelde 1 hectare bedrijventerrein kan door de gemeente Montfoort alleen als parkeerplaats worden bestemd. Daarnaast dient de noodzaak tot realisatie te worden aangetoond, mede in relatie tot een mogelijke herschikking c.q. herinrichting van het reeds bestaande bedrijventerrein.

Herijking 2016:

De uitbreiding van het bedrijventerrein IJsselveld is opgenomen in het stedelijk gebied. Voor het overige is het stedelijk programma ongewijzigd.

6.5.4.3 Stedelijk programma Oudewater     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Oudewater

PRS 2013:

Het woningprogramma voor de gemeente Oudewater is 300 woningen. Dit programma kan via binnenstedelijke woningbouw worden gerealiseerd, onder andere in de projecten Noort Syde II en Westerwal. Wij voorzien in de planperiode geen uitbreidingen. Net buiten de rode contouren ligt het terrein van de touwfabriek, dat gedeeltelijk de status van Rijksmonument heeft. Op het terrein bevindt zich ook leegstaande niet monumentale bebouwing. Vanwege de noodzakelijke restauratie van dit monument kan voor de financiering van de restauratie enige woningbouw worden gerealiseerd op het terrein. Het aantal woningen dient nog nader te worden bepaald. Belangrijke voorwaarden voor de herontwikkeling van dit terrein zijn de cultuurhistorische waarden en een zorgvuldige landschappelijke inpassing, rekening houdend met de aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten van het Groene Hart.

Een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Tappersheul met maximaal 3 hectare in het segment ‘Modern gemengd’ is opgenomen. Deze uitbreiding wordt gecombineerd met waterberging voor de omliggende polders en een goede landschappelijke inpassing.

Herijking 2016:

Het stedelijk programma is ongewijzigd.

6.5.4.4 Stedelijk programma De Ronde Venen     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente De Ronde Venen

PRS 2013:

In de gemeente De Ronde Venen liggen de kernen Abcoude, Baambrugge, Mijdrecht, Wilnis, Vinkeveen, Waverveen, De Hoef en Amstelhoek. Het woningprogramma voor de gemeente De Ronde Venen is 1.700 woningen. Dit programma kan geheel via binnenstedelijke woningbouw worden gerealiseerd.

De gemeente heeft veel woningbouwmogelijkheden binnen de bestaande rode contouren. Belangrijke projecten zijn onder meer Marickenzijde, het Estafetteproject, Westerheul, Winkelbuurt, Haitsmahof en Rondweg/Stationslocatie, naast een aantal kleinere projecten. Bij Marickenzijde hechten wij aan een koppeling met en een financiële bijdrage aan de realisatie van natuur en recreatie in Marickenland. Om tot een realistische uitvoering te komen is het belangrijk dat de woningbouwprojecten goed onderling op elkaar afgestemd en gefaseerd worden.

Bij Amstelhoek zien wij kansen voor een kwaliteitsverbetering van de kernrandzone aan de zuid- en oostzijde. Deze kansen hangen samen met de omlegging van de N201, sanering van glasopstanden en herontwikkeling van vrijkomende bedrijventerreinen. Behoud en vergroten van de zichtbaarheid van de Stelling van Amsterdam en het fort Amstelhoek is hierbij een randvoorwaarde.

Ten noorden van de kern Amstelhoek is een nieuw bedrijventerrein van maximaal 10 hectare netto opgenomen. Het bedrijventerrein is uitsluitend bedoeld als ‘Blue-port’ voor de vestiging van watergebonden bedrijven. Bij de planuitwerking moet nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de beperkte draagkracht van de bodem, voldoende waterbergingsmogelijkheden en de gevolgen voor verkeersafwikkeling op het provinciale wegennet. Bovendien moet rekening worden gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van de Stelling van Amsterdam. Binnen het stedelijk gebied is een beperkte uitbreiding aan de zuidwestzijde van het bestaande bedrijventerrein Mijdrecht (ook wel: Stationslocatie) met 2 hectare netto opgenomen.

Herijking 2016:

Het stedelijk programma is ongewijzigd. Met betrekking tot het toekomstig bedrjiventerrein Amstelhoek is recent een quick scan haalbaarheid uitgevoerd. Wij zijn bereid om over een eventuele verdere planuitwerking in gesprek te gaan met gemeente en initiatiefnemers.

6.5.4.5 Stedelijk programma Woerden     

Kaart: Regionale uitwerking, object: gemeente Woerden

PRS 2013:

In de gemeente Woerden liggen de kernen Woerden, Harmelen, Zegveld, Kamerik en Kanis. Het woningprogramma voor de gemeente Woerden is 2.250 woningen.

In de kern Woerden zijn veel mogelijkheden voor binnenstedelijke woningbouw, zoals Waterrijk, Snellerpoort, Campinaterrein en het Defensie-eiland. Daarnaast is er een aantal kleinere projecten binnen de rode contouren. Wij willen de gemeente ondersteunen bij het daadwerkelijk realiseren van de binnenstedelijke mogelijkheden. De kern Woerden kan daarmee tevens een beperkte opvangtaak vervullen voor enkele omliggende kernen en voor de algemene druk die op het westelijk deel van de provincie ligt.

In Harmelen is een uitbreiding aan de westzijde voorzien van 90 woningen. Deze uitbreiding was reeds opgenomen in de Structuurvisie Streekplan 2005-2015. Daarbij verwachten wij dat er een zorgvuldige inrichting plaatsvindt van de nieuwe overgang tussen stad en land en dat er rekening wordt gehouden met de lange termijn gevolgen door de ligging in voor bodemdaling gevoelig gebied. In de kernen Kamerik, Zegveld en Kanis voorzien wij geen uitbreidingen, vooral vanwege de ligging in een bijzonder waardevol deel van het veenweidegebied en vanwege de woningbouwmogelijkheden binnen de rode contouren van de kern Woerden. Wij werken mee aan kansen om de ruimtelijke kwaliteit van de kernranden van deze dorpen te verhogen.

Er is een programma van in totaal 6 ha. bedrijventerrein opgenomen, geheel in het stedelijk gebied. Dit betreft de uitbreiding van Barwoutswaarder tussen het bestaande bedrijventerrein en de rioolwaterzuivering in het segment ‘1e klas bedrijvenpark’ (1,5 ha.), de uitbreiding van Breeveld ten oosten van het bestaande terrein in het segment ‘Modern gemengd’ (2,5 ha.) en de uitbreiding van Polanen tussen het bestaande terrein en de A12 in het segment ‘Modern gemengd’ (max. 2 ha.). Bij de planvorming en ontwikkeling van de locaties Breeveld en Polanen dient rekening te worden gehouden met de lange termijn gevolgen en bijkomende hogere kosten door de ligging in voor bodemdaling gevoelig gebied.

Indien dit voor de voortgang van de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen noodzakelijk is, zo mogelijk blijkend uit een advies van de OMU, zal binnen de afspraken uit het regionaal convenant naar een aanvullende locatie van maximaal 6 ha. worden gezocht voor de aanleg van een nieuw bedrijventerrein, niet zijnde een eerder overwogen locatie aan de Kromwijkerwetering.

Herijking 2016:

Het stedelijk programma is ongewijzigd.

7 Dynamisch landelijk gebied     

Dit hoofdstuk bevat het beleid voor de provinciale belangen uit de pijler dynamisch landelijk gebied.

7.1 Algemene beleidslijn landelijk gebied: ruimte voor dynamiek en kwaliteit     

Kaart: Landelijk gebied; object: landelijk gebied

Beleid

Wij willen de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied behouden. Wij koesteren daarom de functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw, natuur en bos. Wij willen een verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied voorkomen. Dit beleid vormt de contramal van ons beleid voor het stedelijk gebied. De kwaliteit van het landelijk gebied draagt immers bij aan de aantrekkelijkheid en het goede functioneren van de steden. In bijzondere situaties en onder voorwaarden zijn ontwikkelingen van niet aan het landelijk gebied gebonden functies aanvaardbaar. Die situaties hebben veelal betrekking op de herbestemming van bestaande bebouwde erven en op de ontwikkeling van nieuwe kwaliteit. Deze situaties worden hier beschreven.



Kwaliteitsontwikkeling (rood-voor-groen)

In delen van het landelijk gebied is sprake van een kwalitatieve opgave waar bijvoorbeeld omzetting van landbouwgrond naar groene functies gewenst is en waar daarom soms ook de vestiging van stedelijke functies aanvaardbaar is. Het gaat daarbij om:

  • kernrandzones (zie paragraaf 6.2 Wonen), waarbij ruimte moet zijn voor stedelijke functies en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt nagestreefd;
  • recreatiezones (zie paragraaf 7.4.1 Recreatiezone), waar sprake is van een recreatieve opgave die ook door rood-voor-groenconstructies moet kunnen worden gerealiseerd;
  • gebieden binnen en direct grenzend aan de groene contour (zie paragraaf 5.4.2 Gebiedsbescherming Groene Contour), waar nieuwe natuurgebieden met behulp van alternatieve financieringsmogelijkheden kunnen worden gerealiseerd.

Buiten deze gebieden is de inzet van rood-voor-groen niet mogelijk, behoudens kleinschalige verbetering vanuit bestaande bouwpercelen, zoals hierna wordt toegelicht.



Nieuwe functies voor stoppende agrarische bedrijven

Voor vrijkomende agrarische bedrijven is ons beleid gericht op sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing. Wij bieden ruimte voor de bouw van één tot drie woningen (ruimte-voor-ruimte) of de vestiging van een niet-agrarische functie in ruil voor de sloop van een evenredige oppervlakte aan bedrijfsbebouwing. Naar mate er meer wordt gesloopt, is er meer ontwikkelruimte. De standaardnormen variëren bij ruimte-voor-ruimte van de bouw van één woning voor minimaal 1000 m2 sloop, tot maximaal 3 woningen voor minimaal 4000 m2 sloop; bij functiewijziging moet 50% van de bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Van deze normen kan door gemeenten worden afgeweken, indien een evenredige kwaliteitswinst anders dan sloop van gebouwen wordt bereikt. Zo ontstaat ruimte voor maatwerk: bijvoorbeeld meer woningen, woningen op een andere plek dan het agrarisch bouwvlak of de vestiging van een groter niet-agrarisch bedrijf.

Wij stimuleren intergemeentelijke samenwerking op het gebied van de aanpak van leegstand van agrarische bebouwing. Als eerste stap daarin zien wij graag dat de problematiek van leegstand per regio in kaart wordt gebracht. Is leegstand slechts een probleem van de individuele eigenaar of is de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van het landelijk gebied echt in het geding? Vanuit een goed beeld van de problematiek kan gewerkt worden aan een gezamenlijke aanpak die inspeelt op behoeften van eigenaren en initiatiefnemers en kansen biedt voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Wij zullen onderzoeken of het zinvol en haalbaar is de groei van agrarische bedrijven te verbinden aan sloop van bedrijfsgebouwen op percelen waar agrarische bedrijfsvoering is gestaakt. We denken daarbij aan een gebiedsgewijze aanpak, in samenwerking met gemeenten.

Wij gaan er van uit, dat bij functiewijziging op vrijkomende agrarische bedrijfspercelen de omliggende grond in agrarisch gebruik blijft.

Stedelijke functies in het landelijk gebied

Op veel plaatsen in het landelijk gebied is sprake van bebouwingsconcentraties met stedelijke functies die geen rode contour hebben gekregen. Wij bieden hier ruimte voor verdichting van de concentraties, mits de omgevingskwaliteit, met name die van het landschap, voldoende is geborgd.

Voor bestaande stedelijke functies in het buitengebied bieden we ruimte om deze te wijzigen in een andere stedelijke functie, onder de voorwaarde dat de ruimtelijke impact op de omgeving daarbij niet toeneemt, en liever nog afneemt. Enige uitbreiding van bestaande functies is mogelijk. Uitbreiding van de bouwmogelijkheden met maximaal 20% van de bestaande oppervlakte is zonder meer mogelijk. Een grotere uitbreiding van het bestaande bebouwde oppervlak of een uitbreiding van het bestemmingsvlak is mogelijk, indien daarvoor een economische noodzaak bestaat. Dat laatste vraagt uiteraard een goede beoordeling van de ruimtelijke gevolgen. Wij stimuleren dat gemeenten bij grotere uitbreidingen een vorm van kwaliteitscompensatie hanteren, bijvoorbeeld door sloop van bedrijfsbebouwing elders.

Toelichting

Nieuwe functies voor stoppende agrarische bedrijven

Als een agrarisch bedrijf stopt, is behoud van het agrarische bedrijfscomplex voor de landbouw de beste optie, zeker als het gaat om ten opzichte van goede landbouwgrond strategisch gelegen bouwpercelen. Door het grote aantal bedrijven dat stopt is dat echter vaak niet haalbaar. Veelal zal de voormalige bedrijfswoning een woonfunctie krijgen. De voormalige bedrijfsbebouwing kan dan blijven staan, maar kan in dat geval niet voor een bedrijfsmatige functie worden gebruikt. Een beperkte oppervlakte in de nabijheid van de woning kan worden gebruikt voor beroep of bedrijf aan huis. Om ook in dergelijke situaties de sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing te stimuleren, bevelen wij de saneringsregeling voor bedrijfsbebouwing aan die veel gemeenten in dergelijke gevallen hanteren: de overbodige bedrijfsbebouwing wordt onder het overgangsrecht gebracht, maar kan toch worden vervangen indien de oppervlakte met 50% afneemt. Bij sloop bestaat de mogelijkheid tot bouw van één tot maximaal drie extra woningen op het voormalige agrarische bouwvlak, naar rato van de oppervlakte gesloopte bebouwing. Vestiging van een niet-agrarisch bedrijf is mogelijk bij sloop van 50% van de bedrijfsbebouwing. Afwijken van de in de regels genoemde sloopverplichtingen is mogelijk als dit leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. Ook kan zo worden afgeweken van de regels dat ruimte-voor-ruimtewoningen op de oorspronkelijke kavel moeten worden gebouwd en dat daarbij àlle voormalige bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt. Bij de beoordeling van extra kwaliteit kunnen onder andere de volgende aspecten een rol spelen:

  • herstel van landschapselementen;
  • versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur (agrarisch cultuurlandschap);
  • oplossingen voor de wateropgave;
  • realisering van wandel- en recreatievoorzieningen;
  • de verbetering van het woonmilieu in een aangrenzende kern.

