Deel 1 INLEIDING

1. Inleiding

In dit plan is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Door de vier plannen in één integraal plan samen te voegen, zijn de hoofdlijnen van het beleid van de provincie Flevoland compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het best gewaarborgd. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.
In dit Omgevingplan worden normen en kaders die in Europese en nationale regelgeving zijn vastgelegd niet herhaald wanneer dit niet expliciet is voorgeschreven.
Wel wordt waar nodig een doorvertaling gemaakt naar de Flevolandse situatie.

Het Omgevingsplan Flevoland 2006 komt in de plaats van het Omgevingsplan 2000, de partiële herziening van oktober 2004 en de partiële herziening -Tijdelijke stop plaatsing windmolens- uit juli 2005. (1)
Bij de voorbereiding van het ontwerp Omgevingsplan is ook aan een tweetal wettelijke verplichtingen voldaan: de watertoets en de strategische milieubeoordeling (SMB).

Geldigheidsduur

Volgens de huidige wettelijke bepalingen heeft het Milieubeleidsplan van de vier plannen de kortste geldigheidsduur, namelijk vier jaar, met de mogelijkheid tot een eenmalige verlenging met twee jaar. Met de ervaringen van het Omgevingsplan 2000 in het achterhoofd, kiest de provincie Flevoland op voorhand voor een verlenging van de geldigheidsduur in 2010. De dynamiek in Flevoland is groot, maar ook weer niet zo groot dat al na vier jaar een actualisatie van het omgevingsbeleid noodzakelijk is. Dit betekent dat het Omgevingsplan Flevoland 2006 in ieder geval tot ultimo 2012 van kracht zal zijn. De beleidsperiode van het plan is echter 2006-2015, omdat de provincie van mening is dat dit een realistische tijdsperiode is voor het behalen van de in dit plan gestelde doelen.

 Herziening Wet op de Ruimtelijke Ordening

Tijdens de planperiode 2006-2015 zal de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) worden gewijzigd. Naar het zich laat aanzien, zal het Streekplan dan vervallen en zal de provincie haar ambitie kunnen vastleggen in een structuurvisie. Die structuurvisie heeft geen juridische doorwerking naar derden, maar bindt slechts de provincie zelf. Als de provincie standpunten heeft waarvan zij vindt dat die moeten doorwerken in het beleid of gedrag van anderen, dan zullen deze standpunten kenbaar worden gemaakt. Dit kan in het kader van de planprocedures van andere overheden en kan zonodig worden vastgelegd in een verordening of een beleidsregel. De goedkeurende taak van de provincie bij bestemmingsplannen zal verdwijnen. De aandacht van de provincie zal meer naar de voorkant van het proces verschuiven (advisering en samenwerking) en daarom zal de provincie in de structuurvisie helder moeten maken wat voor haar van belang is. In dit Omgevingsplan heeft de provincie Flevoland getracht al op de nieuwe WRO te anticiperen door een onderscheid te maken tussen visie (deel I van het plan) en beleidskader (deel II) en door in de beoogde doorwerking van het beleid niet langer te leunen op alleen de toetsende rol van de provincie.
In haar werkzaamheden zal het zwaartepunt bij de provincie Flevoland verschuiven van toetser naar medeontwikkelaar. Samen met de partners gaat de provincie werken aan realisatie van gezamenlijke ambities. Het Omgevingsplan Flevoland 2006 is om die reden nadrukkelijk op de uitvoering gericht. De provincie heeft haar doelen en focus uitgedrukt in zeven speerpuntgebieden, aanvullend aan provinciebrede doelen. Die speerpuntgebieden worden in deel I kort beschreven en in deel III uitgewerkt. Aansluitend op dit Omgevingsplan zal de provincie een Uitvoeringsprogramma presenteren.
 

Burgerjury's

Ter ondersteuning van de besluitvorming rond het Omgevingsplan hebben Provinciale Staten drie Burgerjury's ingesteld. De leden hiervan vormden een afspiegeling van de bevolking in de drie Flevolandse deelgebieden Noordelijk Flevoland, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland. Burgers werden schriftelijk en per advertentie uitgenodigd zich op te geven. Er zijn rond de 350 reacties binnengekomen. Hieruit zijn drie jury's samengesteld van ieder twaalf tot viertien leden. De juryleden werden getraind en ondersteund door de Vrije Universiteit van Amsterdam. De burgerjury's hielden openbare zittingen, waarin zij deskundigen uitnodigden. Daarna discussieerden de leden onderling en werd het advies geformuleerd. De Burgerjury's hebben elk drie adviezen uitgebracht, steeds op basis van vragen die door Provinciale Staten waren voorgelegd. De adviezen zijn in een vergadering van de Projectcommissie Omgevingsplan aan Provinciale Staten gepresenteerd en toegelicht, zodat de Statenleden ze optimaal bij de besluitvorming konden betrekken.
 

Leeswijzer

In deel I van dit plan (hoofdstuk 2) zijn de ambities voor de langere termijn beschreven: hoe moet Flevoland er wat de provincie betreft in 2030 uitzien? In deel II (hoofdstuk 3 t/m 5) worden deze ambities vertaald naar te realiseren doelen die in de periode tot 2015 haalbaar zijn. Deel III van dit plan bevat de uitvoeringsagenda.


(1)
Het nieuwe beleid geldt vanaf de datum van publicatie van het Omgevingsplan 2006. Aanvragen voor vergunningen, ontheffingen e.d., die vóór die datum zijn ingediend worden in principe afgehandeld conform het oude beleid, met inbegrip van het daarin opgenomen overgangsbeleid. Ditzelfde geldt voor procedures, die formeel worden gestart met het indienen van een aanvraag bij een andere instantie (zoals een bouwaanvraag bij een gemeente). Als een aanvraag, die voor de datum van inwerkingtreding is ingediend, past binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006 kan na afweging van alle relevante belangen deze aanvraag conform dat beleid worden afgehandeld. Voor een drietal windmolenopstellingen worden bij de afhandeling tevens de desbetreffende en reeds gemaakte afspraken en randvoorwaarden betrokken. Het betreft de grootschalige windmolenopstelling in de Noordoostpolder en de lopende projecten 'Zuidlob' en 'Sternweg' in de gemeente Zeewolde.

 



 



Deel 2 ONTWIKKELINGSVISIE

2.1 Opgaven

In de afgelopen decennia heeft de provincie Flevoland zich stormachtig ontwikkeld. Nieuwe steden en dorpen zijn verrezen op de voormalige zeebodem, met aantrekkelijke woongebieden en moderne bedrijventerreinen. Daar omheen ligt een gebied met een hoogwaardig agrarisch productiemilieu. De aanvankelijk monotone populierenbossen langs de randmeren hebben zich in hoog tempo ontwikkeld tot waardevolle natuur en aantrekkelijke recreatiegebieden.

Maar de snelle ontwikkeling heeft ook een schaduwzijde. De werkgelegenheid kan het hoge tempo van de bevolkingsgroei niet volgen. Omdat het aantal verbindingen met het vaste land beperkt is, leidt de grote uitgaande pendel dagelijks tot steeds meer files. Verbetering van de bereikbaarheid van Flevoland is essentieel voor de verdere economische en ruimtelijke ontwikkeling. Het voorzieningenniveau blijft achter bij de hoeveelheid inwoners: te weinig zorgvoorzieningen, te weinig politieagenten, te weinig onderwijsinstellingen, te weinig uitgaansgelegenheden. Hoewel de ontwikkeling van dit voorzieningenniveau ook snel gaat, wordt de achterstand nog niet ingelopen.

De jonge provincie Flevoland en haar zes gemeenten hebben geen eigen kapitaal kunnen opbouwen om de problemen zelf te kunnen oplossen. Mede dankzij subsidies van de Europese Unie is Flevoland al jarenlang koploper op het gebied van economische groei. De subsidies worden echter afgebouwd. Vanwege de specifieke omstandigheden, zoals de jonge natuur, een afwijkende bevolkingsopbouw, samenstelling van de woningvoorraad en groei, past Flevoland over het algemeen niet goed in de reguliere nationale subsidieregelingen. Daarom moet Flevoland veelal op eigen kracht en via innovatief werken de ontwikkelingen gestalte geven.

