2.2 Hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling tot 2028
Vanuit de uitgangssituatie met kansen en bedreigingen vertalen wij de langetermijnvisie van Agenda 2040 en de zes strategische doelen daaruit tot de volgende voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voor de periode 2028. De rode draad is het behoud van het evenwicht tussen mens, milieu en markt. Daarbij gaat het om deze drie samen en in samenhang. De sterkte van de regio wordt immers bepaald door de zwakste schakel. In Utrecht moet er ruimte zijn voor:
- voldoende en divers woningaanbod en een goed voorzieningenniveau, met inbegrip van het culturele aanbod (Agenda2040 doelen 1, 2 en 5);
- bereikbaarheid (doel 3);
- een concurrerend vestigingsmilieu voor de kennis- en creatieve bedrijven (doel 2);
- aantrekkelijke en beleefbare natuur en landschappen (doelen 1 en 6);
- een leefomgeving die duurzaam is en anticipeert op klimaatverandering (doel 4).
Bij het concretiseren van ons ruimtelijk beleid binnen deze hoofdlijnen maken wij 2 prioritaire keuzes:
- inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling;
- versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied.
Voor ons zijn dit de twee hoofdkeuzes bij de concretisering omdat deze opgaven naar ons oordeel het meest bijdragen aan hoe wij de leefbaarheid van de provincie willen vergroten. Ze vormen de focus waarmee wij de hoofdlijnen van ons ruimtelijk beleid willen insteken. Hiermee wordt de samenhang tussen die hoofdlijnen onderling nog duidelijker.
Vanuit de hoofdlijnen en prioritaire keuzes komen wij op drie pijlers voor de ruimtelijke ontwikkeling:
- een duurzame leefomgeving (paragraaf 2.3 en hoofdstuk 4);
- vitale dorpen en steden (paragraaf 2.4 en hoofdstuk 5);
- landelijk gebied met kwaliteit (paragraaf 2.5 en hoofdstuk 6).
Deze pijlers voor de ontwikkeling dragen bij aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de provincie.
De samenhang in de fysieke leefomgeving is groot. Zo heeft de ontwikkeling van de landbouw vaak directe gevolgen voor natuur en landschap, en hebben de stedelijke ontwikkelingen directe gevolgen voor bereikbaarheid. Maar ook tussen de diverse opgaven voor stad, ommelanden en landelijk gebied is directe samenhang. Daar doorheen geweven zit het generieke belang van duurzaamheid. Een duurzame leefomgeving is ook een vestigingsfactor, naar verwachting één van toenemende betekenis. Om binnen deze samenhang een zorgvuldige ruimtelijke afweging te kunnen maken, passen wij in ons ruimtelijk beleid de lagenbenadering toe.
Naast meer samenhang zal ook sprake zijn van een verschuiving van de ruimtelijke dynamiek. Deze zal zich steeds minder richten op groei en uitbreiding van de nu nog onbebouwde ruimte, en in toenemende mate op hergebruik en aanpassing van de bestaande ruimte. Het realiseren van ruimtelijke kwaliteit zal hier een nog belangrijkere opgave worden.
In de paragrafen 2.3 – 2.5 wordt per pijler de door ons beoogde ontwikkeling toegelicht.