De beoordeling of sprake is van meer ruimtelijke kwaliteit is primair een verantwoordelijkheid van de gemeente. Wij hanteren geen limitatieve lijst van mogelijke kwaliteitsverbeteringen. Gemeenten kunnen een eigen afweging maken om een andere, evenredige vorm van ruimtelijke kwaliteitswinst mogelijk te maken.

Stedelijke functies in het landelijk gebied

Bij bebouwingsconcentraties kan zowel gedacht worden aan buurtschappen van minder dan 5 hectare, als aan dichter bebouwde delen van bebouwingslinten en ontginningsassen. Plaatselijk is verdichting mogelijk, zowel door extra bebouwing als door extra functies, als dit bijdraagt aan ruimtelijke kwaliteit. Daarbij kan gedacht worden aan sanering van ongewenste situaties of aan herstel van het landschap. Vooral in de bebouwingslinten zijn de landschappelijke en cultuurhistorische waarden doorgaans hoog. Dat lijkt een beperking, maar daar waar bestaande situaties worden verbeterd, biedt dat ook kansen. Verdichting op minder kwetsbare plekken kan herstel van doorzichten op waardevollere plekken mogelijk maken.



In het landelijk gebied komen verspreid ook individuele niet-agrarische functies voor. Voorkomen moet worden dat deze ruimtelijk zodanig beperkt worden in hun ontwikkeling, dat geen sprake meer kan zijn van voortzetting van de bestaande bedrijfsvoering. Daarom vinden wij 20% uitbreiding van de bebouwing aanvaardbaar. In bijzondere gevallen kan dit niet genoeg zijn voor het voortzetten van de bedrijfsvoering. Mits de noodzaak goed wordt onderbouwd, kan een ruimere uitbreiding dan aanvaardbaar zijn. Hetzelfde geldt voor uitbreiding van het bestemmingsvlak. Ontwikkeling binnen het bestaande bestemmingsvlak heeft de voorkeur, maar bij een economische noodzaak kan ook uitbreiding worden overwogen. Naarmate de impact op de omgeving groter is, ligt het meer voor de hand om een tegenprestatie te vragen. In alle gevallen moet een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd zijn. Indien een niet-agrarische functie wordt beëindigd, is vestiging van een andere stedelijke functie mogelijk, als de verkeersaantrekkende werking en landschappelijke verstoring niet toenemen en zo mogelijk worden beperkt. Vooral als het om grootschalige functiewijziging gaat, is zorgvuldigheid geboden. Specifiek provinciaal beleid kan de mogelijkheden voor functiewijziging wel beperken. Zo is omzetting in een kantoor- of retailfunctie niet gewenst, omdat wij voor deze functies een generiek stand-stillbeginsel hanteren (zie de paragrafen over deze onderwerpen). Ook is omzetting van recreatiewoningen naar reguliere woningen doorgaans niet mogelijk.

Realisatie

Provinciaal belang: Alle provinciale belangen zoals in 3.2 Provinciaal belang benoemd onder 'Dynamisch Landelijk gebied'

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op voor verstedelijking in het landelijk gebied, gevat onder diverse artikelen.

Stimuleren:

- Stimuleren van intergemeentelijke samenwerking, gericht op kennis over spreiding en gevolgen van leegstand en gericht op een creatieve aanpak daarvan.

7.2 Kernrandzone     

Kaart: Landelijk gebied; object: kernrandzone (per kern met rode contour)

Beleid

De kernrandzone is het gedeelte van het landelijk gebied dat direct aansluit aan de rode contour. Deze zone om de Utrechtse kernen is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern als uitloopgebied en door de hier aanwezige stedelijke functies. De kwaliteiten en mogelijkheden van de kernrandzones vragen om specifiek gemeentelijk beleid gericht op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Als dit nodig is voor de realisatie van ruimtelijke kwaliteitsversterking kan met dit beleid ook nieuwe verstedelijking mogelijk worden gemaakt. De aard en omvang van deze verstedelijking dient in redelijke verhouding te staan tot deze gewenste kwaliteitsversterking. En de aard en omvang van de gehele ontwikkeling dient in redelijke verhouding te staan tot de kern waaromheen de betreffende kernrandzone gelegen is.

Wij verwachten van gemeenten dat zij in de toelichting op het ruimtelijke plan waarin de gehele ontwikkeling gevat wordt, een brede onderbouwing opnemen, waarbij de concrete ontwikkeling binnen de ambitiecontext voor een groter gebied is geplaatst. Daarbij stimuleren wij gemeenten om hun kernrandzone(s) in breder verband te bekijken en hiervoor een integrale ontwikkelvisie op te stellen. Idealiter neemt de gemeente het initiatief om voor de gehele kernrandzone gezamenlijk met gebiedspartijen en de provincie een ontwikkelvisie op te stellen, bestaande uit een visie op de gewenste kwaliteitsversterking en de hierbij passende ruimtelijke ontwikkeling en gebruiksmogelijkheden en een kader met spelregels voor de invulling van de diverse gewenste ontwikkelingen. Als de gemeente met ons overeenstemming bereikt over de ontwikkelvisie, kan deze door de gemeente worden gehanteerd als uitnodigend beleidskader.

De verstedelijking die in een kernrandzone mogelijk wordt gemaakt middels een onderbouwing in het ruimtelijk plan, zo mogelijk voorafgegaan door een ontwikkelvisie, dient ruimtelijk en landschappelijk goed ingepast te worden, zodat deze past bij de kenmerken en verstedelijkingsstructuren van kern en kernrandzone. Naast kwaliteitsverbetering in de kernrandzone zelf, kan de kernrandzone ook ten dienste staan van kwaliteitsverbetering elders in landelijk of stedelijk gebied.

Toelichting

De kernrandzone, het gebied grenzend aan stad of dorp, heeft vaak een multifunctioneel karakter. Naast landbouw bevinden zich hier stedelijke functies, zoals verspreid liggende woningen, sportvelden, recreatieve voorzieningen, volkstuinen, begraafplaatsen en rioolwaterzuivering. De zone is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern.

Er komen diverse ontwikkelingen op de kernrandzones af. We zien bijvoorbeeld een toenemende behoefte aan kwalitatieve recreatiemogelijkheden in de kernrandzone en het achterliggend landelijk gebied. Ook onstaat er behoefte aan nieuwe functies als stadslandbouw en extra waterberging vanwege de klimaatverandering. Wanneer de behoeften aan invulling van de kernrandzone samengenomen worden, kunnen de betrokken partijen in een gezamenlijk proces vorm geven aan de (deel)kernrandzones. Door de verschillende functies in samenhang te behandelen, kan de ruimtelijke kwaliteit verbeterd worden en kunnen de gebieden aantrekkelijk blijven of worden om in te verblijven. Ook kan indien nodig de bereikbaarheid vanuit de kern verbeterd worden. Dit vormgeven aan de kernrandzone kan neergelegd worden in een integrale ontwikkelvisie die ook ruimte biedt voor de kostendragers die nodig zijn om de visie te realiseren. De kwaliteitsversterking in de kernrandzone bestaat bijvoorbeeld uit aangename verblijfsmogelijkheden, goede verbindingen vanuit de kern, een landschappelijk zorgvuldige overgang van stedelijk gebied naar omliggend buitengebied en mogelijkheden voor het maken van ‘ommetjes’ in de kernrandzone. Om de gewenste kwaliteitsversterking financieel uitvoerbaar te maken, kan, zoals aangegeven, in afwijking van ons algemeen beleid buiten de rode contour toch verstedelijking worden toegestaan. Deze verstedelijking dient te passen bij de kenmerken en verstedelijkingsstructuren van kern en kernrandzone en dient in redelijke verhouding te staan tot de kwaliteitsversterking. De voorwaarden die hieraan verbonden zijn, zijn opgenomen in de PRV. Ter ondersteuning voor het opstellen van een ontwikkelingsvisie is een provinciale “Handreiking kwaliteit van kernrandzones” beschikbaar: http://www.kernrandzonesprovincieutrecht.nl/. Voor de landschappelijke aansluiting en inpassing van verstedelijking vormt de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen een inspiratiebron: www.provincie-utrecht.nl/kwaliteitsgids.

Deze verstedelijking kan eventueel ook ten dienste staan van kwaliteitsverbetering buiten de kernrandzone zelf. Dit kan zowel het stedelijk, als het landelijk gebied betreffen. Bij het stedelijk gebied kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de uitplaatsing van een functie, zoals een bedrijf, uit stedelijk gebied ten dienste van binnenstedelijk leefmilieu of binnenstedelijke ontwikkeling, waarbij er geen alternatieve vestigingslocatie binnen stedelijk gebied voorhanden is. Bij kwaliteitsversterking in het landelijk gebied gaat het om de regelingen in het kader van ruimte voor ruimte, realisatie van natuur binnen een groene contour of realisatie van groen en/of voorzieningen binnen een recreatiezone, waarbij de bijbehorende woning(en) (geclusterd) in de kernrandzone worden gerealiseerd.

Wij stimuleren het opstellen van een ontwikkelvisie voor de (gehele) kernrandzone, wat vanwege het eigen karakter om maatwerk vraagt. Vanuit deze optiekzijn wij graag bereid om hieraan mee te werken. Wanneer gemeenten het opstellen van een ontwikkelvisie samen met gebiedspartijen én samen met de provincie oppakt, kan er meerwaarde ontstaan in de vorm van een uitnodigend beleidskader met spelregels waarover betrokken partijen overeenstemming hebben bereikt. Planinitiatieven die hierbinnen passen, kunnen dan zonder nadere provinciale beoordeling worden uitgewerkt.

Realisatie

Provinciaal belang: Uitnodigende zones die stad en land verbinden en bijdragen aan de kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu.

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op voor de borging en/of versterking van ruimtelijke kwaliteit in kernrandzones (artikel 3.7 Kernrandzone).

Stimuleren:

- Gemeenten stimuleren tot het gezamenlijk met gebiedspartijen en de provincie opstellen van een ontwikkelvisie voor de (gehele) kernrandzone, bestaande uit een visie en een kader met spelregels voor de invulling van de diverse gewenste ontwikkelingen in de kernrandzone.

7.3 Landbouw     

Landbouw is de belangrijkste gebruiker van ons landelijk gebied en van groot belang voor de kwaliteit van ons aantrekkelijke cultuurlandschap. De opgave voor de landbouw is om zich te handhaven om zo, naast haar primaire rol als voedselproducent, de rol voor het cultuurlandschap te kunnen blijven spelen: ‘duurzame groei in een aantrekkelijk landschap’. In ons beleid geven wij aan hoe wij de landbouw hierin kunnen ondersteunen.

7.3.1 Landbouwgebied     

Kaart: Landbouw; object: Landbouwgebied

Beleid

In de landbouwgebieden bevindt zich vooral melkveehouderij en (koudegrond) fruitteelt. Deze bieden we binnen voorwaarden van milieu, biodiversiteit en landschap voldoende groeiruimte. In de landbouwgebieden is landbouw de hoofdgebruiker, maar vindt ook menging met andere functies plaats. Het beleid voor andere dan agrarische functies is vooral gericht op landschappelijke en recreatieve kwaliteit van deze gebieden en op het realiseren van natuur in groene contourgebieden en van recreatie in recreatiezones. De blijvende landbouw mag in haar functioneren geen hinder ondervinden van de natuur- en recreatieontwikkeling in deze gebieden.



In de landbouwgebieden bieden we agrariërs ruimte voor verbreding en innovatie (waaronder ook productie van duurzame energie). Het gaat ons hierbij om activiteiten die in belang zijn van de landbouw zelf en van haar functie voor het omringende gebied. Andere agrarische ondernemers mogen geen hinder ondervinden van de verbredingstak. Nevenactiviteiten moeten ondergeschikt blijven aan de agrarische hoofdfunctie en plaatsvinden binnen het bestaande bouwperceel.

Om zich te kunnen handhaven maakt de landbouw een proces van schaalvergroting door. Om de landbouw een blijvend economisch perspectief te bieden, geven wij de landbouw in algemene zin de ruimte om door te groeien tot een bouwperceel van maximaal 1,5 hectare. Dit is voldoende voor een normale bedrijfsvoering. Vanwege de voortgaande schaalvergroting maken we voor de grondgebonden veehouderij doorgroei naar een bouwperceel van 2,5 hectare mogelijk onder voorwaarden van goede landschappelijke inpassing, verbetering dierenwelzijn, vermindering milieubelasting en verbetering volksgezondheid.

Omdat door de voortgaande schaalvergroting voldoende bouwkavels van stoppende bedrijven beschikbaar komen en om verstening en aantasting van het landschap te voorkomen staan wij geen nieuwvestiging van landbouwbedrijven toe. Bij verplaatsing van melkveehouderij en fruitteelt binnen de provincie gaan wij ervan uit dat hervestiging doorgaans op een vrijkomend agrarisch perceel kan plaatsvinden. Omschakeling van melkveehouderij of gemengde bedrijven met als hoofdtak melkveehouderij naar volledig niet-grondgebonden veehouderij staan wij niet toe.



In de stadsranden zien we bijzondere kansen voor verbreding door middel van stadslandbouw. Hieronder verstaan we landbouw die zich in nieuwbouwlocaties en stadsrandzones zo ontwikkelt dat de landbouw toekomstperspectief heeft en de relatie stad-landbouw wordt benut. De productie van voedsel voor de stad kan gecombineerd worden met het leveren van andere diensten en producten aan de stad, zoals recreatie, natuureducatie, zorg en energie. Vanwege deze functies is betrokkenheid van gemeenten bij stadslandbouw en het verder ontwikkelen van de kansen hiervan van belang.