De komende decennia wordt van de provincie Flevoland opnieuw een bijdrage verwacht in het leveren van ruimte voor de oplossing van een aantal belangrijke nationale opgaven. Naast een nieuwe verstedelijkingsopgave worden ook op het gebied van water, milieu en natuur vanuit het rijk en de Europese Unie forse inspanningen gevraagd. Internationale ontwikkelingen in de landbouwsector vereisen ondernemerschap om zowel de sector als het landelijk gebied vitaal te houden. De sanering in de visserijsector maakt nieuwe economische impulsen noodzakelijk. Flevoland heeft nieuwe wegen en spoorwegen nodig. Achterstanden in het voorzieningenniveau mogen niet verder toenemen en moeten gaandeweg worden weggewerkt. De werkgelegenheid in de regio moet zeer sterk toenemen. Er is voldoende ruimte voor het bouwen van veel woningen, maar het realiseren van aantrekkelijke steden en dorpen met toekomstwaarde omvat veel meer dan dat.
De provincie Flevoland wil aan al deze ontwikkelingen een bijdrage leveren en streeft daarbij naar behoud en verdere ontwikkeling van kwaliteit. De provinciale overheid kan dat echter niet alleen. Voor de verdere ontwikkeling van Flevoland is een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen nodig, zowel overheden, belangenorganisaties, ondernemers als de inwoners van de provincie. De neuzen moeten dezelfde kant op staan. Flevoland heeft durf en creativiteit nodig. Dit is een jong gebied dat nog lang niet volgroeid is. Het gaat niet alleen om bescherming en behoud, waarop veel Europese richtlijnen zich focussen, maar ook om ontwikkeling: Flevoland kan nog beter worden dan het nu al is. Er zijn grote potenties op het gebied van hoogwaardig wonen, werken, recreëren en natuur. De ontwikkelingsgerichte benadering van de Nota Ruimte past daarom goed bij Flevoland.

 



2.2 Visie en ambitie

2.2.1 Provinciebrede ambities

 

 

De provincie wil in Flevoland verdere grootschalige ontwikkelingen mogelijk maken en deze deels zelf, samen met partners, ter hand nemen. De provincie is bereid om ruimte te reserveren voor functies waarvoor in omliggende regio's onvoldoende ruimte is. De voorwaarde daarvoor is een evenwichtige ontwikkeling. Samen met partners binnen en buiten het gebied wordt zicht geboden op het oplossen van maatschappelijke vraagstukken, die samengaan met het tempo van de ruimtelijke ontwikkelingen in Flevoland, zoals achterblijvende bereikbaarheid, voorzieningenniveau en werkgelegenheid.

 

Het belangrijkste doel van de provincie is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in heel Flevoland. De verstedelijking moet ingepast worden in een hoogwaardige landelijke omgeving en moet passen bij de gerealiseerde en geplande infrastructuur. De creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland concurrerend met andere gebieden. Zo is niet alleen sprake van overloop uit de drukke en dure Randstad naar een ruimer en goedkoper Flevoland (push factor), maar kiezen mensen bewust voor het attractieve woonmilieu van Flevoland (pull factor).
 

Schakelfunctie

Flevoland vormt een verbindende schakel tussen de Randstad en het noorden en oosten van Nederland. Op termijn strekt deze schakelfunctie zich uit naar de omringende landen. De functie van Flevoland als verbindende schakel is van provinciale betekenis en vereist daarom bemoeienis van de provinciale overheid. Flevoland is sociaal, economisch en maatschappelijk georiënteerd op de omliggende regio's. Dit geldt niet alleen in geografisch, economisch en infrastructureel opzicht, het geldt ook in ecologische zin. De ontwikkelingskansen die de schakelfunctie biedt, zijn vertaald in de provinciale hoofdstructuur. Onderscheiden worden een stedelijke en een groen-blauwe hoofdstructuur (figuur 1).

Figuur 1: Provinciale hoofdstructuur

Provinciale hoofdstructuur

De stedelijke hoofdstructuur in Flevoland is gekoppeld aan twee ontwikkelingsassen: de Noordelijke Ontwikkelingsas tussen Schiphol en Groningen en de West-Oost as, van Alkmaar tot Zwolle. Voor Flevoland is van de West-Oost as vooral de relatie met de netwerkstad Zwolle-Kampen van belang. Met de verdere ontwikkeling van deze assen zal op economisch terrein de schakelfunctie van Flevoland tussen de Randstad en Noord- en Oost-Nederland belangrijker worden. De opgaven voor wonen, werken en recreëren worden in belangrijke mate bepaald op bovenregionale schaal.

De Flevolandse polders en wateren nemen een centrale plaats in binnen de (inter-) nationale ecologische hoofdstructuur, het Natura 2000-netwerk. De groen-blauwe hoofdstructuur van Flevoland wordt gevormd door de noord-zuid georiënteerde Natte As (IJsselmeer, Markermeer en IJmeer) aan de westkant van Flevoland en de noord-zuid gerichte as van de randmeren aan de oostrand van Flevoland in samenhang met de op het land aanwezige natuur- en recreatiegebieden. De belangrijkste opgave is om een robuuste ecologische verbinding te realiseren tussen de Oostvaardersplassen en de Veluwe, waardoor deze twee assen met elkaar worden verbonden.

In samenhang met deze provinciale hoofdstructuur heeft elk van de drie delen van Flevoland zijn eigen dynamiek en daarmee ook een eigen profiel. In figuur 2 is de visie op de ontwikkeling van de provincie tot 2030 weergegeven. De Ontwikkelingsvisie tot 2030 in figuur 2 geeft ook de ambities ten aanzien van de hoofdinfrastructuur weer. Het gaat daarbij om nieuwe en uit te breiden nationale en regionale stroomwegen en de aansluitingen hiertussen alsmede spoorlijnen en hoogwaardig openbaar vervoer. De Zuiderzeelijn kan een sterke impuls voor Noordelijk Flevoland betekenen.

Zuidelijk Flevoland, en dan vooral de stad Almere, is onderdeel van het stedelijk netwerk van de Noordvleugel van Randstad Holland. Dit gebied zal ruimte bieden aan functies vanuit de Randstad. Almere heeft een bijzondere relatie met Amsterdam. In het kader van het zogenaamde Noordvleugelprogramma wordt ingegaan op de ontwikkeling van de verstedelijking aan de westzijde van Almere in combinatie met verbetering van de bereikbaarheid. Daarnaast komt ook verstedelijking aan de oostzijde aan de orde. Hiermee kunnen groene woonmilieu's voor de Noordvleugel worden gerealiseerd, wordt de samenhang met het economisch kerngebied van de regio Utrecht versterkt en wordt de meerzijdige ontsluiting verder vormgegeven. De groeitaakstelling van Almere moet worden gecombineerd met ecologische functies, bijvoorbeeld aan de westzijde bij het IJmeer en aan de noordoostzijde met de robuuste ecologische verbinding tussen Oostvaardersplassen en de Veluwe. Hier is ook een combinatie met waterberging, landelijk wonen en met toeristisch-recreatieve voorzieningen gewenst. Deze voorzieningen kunnen van (boven-) regionale betekenis zijn.

Oostelijk Flevoland is een intermediaire zone waar naast stedelijke functies ook agrarische, recreatieve en natuurfuncties de ruimte hebben. Oostelijk Flevoland oriënteert zich niet alleen op de Randstad. Minstens zo belangrijk is de relatie naar Oost-Nederland (netwerkstad Zwolle-Kampen en Veluwe/Gelderland) op bijvoorbeeld het gebied van onderwijs, recreatie en economie. De provinciale inspanning is onder meer gericht op de ontwikkeling van de West-Oost as, luchthaven Lelystad en de verweving van functies in de Oostrand van Flevoland. Naar mate deze verweving van functies slaagt, zal dit meer en veelsoortig verkeer met zich meebrengen. Hierbij kan onder meer gewezen worden op de recreatieve ontwikkelingen van Flevoboulevard en van grootschalige recreatieve ontwikkelingen. In die vervoersbehoefte zal moeten worden voorzien. Infrastructurele aanpassingen aan de weg en verbeterd openbaar vervoer (maatwerk) maken deel uit van integrale gebiedsontwikkeling.
Voor Noordelijk Flevoland wordt het profiel bepaald door de dynamiek van de regio en nabije omgeving. Economisch gezien is de landbouwsector in Noordelijk Flevoland meer bepalend dan in de andere gebieden van Flevoland. Er is op het gebied van wonen, werken en onderwijs een sterke relatie met Friesland en de netwerkstad Zwolle-Kampen.
Noordelijk Flevoland profiteert echter niet vanzelfsprekend van de ligging in de Noordelijke Ontwikkelingsas. Voor dit deel van Flevoland zijn nieuwe impulsen nodig om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Het provinciale ontwikkelingsbeleid is vooral gericht op het verbreden van het economische draagvlak en het formuleren van integrale oplossingen voor de wateroverlast en waterkwaliteit.


