3.1 De provinciale rol
Wij richten ons beleid op de door ons voorgenomen ontwikkelingen (zie hoofdstuk 2). Met ons ruimtelijk beleid willen we er aan bijdragen dat onze provincie aantrekkelijk blijft, ook voor de komende generaties. De aantrekkelijke uitgangspositie van de provincie biedt veel kansen voor een hoogwaardige ontwikkeling, maar leidt tegelijk tot concurrentie om de beschikbare ruimte. Door de gunstige uitgangssituatie lijkt het alsof de gewenste ontwikkeling van de provincie “vanzelf” gaat. Het lijkt alsof we niets hoeven te doen. Maar dat is schijn. Zonder sturing zal onze kracht namelijk onze zwakte worden. Daarom is sturing via het ruimtelijk beleid beslist noodzakelijk.
Als regio staan we voor complexe ruimtelijke vraagstukken. De complexiteit van en de samenhang tussen de vraagstukken is groot. Een integrale aanpak, vaak via transformatie of transitie, zal noodzakelijk zijn. Onder deze omstandigheden heeft een aanpak door één partij vaak weinig kans effectief te zijn. We zullen met elkaar, overheden, maatschappelijke organisaties, inwoners, bedrijven en kennisinstellingen, oplossingen moeten realiseren.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het rijk aangegeven wat de rol is van de provincie in de ruimtelijke ordening:
De provincie heeft een sterke positie op het domein van de ruimtelijke ontwikkeling en de fysieke omgeving (‘omgevingsbeleid’). Daar liggen haar kerntaken en is ze wettelijk bevoegd. De provincies spelen, met inachtneming van de taken van (samenwerkende) gemeenten, op het (inter)regionale niveau een sectoroverstijgende en verbindende rol. De provincie fungeert als gebiedsregisseur door het ontwikkelen van integrale ontwikkelings-visies, het afwegen of afstemmen van belangen en het bewaken en bevorderen van complementariteit tussen steden en tussen regio’s binnen de provincie. De provincie heeft tevens een actieve rol bij de oplossing van bestuurlijke en financiële knelpunten van gemeenten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal ligt ook bij de provincies.
Dit vormt voor ons een belangrijke basis voor onze rolinvulling in het fysieke domein.
Bij het concretiseren van de rol staat de ruimtelijke opgave voorop: de vraag wat er moet gebeuren. De vraag
wie hierbij
welke rol vervult is daarvan een afgeleide. Telkens zal bekeken moeten worden welke partijen een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van een vraagstuk en welke rol daarbij vervuld kan worden. Elkaar aanvullen is daarbij belangrijk. Alleen dan wordt optimaal gebruik gemaakt van kennis, ervaring en creativiteit. Het gaat om een samenhangende aanpak, waarin ieder zijn toegevoegde waarde levert, en om het verzinnen van soms onorthodoxe of innovatieve oplossingen. Durf en daadkracht zijn nodig.
In onze sturingsfilosofie staat het bereiken van de doelen voorop. De rol die de provincie daarbij heeft is daaraan ondergeschikt. Vanuit de basisgedachte: ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, of meer concreet ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’ kiezen wij er voor om het accent te verleggen van toetsing naar ontwikkeling. Wij beperken ons daarbij tot de vraagstukken waarbij we het verschil kunnen maken. Daarmee wordt ook teveel versnippering van beleidsaandacht en te weinig prioritering voorkomen.
In deze structuurvisie gaan we expliciet in op de uitvoering. Wij onderscheiden hierbij de volgende rollen voor de provincie:
- Participeren: regisseur, coördinator, ontwikkelaar, deelnemer; bijvoorbeeld via gebiedsontwikkeling zoals in het programma Hart van de Heuvelrug en onze rol in NV Utrecht;
- Stimuleren: facilitator, aanleveren van expertise en capaciteit, subsidies, overleg en informeren;
- Reguleren: kaderstellend, toetsend; bijvoorbeeld via ruimtelijke verordening of provinciaal inpassingsplan.
Deze rollen hoeven elkaar niet uit te sluiten, ze kunnen bij een onderwerp ook gelijktijdig vervuld worden. In de hoofdstukken 4 t/m 6 is per beleidsthema in een realisatiematrix aangegeven welke rollen wij willen inzetten en ook hoe wij de rol gaan invullen. Het doelmatig en tijdig halen van het gewenste ruimtelijke resultaat, bepaalt voor ons de voorkeur voor een rol. Maar de rol moet ook passen binnen de samenwerkingsvorm met partners, waarbij iedere partner de verantwoordelijkheid neemt die het best bij de situatie past, en waarbij het totaal van de rollen dekkend is voor het beoogde resultaat.
De regulerende rol vraagt nadere toelichting. Wij nemen regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), primair op om duidelijk te maken wat wij op bestemmingsplanniveau nodig achten om het provinciaal belang te borgen. De PRV is voor ons niet een instrument waarmee wij de vroegere toetsende werkwijze gaan herintroduceren. De invulling van de regulerende rol gaat altijd gepaard met een stimulerende rol: in de vorm van overleg aan de voorkant; overleg op basis van vertrouwen en zoveel mogelijk op beleidsmatig niveau over de gewenste ontwikkeling of consolidatie van een gebied. Juist daar liggen de mogelijkheden voor ontwikkelingsplanologie, oftewel daadwerkelijk bijdragen aan meer ruimtelijke kwaliteit en concretiseren van ‘lokaal wat kan, provinciaal wat moet’. De doelen staan daarbij voorop; de regels worden ingezet ter ondersteuning daarvan.
Ten aanzien van de PRV zijn wij ons bewust van het spanningsveld tussen het bieden van duidelijkheid enerzijds en gemeentelijke afwegingsruimte anderzijds. In de PRV bieden wij in zoveel mogelijk gevallen afwegingsruimte voor de gemeenten. Wij verwachten daarbij dat de gemeenten de keuzes helder onderbouwen.
In het kader van de zoektocht naar de rolverdeling tussen overheden gaan we experimenteren met een specifieke, ‘vrijere’, regulering voor de gebiedsontwikkeling Eiland van Schalkwijk. Omdat rolverdeling tussen de overheden nog een zoektocht is, zullen wij verder bij onze periodieke herijking van de PRS en PRV ook de doelmatigheid van de PRV evalueren.
In de PRS geven wij verder ten aanzien van diverse aspecten aan dat wij ‘aandacht vragen’, ‘vragen rekening te houden met’ en vergelijkbare formuleringen. Wij vertrouwen er op dat de gemeenten hieraan invulling geven en dat ze in het overleg de betreffende aspecten aan de orde laten komen. Als een gemeente onverhoopt toch geen aandacht aan een dergelijk aspect besteedt en dit het provinciaal belang schaadt, dan zullen wij dit aan de orde stellen in bestuurlijk overleg. De mogelijkheid om in een uiterste situatie een aanwijzing te geven, blijft beperkt tot de aspecten waarvan in de PRV is opgenomen dat daaraan in het ruimtelijk plan aandacht besteed moet worden.