Toelichting

In de agrarische gebieden in de provincie Utrecht is de hoofdfunctie grondgebonden landbouw (melkveehouderij en fruitteelt). De landbouw heeft in Utrecht een goede uitgangspositie om duurzaam te produceren voor de wereldmarkt en/of de regionale markt. Wij bieden waar mogelijk voorwaarden voor boeren om een goed inkomen te kunnen blijven verdienen. Dit doen wij door het bieden van groeiruimte tot een bouwperceel van 1,5 ha, het onderscheiden van landbouwkerngebieden, het versterken van de landbouwstructuur en het ondersteunen van een grotere focus op de lokale en regionale afzetmarkt. Ook verbreding, recreatief medegebruik van agrarisch gebied en agrarisch natuurbeheer kunnen extra mogelijkheden voor inkomensvorming en inkomenszekerheid bieden. Verbreding en innovatie geven daarnaast invulling aan de behoefte van de inwoners van de provincie aan rust, ruimte en beleving. De activiteiten die wij zien als verbreding (nevenfuncties) zijn zorglandbouw, recreatie, agrarische kinderopvang, boerderij-educatie, agrarisch natuur- en landschapsbeheer en de productie en verkoop van streekproducten.



In een deel van de landbouwgebieden is het voor de landbouw lastiger om te concurreren met landbouwbedrijven elders. Dit betreft met name de kwetsbare veengebieden en kleinschalige landschappen, zoals de Langbroekerwetering. In het veengebied voeren we samen met het landbouwbedrijfsleven en waterschappen het Kennis- en Innovatieprogramma Veenweiden uit, dat gericht is op het behoud van een rendabele melkveehouderij in combinatie met het afremmen van bodemdaling.



Het bieden van groeiruimte voor agrariërs ondersteunen wij met ruimtelijk beleid dat de mogelijkheden van groei en de bijbehorende randvoorwaarden aangeeft. De maximum bouwperceelgrootte is vastgesteld op 1,5 hectare. Dit maximum is bepaald op basis van de huidige landbouwstructuur, de economische omvang van de landbouw, het Utrechtse landschap, het milieu en het voorkomen van te omvangrijke veestallen. Voor het grootste gedeelte van de Utrechtse landbouwbedrijven is deze maximum omvang voldoende. Als vanwege schaalvergroting een groter bouwperceel nodig is, dan is voor de grondgebonden veehouderij onder voorwaarden een doorgroei naar 2,5 hectare mogelijk. Regio FoodValley ontwikkelt een ontwikkelingsgericht instrument voor de afweging van vergroting van bouwpercelen. Voor de gemeenten die onderdeel uitmaken van de Regio FoodValley werken wij mee aan de gebruikmaking van dit instrument, binnen de kaders die wij kennen voor de doorgroei van agrarische bouwpercelen.

De niet-grondgebonden veehouderij heeft zijn zwaartepunt in de Gelderse Vallei. Vanwege ruimtelijke en milieuproblematiek is hier in 2005 het Reconstructieplan Gelderse Vallei / Utrecht Oost opgesteld, dat in 2010 geactualiseerd is. In de PRS en PRV zijn in 2013 de ruimtelijke randvoorwaarden uit het Reconstructieplan overgenomen. Omdat de Reconstructiewet per 1 juli 2014 door het Rijk is afgeschaft, is de wettelijke basis onder de reconstructieregels weggevallen. Daarom is bij de herijking van de PRS en PRV in 2016 de noodzaak van specifiek ruimtelijk beleid voor de niet-grondgebonden veehouderij heroverwogen. Wij kiezen voor het handhaven van het Landbouwontwikkelingsgebied (zie paragraaf 7.3.5) en daarnaast voor een generiek beleid voor de niet-grondgebonden veehouderij in de rest van de provincie, gebaseerd op de regels zoals die gelden buiten het voormalige reconstructiegebied. Dit betekent dat voor de bestaande niet-grondgebonden veehouderijbedrijven buiten het Landbouwontwikkelingsgebied de maximum bouwperceelgrootte 1,5 ha is. In het landbouwstabiliseringsgebied (voorheen Extensiveringsgebied) nabij kwetsbare natuur en landschap blijft uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderij niet toegestaan.

Aan nieuwvestiging van bouwkavels voor niet-grondgebonden veehouderij en glastuinbouwbedrijven (buiten de glastuinbouwconcentratiegebieden) werken we niet mee. Ook in de grondgebonden melkveehouderij en fruitteelt staan wij nieuwvestiging in principe niet toe. Toch kan nieuwvestiging hiervoor in de vorm van bedrijfsverplaatsing binnen de provincie in specifieke situaties nodig zijn voor de realisatie van internationale natuurdoelen. Als er geen geschikt vrijkomend agrarisch bouwperceel beschikbaar is werken we hieraan alleen mee binnen een integrale, gebiedsgerichte aanpak waarbij ook rekening wordt gehouden met natuur, landschap, recreatie en infrastructuur. Wij verwachten daarbij dat door voortgaande schaalvergroting en stoppende agrariërs er voldoende agrarische bedrijfslocaties vrij komen voor startende bedrijven en om eventuele bedrijfsverplaatsingen op te vangen.

Realisatie

Provinciaal belang: Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen.

Provinciale rol: Reguleren, participeren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op over nieuwvestiging, omschakeling, nevenfuncties en de maximale omvang van de agrarische bouwpercelen (artikel 2.1 Agrarische bedrijven).

Participeren:

- Bij het ontwikkelen van innovatieve stallen kan het ad-hoc stallenteam ingeschakeld worden om de voortgang van vergunningstrajecten te begeleiden.

7.3.2 Landbouwkerngebied     

Kaart: Landbouw; object: Landbouwkerngebied

Beleid

De landbouwkerngebieden zijn de gebieden waar de landbouw in Utrecht de beste uitgangspositie heeft om duurzaam te produceren voor de wereldmarkt en/of de Randstedelijke markt en de gebieden waar wij het vanuit ruimtelijk oogpunt belangrijk vinden dat de landbouw de hoofdgebruiker en –beheerder blijft. In deze gebieden heeft landbouw dan ook het primaat. Ze worden zo veel mogelijk gevrijwaard van andere functies. Om dit te ondersteunen vragen wij gemeenten om in hun ruimtelijk plan regels op te stellen die bijdragen aan het behouden van de bouwpercelen en de landbouwgrond voor de landbouw.



Toelichting

De ligging van de landbouwkerngebieden is gebaseerd op de productieomstandigheden, grondsoort, waterhuishouding, ligging of beheerfunctie. Door de landbouwkerngebieden te vrijwaren van andere functies willen we bereiken dat de grondprijs op een redelijk peil blijft en dat vrijkomende gronden zo veel mogelijk ten goede komen aan de landbouw. In deze gebieden zetten we in op landbouwstructuurversterking rekening houdend met natuur, landschap en het bodem- en watersysteem. De landbouwkerngebieden zijn in veel gevallen waardevolle landschappen. Daarnaast herbergen ze vaak ook natuurwaarden, zoals weidevogels. Ook kunnen het gebieden zijn die kwetsbaar zijn voor bodemdaling. Deze gegevenheden hebben geen directe ruimtelijke gevolgen voor de landbouw. Het landbouwbeleid is er op gericht om eventueel agrarisch natuurbeheer in te passen in de bedrijfsvoering en door middel van innovatie te bevorderen dat landbouw mogelijk blijft in kwetsbare gebieden.

Realisatie

Provinciaal belang: Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen.

Provinciale rol: Stimuleren

(Reguleren verloopt via vrijwaring van grootschalige ontwikkelingen en is bij die ontwikkelingen, zoals groene contour en bovenlokale recreatieterreinen, opgenomen)

Stimuleren:

- Overleg: de provincie vraagt gemeenten om in hun ruimtelijk plan regels op te stellen die bijdragen aan het behouden van de bouwpercelen en landbouwgrond in de landbouwkerngebieden voor de landbouw.

7.3.3 Landbouwstabiliseringsgebied     

Kaart: Landbouw; object: Landbouwstabiliseringsgebied

Beleid

Het landbouwstabiliseringsgebied is aangewezen om de functie natuur of wonen te beschermen tegen de invloeden van de niet-grondgebonden veehouderij. Uitbreiding en nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderij is hier niet mogelijk.

Toelichting

Het Landbouwstabiliseringsgebied is zo gepositioneerd dat zij een goede bijdrage levert aan het ontstaan van een netwerk van duurzame ecosystemen. Robuustheid en interne buffering zijn de filosofie voor de keuze van de gebieden. De gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van, en de potentie tot ontwikkeling van bijzondere natuurwaarden, de milieu- en wateropgaven en de kansen voor het realiseren van een netwerk van duurzame ecosystemen. Ook het veiligstellen van de waarden door een goede interne buffering, door de omvang van de gebieden, heeft daarbij voorop gestaan.

In Utrecht zijn op basis van bovenstaande motivering in het landbouwstabiliseringsgebied de meest kwetsbare functies opgenomen, namelijk de bestaande bos- en natuurgebieden, drie bijzondere aandachtsgebieden natuur (Moorsterbeek, de Kampjes, Het Binnenveld) en 250 meter zones rond de Utrechtse Heuvelrug.

De uitbreidingsmogelijkheden van bebouwing ten behoeve van niet-grondgebonden veehouderij bij bestaande bedrijven zijn beperkt tot de bestaande grenzen van de agrarische bouwpercelen, zoals die concreet begrensd zijn in de vigerende bestemmingsplannen buitengebied. Hierop zijn geen vrijstellings- of wijzigingsbepalingen mogelijk. Het landbouwstabiliseringsgebied overlapt gedeeltelijk met de 250 meter zones uit de Wet Ammoniak en Veehouderij (WAV). De regels in de WAV zone zijn alleen gericht op stabilisatie van de ammoniak uitstoot en laten bedrijfsuitbreiding toe. Het is onzeker of de WAV-zones in de nieuwe omgevingswet worden overgenomen.

Realisatie

Provinciaal belang: Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen.

Provinciale rol: Reguleren

Reguleren (PRV):

- In het landbouwstabiliseringsgebied geldt een ''stand still'': er zijn geen doorgroeimogelijkheden voor niet-grondgebonden veehouderij (artikel 2.1 Agrarische bedrijven)

7.3.4 Glastuinbouw     

Kaart: Landbouw; object: Glastuinbouwconcentratiegebied

Beleid

We vinden bundeling van glastuinbouwbedrijven gewenst en handhaven daartoe ons ruimtelijk beleid voor de twee glastuinbouwconcentratiegebieden in de provincie: één in de Harmelerwaard en één in de polder Derde Bedijking in De Ronde Venen. In deze gebieden is ruimte voor hervestiging van verspreid liggende bedrijven in Utrecht. Bestaande bedrijven in deze gebieden hebben ruimte om te groeien.



Verspreid liggend glastuinbouw kan verplaatsen naar de glastuinbouwconcentratiegebieden. De uitbreidingsmogelijkheden op bestaande locaties is beperkt tot een omvang die noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het glastuinbouwbedrijf; maar maximaal 2 hectare. En slechts als er geen sprake is van zwaarwegende landschappelijke bezwaren en bestaande omringende functies niet onevenredig worden aangetast of beperkt.



Toelichting

Bundeling van glastuinbouwbedrijven vinden we uit landschappelijk oogpunt gewenst. In de landbouwkerngebieden en de stadsranden hebben solitaire bedrijven vaak weinig ontwikkelingsperspectief. Concentratie kan economische en milieutechnische voordelen opleveren, bijvoorbeeld door samenwerking op het vlak van duurzame energie (o.a. bij de winning van aardwarmte).

Realisatie

Provinciaal belang: Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen.

Provinciale rol: Reguleren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten waarin een glastuinbouwconcentratiegebied ligt nemen in hun bestemmingsplan geen bestemmingen of regels op die een belemmering vormen voor de glastuinbouw (artikel 2.3 Concentratiegebied glastuinbouw).

- Gemeenten zonder glastuinbouwconcentratiegebied maken in hun bestemmingsplan geen nieuwvestiging van glastuinbouw mogelijk. Uitbreiding van bestaande glastuinbouw is onder voorwaarden mogelijk (artikel 2.2 Glastuinbouw niet toegestaan).

7.3.5 Landbouwontwikkelingsgebied     

Kaart Landbouw; Object: Landbouwontwikkelingsgebied

Beleid

In het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) heeft de niet-grondgebonden veehouderij het primaat. Deze bedrijven kunnen zich binnen dit gebied ontwikkelen, waarbij maximaal gebruik van de bestaande bouwpercelen voorop staat. Vestiging van niet-grondgebonden veehouderij op vrijkomende locaties dienen gemeenten te faciliteren in het LOG. Omzetting naar niet-agrarische functies is alleen mogelijk als de locatie aantoonbaar niet nodig is voor de landbouw en de nieuwe functie geen belemmering oplevert voor de omringende landbouwbedrijven. Dit is conform de ligging in het landbouwkerngebied. De niet-grondgebonden veehouderij in het LOG heeft net als de landbouw elders in algemene zin de ruimte om door te groeien tot een bouwperceel van maximaal 1,5 hectare. Daarnaast is de doorgroei naar een bouwperceel van 2,5 hectare mogelijk onder voorwaarden van goede landschappelijke inpassing, verbetering dierenwelzijn, vermindering milieubelasting en verbetering volksgezondheid.

Toelichting

De landbouwontwikkelingsgebieden waren in de reconstructiewet gedefinieerd als ruimtelijk begrensde gedeelten van het reconstructiegebied met het primaat voor niet-grondgebonden veehouderij. Het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in de provincie Utrecht is in 2004 aangewezen en is zodanig gesitueerd dat de niet-grondgebonden veehouderij zich “afwaarts” gaat bewegen van kwetsbare natuurgebieden en woongebieden. In het LOG bieden wij voldoende ontwikkelingsperspectief voor de niet-grondgebonden veehouderij. Op deze manier kan de veehouderij verduurzamen binnen randvoorwaarden van het landschap. Daarbij past dat de bestaande locaties zoveel mogelijk voor de veehouderij behouden blijven, zodat de niet-grondgebonden veehouderij zich in het LOG verder kan ontwikkelen. Omzetting van agrarische bedrijven in het LOG naar niet-agrarische functies is daarmee dus alleen mogelijk als er een toets heeft plaats gevonden waarin in ieder geval moet zijn na gegaan of voortgezet agrarisch gebruik reëel is, en waarin is gekeken naar de duurzaamheid van de landbouw en ontwikkelingsperspectieven van de locatie.