Omgevingskwaliteit en ontwikkeling

Een goede kwaliteit van de omgeving is een noodzakelijke voorwaarde voor een sterke (internationale) concurrentiepositie en draagt bij aan een duurzame ontwikkeling. Het gaat om zaken als veiligheid, onderwijs, de aanwezigheid van sociale netwerken, voorzieningen, een goede multimodale ontsluiting, milieukwaliteit (bodem, lucht, water) en sociaal-culturele cohesie. De opgave voor Flevoland is om bij de voortgaande sterke ontwikkeling de goede omgevingskwaliteit te handhaven en waar mogelijk te verbeteren. Het gaat om de afweging tussen ecologische, economische en sociaal-culturele aspecten, met aandacht voor lange termijneffecten en effecten elders in de wereld. In het Omgevingsplan worden integrale afwegingen gemaakt met het oog op duurzaam provinciaal beleid. Daarbij zal het voorkomen dat gewenste ontwikkelingen op gespannen voet staan met te beschermen waarden, bijvoorbeeld op het gebied van natuur-, water- en milieukwaliteit. Het beschermen van dergelijke waarden is geen statisch proces, vanwege de ontwikkelingsdoelstelling. Het is ook een belangrijk provinciaal doel om te investeren in dergelijke waarden. Ten aanzien van natuur gaat het zowel om realisatie van nieuwe natuurgebieden als om investeringen in de kwaliteit van de bestaande natuur.

Klimaatverandering, bodemdaling en waterkwaliteitseisen maken dat er met een andere blik naar water moet worden gekeken. Voor waterkwantiteit en waterkwaliteit is een goede toestand nog niet bereikt. Meer ruimte voor het watersysteem, een andere inrichting en een andere wijze van waterbeheer zijn de belangrijkste opgaven. Bij het vormgeven van ruimtelijke ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de eisen die watersystemen stellen. Het waterbeleid is gericht op:
* het voorkomen van overlast door overschot of tekort aan water, waarbij de gebieden waar de bodem daalt bijzondere aandacht vragen (figuur 2);
* een goede ecologische toestand voor alle wateren ongeacht de bestemming, alsmede de ontwikkeling van de bijzondere waterkwaliteit in een deel van de provincie (figuur 2);
* de bescherming tegen buitendijks overstromingsgevaar en overlast van extreme neerslag.
De provincie wil deze doelen bereiken door ontwikkeling en behoud van duurzame en robuuste watersystemen, met inbegrip van het grondwater, waarmee een verantwoord gebruik van water gegarandeerd blijft. Er wordt gebruik gemaakt van de kansen die de watersystemen bieden voor verschillende functies. Onomkeerbare effecten zijn ongewenst. In het waterbeleid worden de volgende inrichtingsprincipes gevolgd;
* toepassing van de tritsen voor wateroverlast (vasthouden, bergen, afvoeren), watertekort (vasthouden, bergen, aanvoeren) en waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, schoonmaken);
* het reserveren van voldoende ruimte voor waterberging en ecologisch functioneren, naast uitmalen en dijkenbouw;
* het streven naar meervoudig ruimtegebruik.


 



2.2.2 Stedelijk gebied

Delen van Flevoland raken steeds meer betrokken bij de stedelijke netwerken op het 'oude land'. Het gaat bij een stedelijk netwerk om één arbeidsmarkt, één woningmarkt en één voorzieningenmarkt. Daarvoor is een compleet aanbod nodig van woon- en werkmilieus, goede onderlinge bereikbaarheid en aanbod van voorzieningen voor de wisselende en gevarieerde vraag van bewoners en ondernemers. De vervlechting van Flevoland met de omgeving is niet alleen van belang voor een evenwichtige ontwikkeling van Flevoland in relatie tot de omliggende gebieden. Deze heeft ook betekenis voor het goed en beter functioneren van het 'oude land', omdat daar gebrek is aan ruimte voor wonen, werken en recreëren.
Het verstedelijkingsbeleid in Flevoland is gericht op de versterking van de bestaande steden en dorpen. De ontwikkeling en identiteit van de steden en dorpen wordt in toenemende mate ontleend aan de positie binnen de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuren. Stedelijke differentiatie in sociale, economische en ruimtelijke kenmerken is gewenst. Daardoor ontstaat meer ruimtelijke samenhang tussen steden en dorpen in Flevoland en omliggende regio's.
Het doel is om op regionale schaal te voorzien in behoeften aan gevarieerde huisvesting, werkgelegenheid en het sociaal-cultureel voorzieningenniveau. Daarbij hoort onder meer het benutten van de ligging aan het water van Lelystad en Almere voor daaraan gerelateerde woonmilieus, werkgelegenheid en recreatie. Nieuwe bebouwing zal gebundeld worden in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied. De stedelijke gebieden in figuur 11 bieden binnen de planperiode voldoende ruimte om de verstedelijkingsopgaven te accommoderen. De provincie geeft ruimte voor doorgroei van de verstedelijking tot ongeveer 650.000 inwoners in 2030. Almere heeft in 2030 bijna 350.000 inwoners als tussen 2010-2030 70.000 woningen worden gebouwd.
Het bij de doorgroei behorende provinciale groeitempo van gemiddeld 5.600 woningen per jaar hangt af van economische en demografische ontwikkelingen. Binnen de provincie zal tenminste gebouwd worden voor eigen behoefte met een jaarlijkse groei van het woningbestand van ruim 2.000. Daarmee wordt een inwonertal van maximaal 500.000 inwoners bereikt in 2030 (grafiek 1).

Grafiek1: Bevolkingsgroei bij verschillende groeiscenario
 
Bevolkingsgroei bij verschillende groeiscenario

Het uitgangspunt van de provincie Flevoland is dat, los van het daadwerkelijke groeitempo, in alle gevallen sprake moet zijn van een evenwichtige ontwikkeling. IJkpunten zijn (te maken afspraken over) bereikbaarheid, werkgelegenheid, de fysieke inrichting van de woonomgeving en de beschikbaarheid van voorzieningen. In figuur 2 zijn de mogelijke groeirichtingen voor de hoofdkernen aangegeven voor de periode na 2015.
 

Grafiek2: Bevolkingsomvang Flevoland, 1985-2030 bij het hoogste groeiscenario

Bevolkingsomvang Flevoland, 1985-2030 bij het hoogste groeiscenario

Almere vormt een steeds meer geïntegreerd onderdeel van het stedelijk netwerk in de Noordvleugel van de Randstad. De voortgaande ruimtelijke integratie van Almere in dit netwerk en de betekenis van Almere voor de overige delen van de provincie vragen om een meerzijdige oriëntatie, als onderdeel van het lange termijn ontwikkelingsperspectief. Voor de korte en middellange termijn ligt de zoekrichting van Almere in westelijke richting, om de specifieke samenhang met de grootstedelijke regio Amsterdam te kunnen versterken. Lelystad vormt het hart van het intermediaire gebied tussen de Randstad en het noorden en oosten van het land. Deze positie is bepalend voor de verdere ontwikkeling, in samenhang met een ruimtedruk, zowel vanuit de Amsterdamse regio als vanuit de netwerkstad Zwolle-Kampen. Mede gezien de gewenste bundeling van de verstedelijking langs de hoofdinfrastructuur ligt de nadruk van verdere stedelijke ontwikkelingen op Almere en vervolgens op Lelystad. Dronten en Emmeloord, die aan één van de beide ontwikkelingsassen liggen, hebben een kleinere opvangtaak. De overige kernen in Flevoland voorzien primair in de opvang van de eigen woningbehoefte, hoewel Zeewolde de eerstkomende jaren nog sterker zal groeien dan voor de eigen woningbehoefte nodig is.

Realisatie van verstedelijking is primair een gemeentelijke taak. Provinciale aandacht is nodig voor de onderlinge afstemming tussen gemeenten over de omvang en de zoekrichting van de reservering van ruimte voor stedelijke ontwikkeling.

Voorts richt de provincie zich op de afstemming op hoofdlijnen tussen de verschillende woon- en werkmilieus. De provincie speelt bij verstedelijking vooral een rol als het gaat om de stimulering van de economie en het bevorderen van de sociale kwaliteit. Bij de voorzieningen liggen accenten op jeugdzorg, cultuur en het hoger onderwijs. Voor de economische ontwikkeling liggen de accenten op innovatie, de internationalisering van het bedrijfsleven en het starters- en arbeidsmarktbeleid.

De provincie heeft de ambitie dat de verhouding tussen beroepsbevolking en arbeidsplaatsen in de periode tot 2030 moet groeien naar het Nederlandse gemiddelde. In dit Omgevingsplan wordt een ruimtelijke reservering voor stedelijk gebied aangegeven met voldoende ruimte voor woon- en werklocaties in de periode tot 2015. De ontwikkelingstaak voor deze locaties ligt primair bij gemeenten en private partijen.
De provincie ziet voor zichzelf een taak weggelegd bij de planning en monitoring van werklocaties op provinciaal niveau en bij de afstemming van ontwikkelingen in omliggende regio's. Tevens is er een provinciale rol weggelegd bij de ontwikkeling van thema- en scienceparken met een meer dan gemiddeld ontwikkelingsrisico.
De provincie vindt de ontwikkeling van de bedrijventerreinen A6/A27 en Luchthaven Lelystad/ Larserpoort (zie figuur 2) van (boven-)regionaal belang en kiest daarom bij deze terreinen voor een actieve betrokkenheid.

De achterstand in het voorzieningenniveau op het gebied van jeugdzorg, onderwijs, recreatie, cultuur, sport en welzijn moet worden weggewerkt. Voorzieningen moeten beter bereikbaar zijn en meer worden afgestemd op de specifieke behoeften van diverse groepen in de samenleving. De provincie wil een goede verdeling binnen de provincie van de sociale voorzieningen bereiken, waarbij voor Almere en Lelystad een regionale rol is weggelegd op het gebied van hoger onderwijs en andere hoogwaardige voorzieningen. Speciale aandachtspunten voor actief provinciaal beleid zijn jeugdzorg, versterking van het hoger onderwijs, versterking van de culturele infrastructuur, sport, recreatie en toerisme.

De voortgaande verstedelijking kan de leefbaarheid in de woonomgeving onder druk zetten op het gebied van geluidsoverlast en luchtkwaliteit. Door locatiekeuze en stedelijke inrichting moeten knelpunten zoveel mogelijk worden voorkomen.
De provincie wil bij de ontwikkeling van Flevoland volop gebruik maken van kansen voor energiebesparing en toepassing van innovatieve duurzame energie als onderdeel van het stedelijk ontwerp. In 2030 moet 50% van de Flevolandse energiebehoefte (exclusief mobiliteit) duurzaam opgewekt worden. De provincie ziet mogelijkheden voor meer water in de stedelijke omgeving ter vergroting van de woonkwaliteit en ter voorkoming van wateroverlast mits de lokale natuurlijke omstandigheden bijdragen aan een goede waterkwaliteit
 

 



2.2.3 Landelijk gebied

De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. De inrichting en het gebruik zullen daardoor in bepaalde gebieden wijzigen. Dit hangt samen met schaalvergroting en verbreding in de landbouw, de groeiende ruimtevraag van de sector recreatie en toerisme, de beoogde versterking van de natuur en de noodzakelijke ingrepen in het watersysteem. Er zijn groeiende kansen voor combinaties en uitruil van functies. De strikte functiescheiding in het landelijk gebied is niet langer overal wenselijk. De provincie wil de unieke Flevolandse landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken behouden, onder meer door ze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen.

De landbouwsector verandert in een hoog tempo. Dit uit zich in schaalvergroting, een verschuiving van activiteiten, specialisatie en intensivering en verbreding van de bedrijfsvoering. De provincie wil de agrarische sector in haar verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen, zodanig dat er een duurzame, vitale landbouwsector ontstaat en er meer mogelijkheden ontstaan voor de ontwikkeling van andere economische functies in het landelijk gebied.

De natuurwaarden van Flevoland zijn groot. De grote wateren en moerasgebieden zijn belangrijke schakels in het internationale natuurnetwerk Natura 2000 en herbergen veel zeldzame en strikt beschermde soorten en habitats. Deze gebieden vormen samen met de omvangrijke vochtige en natuurrijke bosgebieden het Flevolandse deel van de nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De provincie wil deze ecologische hoofdstructuur versterken tot een robuust en gedifferentieerd systeem, dat karakteristiek is voor Flevoland. Op deze wijze ontstaat een duurzame en samenhangende structuur van natuurgebieden die veel kwaliteit biedt voor mens, plant en dier.

Er zijn meer recreatieve voorzieningen nodig voor de inwoners van Flevoland. De provincie wil de bijdrage vergroten die het toerisme levert aan de economische ontwikkeling van Flevoland en aan de vitaliteit van het platteland. Ook zijn toeristische ontwikkelingen kansrijk rondom cultuurhistorische gebieden. Flevoland ziet goede mogelijkheden om dit te combineren met de behoefte aan ruimte voor recreatie in de Noordvleugel van de Randstad en op de Veluwe.

Binnen Flevoland verschilt de potentie van de watersystemen aanzienlijk. Sommige delen van de polders worden belast door vuil kwelwater terwijl andere delen gevoed worden door schone kwel. Tot nu toe gelden in heel Flevoland dezelfde ecologische normen. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt als minimum eis behoud van de waterkwaliteit anno 2000. Om op een maatschappelijk acceptabele wijze aan de KRW-eisen te kunnen voldoen, ligt een gebiedsdifferentiatie van ecologische normen in de rede. Indien de kwaliteit in gebieden met een gunstige uitgangssituatie wordt behouden en versterkt, kunnen toekomstige generieke (provinciebrede) maatregelen worden beperkt of voorkomen. Vanaf 2009 zullen daarom naar verwachting strengere ecologische doelstellingen gaan gelden in schone gebieden dan in gebieden die van nature minder schoon zijn. De schone gebieden zijn weergegeven op de Ontwikkelingsvisie (figuur 2) als te ontwikkelen bijzondere waterkwaliteit.
De landbouwsector moet er rekening mee houden dat in bepaalde gebieden de drooglegging vermindert om de voortgang van de bodemdaling te vertragen (figuur 2).

De door de provincie gewenste toeristisch-recreatieve ontwikkelingen zijn vooral kansrijk in en om natuurgebieden en in combinatie met een goede waterkwaliteit. Binnen de verder te ontwikkelen natuurfunctie lijkt er op basis van een uitruilprincipe en differentiatie ruimte te zijn voor functiecombinaties mits de kwaliteit per saldo gelijk blijft of verbetert (de saldobenadering). Dit biedt tevens kansen voor een robuustere structuur van de natuur en van het watersysteem. Er ontstaat ruimte voor het vasthouden en bergen van water en voor behoud en verbetering van de waterkwaliteit. De provincie ziet goede mogelijkheden voor geïntegreerde gebiedsgerichte oplossingen van deze opgaven in de vorm van verweving van functies, vooral aan de oostzijde van Zuidelijk en Oostelijk Flevoland. Deze ontwikkelingen moeten zorgvuldig worden ingepast in het landschap.

Voordat de Zuiderzee ontstond, is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste inwoners van Flevoland sporen achtergelaten, die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek. De provincie wil in haar beleid meer de nadruk leggen op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg (bijvoorbeeld door educatie en recreatie) en daartoe de waarden behouden en ontsluiten. Dit sluit aan bij de verplichting uit het Verdrag van Malta om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. In het archeologiebeleid onderscheidt de provincie vier Provinciale Archeologische Kerngebieden (PArK'en), te weten Rivierduingebied Swifterbant, Schokland, Urk en Omgeving Kuinderschans en Kuinderburchten.

 



2.3 Sturen op resultaat

De nieuwe opgaven voor de provincie vragen om een nieuwe ontwikkelingsstrategie waarin de provincie nieuwe rollen wil vervullen, variërend van gebiedsregisseur tot gebiedsontwikkelaar. Voorop staat een geïntegreerde gebiedsgerichte aanpak in samenwerking met betrokken partijen, waarbij ook publiek private samenwerking als uitvoeringsinstrument niet wordt uitgesloten. De provincie heeft vooral in het landelijk gebied een positie en zal daar samen met gebiedspartners en marktpartijen ruimtelijke ontwikkelingen stimuleren en zonodig zelf oppakken. De provincie richt zich daarbij nadrukkelijk op de provinciale hoofdstructuur. Binnen deze hoofdstructuur worden de volgende speerpuntgebieden onderscheiden (figuur 3).
 

1. Almere

Door de bouwopgave ontwikkelt Almere zich in een fors tempo tot een grote stad. Dit is een uitzonderlijke opgave waarvoor bijzondere steun nodig is van het rijk, de partners in de Noordvleugel en de provincie. De provincie wil een bijdrage leveren op basis van een investeringsprogramma, in aanvulling op het vigerende provinciale beleid. Het programma vormt tevens de concrete invulling van de brede erkenning van de betekenis van Almere voor de Noordvleugel en daarmee voor Nederland.
De provincie wil de multipliereffect genereren door het programma te koppelen aan bijdragen van andere overheden die worden aangesproken op een extra ondersteuning van Almere en aan private investeringen. Het investeringsprogramma heeft een looptijd van 10 á 15 jaar en wordt periodiek op basis van bestuurlijke prioriteiten van invulling voorzien.
 