Realisatie

Provinciaal belang: Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen.

Provinciale rol: Reguleren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten nemen in bestemmingsplannen ten behoeve van het LOG regels op over de maximale omvang van agrarische bouwpercelen en ter voorkoming van functieverandering die aanvullend zijn op de regels in landbouwgebieden (artikel Agrarische bedrijven).

7.3.6 Geitenhouderijen     

Kaart Geitenhouderijen; Object: gehele provincie

Beleid

Wij constateren een toenemende maatschappelijke onrust over de toename van het aantal geiten. Die onrust houdt onder meer verband met de negatieve gevolgen van geitenhouderijen voor de volksgezondheid. Hierover is al een aantal onderzoeken en adviezen van de GGD verschenen. Uit die onderzoeken blijkt een verhoogd risico voor mensen op longontsteking. De onderzoekers zien een toename in het aantal longontstekingen bij mensen in de omgeving van geitenhouderijen. De onderzoeken kunnen nu nog geen uitsluitsel geven over de precieze oorzaken van het verhoogde ziekterisico. Ook geven de onderzoeken geen uitsluitsel over de mogelijkheid met bedrijfsmaatregelen hier iets aan te doen. Aanvullend onderzoek is nodig. Zolang er onduidelijkheid over de precieze oorzaken bestaat, vinden wij het noodzakelijk om ‘een pas op de plaats’ te maken, zodat het aantal gehouden geiten niet verder toeneemt. De ‘pas op de plaatsmaken’ bestaat uit het tegengaan van vestiging en uitbreiding van geitenhouderijen, alsmede de omschakeling van bestaande agrarische bedrijven naar geitenhouderijen.

Toelichting

De GGD regio Utrecht onderschrijft (maart 2018) de conclusie uit het VGO onderzoek (juni 2017) dat het verhoogd voorkomen van longontsteking rondom geitenhouderijen zorgelijk is, mede omdat niet duidelijk is waardoor dit wordt veroorzaakt. Onderzoeken naar de oorzaak van de gevonden risicoverhoging zijn intussen van start gegaan. In afwachting van verder onderzoek naar de oorzaak en mogelijke (bron)maatregelen adviseert de GGD regio Utrecht het voorzorgsbeginsel toe te passen.

Realisatie

Provinciaal belang: Beschermen en realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving waarin ook stilte beleefd kan worden.

  • Gelet op de betekenis van het voorzorgsbeginsel (‘het zekere voor het onzekere nemen’), dat gebaseerd is op artikel 191, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in samenhang met de provinciale zorg voor een goede ruimtelijke ordening en de daarmee verbonden bevordering van de kwaliteit van de leefomgeving, waarvan ook gezondheidsaspecten deel uitmaken, wordt het noodzakelijk geacht om met de huidige kennis van zaken over de gezondheidseffecten van geitenhouderijen op de leefomgeving, op dit moment via het ruimtelijk instrumentarium een ‘geitenstop’ in te voeren.
  • Gelet op de huidige kennis van zaken over de effecten van geitenhouderijen op de volksgezondheid wordt het aannemelijk geacht dat een ‘geitenstop’ een positieve bijdrage levert aan de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Dat is in het belang van een goede ruimtelijke ordening.

Provinciale rol: Reguleren Reguleren (PRV):

  • Er wordt een nieuw artikel aan de PRV toegevoegd met rechtstreeks werkende regels (verbod) zodat de geitenstop op hetzelfde tijdstip provinciebreed voor het gehele grondgebied ingevoerd wordt.
  • Het gaat daarbij om het tegengaan van vestiging en uitbreiding van geitenhouderijen, alsmede de omschakeling van bestaande agrarische bedrijven naar geitenhouderijen.

7.4 Recreatie     

De provincie Utrecht heeft een aantrekkelijke basis voor recreatie en toerisme. We hebben veel te bieden: uitstekende voorzieningen (winkels en musea) in diverse steden, aantrekkelijk cultureel erfgoed en een gevarieerd landschap met plassen, veengebieden, waarden en grote bos- en natuurgebieden. In de provincie ligt ook een uitgebreid recreatief netwerk van wandel- en fietspaden met recreatieconcentratiepunten. De bereikbaarheid van het landelijk gebied vanuit het stedelijk gebied vinden wij belangrijk. Daarnaast zetten wij ons in voor behoud van het bestaande provinciale en landelijke routenetwerk en de knelpunten hierin. We streven naar meer samenhang in de totale recreatieve structuur en in verbindingen tussen bestaande recreatiegebieden. Wij nemen dit mee in gebiedsprojecten in bijvoorbeeld AVP-kader. We richten ons ook op het versterken van de samenhang tussen de verschillende recreatieve routenetwerken door de ontwikkeling van toeristische overstappunten en recreatieve poorten.

Door zorgvuldige planning van recreatieve voorzieningen en routestructuren in het landelijk gebied kunnen recreanten genieten van de schoonheid die de provincie Utrecht heeft te bieden en daar recreëren waar voldoende voorzieningen beschikbaar zijn en waar geen of beperkt kwetsbare natuurwaarden zijn. Daarbij willen wij het recreatief medegebruik van de NNN-gebieden en de andere natuurgebieden, het agrarisch gebied en de landschappen waarin deze gebieden liggen bevorderen. Voor het recreatiebeleid beschikken we, naast deze PRS, ook over de Visie Recreatie en Toerisme 2020 ‘De aantrekkelijke regio’. Deze visie is te benaderen via https://www.provincie-utrecht.nl/visierecreatiezone

7.4.1 Recreatiezone     

Kaart: Recreatie; object: Recreatiezone

Beleid

De verwachting is dat de recreatiebehoefte vanuit de steden de komende jaren verder toeneemt, mede als gevolg van de grote binnenstedelijke woningbouwambitie. Om die reden vinden wij gebiedsontwikkeling ten behoeve van bovenlokale recreatie en bereikbaarheid voor vooral langzaam verkeer van belang en zullen wij ontwikkelingen rond stadsgewest Utrecht en rond Amersfoort die hieraan bijdragen stimuleren. De bestaande recreatieve voorzieningen in deze zones willen we behouden en waar nodig versterken. Wij regelen hiervoor dat in de recreatiezones geen ontwikkelingen plaats kunnen vinden die behoud en realisatie van recreatief groen belemmeren. Daarnaast willen wij in deze zones onder voorwaarden ruimte bieden, via bijvoorbeeld rood voor recreatiegroen, voor aanvullende bovenlokale recreatievoorzieningen met een intensief of extensief gebruik. Nieuwe ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden nadat er een integrale visie op de ontwikkeling van de recreatiezone is gemaakt. Deze visie laat zien waar de meest geschikte locaties voor de intensieve en extensieve recreatieve functies gelegen zijn, in relatie tot het stedelijk gebied en in relatie tot de al aanwezige recreatieve en andere functies (zoals (stads)landbouw) in het gebied. Recreatie en stadslandbouw kunnen ook combinaties vormen, waarbij de productie van voedsel voor de stad gecombineerd wordt met het leveren van andere diensten en producten aan de stad.

Toelichting

In het stadsgewest Utrecht en Amersfoort liggen tussen en aan de rand van de verschillende kernen overwegend groen ingerichte gebieden, die als vingers vanuit het landelijk gebied het stadsgewest insteken. Ze bestrijken veelal het landelijk gebied van meerdere gemeenten. Deze gebieden vervullen een functie als tegenhanger van de meest verstedelijkte gebieden in onze provincie. Ze herbergen een mix aan gebruiksvormen met als belangrijkste landbouw, natuur, recreatie, verspreid wonen en kleine bedrijvigheid. Voorts liggen er tal van waardevolle structuren op het vlak van natuur, water, landschap, cultuurhistorie, varen, wandelen en fietsen. In deze zone zijn de langzaam verkeerverbindingen tussen stad en land en de verbindingen naar en tussen de recreatieve gebieden van belang. In delen van de recreatiezones zijn vooral extensieve, route gebonden vormen van recreatie passend, in andere gebieden juist intensievere recreatie.



Om de realisatie van recreatieve voorzieningen te stimuleren kan verstedelijking plaatsvinden, indien dit gepaard gaat met nieuwe mogelijkheden voor recreatief gebruik. Hierbij valt te denken aan nieuwe landgoederen met recreatief medegebruik, bijdragen aan de recreatieve structuur, recreatieve groengebieden, open (zwem)waterlocaties en doorgaande routestructuren voor langzaam verkeer. De realisatie van rode ontwikkelingen vindt op zodanige wijze plaats, dat het landschap zoveel mogelijk wordt versterkt en rood en recreatievoorzieningen in samenhang worden ontwikkeld.



Omdat we het belangrijk vinden dat de ontwikkelingen in de recreatiezones in samenhang worden bekeken, hebben wij voor deze gebieden samen met regio, gemeenten en maatschappelijke en/of particuliere organisaties een integrale visie ontwikkeld. In deze visie wordt, op basis van een nadere verkenning, aangegeven welke bovenlokale voorzieningen waar mogelijk zijn. Ook wordt de samenhang met de andere opgaven of aanwezige functies binnen het gebied aangegeven. Daarbij vinden wij het belangrijk dat in de visie bestaande landschapsstructuren, eventueel aanwezige cultuurhistorische– of natuurwaarden en de positie van de landbouw recht worden gedaan.

Vanwege het nabij gelegen stedelijk gebied is vooral de bovenlokale recreatiebehoefte groot. Om hier in te voorzien is voor de gebieden rond Utrecht de afgelopen jaren gewerkt aan de ‘Randstadgroenstructuur’ en later aan ‘Recreatie om de Stad’. Recreatieve groengebieden in de regio Amersfoort zijn de afgelopen jaren in het kader van de Groenblauwe structuur Amersfoort ontwikkeld of worden nog ontwikkeld. De aanleg van deze gebieden streven wij nog steeds na. Deze recreatieve groengebieden zijn nu onderdeel van de recreatiezones.

Wij vragen de gemeenten aandacht te schenken aan de ruimtelijke kwaliteit van de kernrandzones die direct rond de kernen liggen, zoals beschreven onder ‘Kernrandzones’. De nader te verkennen gewenste kwaliteitsverbetering voor een kernrandzone heeft zijn eigen dynamiek en lokale recreatiebehoeften krijgen hier een plaats in. De kernrandzone kan overlappen met de recreatiezone. Afstemming tussen de lokale (recreatie)voorzieningen en eventuele bovenlokale recreatievoorzieningen is dan noodzakelijk.

Realisatie

Provinciaal belang: (1) Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en versterkt. (2) Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen.

Provinciale rol: Reguleren, participeren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten zorgen voor bescherming en ontwikkeling van recreatie, landschap, erfgoed, landbouw en/of natuur, in het recreatiezones en staan onder voorwaarden rode ontwikkelingen toe om recreatieve voorzieningen te realiseren (artikel 3.17 Recreatiezone).

Participeren:

- Integrale visie recreatiezones.

- Verkenning realisatiemogelijkheden van ruimtelijke ontwikkelingen in de recreatiezone via Agenda Vitaal Platteland.

7.4.2 Bovenlokaal dagrecreatieterrein     

Kaart: Recreatie; object: bovenlokaal dagrecreatieterrein

Beleid

Het is van belang om ontwikkeling, exploitatie en beheer en onderhoud van dagrecreatieterreinen efficiënt en effectief te organiseren en duurzaam te financieren. Dit is een opgave waaraan de provincie samen met de gebiedspartijen werkt. De bestaande bovenlokale dagrecreatieterreinen in het landelijk gebied, krijgen, passend bij de andere provinciale belangen, ruimtelijke mogelijkheden om een kwaliteitsslag te kunnen maken om aan de (veranderende) vraag van recreanten te kunnen voldoen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met het exploitabel houden en het beheer van deze terreinen. Wij gaan er hierbij van uit dat gemeenten zelf ook bijdragen aan (het mogelijk maken van) ontwikkeling en exploitatie van deze terreinen.



In de structuurvisieperiode kunnen er initiatieven ontstaan voor nieuwe ruimte vragende bovenlokale dagrecreatieterreinen. Wij bieden hiervoor ruimte in de recreatiezone. Dit is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Nieuwe extensieve en/of kleinschalige dagrecreatie (zoals wandelgebieden), verblijfsrecreatie en poorten kunnen onder voorwaarden wel in het landelijk gebied ontwikkeld worden. Deze voorwaarden volgen uit onze provinciale belangen en uit een goede ruimtelijke ordening.



Toelichting

Als een terrein aantoonbaar voorziet in een dagrecreatieve behoefte van meer dan de aanliggende kernen of meer dan 50.000 unieke bezoekers per jaar trekt beschouwen wij dit terrein als een bovenlokaal dagrecreatieterrein. Voor het exploitabel houden van bovenlokale dagrecreatieterreinen kan het nodig zijn voorzieningen toe te staan die inkomsten kunnen genereren. Wij denken daarbij aan horeca, groepsaccommodatie, verblijfsrecreatie, leisurevoorzieningen en andere commerciële activiteiten voor zover passend bij de aard en de kwaliteit van de terreinen. Een aantal terreinen vervult nog geen bovenlokale functie, maar heeft deze potentie wel. Vanwege de ligging in de agglomeraties Utrecht en Amersfoort is deze ontwikkeling tot een bovenlokale recreatiefunctie gewenst. Voor de bovenlokale dagrecreatieterreinen staan wij dus ook ontwikkelingen toe ten behoeve van de duurzame exploitatie van de terreinen. In de recreatiezone stimuleren wij alleen de ontwikkeling van nieuwe recreatieve voorzieningen.

Wij baseren ons voor de bepaling van de bovenlokale terreinen op de bezoekersonderzoeken van NBTC NIPO 2012 en 2016, waarbij we voor de potentiële terreinen uitgaan van een marge van 10.000 bezoekers.

De kaarten van de bovenlokale dagrecreatieterreinen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening verschillen omdat in feite de uitbreiding van de mogelijkheid om extra voorzieningen toe te staan alleen maar van toepassing is op dagrecreatieterreinen in het landelijk gebied.

Een specifieke vorm van een bovenlokaal dagrecreatieterrein zijn de recreatieve poorten: een bovenlokaal toeristisch attractiepunt dat veel bezoekers trekt. Doel van een poort is mensen toegang te geven tot een bepaald gebied en er langere tijd te laten vertoeven. Dit draagt, waar van toepassing, bij aan de noodzakelijke zonering van het gebied waar de poort bij hoort. Een poort verschilt van een Toeristisch Overstrappunt (TOP) in het feit dat het een attractiepunt op zich vormt, terwijl een TOP in principe geen grote publieksaantrekkende werking heeft. Het onderscheid tussen poorten en TOP’s wordt slechts gemaakt binnen het ruimtelijk beleid. In de uitvoering is gebleken dat de term TOP voor het publiek beter herkenbaar is.



De beste kansen voor nieuwe ruimte vragende bovenlokale dagrecreatievoorzieningen (openlucht zwemwater, verblijfsrecreatie, wandelgebieden) liggen in de nabijheid van stedelijk gebied, in de recreatiezones in de regio’s Utrecht en Amersfoort. Deze voorzieningen kunnen dan ook bijdragen aan de verbetering van de recreatieve routestructuren en mogen deze niet in de weg staan.



In gebieden met de kernkwaliteit openheid en veenweidekarakter is extra aandacht nodig voor de beoordeling van passendheid en daarna voor inpassing van ruimte vragende bovenlokale recreatievoorzieningen.

Realisatie

Provinciaal belang: (1) Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en versterkt. (2) Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen.

Provinciale rol: Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten beschermen in hun bestemmingsplan bovenlokale dagrecreatieterreinen, en bieden ze ontwikkelingsmogelijkheden (artikel 3.16 Bovenlokaal dagrecreatieterrein).

Stimuleren:

- Gebiedsgerichte aanpak voor kwaliteitswinst natuur en recreatie: het behalen van winst voor zowel recreatie, natuur, landschap als ruimtelijke kwaliteit op de Heuvelrug door het toepassen van de saldo-benadering waarbij voor verspreid liggende dag- en verblijfsrecreatieve ontwikkelingen een gebiedvisie opgesteld kan worden, waarbinnen gesaldeerd kan worden tussen natuur, recreatie en overige bestemmingen.

7.4.3 Recreatiewoningen     

Kaart: Recreatie; object: Recreatiewoningen (gehele landelijke gebied)

Beleid

Voor een vitale toeristisch-recreatieve sector is voldoende verblijfsrecreatief aanbod nodig, dat aansluit bij de vraag. Om recreatiewoningen beschikbaar te houden voor verblijfsrecreatie, is permanente bewoning ongewenst. Voor een aantal gemeenten is permanente bewoning echter al langdurig een probleem. Om een effectieve aanpak van bestaande permanente bewoning mogelijk te maken, onderzoeken wij of hiervoor mogelijkheden zijn binnen een gebiedsgerichte aanpak, waarbij de ruimtelijke kwaliteit samen moet gaan met winst voor recreatie en landschap.

Toelichting

Ons beleid is er op gericht om recreatiewoningen beschikbaar te houden voor verblijfsrecreatie. Als een deel van de recreatiewoningen wordt gebruikt voor wonen of wanneer er een omvorming naar wonen plaats vindt leidt dat tot minder, of een minder aantrekkelijk, aanbod van verblijfsrecreatie. Dit willen wij voorkomen. Voor situaties waar permanente bewoning al langdurig en ononderbroken een probleem vormt, willen wij onderzoeken of er oplossingen mogelijk zijn binnen een gebiedsgerichte aanpak, waarbij zowel aspecten van recreatie als landschap en ruimte worden meegenomen om tot kwaliteitsverbetering te komen.

Realisatie

Provinciaal belang: Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en versterkt.

Provinciale rol: Reguleren en stimuleren

Reguleren (PRV):

- Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter voorkoming van permanente bewoning van recreatiewoningen (artikel 3.6 Recreatiewoningen).

Stimuleren:

- Verkenning mogelijkheden gebiedsgerichte aanpak voor kwaliteitswinst recreatie en ruimte: het behalen van winst voor zowel recreatie en landschap als ruimtelijke kwaliteit.

7.4.4 Recreatietoervaartnet     

Kaart Recreatie; object: Recreatietoervaartnet

Beleid

Het landelijk recreatietoervaartnet, zoals opgenomen in de Basisvisie Recreatietoervaart Nederland van de Stichting Waterrecreatie Nederland (WRN), heeft een belangrijke recreatieve functie voor de waterrecreatie. Wij willen dit voor de recreatietoervaart behouden.



De Basisvisie bevat richtlijnen voor de verschillende categorieën vaarwegen. In de huidige Utrechtse Waterverordening regelen we de bescherming van de vaardiepten, doorvaarthoogten en brugbedieningstijden van het opgenomen deel van het recreatietoervaartnet. Wij vragen via de voorliggende PRS gemeenten om met alle genoemde aspecten rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen.



Toelichting

Het recreatietoervaartnet dat opgenomen is in de Utrechtse Waterverordening omvat niet het volledige toervaartnet in de provincie Utrecht uit de Basisvisie. De vaarwegen die in beheer zijn bij Rijkswaterstaat en de vaarwegen die in hoge mate niet voldoen aan de richtlijnen uit de Basisvisie zijn niet opgenomen. Het hele recreatietoervaartnet – dus ook kleinere vaarwegen – is wel opgenomen in onze Visie Recreatie en Toerisme 2020. Via de Visie Recreatie & Toerisme zetten we ons in voor het behouden van wat we hebben en waar mogelijk verbeteren van fysieke verbindingen en veiligheid.

Realisatie

Provinciaal belang: Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en versterkt.

Provinciale rol: Regulering, via de Utrechtse Waterverordening.

8 Uitvoering     

8.1 Inleiding     

Bij de hoofdlijnen van ons beleid zijn we al ingegaan op onze sturingsfilosofie en de provinciale rol (zie hoofdstuk 3 Sturing). Het bereiken van de gewenste doelen staat bij ons voorop, onze provinciale rol is daarvan een afgeleide. Wij gaan uit van de basisgedachte “lokaal wat kan, regionaal wat moet” en verleggen het accent zoveel mogelijk van toetsing naar ontwikkeling. Dit betekent niet dat wij minder betrokken zijn bij de ruimtelijke ontwikkeling, maar we doen het op een andere manier dan voorheen. Kernwoorden voor de uitvoering zijn ontwikkeling, integrale aanpak, samenwerking en focus.



We hebben aangegeven dat we bij de uitvoering drie rollen voor de provincie onderscheiden:

  • participeren: regisseur, coördinator, ontwikkelaar;
  • stimuleren: facilitator, aanleveren van expertise en capaciteit, subsidies, aandacht vragen via overleg;
  • reguleren: kaderstellend, toetsend: via PRV of provinciaal inpassingsplan;

Deze rollen sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar aan. Wij bieden in ons beleid steeds duidelijkheid over de rol of rollen die wij willen spelen.



Veranderende beleidsopgaven en – keuzes, samenhangend met complexe maatschappelijke opgaven vergen een andere aanpak van de uitvoering van ons beleid voor de fysieke omgeving. Deze aanpak is verder beschreven in paragraaf 8.2 Anders uitvoeren.



Voor de uitvoering zijn niet alleen de rollen van belang, maar ook het instrumentarium. In paragraaf 8.3 Uitvoering via ruimtelijk beleid gaan we daar nader op in.



In voorgaande hoofdstukken hebben we per beleidsthema in de realisatieschema’s aangegeven welke rol wij vervullen en hoe wij deze rol gaan uitvoeren. De reguleringsrol wordt doorgaans ingevuld door het opnemen van regels in de PRV.

Voor de invulling van de stimulerende en participerende rol wordt kort aangegeven wat dit inhoudt en eventueel verwezen naar specifieke acties. In paragraaf 8.4 Uitvoeringsacties wordt een overzicht gegeven van onze rol en de wijze waarop wij die concretiseren.

8.2 Anders uitvoeren     

De uitvoering van ons beleid voor de fysieke leefomgeving vindt plaats via het ruimtelijk spoor maar ook via de uitvoering van sectoraal beleid en via gezamenlijke gebiedsontwikkeling.



Ook bij uitvoering is het aanbrengen van focus een belangrijk uitgangspunt. Focus betekent het maken van keuzes. Zoals toegelicht in paragraaf 2.2 Uitgangssituatie voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2028 zijn onze prioritaire keuzes:

  • inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling;
  • versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied.

Deze keuzes zijn voor ons leidend bij de prioritering in de uitvoering.



Daarnaast zijn voor prioriteitsstelling de volgende principes leidend:

  1. is het een wettelijke taak/verplichting?
  2. betreft het een provinciaal thema/taakgebied?
  3. als er geen sprake is van een wettelijke plicht; betreft het een majeure (maatschappelijke) opgave?
  4. ligt er een taak voor de overheid: en zo ja, ligt er, binnen de overheidskolom, een taak voor de provincie?

Als één van deze vragen met “ja” wordt beantwoord is er een reden om een provinciale rol te overwegen. Daaropvolgend hanteren we als randvoorwaarde dat de provincie met het oppakken van een taak het verschil kan maken, toegevoegde waarde heeft. Deze meerwaarde kan voortkomen uit: een majeure (maatschappelijke) opgave op basis van een lange termijnvisie; een bovenlokaal vraagstuk; een integrale aanpak; een breed draagvlak voor de aanpak van de opgave; zicht op een daadwerkelijke oplossing.

Vanuit de diverse beleidsvelden worden de volgende doelen in het fysieke domein gerealiseerd:

  • landelijk gebied: het versterken van de kwaliteit van natuur en landschap (inclusief water, bodem, cultuurhistorie en leefbaarheid) in het landelijk gebied. Dit is integraal geprogrammeerd in het programma Agenda Vitaal Platteland. Het programma voor de komende jaren is afgestemd op de beschikbare investeringsbudgetten (ILG);
  • bereikbaarheid: de doelen betreffen een doelmatig en veilig verkeer- en vervoerssysteem om de bereikbaarheid van de provincie en de Randstad te waarborgen waarbij negatieve effecten op de leefomgeving worden beperkt. In de Mobiliteitsvisie 2014-2028 zijn de beleidsprioriteiten voor verkeer en vervoer bepaald en geprogrammeerd in het Mobiliteitsprogramma, afgestemd op beschikbare investeringsbudgetten;
  • wonen en binnenstedelijke ontwikkeling: het doel is een woningaanbod dat is afgestemd op de vraag in de provincie Utrecht te realiseren met aandacht voor vitale en leefbare dorpen en. De focus ligt op binnenstedelijke ontwikkeling, onder andere via herstructurering en transformatie. De opgaven zijn geprogrammeerd via het Uitvoeringsprogramma Wonen en Binnenstedelijke Ontwikkeling. Wij werken aan een geactualiseerd Beleidskader, waarover volgens planning in de tweede helft van 2016 besluitvorming zal plaatsvinden. Daarop volgend wordt een nieuw Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijke Ontwikkeling vastgesteld.
  • werken: het doel is het realiseren van werkmilieus van een goede kwaliteit. De focus ligt op herstructurering van bedrijventerreinen en het terugdringen van de overcapaciteit aan kantoren. Voor herstructurering van bedrijventerreinen is onder andere de OMU (Ontwikkelings Maatschappij Utrecht) opgericht om de opgaven te programmeren.

    Via de Provinciale Aanpak kantorenleegstand gaan we de overcapaciteit op de kantorenmarkt te lijf. Uitvoering vindt plaats via een regulerend en een faciliterend spoor (zie 6.3.2 Kantoren).Voorts werken we aan een Retailvisie, waarin we in afstemming met gemeenten en marktpartijen onze visie, rol en inzet in het kader van het veranderende winkellandschap nader zullen uitwerken. Deze visie zal naar verwachting in 2017 kunnen worden vastgesteld.

Voor de uitvoering van het beleid dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving zijn alle genoemde doelen relevant. Waar wij ons de komende periode ook op willen richten is het verbinden van doelen op gebiedsniveau. Hiervoor hebben wij het Integraal Gebiedsontwikkelingsprogamma (IGP) ontwikkeld. Het doel van het IGP is een gebundelde inzet van provinciale middelen (financiën, bestuurskracht, kennis) om gebiedsontwikkelingsprojecten te realiseren waarin meerdere grote provinciale beleidsdoelen bij elkaar komen. In alle gevallen trekken wij hier samen op met andere overheden, maatschappelijke organisaties en overige belanghebbenden. Het IGP heeft enerzijds investeringsbudget voor concrete investeringen in gebiedsontwikkelingen bovenop investeringen uit andere provinciale programma’s en van andere partijen. Anderzijds beschikt het IGP over ‘procesgeld’, voor onder andere gebiedsverkenningen, haalbaarheidsstudies en werkconferenties. De gebiedsontwikkelingen die hiervoor in aanmerking komen zijn zorgvuldig geselecteerd. Voorbeelden zijn onder andere Utrecht – Oost / Science Park, de Marinierskazerne in Doorn, de A12-zone en Hart van de Heuvelrug/Vliegbasis Soesterberg.

8.3 Uitvoering via ruimtelijk beleid     

8.3.1 Overleg met gemeenten     

De Wro gaat uit van samenwerking vooraf. De Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht op verschillende plekken tot overleg. Doel van dit formele overleg is dat het provinciaal belang op gemeentelijk niveau wordt gerealiseerd en dat ruimtelijke ontwikkelingen worden voorkomen die strijdig zijn met het provinciaal belang. Het overleg is daarmee tevens gericht op het voorkomen van eventuele procedures later. Wij willen selectief omgaan met het overleg over individuele gemeentelijke plannen. De gemeenten kunnen immers zelf bepalen hoe zij moeten omgaan met de regels uit de PRV. Vaak willen gemeenten bij majeure ruimtelijke ontwikkelingen graag vooraf van de provincie horen hoe zij daarover denkt. Daarvoor bieden wij uiteraard de ruimte. Wij leggen echter de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente bij het maken van ruimtelijke afwegingen.