2. OostvaardersWold

In het gebied ten noordoosten van Almere wordt een groen-blauwe zone aangelegd, waarin een robuuste ecologische verbinding tussen de Oostvaardersplassen en de Veluwe gecombineerd kan worden met een aantrekkelijk woon- en recreatiegebied. Er kunnen nieuwe natuurwaarden van internationale betekenis gecreëerd worden die elders in Flevoland onvoldoende ruimte vinden. Aantrekkelijke combinaties van waterberging, natuur, recreatie en aantrekkelijke vormen van landelijk wonen nabij de stad zijn in dit gebied gewenst.
 

3. Luchthaven Lelystad

De luchthaven heeft goede kansen om zich binnen de grenzen van de door het rijk vastgestelde Planologische Kernbeslissing te ontwikkelen. De provincie Flevoland wil de luchthavenontwikkeling mogelijk maken, stimuleren en combineren met een optimale economische ontwikkeling van het gebied Larserpoort bij luchthaven Lelystad. Hierbij kunnen enkele duizenden nieuwe arbeidsplaatsen ontstaan.
 

4. Markermeer/IJmeer

Het schrappen van de reservering voor de Markerwaard vraagt om een herbezinning op de inrichting van het Markermeer en IJmeer. De provincie vindt het van groot belang dat Almere en Lelystad een aantrekkelijk waterfront kunnen ontwikkelen, in combinatie met de aanleg van verbindende infrastructuur. Dit kan alleen met respect voor de instandhoudingdoelstellingen die voor de natuur gelden. De provincie Flevoland wil het voortouw nemen om de gewenste waterfrontontwikkelingen te combineren met een verbetering van de ecologische kwaliteit en waterkwaliteit van het Markermeer en IJmeer. Hierbij vindt afstemming plaats met de gewenste ontwikkeling van het IJmeer tot het 'waterpark van de Noordvleugel'. Markermeer en IJmeer hebben een potentieel hoge natuurwaarde, maar de kwaliteit van het gebied gaat momenteel door autonome natuurlijke processen achteruit. Daarom zijn inspanningen noodzakelijk om de instandhoudingdoelstellingen te halen en om ruimte voor andere ontwikkelingen mogelijk te maken. Deze ontwikkelingsgerichte benadering kan niet alleen in het Markermeer en IJmeer, maar ook in de Veluwerandmeren worden toegepast.
 

5. Oostrand van Flevoland

Aan de oostzijde van Flevoland liggen de randmeren en vele hectares bos en natuurgebied. Dit gebied heeft unieke potenties voor toerisme en recreatie, maar die moeten wel in harmonie met de natuurwaarden ontwikkeld worden. Daarnaast zoekt de landbouwsector ook in dit gebied naar schaalvergroting en verbreding.
De provincie ziet in de oostrand goede mogelijkheden voor een verweving van landbouw, natuur, recreatie, landelijk wonen en een goede waterkwaliteit. Dit vereist een goede samenwerking tussen partijen en het werken vanuit een heldere ruimtelijke visie. De provincie wil de regie voeren om samen tot die visie te komen en de uitvoering ter hand te nemen.
 

6. West-Oost as

Het gebied tussen Lelystad en Kampen/Zwolle krijgt, als onderdeel van de te ontwikkelen West-Oost as van Alkmaar naar Zwolle, naar verwachting te maken met een groeiende dynamiek als gevolg van de uitdijende Randstad en de ontwikkeling van de netwerkstad Zwolle-Kampen. Deze dynamiek concentreert zich op ruimtelijk-economische ontwikkelingen. Dergelijke ontwikkelingen stellen nieuwe eisen aan de inrichting, functionaliteit en bereikbaarheid van het gebied. Concrete impulsen ontstaan door de aanleg van de Hanzelijn en de eerste fase van de N23, tussen Lelystad en Dronten. De provincie wil, samen met gebiedspartners en zo mogelijk marktpartijen, een visie maken op de ruimtelijke toekomst van het gebied, als schakel tussen de netwerkstad Zwolle-Kampen en de dynamiek van Almere. Daarbij wordt betrokken hoe in samenhang met gebiedsontwikkeling de aanleg van het deel van de N23 tussen Dronten en Kampen kan worden gerealiseerd. De visie resulteert in een ontwikkelingsgericht actieprogramma.
 

7. Noordelijk Flevoland

Het van oudsher primair op landbouw en visserij georiënteerde Noordelijk Flevoland heeft nieuwe impulsen nodig om het gebied vitaal te houden en kansen te bieden voor een verdere economische ontwikkeling. Creativiteit en durf zijn noodzakelijk om toerisme en recreatie te ontwikkelen, om de wateropgave op te lossen, om de bijzondere waarden van het landschap te versterken en te benutten en om de economie van het stedelijk en landelijk gebied, en daarmee de leefbaarheid van de kernen, nieuwe impulsen te geven. Het gefaseerd uitbouwen van de N50 naar een A50 zal hieraan bijdragen. De provincie wil dit veranderingsproces in afstemming met de gebiedspartners faciliteren en stimuleren.

 



Deel 3 OMGEVINGSKWALITEIT

3.1 Provinciale Hoofdstructuur

De voortgaande sterke groei van het aantal woningen en arbeidsplaatsen in Flevoland vraagt van alle partijen een ontwikkelingsgerichte benadering. Daarbij is wel essentieel dat de kwaliteiten van Flevoland behouden blijven. In het vorige hoofdstuk zijn de daarbij te hanteren provinciebrede uitgangspunten al geschetst. De provincie wil ruimte scheppen voor nieuwe activiteiten die nodig zijn om de bevolkingsontwikkeling te accommoderen. Tegelijkertijd heeft ze een rol bij de bescherming van bijzondere kwaliteiten, zoals op het gebied van archeologie, natuur en water- en milieukwaliteit. Kwaliteit wordt daarbij niet beschouwd als een statisch begrip. Behoud en bescherming gaan hand in hand met ontwikkeling. De provincie heeft een aantal instrumenten ontwikkeld om het evenwicht tussen nieuwe activiteiten enerzijds en behoud van bijzondere waarden anderzijds te waarborgen. Voor natuur is dat de saldobenadering die is uitgewerkt in het principe van 'nee, tenzij' naar 'ja, want'. De economische ontwikkeling wordt gespiegeld aan de milieukwaliteit door middel van de ontkoppelingsmethodiek. Ruimtelijke en economische ontwikkelingen worden afgestemd op het waterbeleid en omgekeerd. Belangrijke instrumenten daarvoor zijn de watertoets en de economische analyse die verplicht is gesteld in de Kaderrichtlijn Water.

De inspanningen van de provincie ten aanzien van ontwikkeling en omgevingskwaliteit concentreren zich binnen de provinciale hoofdstructuur. De rijksoverheid heeft in de Nota Ruimte een nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen. Hiertoe behoren gebieden die het rijk vanuit ruimtelijke optiek van nationaal belang acht. Het rijk draagt voor deze gebieden een grotere verantwoordelijkheid dan voor de overige gebieden en streeft er in het algemeen een hogere kwaliteit na dan de basiskwaliteit. In Flevoland behoren de Natura 2000-gebieden en de ecologische hoofdstructuur tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, inclusief de nog te realiseren robuuste ecologische verbinding tussen de Oostvaardersplassen en de Veluwe. Daarnaast behoort Almere, als onderdeel van het stedelijk netwerk Randstad Holland, tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Ook de scheepvaartroutes, de A6, de Hanzelijn en de Zuiderzeelijn worden ertoe gerekend.

Het rijk streeft naar een versterking van de internationale concurrentiepositie van de Randstad Holland. De Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en Pieken in de Delta geven richting aan dit rijksstreven. In het uitwerkingsprogramma van de Nota Ruimte is een aantal grote projecten in de Noordvleugel benoemd. Het Programma Noordvleugel heeft als doel te komen tot een gecoördineerde en samenhangende besluitvorming van de projecten in de Noordvleugel. De wijze waarop ontwikkelingen kunnen worden gerealiseerd is afhankelijk van nadere besluitvorming van het kabinet over infrastructuur, verstedelijking en groen-blauwe kwaliteit in de Noordvleugel.