Het generieke periodieke overleg met gemeenten willen wij verder uitbouwen en structureren. Het accent zal steeds minder liggen op de bespreking van incidentele gemeentelijke plannen en meer gericht zijn op de generieke ruimtelijke opgaven in de betreffende gemeenten. Daarbij bezien wij die opgaven vanuit de provinciale belangen; de gemeenten zullen dat doen vanuit hun belangen. Wij hebben daarvoor met elke afzonderlijke gemeente afspraken gemaakt in de ruimtelijke agenda.

Dit is geen dichtgetimmerd bestuurlijk document, maar een dynamische lijst van prioritaire ontwikkelopgaven, acties en aandachtspunten. Deze lijst vormt de leidraad voor het reguliere, periodieke ambtelijke overleg met gemeenten. Wij blijven per gemeente de provinciale belangen, zoals die op abstracter niveau zijn verwoord in deze PRS, nader bezien en daaruit nieuwe ruimtelijke opgaven destilleren. Wij verwachten dat gemeenten gemeenten met een soortgelijke blik naar hun gemeentelijke structuurvisie kijken. Wij gaan vervolgens enkele keren per jaar het gesprek aan met de gemeenten om het gemeenschappelijke beeld van de ruimtelijke opgaven actueel te houden en aan de hand daarvan de gezamenlijke ruimtelijke agenda bij te stellen.

Op basis van de ruimtelijke agenda staan in het overleg niet alleen de provinciale en gemeentelijke belangen centraal, maar kan het ook gaan over wat we verder nog belangrijk vinden. Tevens gaat het over de wijze waarop we samenwerken en hoe we de gemeente eventueel kunnen ondersteunen.

Eén van de onderwerpen die deel zal uitmaken van het periodiek overleg en wellicht de ruimtelijke agenda is de voortgang in de stedelijke programma’s (wonen en werken). In de PRS geven we aan dat we de stedelijke programma’s en daarmee samenhangend de ligging van de rode contouren jaarlijks willen monitoren en elke vier jaar willen herijken. Ook belangrijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zullen deel uitmaken van de agenda: bijvoorbeeld de opgaven voor natuur en recreatie, de kwaliteit van het landschap en de wijze waarop zal worden ingespeeld op de dynamiek in de kernrandzones en op vrijkomende agrarische bedrijfspercelen.

Natuurlijk sluit zo’n gemeenschappelijke agenda het overleg met gemeenten over individuele plannen niet uit. Dat overleg kan echter wel met meer focus en dus selectiever plaatsvinden.

8.3.2 De wettelijke instrumenten     

Voor de uitvoering van deze PRS en de borging van het provinciaal belang zetten we de volgende instrumenten uit de Wro in:

  • de provinciale ruimtelijke verordening;
  • indienen zienswijze;
  • de proactieve of reactieve aanwijzing;
  • het inpassingsplan.

De provinciale ruimtelijke verordening (PRV)

De PRV is tegelijkertijd met de PRS opgesteld en herijkt en bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. Wij hebben alleen die algemene regels opgenomen in de verordening, die volgens ons noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.



De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan, soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit de AMvB Ruimte, zoals voor de bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur.

Wij verwachten dat gemeenten binnen een bij de PRV genoemde periode hun bestemmingsplannen in overeenstemming brengen met de PRV. Wij sluiten daarbij zoveel mogelijk aan bij de wettelijke herzieningstermijn van bestemmingsplannen.

Indien gemeenten nieuwe bestemmingsplannen vaststellen die niet in overeenstemming zijn met de verordening, dan kunnen wij het instrument van de reactieve aanwijzing inzetten.

De PRV wordt, volgens planning gelijktijdig met de PRS, vastgesteld door Provinciale Staten.

Per beleidsobject hebben wij in het blokje realisering aangegeven of en welke regels wij in de PRV hebben opgenomen over het desbetreffende thema.



Indienen zienswijze

Via een zienswijze geven wij een eerste formele reactie op een ruimtelijk plan. Het indienen van een zienswijze is een noodzakelijke voorwaarde voor het op een later tijdstip kunnen geven van een reactieve aanwijzing. Wij zullen een zienswijze indienen indien er naar onze mening sprake is van een strijdigheid van (een gedeelte van) het ruimtelijk plan met de PRV.



De proactieve of reactieve aanwijzing

De Wro geeft Gedeputeerde Staten de bevoegdheid de gemeenteraad door middel van een aanwijzing te verplichten - binnen een daarbij te bepalen termijn – een bestemmingsplan vast te stellen of te herzien overeenkomstig de bij die aanwijzing gegeven voorschriften (proactieve aanwijzing).

Indien een plan in strijd is met de provinciale ruimtelijke verordening kunnen Gedeputeerde Staten een reactieve aanwijzing geven. Hiermee wordt geïntervenieerd in de gemeentelijke bestemmingsplanprocedure en treedt (een gedeelte van) het plan niet in werking. Dit kan alleen als Gedeputeerde Staten eerder een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan hebben ingediend.

Omdat het bij deze aanwijzingen gaat om specifieke situaties, doen wij in de PRS geen algemene uitspraken over de inzet van deze instrumenten.



Het inpassingsplan

Het inpassingsplan is vergelijkbaar met en heeft dezelfde status als het gemeentelijke bestemmingsplan. Het plan bevat juridisch bindende regels over het gebruik van een concreet gebied en de zich daarin bevindende bouwwerken. Een inpassingsplan wordt vastgesteld door Provinciale Staten. Voor provinciale ruimtelijke belangen stellen wij een inpassingsplan vast als gemeenten dit verzoeken of als wij onze verantwoordelijkheid moeten nemen. In beide situaties moet het natuurlijk wel gaan om de verwezenlijking van een provinciaal belang en moet sprake zijn van een vigerend bestemmingsplan dat die verwezenlijking in de weg staat. Bij een inpassingsplan voor de infrastructuur volgen wij een proces met een brede verkenning, een variantenanalyse en vervolgens een tracékeuze.

8.3.3 Innvatieprogramma Fysieke Leefomgeving     

De uitvoering van onze PRS geven we onder andere vorm via het Innovatieprogramma Fysieke Leefomgeving (IFL). Het IFL biedt een experimenteeromgeving waarin we, samen met anderen, lastige vraagstukken een stap verder willen brengen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de energietransitie, bodemdaling en leegkomend vastgoed in het landelijk gebied. Innovaties, energie en initiatieven zijn er genoeg, maar hoe brengen we die bij elkaar? Het programma richt zich vooral op de samenwerking met belanghebbenden, experts en vernieuwers. Met dit netwerk zoeken we naar een passende aanpak: hóe kunnen we acteren om een volgende stap naar een oplossing te maken. Daarbij zoeken we ook ruimte voor nieuwe perspectieven en ontwikkelingen. Waar nodig komen we zo tot rolinnovatie en vernieuwing van onze werkwijzen. Als blijkt dat de binnen het netwerk voorgestelde stappen niet passen binnen het huidige beleid of de provinciale ambities, dan leggen we dat aan ons bestuur voor. De provincie kan zo qua rolinvulling, beleid en manier van werken voorsorteren op de invoering van de Omgevingswet. Het IFL is nog in ontwikkeling. Vaststelling loopt parallel aan vaststelling en tervisielegging van het Ontwerp van de PRS (Herijking 2016). De definitieve PRS (Herijking 2016) zal met de resultaten van deze besluitvorming aangevuld worden.

De afgelopen jaren hebben wij de uitvoering van ons ruimtelijk beleid vormgegeven via het Ruimtelijk Actie Programma (RAP). Via het RAP 2008-2011 hebben wij ervaring opgedaan met de uitvoering van (voorbeeld)projecten op het gebied van de binnenstedelijke ontwikkeling, bedrijventerreinen, gemeentelijke gebiedsprojecten, landschappelijke kwaliteit en verbinding stad-land. Hiermee is provinciaal beleid op diverse onderdelen meer operationeel gemaakt en is ons inzicht op provinciale rollen bij feitelijke realisatie verscherpt.

Het RAP.2 2012-2015 richtte zich op de programmering van belangrijke thema’s in ons ruimtelijk beleid zoals verwoord in de PRS. Thema's die in het RAP.2 aan de orde kwamen zijn onder meer: toekomst bodemdalingsgevoelig gebied, duurzame energie goed ingepast, duurzaam behoud historische buitenplaatsen, optimale inpassing van infrastructuur en de vernieuwing en doorwerking van het ruimtelijk instrumentarium. In die aanpak stond het verbinden van de thematische opgaven aan de ruimtelijke opgaven centraal. Het was daarmee gericht op nadere concretisering en uitwerking van het ruimtelijk beleid.

8.3.4 Vormgeven aan ruimtelijke kwaliteit     

Wij bieden ter ondersteuning van initiatiefnemers en gemeenten bij ontwikkelingen in het landelijk gebied met behoud van de ruimtelijke kwaliteit. De initiatiefnemers staan open voor advisering en wij streven naar een integrale kwaliteit en aanpak van ontwikkelingen. Voor verschillende typen en schalen van de integrale projecten verschilt het mogelijke instrument of de aard van de ondersteuning. De onafhankelijk adviseur Ruimtelijke Kwaliteit kan op elk schaalniveau advies uitbrengen. Voor grootschalige projecten kan een kwaliteitsteam voor de duur van het project worden ingesteld. Voor kleinschalige projecten kunnen de ervenconsulent en de landschapscoördinatoren een rol spelen, die beiden verbonden zijn aan Landschap en Erfgoed Utrecht. Het in stand houden van dit netwerk van coördinatoren vraagt aandacht, vanwege de uitbreidingen van het takenpakket van de gemeenten.

8.4 Uitvoeringsacties     

Op de volgende pagina's is per thema, zoals dat in de hoofdstukken 4 Duurzame leefomgeving, 5 Beschermen kwaliteiten,6 Vitale dorpen en steden en 7 Dynamisch landelijk gebied is beschreven, opgenomen wat onze provinciale rol is, hoe wij deze rol invullen en op welke wijze (beleidsterrein, programma en/of budget) daaraan uitvoering wordt gegeven.



In 8.2 Anders uitvoeren hebben wij al aangegeven dat wij ook bij de uitvoering prioriteit leggen bij de twee hoofdkeuzes. Wij versterken de kwaliteit van het landelijk gebied met name via de Agenda Vitaal Platteland en de daaraan gekoppelde middelen. Enkele thema’s willen wij oppakken via het IFL.

De inzet op binnenstedelijke ontwikkeling wordt verder uitgewerkt in het nieuwe beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling. Daar waar wij daarvoor een meerwaarde zien, koppelen wij in het IGP onze doelen in het landelijk en/of het stedelijk gebied aan die op het gebied van mobiliteit en andere beleidsdoelen.

8.4 Tabel Uitvoeringsacties     

Paragraaf/

thema

Provinciale rol

Reguleren

(PRV)

Stimuleren/participeren

Uitvoering

Overleg

Actie

4.1.1. Duurzaam gebruik van de ondergrond

Stimuleren

Bij gemeenten aandacht vragen voor optimaal en duurzaam gebruik van de ondergrond. Wij beschikken over kaart met daarop draagkracht van de bodem voor bouwwerken.

Bodem & Wateragenda

Als na integrale afweging op een bodem een functie wordt ontwikkeld die risico’s oplevert, dan vragen wij bij gemeenten aandacht voor de benodigde voorzorgsmaatregelen.

4.1.2 Bodemdalingsgevoelig gebied

Reguleren

Stimuleren

Participeren

Artikel 1.10

Bij voorkeur geen nieuwe bouwlocaties in veengebieden. Indien er toch sprake is van bouwen in veengebied, vragen wij gemeenten rekening te houden met de draagkracht van de bodem en de wijze van bouwen.

Gebiedsgerichte aanpak in grotere eenheden met een mix van maatregelen.

Programma Aanpak Veenweiden en Innovatieprogramma Fysieke Leefomgeving.

4.1.3 Beschermingszone drinkwaterwinning

Reguleren

Stimuleren

Artikel 1.11

Wij vragen gemeenten om bij nieuwe ontwikkelingen aandacht te hebben voor grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. Hiertoe zet de provincie onder meer de gebiedsaanpak drinkwaterwinning in.

Uitbreiding handreiking Ruimtelijke bescherming drinkwaterwinning met strategische grondwatervoorraad.

Bodem & Wateragenda

4.1.4 Waterbergingsgebied

Reguleren

Artikel 1.14

4.1.5 Vrijwaringszone versterking regionale waterkering

Reguleren

Artikel 1.12

4.1.6 Overstroombaar gebied

Reguleren

Artikel 1.13

4.2.1 Ruimte bieden voor duurzame energie

Reguleren

Stimuleren

Artikel 3.12

.

Ondersteunen van gemeenten bij de ruimtelijke afweging ten aanzien van duurzame energie en het ondersteunen van gebiedsprocessen.

Programma Duurzame energie

4.2.2 Ruimte bieden voor windenergie

Reguleren

Artikel 3.13 en 3.14

Programma Duurzame energie

4.3.1 Klimaatadaptatie

Stimuleren

Stimuleren is maatwerk en doen we onder meer door kennis delen: Informatie zoals de klimaateffectatlas is beschikbaar op ruimtelijkeadaptatie.nl

Informatie beschikbaar via http://klimaateffectatlas.wur.nl

4.3.2 Gezonde en veilige leefomgeving

Reguleren

Stimuleren

Artikel 2.5

Artikel 3.18

Bij gemeenten aandacht vragen voor leefomgevingskwaliteit, waaronder gezondheid, met name via instrument milieukwaliteitsprofielen en Gezondheidseffectscreeningsmethode.

In beeld brengen van de gevolgen van voorgenomen ontwikkelingen op de kwaliteit van de leefomgeving;

Bij ontwikkeling van belastende activiteiten kijken naar de gevolgen voor gevoelige bestemmingen.