De provinciale hoofdstructuur is ontleend aan diverse ruimtelijk relevante stedelijke en groen-blauwe structuren: verstedelijking en bundelingsbeleid, infrastructuur, de ecologische hoofdstructuur, het watersysteem en de recreatieve en toeristische structuur. De inzet van de provincie binnen de provinciale hoofdstructuur richt zich op de zeven onderscheiden speerpuntgebieden. Ook binnen de provinciale hoofdstructuur is het uitgangspunt: centraal wat centraal moet, decentraal wat decentraal kan. De provincie heeft een drietal motieven om een actieve ontwikkelingsrol te spelen in de provinciale hoofdstructuur: de inbreng van specifieke deskundigheid, vertegenwoordiging van Flevolandse belangen vanuit haar rol als middenbestuur en bovenlokale regie en afstemming tussen gebiedspartners. De provincie zal daarbij gebiedspartners betrekken bij de visievorming en het uitvoeringstraject en steeds samenwerking zoeken met medeoverheden.
De opgave voor Flevoland is om bij de voortgaande sterke ontwikkeling de goede omgevingskwaliteit te handhaven en waar mogelijk te verbeteren. De omgevingskwaliteit kent een procesmatige en een inhoudelijke dimensie.

 



3.2 Procesmatige uitwerking

In wet- en regelgeving is vastgelegd aan welke procesmatige voorwaarden de ruimtelijke planvorming moet voldoen. Er zijn diverse onderzoeksverplichtingen, zoals de watertoets, de strategische milieubeoordeling of milieueffectrapportage, de habitattoets, onderzoek van archeologische aard en onderzoek op grond van de Monumentenwet. De provincie ondersteunt planvorming door, binnen de eigen verantwoordelijkheid, relevante milieu-, water-, archeologische, landschappelijke en natuurinformatie te verzamelen en beschikbaar te stellen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke plannen pas in het stadium van vaststelling of goedkeuring worden geconfronteerd met de gevolgen van (scherper wordende) regels zoals Europese luchtkwaliteitsregelgeving, de Kaderrichtlijn Water of Europese natuurregelgeving. Ten behoeve van de noodzakelijke infrastructuur zal gebruik worden gemaakt van de gezamenlijk met gebiedspartners uit te voeren netwerkanalyses.

Om ruimtelijke veranderingen te laten bijdragen aan een duurzame ontwikkeling hanteert de provincie de lagenbenadering (de laag van natuurlijke systemen, de laag van infrastructurele netwerken en de occupatielaag), waarbij elke laag condities stelt aan de andere. In de planvorming moeten de processen in de verschillende lagen meer met elkaar in verband worden gebracht. Toepassing van de lagenbenadering leidt er toe dat, met de ruimtelijke keuzen die in dit Omgevingsplan worden gemaakt voor de planperiode tot 2015, ook wordt bijgedragen aan de specifieke ruimtelijke kwaliteiten van Flevoland op de lange termijn. Voorts spelen de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde een belangrijke rol. Hoge gebruikswaarde ontstaat als meervoudig ruimtegebruik mogelijk is en ruimtegebruikvormen elkaar versterken. De belevingswaarde wordt bepaald door ruimtelijke variatie tegen de achtergrond van karakteristieke kenmerken (identiteit). Toekomstwaarde heeft betrekking op duurzaamheid, robuustheid en flexibiliteit in de tijd.

 



3.3 Instrumenten

De omgevingskwaliteit van Flevoland kenmerkt zich door de aanwezigheid van bijzondere waarden die beschermd en waar mogelijk verder ontwikkeld worden. Er worden drie categorieën van bescherming onderscheiden:
1 Gebieden die een bescherming kennen vanwege Europese of rijksregelgeving (b.v. Natura 2000-gebieden). Deze categorie kent een juridische doorwerking naar gemeenten en andere partijen bij planontwikkeling. Het zijn gebieden die op grond van Europese of rijksregelgeving aandacht en bescherming genieten. De provincie heeft een kaderstellende rol bij de Kaderrichtlijn Water bij het vaststellen van de beschermingsniveaus en in algemene zin een rol ten aanzien van kennisontwikkeling en -advisering.
2 Gebieden die een beschermde status genieten (grondwaterbescherming, stiltegebieden, archeologie, aardkunde) op basis van provinciaal beleid. Voor enkele van deze gebieden worden in de Verordening voor de fysieke leefomgeving regels opgenomen. De provincie wil bij de bescherming van deze gebieden een actieve, toetsende rol spelen en zal indien nodig handhavend optreden. De verschillende milieubeschermingsgebieden zijn weergegeven in de figuren 13 en 24, de archeologische kerngebieden in figuur 20 en de aardkundig waardevolle gebieden in figuur 21.
3 Gebieden met bijzondere kwaliteiten waarmee in planvormingsprocessen rekening moet worden gehouden. Denk aan bijzondere kwaliteiten op het gebied van landschap en aardkundige waarden (zie de figuren 17 t/m 21).
De figuren met de drie categorieën bieden niet alleen randvoorwaarden en handvatten, maar kunnen tevens als inspiratiebron dienen bij de planontwikkeling van overheden en ondernemers.

Tabel 1: Huidige kwaliteitsniveau en minimaal gewenste kwaliteit in 2015 voor beleidsthema's waar EU of rijksnormen richtinggevend zijn in kwantitatieve termen

Huidige kwaliteitsniveau en minimaal gewenste kwaliteit in 2015

De gewenste niveaus van omgevingskwaliteit zijn vertaald in doelen. Tabellen 1 en 2 geven een indicatief beeld van de huidige en gewenste situatie in Flevoland met betrekking tot omgevingskwaliteit, zoals in dit Omgevingsplan neergelegd. Een onderscheid is gemaakt naar thema's waar kwantitatieve normeringen van rijk en EU een rol spelen die richting geven aan het ambitieniveau in Flevoland (tabel 1) en thema's waar geen kwantitatieve normen door rijk of EU zijn neergelegd en waar de provincie dus meer beleidsvrijheid heeft om zelf het ambitieniveau te bepalen (tabel 2).
De indicatoren schetsen het gewenste kwaliteitsniveau in de provincie Flevoland aan het einde van de omgevingsplanperiode.

Tabel 2: Huidige kwaliteitsniveau en minimaal gewenste kwaliteit in 2015 voor beleidsthema's waar geen Europese of rijksnormen richtinggevend zijn in kwantitatieve termen

Bekijk de pdf...




 



3.4 Beleidsuitgangspunten

3.4.1 Verkeer en vervoer


Ruimtelijke reserveringen voor hoofdinfrastructuur

De Noordelijke Ontwikkelingsas langs de A6 moet maximaal ondersteund worden door capaciteitsuitbreidingen van weg en openbaar vervoer. Hiervoor zijn nu al ruimtelijke reserveringen noodzakelijk, zoals voor verbreding van de A6 en voor nieuwe aansluitingen. Vooral in de corridor Almere - Amsterdam moeten knelpunten worden opgelost.
De wegverbinding in deze corridor moet bij voorkeur verbeterd worden door middel van doortrekking van de rijksweg A6 naar de A9 of door het verbreden van de bestaande rijkswegen A6-A1-A9, mits dit een voldoende robuuste oplossing biedt voor de toekomst.
In samenhang daarmee en vanwege de groei van Almere moet ook rekening worden gehouden met capaciteitsuitbreiding van de provinciale stadsautowegen in Almere. De openbaar vervoerverbinding met Amsterdam moet verbeterd worden door aanleg van de IJmeerlijn en op middellange termijn (voor 2020) capaciteitsuitbreiding van de Flevolijn. De beoogde aanleg van de Zuiderzeelijn tussen Lelystad en Groningen als snelle verbinding met het noorden moet ook een belangrijke bijdrage leveren. Op lange termijn zijn ook openbaar vervoerverbindingen met Het Gooi/ Utrecht en Amersfoort van belang in verband met de meerzijdige oriëntatie van Almere. In dat kader wordt ook de aansluiting van de A30 op de A27 voorzien, waarbij de A27 moet worden opgewaardeerd. Ter versterking van de West-Oost as wordt in aanvulling op de aanleg van de Hanzelijn de N23 gerealiseerd. Voor de korte termijn is aanpassing door het rijk van de N50 tot 2x2 autoweg noodzakelijk, terwijl voor de langere termijn opwaardering van de N50 tot autosnelweg (A50) het streefbeeld is. Om infrastructuuruitbreidingen niet onmogelijk te maken, dienen gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening te houden met ruimtelijke reserveringen voor (nieuwe) nationale en regionale stroomwegen, capaciteitsuitbreidingen voor bruggen en aansluitingen en gebiedsontsluitingswegen. Ook moet rekening gehouden worden met reserveringen voor uitbreiding van spoorlijnen en hoogwaardig openbaar vervoer.
In figuur 4 staan de reserveringen voor de hoofdinfrastructuur weergegeven die de provincie verwacht tot 2030. Ook is een aandachtsgebied voor verbetering van de ontsluiting weergegeven in de Oostrand. Infrastructurele aanpassingen aan de weg en verbeterd openbaar vervoer (maatwerk) maken deel uit van integrale gebiedsontwikkeling ter plaatse.
 