BWM-plan

Wij vragen bij gemeenten aandacht voor externe veiligheidsaspecten bij ruimtelijke ontwikkelingen in directe omgeving van buisleidingen en infrastructuur waarover vervoer gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

5.1 Cultuurhistorische hoofdstructuur

Reguleren

Stimuleren

Artikel 1.7

Achtergrondinformatie in de Cultuurhistorische Atlas (digitale kaart)

5.1.1 CHS-Historische buitenplaatszone

Reguleren

Stimuleren

Participeren

Artikel 1.7

  • Investeren in kennis over cultuurhistorische waarden historische buitenplaatsen d.m.v. onderzoek (met gemeenten).
  • Bijdragen aan restauratie van parkelementen van historische buitenplaatsen;
  • Stimuleren publieksbereik historische buitenplaatsen, m.n. via digitale middelen.

Uitvoeringsprogramma Erfgoed (t/m 2015)

Uitvoeringsagenda Historische Buitenplaatsen provincie Utrecht 2012-2015

Fonds Erfgoedparels

5.1.2 CHS-Militair erfgoed

Reguleren

Participeren

Artikel 1.7

  • Voortzetting van programma’s voor Grebbelinie en Nieuwe Hollandse Waterlinie.
  • Visieontwikkeling voor het zichtbaar en beleefbaar maken van de defensiestructuren rond Soesterberg.
  • Voorbereiden nominatie Nieuwe Hollandse Waterlinie als UNESCO Werelderfgoed.

5.1.3 CHS-Agrarisch Cultuurlandschap

Reguleren

Artikel 1.7

5.1.4 CHS- Archeologie

Reguleren

Participeren

Artikel 1.7

  • voorbereiden nominatie Limes als Unesco Werelderfgoed;
  • Gebiedsontwikkeling voormalig Castellum Fectio (Bunnik) tot archeologisch park.

Via AVP

5.2 Landschap

Reguleren

Stimuleren

Participeren

Artikel 1.8

Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen

Versterken van de kernkwaliteiten bij ontwikkelingen levert een plus op voor ruimtelijke kwaliteit

Uitvoering Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen, onder andere via een prijsvraag.

Informatie staat in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen

5.3 Aardkundige waarden

Reguleren

Stimuleren

Artikel 1.9

Achtergrondinformatie via www.provincie-utrecht.nl /loket/kaarten/geo/ aardkundige-waarden/

5.4.1 Gebiedsbescherming Natuurnetwerk Nederland

Reguleren

Stimuleren

Participeren

Artikel 2.4

Bij gemeenten aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen van ontwikkelingen in nabijheid van NNN die effecten kunnen hebben op NNN.

Bij gemeenten (en waterschappen) aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen van ruimtelijke ontwikkelingen in of bij gebieden met verdrogingsgevoelige natuur.

Gebiedsgerichte aanpak voor geza-menlijke kwaliteitswinst van natuur en recreatie in het NNN, gericht op het functioneren van dag- en verblijfs-recreatieterreinen in het NNN

Signaleringskaarten

Ontsluiten informatie: website met de interactieve NNN-wijzer (omgaan met nee, tenzij) en waarin een viewer opgenomen is met de zogenaamde signaleringskaarten

5.4.2 Gebiedsbescherming Groene Contour

Reguleren

Artikel 3.15

5.4.3 Bescherming Leefgebieden

Stimuleren

Bij gemeenten aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen van ontwikkelingen in weidevogelkerngebieden.

Bij gemeenten (en waterschappen) aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen van ruimtelijke ontwikkelingen in of bij waterparels, die zouden kunnen leiden tot het aantasten van het leefgebied van de bijzondere soorten.

6.1 Algemene beleidslijn verstedelijking

Reguleren

Stimuleren

Artikel 4.1

Monitoring van de realisatie van woningbouw en ontwikkeling van bedrijventerreinen

Programma (Wonen en ) Binnenstedelijke Ontwikkeling;

Beleid Economie en Wonen

6.2.1 Binnenstedelijke woningbouw

Reguleren

Stimuleren

Artikel 4.1

Met gemeenten en regio’s over de uitvoering van de stedelijke programma’s en de vierjaarlijkse herijking daarvan.

Uitvoeren Kadernota en Programma Wonen en Binnenstedelijke Ontwikkeling;

Opstellen nieuw Beleidskader en Uitvoeringsprogramma stedelijke ontwikkeling

Programma (Wonen en) Binnenstedelijke Ontwikkeling

6.2.2 Toekomstige woonlocatie

Reguleren

Artikel 3.19

Met gemeenten en regio’s over de uitvoering van de stedelijke programma’s en de vierjaarlijkse herijking daarvan.

6.3.1. Bedrijventerreinen

Reguleren

Stimuleren

Artikel 3.20 Artikel 4.2

Overleg met gemeenten en regio’s over bovenlokale afstemming en vierjaarlijkse herijking.

Ondersteunen gemeenten bij herstructurering

Via Ontwikkelingsmaatschappij Utrecht (OMU)

6.3.1.1. Bedrijventerreinen in stedelijk gebied

Reguleren

Stimuleren

Participeren

Artikel 4.2

Overleg met gemeenten en regio’s over herstructureringsplannen.

Via OMU participeren we in de herstructurering van bedrijventerreinen

Via Ontwikkelingsmaatschappij Utrecht (OMU)

6.3.1.2 Toekomstig bedrijventerrein

Reguleren

Artikel 3.20

Overleg met gemeenten en regio’s over bovenlokale afstemming en vierjaarlijkse herijking.

6.3.2. Kantoren

Reguleren

Stimuleren

Participeren

Artikel 4.3

Inpassingsplan

  • Ondersteuning van vernieuwing, transformatie en herbestemming op pand- en gebiedsniveau
  • Analyse bestaande kantoren-locaties: in beeld brengen toekomstkansen (doorexploi-teren, kwaliteitsverbetering, herstructurering of transformatie) van bestaande kantorenlocaties.
  • Op basis van deze analyse in samenspraak met lokale partners komen tot een gebiedsgerichte aanpak.

Provinciale Aanpak Kantoren Transformatie

Programma (Wonen en) Binnenstedelijke Ontwikkeling

6.3.3. Detailhandel

Reguleren

Stimuleren

Artikel 4.4

over beperking ontwikkeling nieuw winkeloppervlak en transformatie van bestaande centra.

  • Opstellen Retailvisie
  • Ondersteunen gemeenten bij aanpak binnenstedelijke gebieden

Beleid Economie

Programma (Wonen en) Binnenstedelijke Ontwikkeling

6.4 Verkeer en vervoer

Reguleren

Artikel 1.6

6.4.1.1. (Inpassing) planstudieprojecten

Stimuleren

Participeren

Wij zijn betrokken bij de uitvoering van planstudies door Rijkswaterstaat en medefinancier bij de opwaardering van de Noordelijke Randweg Utrecht

Mobiliteitsplan

Planstudies A27/A12 Ring Utrecht

A1/A28 knooppunt Hoevelaken en Houten-Hooipolder

6.4.1.2. Regionaal wegennet

Reguleren

Participeren

Artikel 1.6

de Mobiliteitsvisie 2014-2028 en het onderliggende Mobiliteitsprogramma 2015-2018 hebben we aangegeven welke bijdrage wij zullen leveren aan de uitvoering van onderdelen van de SVIR en welke bijdrage vanuit onze mobiliteitsverantwoordelijkheden wordt geleverd aan de in de PRS opgenomen ontwikkelingen.

Mobiliteitsplan

6.4.2. Fiets en wandelverkeer

Stimuleren

Participeren

Inpassing in planstudieprojecten en gebiedsprojecten.

Mobiliteitsplan

6.4.3. Openbaar vervoer

Stimuleren

Participeren

Deelnemen aan Gebiedsverkenning Utrecht Oost

Actualisatie mobiliteitsvisie met een planhorizon tot 2028

Deelnemen Rijksstudie toekomstbeeld OV, deelnemen aan landelijke Spoortafel

Uitvoeren van studie Schaalsprong OV

Mobiliteitsplan

6.4.4. Goederenvervoer

Stimuleren

Wij vragen bij gemeenten aandacht voor de ontwikkeling van de overslaglocaties.

5.5. Regionale uitwerking

Reguleren

Stimuleren

Participeren

Artikel 3.19, artikel 3.20, artikel 4.1 t/m 4.4

Via het hiervoor beschreven beleid voor wonen, economie en mobiliteit.

7.1 Algemene beleidslijn landelijk gebied: ruimte voor dynamiek en kwaliteit

Reguleren

Stimuleren

Artikel 3.1 t/m 3.5, 3.8 t/m 3.11

Stimuleren van intergemeentelijke samenwerking, gericht op kennis over spreiding en gevolgen van leegstand en gericht op een creatieve aanpak daarvan.

7.2 Kernrandzones

Reguleren

Stimuleren

Artikel 3.7

Gemeenten stimuleren tot het gezamenlijk met gebiedspartijen en de provincie opstellen van een ontwikkelvisie voor de (gehele) kernrandzone, bestaande uit een visie en een kader met spelregels voor de invulling van de diverse gewenste ontwikkelingen in de kernrandzone.

7.3.1 Landbouwgebied

Reguleren

Participeren

Artikel 2.1

Bij het ontwikkelen van innovatieve stallen kan het ad-hoc stallenteam ingeschakeld worden om de voortgang van vergunningstrajecten te begeleiden.

Ad-hoc stallenteam

7.3.2 Landbouwkerngebied

Stimuleren

Gemeenten vragen om regels op te stellen voor behouden van de bouwpercelen en landbouwgrond.

7.3.3 landbouw-stabiliseringsgebied

Reguleren

Artikel 2.1

7.3.4 Glastuinbouw

7.3.5 Landbouw-ontwikkelingsgebied

Reguleren

Reguleren

Artikel 2.2 en 2.3

Artikel 2.1

7.7.1. Recreatiezone

Reguleren

Participeren

Artikel 3.17

Verkenning realisatiemogelijkheden van ruimtelijke ontwikkelingen in de recreatiezone via Agenda Vitaal Platteland.

AVP

7.4.2. Bovenlokaal dagrecreatieterrein

Reguleren

Stimuleren

Artikel 3.16

Gebiedsgerichte aanpak voor kwaliteitswinst natuur en recreatie: het behalen van winst voor zowel recreatie, natuur, landschap en ruimtelijke kwaliteit op de Heuvelrug door het toepassen van de saldo-benadering.

7.4.3 Recreatiewoningen

Reguleren Stimuleren

Artikel 3.6

Verkenning mogelijkheden gebiedsgerichte aan pak voor kwaliteitswinst recreatie en ruimte: het behalen van winst voor zowel recreatie en landschap als ruimtelijke kwaliteit.

7.4.4 Recreatietoervaartnet

Reguleren

Regulering via de Utrechtse Waterverordening

Bijlagen     

Begrippen en afkortingen

Uitleg

A12-zone

Nu nog een onsamenhangend bedrijvengebied rond de snelweg A12, maar een locatie die kansen biedt voor verdere ontwikkeling na 2030 (combinatie van infrastructuur met wonen, werken, voorzieningen, recreatie en ontspanning). De A12-zone is aangeduid op de Visiekaart.

Aardkundige waarden

Verschijnselen in de bodem die de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van het landschap laten zien. Bijvoorbeeld hoogteverschillen of variaties in de samenstelling van de bodem.

Agrarisch cultuurlandschap

Een unieke en zeldzaam landschap door de onderlinge samenhang van verkavelingsstructuren, agrarische patronen en boerderijlinten.

Akkoord van Utrecht

Akkoord gesloten op 9 juni 2011 tussen de provincie Utrecht, Natuurmonumenten, Het Utrechts Landschap, Staatsbosbeheer, LTO Noord, de Agrarische Natuurverenigingen, Landschap Erfgoed Utrecht, de Gebiedscommissies, Natuur en Milieufederatie Utrecht en het Utrechts Particulier Grondbezit waarin deze partijen afspraken hebben gemaakt over de herijking van het NNN. Hierin is de ambitie opgenomen om tot 2021 circa 1500 hectare nieuwe natuur, als onderdeel van het NNN te realiseren. Ook worden gebieden nog te realiseren nieuwe natuur ter grootte van circa 4500 ha uit het NNN gehaald. Van deze gebieden wordt circa 3000 ha in een nieuwe zogenoemde groene contour gelegd, waar op vrijwillige basis nieuwe natuur kan worden ontwikkeld. Deze nieuwe natuur wordt na realisatie toegevoegd aan het NNN. In het Akkoord van Utrecht is tevens afgesproken dat de partijen er zorg voor dragen dat ongewenste externe werking van NB-wetgebieden, buiten Natura2000, wordt voorkomen.

AVP

Agenda Vitaal Platteland

Binnenstedelijk

In het stedelijk gebied, binnen de rode contouren. Het gaat om alle bebouwingskernen, dus zowel steden, dorpen als kleine kernen.

Biomassa

Biomassa is een verzamelnaam voor biologisch afval dat omgezet kan worden in energie. Het bestaat meestal uit dood plantenmateriaal (snoeihout, GFT of speciaal gekweekte gewassen), maar kan in sommige gevallen ook uit dierlijk (mest) of menselijk (rioolslib) afval bestaan.

Bovenlokaal dagrecreatieterrein

Terrein dat voorziet in een dagrecreatiebehoefte van meer dan de aanliggende kernen; terrein dat aantoonbaar meer dan 50.000 unieke bezoekers per jaar trekt; terrein dat aantoonbaar potentie heeft bovenlokaal te worden door toevoeging van recreatieve functies; terrein dat duidelijk een dagrecreatiefunctie vervult of zou moeten vervullen in de agglomeraties Utrecht of Amersfoort, met name de (voormalige) Recreatie om de Stad-gebieden en recreatieve uitloopgebieden rond de stad; en recreatieve poort in het landelijk gebied.

BRU

Bestuur Regio Utrecht, tot 1 januari 2015 een samenwerkingsverband van negen gemeenten in de regio Utrecht: Bunnik, De Bilt, Houten, IJsselstein, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen en Zeist. Thans werken deze gemeenten met Woerden samen in het netwerk U10.