Infrastructurele netwerken en netwerkanalyses

Diverse overheden hebben een verantwoordelijkheid voor de instandhouding en verbetering van mobiliteit en infrastructuur. In grote lijnen is deze in Flevoland als volgt georganiseerd:
* Het rijk beheert de nationale stroomwegen (autosnelwegen A6 en A27 en autoweg N50), de spoorlijnen en de vaarwegen in de randmeren en in het IJssel- en Markermeer.
* De provincie gaat over de regionale stroomwegen, de meeste gebiedsontsluitingswegen, de binnendijkse regionale vaarwegen en het streekvervoer.
* De gemeenten gaan over de wegen binnen de bebouwde kom en de lokale (gebiedsontsluitings- en erftoegangs-)wegen buiten de bebouwde kom. De gemeenten Almere en Lelystad hebben een (door de provincie gedelegeerde) verantwoordelijkheid voor het stadsvervoer.
* Het waterschap beheert de binnendijkse waterwegen, niet zijnde provinciale waterwegen.

Om ondanks deze verdeelde verantwoordelijkheden de samenhang tussen de infrastructurele netwerken te kunnen waarborgen, is samenwerking tussen de overheden noodzakelijk. Voor wegen wordt daarom een indeling in wegtypen gemaakt, waarbij de functionaliteit centraal staat en waarbij wegen worden gecategoriseerd in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Op figuur 5 is het streefbeeld voor 2015 opgenomen voor deze wegcategorisering (buiten de bebouwde kom) van stroom- en gebiedsontsluitingswegen. De realisatie van de N23 als stroomweg II (dubbelbaans) tussen Lelystad en Dronten heeft tot gevolg dat de Swifterringweg en Dronterweg niet langer (plaatsvervangende) stroomwegen zijn, maar gebiedsontsluitingswegen. Voor de N50 wordt uitgegaan van een dubbelbaans stroomweg II.
De huidige Kamperweg wordt een gebiedsontsluitingsweg. Aansluitend op de N50 wordt rekening gehouden met een rondweg bij Ens als nieuwe gebiedsontsluitingsweg. Tevens wordt rekening gehouden met nieuwe ongelijkvloerse aansluitingen op de A6 bij Lelystad-Zuid en Almere-Havendreef. De Kamperhoekweg (tussen Swifterbant en A6) wordt opgewaardeerd tot stroomweg II. De Vossemeerdijk, Runderweg, Karekietweg en Lemsterweg worden (volledig) opgenomen als gebiedsontsluitingswegen. Aan de Larserringweg wordt niet langer een gebiedsontsluitende functie toegekend.
Naar verwachting zal in 2015 de Marknesserweg een gebiedsontsluitingsweg zijn waar geen landbouwverkeer wordt toegestaan om de verkeersdoorstroming te verbeteren. Voor het landbouwverkeer moeten voorzieningen getroffen worden. Tussen de Marknesserweg en Muntweg wordt een nieuwe wegverbinding verwacht als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling van Emmeloord. Ook wordt rekening gehouden met het dubbelbaans maken van de Waterlandseweg. Nadere studie zal moeten uitwijzen of de gehele Nijkerkerweg en delen van de Gooiseweg dubbelbaans zullen worden uitgevoerd of dat beter gekozen kan worden voor een opwaardering van de Nijkerkerweg en het gedeelte Gooiseweg tussen de aansluiting Stichtse Brug en de Nijkerkerweg tot een N30 als voorloper van de A30.
In de Nota Mobiliteit Flevoland en het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (PMIT) zal de programmering van de nieuwe provinciale infrastructuur plaatsvinden. In figuur 5 zijn ook de spoorlijnen opgenomen, zoals die in 2015 in gebruik zullen zijn. Het gaat hier om de Flevospoorlijn en de Hanzespoorlijn.

Voor vaarwegen kan onderscheid worden gemaakt in de functies voor beroepsvaart (goederenvervoer en personenvervoer per schip, visserij) en voor de recreatievaart (het Basis Recreatie Toervaart Net). Voor de beroepsvaart wordt een categorisering aangehouden van hoofdvaarwegen en regionale vaarwegen (figuur 6).
Het rijk beheert de hoofdvaarwegen met een (inter-)nationale distributiefunctie.
In Flevoland behoren de scheepvaartroute Amsterdam-Lelystad-Lemmer-Delfzijl en de daarop aansluitende IJsselroute en de route naar Meppel via Ramspol hiertoe.
De routes moeten voldoen aan de eisen van CEMT klasse V en moeten geschikt zijn voor ten minste 3-laags containervaart. Verbetering van de vaarroute Amsterdam-Lemmer is in uitvoering en verbeteringen van de vaarroutes IJsselmeer-Kampen en IJsselmeer-Meppel zijn in voorbereiding. Het rijk zal voor enkele hoofdvaarwegen en een regionale vaarweg mogelijk de exacte locatie wijzigen binnen het in figuur 6 aangegeven zoekgebied. Met het oog op de ontwikkeling van multimodale overslag en de scheepsbouw- en reparatiemogelijkheden op Urk is het gewenst dat de sluis bij Kornwerderzand geschikt wordt gemaakt voor kustvaarders.
De regionale vaarwegen bestaan uit de overige vaarwegen, die tot de CEMT klassen IV en V (kunnen) behoren. Door de aanleg van een aquaduct-brugcombinatie bij Harderwijk voldoet de gehele Randmeerroute aan de voor klasse IV geldende eisen.

De eisen waaraan een vaarweg moet voldoen zijn allereerst van vaartechnische en nautische aard. Daarnaast spelen waterhuishoudkundige aspecten een rol zoals peilbeheer, stroming en instandhouding van de waterweg als afvoerkanaal. Voor de eerstgenoemde zaken is de vaarwegbeheerder de verantwoordelijke instantie. De functie vaarweg is met betrekking tot de waterhuishouding en de functie-eisen richtinggevend voor de waterbeheerders en de provincie zelf. Deze functie heeft betrekking op zowel de beroepsscheepvaart als de recreatiescheepvaart. Niet alle wateren die toegankelijk zijn voor de recreatiescheepvaart zijn ook toegankelijk voor de beroepsscheepvaart.

De Europese Kaderrichtlijn Water brengt voor de vaarwegen met zich mee dat moet worden gezocht naar mogelijkheden voor een zo natuurvriendelijk mogelijke inrichting. Daarbij moeten de oevers voldoende beschermd blijven tegen de stroming en de golfslag die de scheepvaart met zich meebrengt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een damwand of een breukstenen oeververdediging met daarachter een oever met een geleidelijke gradiënt van nat naar droog.

De waterhuishoudkundige inrichting en het beheer van vaarwegen zijn gericht op:
* het zoveel mogelijk voldoen aan de eisen van de scheepvaart met betrekking tot
de diepgang, breedte en stroomsnelheid;
* het mede mogelijk maken en instandhouden van voorzieningen in de watergangen en ter plaatse van schutsluizen en andere kunstwerken voor de scheepvaart;
* het onderhouden volgens de vastgestelde legger.

Bij het uitvoeren van groot onderhoud aan oeverbeschoeiing van de provinciale vaarten zal de provincie een natuurvriendelijke inrichting realiseren. Afstemming vindt plaats met het Masterplan natuurvriendelijke oevers dat zal worden opgesteld in het kader van de Kaderrichtlijn Water.
Om de samenhang tussen genoemde netwerken te verbeteren zullen per vervoersgebied samen met gebiedspartners netwerkanalyses worden opgesteld, waarbij een goede bereikbaarheid en betrouwbare reistijden voor de gebruiker centraal zullen staan. Zo geldt voor bijvoorbeeld het wegverkeer dat de reistijd van deur tot deur binnen Flevoland in de spits maximaal 25% langer mag zijn dan buiten de spits.
Op de trajecten Almere-Amsterdam en Almere-Gooi/Utrecht is dit niet haalbaar, daar wordt tijdens de spits een maximaal 50% langere reistijd geaccepteerd, overeenkomstig het rijksbeleid. In 2020 moet minstens 95% van alle autoverplaatsingen aan deze norm voldoen. In de provinciale Nota Mobiliteit Flevoland zullen de netwerkanalyses, ook voor andere modaliteiten dan de auto, verder worden vormgegeven. Zij zullen een hulpmiddel vormen bij integrale afwegingen in het mobiliteitsbeleid.
 