Buitenplaatsen

Een buitenplaats werd vroeger door rijke stedelingen gebruikt als zomerverblijf. Het is een ‘herenhuis’ met daaromheen een ‘pleziertuin’, veelal uit de 17e eeuw. De provincie Utrecht kent een relatief hoog aantal buitenplaatsen namelijk 270. Ze liggen vaak bij elkaar, bijvoorbeeld langs de Vecht en de Stichtse Lustwarande.

BWM-plan

Het Bodem-, water- en Milieuplan

Campusmilieu

In dit economisch milieu zijn verschillende bedrijven en kennisinstellingen gevestigd die gebruikmaken van elkaars kennis en voorzieningen. Vaak zijn de verschillende campusmilieus met elkaar verbonden via bijvoorbeeld gezamenlijke onderzoeksprogramma’s en personele unies. In de provincie Utrecht gaat het campusmilieu vooral op voor het Utrecht Science Park (USP): de Uithof en enkele satellietlocaties waar verschillende bedrijven en kennisinstellingen zijn gevestigd.

CHS

Cultuurhistorische hoofdstructuur, de basis voor ons beleid voor cultuurhistorie.

Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en anders dan voor gebruik ter plaatse. Onder detailhandel vallen niet: afhaalpunten (locaties ten behoeve van internetdetailhandel die uitsluitend bedoeld zijn voor het afhalen of terugbrengen van goederen door de consument)

Gebiedsontwikkeling

De ontwikkeling van alle facetten -zoals wonen, werken en recreëren- in afgebakend gebied. Er is sprake van het realiseren van meervoudige doelen en ambities, die het lokale niveau overschrijden en waarbij een ruimtelijk afgebakend gebied het integrerend kader vormt. Daarbij gaat het écht om transitie en reallocatie van functies of om een (sterke) aanpassing van functies aan veranderende fysieke omstandigheden. Deze gebiedsontwikkelingen kunnen plaatsvinden in het stedelijk gebied en/of in het landelijk gebied.

Geledingszones

Op de visiekaart staan de geledingszones in de stadsgewesten Utrecht en Amersfoort. Deze zorgen ervoor dat de kernen niet aan elkaar groeien. Daarnaast vormen ze de recreatieve en ecologische schakels tussen de grote steden en de kernen daaromheen met het buitengebied.

Geothermie

Geothermie (of aardwarmte) is energie in de vorm van warmte die in de bodem zit opgeslagen.

GES

Gezondheidseffectscreeningmethode: met dit instrument kan de blootstelling aan verschillende milieuaspecten gezondheidskundig worden beoordeeld.

Groene Contour

Begrenzing van een deel van het landelijk gebied waar de provincie zelf geen Nationaal Natuurnetwerk realiseert, maar waar wel kansen voor anderen liggen om duurzame ecologische kwaliteiten te ontwikkelen. Natuur die hier gerealiseerd wordt, wordt opgenomen in het NNN.

(Groot)stedelijk milieu

Hier is sprake van een groot aanbod en verscheidenheid van stedelijke functies: detailhandel, zakelijke dienstverlening, gezondheid en verzorging, horeca in combinatie met wonen en hoogwaardige voorzieningen. Dit economisch vestigingsmilieu biedt kansen voor een bonte verzameling van bedrijvigheid, waaronder met name de creatieve industrie. Het grootstedelijk milieu is aanwezig in het centrum van Utrecht en het centrum van Amersfoort, het stedelijk milieu in stadsdeelcentra en in de centra van de overige steden in de provincie.

Hart van de Heuvelrug

Gebiedsontwikkelingsprogramma dat zich richt op een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het gebied tussen Amersfoort, Soest en Zeist. In het gebiedsprogramma Hart van de Heuvelrug werken de gemeenten Soest en Zeist en de provincie Utrecht samen. De kwaliteitsverbetering richt zich op natuur, wonen, werken, zorg en recreatie. Belangrijke opgave is de aanleg van twee ecologische corridors.

Herstructurering

Het aanpakken van bestaande (bedrijfs)locaties zodat deze weer voldoen aan de eisen van de tijd en de vraag van het bedrijfsleven. Hiervoor stellen gemeenten een herstructureringsplan op: een lokaal of in regionaal verband afgestemd plan met betrekking tot de her­structurering van één of meer gebieden.

IGP

Integraal gebiedsontwikkelingsprogramma

Kernrandzones

De zone in het landelijk gebied rondom een bebouwingskern. Elke kern heeft een grotere of kleinere kernrandzone die in de stadsgewesten Utrecht en Amersfoort (deels) samen kan vallen met de geledingszone van de visiekaart of de recreatiezone en bedoeld is voor, naast het huidige, veelal agrarische gebruik, stadsrandactiviteiten / -ontwikkelingen.

Knooppunten

Een knooppunt is een plaats waar meerdere vormen van vervoer samenkomen en waar tegelijkertijd stedelijke activiteiten plaatsvinden of kunnen plaatsvinden.

Koersen

Op de visiekaart staan de koersen voor het landelijk gebied. In zes koersen beschrijven we op hoofdlijnen de voorgenomen ontwikkelingen in het landelijk gebied op langere termijn. Elke koers gaat over een deel van het landelijk gebied met de bijbehorende karakteristiek.

Kwaliteitsinstrumenten landelijk gebied

Regelingen om ongewenste verstedelijking van het platteland te voorkomen en om ontwikkelingen te stimuleren die bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro toegevoegd: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Lagenbenadering

De lagenbenadering verdeelt de ruimte in drie lagen: de ondergrondlaag (de fysieke ondergrond, bijvoorbeeld het watersysteem en de biotoop), de netwerklaag (infrastructuur als wegen en spoorwegen) en de occupatielaag (de weerslag van menselijke activiteiten als wonen en werken). Deze veranderen allemaal met verschillende snelheden: de occupatielaag het snelst en de ondergrondlaag het minst snel. Stelregel is: hoe langzamer de veranderingssnelheid, hoe zorgvuldiger je er mee omgaat.

Landbouwkerngebieden

Dit zijn de gebieden waar de landbouw in Utrecht de beste uitgangspositie heeft om duurzaam te produceren voor de wereldmarkt en/of de Randstedelijke markt. In deze gebieden heeft de landbouw dan ook het primaat bij ontwikkelingen.

Landbouwstabiliserings-gebied

Gebieden in de nabijheid van zuurgevoelige natuur. Uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijen is hier niet toegestaan.

Landbouwontwikkelings-gebied (LOG)

Landbouwontwikkelingsgebied, onderdeel van het Reconstructiegebied. In dit gebied komt de (ontwikkeling van de) niet-grondgebonden veehouderij op de eerste plaats.

Luchtvaartterrein

Een aangewezen terrein ingericht voor het opstijgen en landen van een luchtvaartuig, zoals helikopters, MLA’s (micro Light Airplane), (sport)vliegtuigen etc.

MIRT

Meerjarenprogramma van het Rijk voor infrastructuur, ruimte en transport.

Mobiliteitsscan

Een check om te beoordelen of een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het verkeers- en vervoersnetwerk. De mobiliteitsscan wordt in een vroeg stadium, het liefst al in de planvormingsfase, uitgevoerd. Op basis van de scan wordt beoordeeld of een mobiliteitstoets noodzakelijk is.

Mobiliteitstoets

Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer en economie is een goede en tijdige ontsluiting van belang. Door toepassing van de mobiliteitstoets worden mobiliteitseffecten in beeld gebracht. De mobiliteitstoets is verplicht bij iedere ruimtelijke ontwikkeling met relatief grote verkeerseffecten.

Multimodaliteit

Vervoer dat gebruik maakt van verschillende vervoersmiddelen. Hiervoor zijn overslagpunten (bijvoorbeeld van water naar weg) essentieel.

NNN

Het Nationaal Natuurnetwerk is een landelijk samenhangend netwerk van bestaande en nieuwe natuurgebieden en verbindingen daartussen. Ook beheersgebieden (agrarische gronden met natuurwaarden die een samenhang heeft met de al bestaande natuurgebieden) maken onderdeel uit van het NNN.

Nee, tenzij

De provincie beschermt het NNN via het nee-tenzij regime.

Nieuwe (planologische) ontwikkelingen zijn in principe niet mogelijk binnen het NNN, tenzij de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet significant aangetast worden. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het leveren van de onderbouwing hiervoor bij een voorgenomen ontwikkeling.

OMU

Ontwikkelings Maatschappij Utrecht

Ontwikkelingsplanologie

De gewenste ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken en bevorderen en minder vastleggen in regels en plannen. Bij ontwikkelingsplanologie werken overheid en andere betrokkenen bij het gebied samen.

Ontwikkelassen

De ontwikkelingsassen volgen grofweg de Rijkswegen A1, A2 en A12. Deze assen worden door marktpartijen het meest aantrekkelijk gevonden voor ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Ze verbinden economisch belangrijke regio’s zoals Amsterdam, Eindhoven en Den Haag - Rotterdam en zijn internationaal gericht.

PAK

Provinciale Aanpak Kantorenleegstand.

PlanMER

De leefomgeving van mensen en de ruimtelijke inrichting hangen nauw met elkaar samen. Om tijdens het opstellen van de PRS vroegtijdig inzicht te krijgen in de effecten van ons voorgenomen ruimtelijk beleid op de leefomgeving, wordt bij de PRS een planMER opgesteld, een Milieu Effect Rapportage, opgesteld. Hierin worden de (duurzaamheids)effecten van het nieuwe beleid beoordeeld vergeleken met de effecten bij voortzetting van bestaand beleid.

Provinciaal Belang

Ruimtelijke doelen die de provincie zo belangrijk vindt dat zij bereid is om waar nodig het wettelijk instrumentarium in te zetten om deze te bereiken.

Provinciale rol

De rol die de provincie speelt in ruimtelijke ontwikkeling. In de PRS onderscheiden we drie rollen:

Participeren: regisseur, coördinator, ontwikkelaar, deelnemer; bijvoorbeeld via gebiedsontwikkeling zoals

Stimuleren: facilitator, aanleveren van expertise en capaciteit, subsidies, overleg en informeren;

Reguleren: kaderstellend, toetsend; bijvoorbeeld via ruimtelijke verordening of provinciaal inpassingsplan.

PRS

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, hierin staat het ruimtelijke beleid van de provincie voor de periode 2013-2028.

PRV

Provinciale Ruimtelijke Verordening, hierin staan de regels van de provincie waaraan gemeenten zich moeten houden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

RAP

Ruimtelijk Actie Programma, tot en met 2015 een programma ter ondersteuning van de uitvoering van het ruimtelijke beleid uit de PRS .

Recreatietoervaartnet

Een net van bevaarbare wateren waarvoor de hoogte- en dieptematen zijn vastgesteld en wenselijke bedieningstijden voor bruggen en sluizen zijn geformuleerd.

Recreatiezone

Zone gelegen in het landelijk gebied van de stadsgewesten Utrecht en Amersfoort waarin vooral het recreatieve gebruik wordt gestimuleerd. Het gaat daarbij om bovenlokale recreatievoorzieningen die gericht kunnen zijn op zowel extensief als intensief recreatief gebruik. In de recreatiezone rondom het stadsgewest Utrecht zijn ook de RodS-gebieden gelegen.

Regioconvenant bedrijventerreinen

Een bestuurlijk convenant dat is gesloten door alle gemeenten die deel uitmaken van een bepaalde regio. Dit regioconvenant bevat afspraken over bedrijventerreinenbeleid en een regionale planning van nieuwe en te herstructureren bedrijventerreinen;

Retail

de verzamelnaam voor bedrijven die goederen en diensten direct aan consumenten verkopen.

Rode contouren

Instrument waarmee de provincie het stedelijk gebied begrenst. Verstedelijking moet in principe binnen deze contour plaatsvinden.

RodS

Recreatie om de Stad, een Rijksregeling op basis waarvan recreatie in het stadsgewest Utrecht werd gerealiseerd. De regeling is inmiddels beëindigd, maar niet alle voorgenomen locaties zijn al gerealiseerd.

Rood-voor-groen

Het principe waarbij verstedelijking (rode ontwikkelingen– de realisatie van nieuwe bebouwing) of infrastructuur – mogelijk zijn, als deze bijdragen aan c.q. in ruil voor het realiseren van groene-, recreatieve-, of blauwe kwaliteitsambities.

Ruimte-voor-ruimte en functiewijziging

Een regeling waarbij op vrijkomende agrarische bedrijfspercelen ruimte wordt geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid of een extra woning op het perceel. Hier moet de sloop van voldoende voormalige bedrijfsruimte tegenover staan.

Saldobenadering

Een instrument voor ontwikkelingen in het NNN. Als een combinatie van ontwikkelingen gezamenlijk wordt opgepakt en per saldo een meerwaarde voor natuur oplevert, kan dit worden toegestaan in het NNN.

Stiltegebieden

In stiltegebieden handhaaft de provincie de rust. Activiteiten die teveel geluid veroorzaken zijn niet meer mogelijk in stiltegebieden.

Sturingsfilosofie

De wijze waarop de provincie Utrecht haar provinciaal ruimtelijk beleid wil realiseren en daarmee ook het kader voor de inzet van provinciale instrumenten waarmee de doorwerking van beleid kan worden verzekerd.

Toetsingsplanologie

Bij toetsingsplanologie worden ruimtelijke doelen voornamelijk bereikt met regels: het toelaten en verbieden van ruimtelijke ontwikkelingen staat voorop.

Transformatie

Het aanpakken van een (werk)locatie waarbij de functie verandert, bijvoorbeeld van bedrijventerrein naar wonen.

TSK

Thematische Structuurvisie Kantoren

U10/Utrecht10

Samenwerkingsnetwerk van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, IJsselstein, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen, Woerden en Zeist.

Uitleglocaties

Locaties voor verstedelijking buiten bestaand stedelijk gebied.

Verstedelijking

Nieuwe vestiging van niet-agrarische bedrijven, kantoren en woningen, detailhandel en voorzieningen.

Warmte en koude opslag

Warmte en koude opslag is een duurzame techniek waarmee energie uit de bodem kan worden gewonnen.

Watertoets

De watertoets zorgt ervoor dat aspecten die samenhangen met het watersysteem op een goede manier in ruimtelijke plannen terecht komen.