Verkeersveiligheid

De verkeersveiligheid wordt verbeterd door de inzet van verschillende instrumenten, te weten infrastructuur, handhaving en educatie/voorlichting. De komende jaren wordt het verkeersveiligheidsbeleid in Flevoland verbreed en meer integraal opgezet. Het verkeersveiligheidsbeleid voor Flevoland bestaat uit de volgende vier kernpunten:
1. aanleg van een duurzaam veilige infrastructuur;
2. aanpak van subjectieve onveiligheid via een lokale aanpak op wijk-/buurtniveau;
3. uitbouw van de gedragsaanpak;
4. inzet van nieuwe technieken voor snelheidsbeperking en snelheidshandhaving
binnen en buiten de bebouwde kom.
De landelijke doelstelling voor verkeersveiligheid wordt, gecorrigeerd voor de relatief sterke bevolkingsgroei, door Flevoland overgenomen. In 2010 is het aantal ernstige verkeersslachtoffers in Flevoland gedaald tot maximaal 94 (6 doden en 88 ziekenhuis- gewonden) per 100.000 inwoners. In 2020 is het aantal ernstige verkeersslachtoffers verder gedaald tot maximaal 66 (4 doden en 62 ziekenhuisgewonden) per 100.000 inwoners. De provincie kan deze doelstelling niet alleen realiseren en werkt daarom binnen het Vervoerberaad Flevoland samen met diverse partners, zoals de gemeenten, Rijkswaterstaat, diverse maatschappelijke organisaties, politie en Openbaar Ministerie. De hiervoor genoemde doelstellingen voor 2010 en 2020 worden doorvertaald naar de gemeenten. Het uitgangspunt is dat de doelstelling per 100.000 inwoners ook voor gemeenten geldt.
Zowel de objectieve veiligheid (het daadwerkelijke aantal incidenten dat plaatsvindt) als de subjectieve veiligheid (het gevoel dat de reiziger heeft over zijn veiligheid) moet verbeteren. Dit is onderdeel van het integrale veiligheidsbeleid van de provincie dat samen wordt uitgevoerd met vervoerbedrijven, politie, Openbaar Ministerie, gemeenten, bedrijfsleven en overige organisaties.
 

Stads- en streekvervoer

De provincie heeft een opdrachtgevende rol bij het stads- en streekvervoer. Het stadsvervoer is daarbij gedelegeerd naar de gemeenten Almere en Lelystad. Indien de huidige delegatie succesvol blijkt, wordt deze voortgezet bij het verlenen van een nieuwe concessie. Het openbaar vervoer moet inwoners en bezoekers zo veel mogelijk in staat stellen gebruik te maken van voorzieningen en deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten. Waar en wanneer files de bereikbaarheid of leefbaarheid bedreigen, moet het openbaar vervoer een aantrekkelijk alternatief bieden voor de auto. Er wordt ten minste een basisvoorziening geboden die iedereen, die zelfstandig kan reizen, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat een reismogelijkheid biedt. Waar specifieke omstandigheden, doelgroepen of belangen een aangepast voorzieningenniveau vragen, wordt maatwerk geboden. De uitvoeringsvorm kan, afhankelijk van de omvang van de vervoerstromen en de gewenste kwaliteit, uiteenlopen van spoorvervoer tot taxi(busjes) op afroep. Maatwerkvoorzieningen zijn onder andere denkbaar in de vorm van snel, comfortabel en kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer voor grote vervoerstromen, specifieke scholierenlijnen en openbaar vervoer naar bedrijventerreinen en recreatieve voorzieningen. Daar waar de maatwerkvoorziening wordt geboden naast een basisvoorziening kan een hogere reizigersbijdrage of een bijdrage van belanghebbenden worden gevraagd. De hoogte van de provinciale bijdrage voor deze voorzieningen is afhankelijk van de mate waarin de voorziening bijdraagt aan het bereiken van provinciale beleidsdoelen en het beschikbare budget. De provincie wil de mogelijkheden van de OV-chipkaart optimaal benutten om decentraal tariefbeleid vorm te geven. Tarieven kunnen verschillen naar plaats, doelgroep en tijd.
Het doel is dat de OV-chipkaart in 2008 in heel Flevoland is ingevoerd. Het decentrale tariefbeleid zal niet tegelijk met de chipkaart worden ingevoerd, maar na een nog te bepalen overgangsperiode van bijvoorbeeld twee jaar.
De meest gebruikte verbindingen en haltes moeten in 2010 volledig (rolstoel-)toegankelijk zijn. De overige verbindingen en haltes zijn dan zodanig ingericht dat deze voor zoveel mogelijk reizigers toegankelijk zijn. Voor zeer weinig gebruikte haltes kan op basis van de afweging van kosten en baten een uitzondering worden gemaakt. Het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) kan hier een aanvulling voor bieden.
 

Specifiek provinciale doelen voor sociale veiligheid stads- en streekvervoer

1. Het zwartrijdpercentage op de buslijnen in het streekvervoer bedraagt maximaal 0,5%.
2. Het aantal middelzware en zware incidenten neemt in de periode 2005-2012 jaarlijks met gemiddeld 5% af ten opzichte van het voorgaande jaar.
3. In alle concessiegebieden is de veiligheidsbeleving in de voertuigen zodanig verbeterd, dat vanaf 2010 minimaal een rapportcijfer van 7,2 wordt gehaald.
4. De veiligheidsbeleving onder personeel van de vervoerder is verbeterd, zodanig dat vanaf 2010 minimaal het rapportcijfer 7,0 wordt behaald.
5. De veiligheidsbeleving op de haltes langs provinciale en gemeentelijke wegen wordt vanaf 2010 gewaardeerd op minimaal een rapportcijfer 7,0.
 

De fiets en het langzaam verkeer

Voor het fietsverkeer stelt de provincie het fietsnetwerk buiten de bebouwde kom vast (figuur 7). De veerverbindingen Almere-Huizen en Zeewolde-Horst maken onderdeel uit van het fietsnetwerk. In figuur 7 wordt het streefbeeld voor het jaar 2015 van het fietsnetwerk weergegeven. Van gemeenten wordt gevraagd - aansluitend op dit fietsnetwerk - aansluitende lokale routes vast te stellen, waardoor een integraal netwerk ontstaat.

Het doel is het bevorderen van fietsgebruik, met name op afstanden tot 7,5 kilometer. Hiertoe zorgen provincie en gemeenten voor snelle, aantrekkelijke, comfortabele, veilige en directe fietsroutes. Bij aanleg en aanpassing van nieuwe infrastructuur worden vooraf de effecten op de fiets- en wandelroutes geïnventariseerd en worden deze routes zoveel mogelijk in stand gehouden of verbeterd. Bij belangrijke bestemmingen en overstappunten op het openbaar vervoer dragen provincie en gemeenten zorg voor kwalitatief goede fietsenstallingen met voldoende capaciteit.
Samen met gemeenten, belangengroeperingen en politie wordt ingezet op het halveren van fietsendiefstal ten opzichte van 1999. Provincie en gemeenten zorgen voor promotie van fietsgebruik en voor kennisoverdracht.
 

Mobiliteit en de leefomgeving

De toename van het verkeer en vervoer leidt tot een toenemende druk op de leefomgeving. Aandachtspunten zijn de uitstoot van schadelijke stoffen, verkeerslawaai, lichthinder, externe veiligheid en versnippering. Bij aanleg, beheer en onderhoud van infrastructuur worden duurzame oplossingen vanaf het begin meegenomen.
In beginsel wordt daarbij gekozen voor oplossingen met de beste kosten-batenverhouding. De verwachting is dat in 2010 de luchtkwaliteitsnormen in Flevoland vrijwel nergens worden overschreden. Drastische maatregelen zoals het verlagen van snelheden of het afsluiten van wegen zijn dan ook niet nodig. Waar mogelijk zal de provincie een bijdrage leveren aan het verbeteren van de luchtkwaliteit, omdat vermindering van de emissie in Flevoland helpt om knelpunten elders in Nederland op te lossen.
De provincie zal bij de concessieverlening van het openbaar vervoer milieueisen stellen aan het ingezette materieel. Ook voor het eigen wagenpark houdt de provincie rekening met milieuaspecten. De provincie zal gemeenten stimuleren hetzelfde te doen. Aanleg van nieuwe infrastructuur en uitbreiding van bestaande infrastructuur zal worden getoetst aan de luchtkwaliteitregelgeving. Een goede inrichting van wegen levert een bijdrage aan vermindering van de blootstelling aan slechte luchtkwaliteit. Bij het ontwerp van wegen zal het aspect luchtkwaliteit zonodig worden meegenomen.
In Flevoland is de geluidsoverlast op dit moment nog beperkt. Daar waar geluidsnormen worden overschreden, zal de provincie bij groot onderhoud of reconstructies aanvullende maatregelen nemen, zoals het gebruik van geluidsarm asfalt of de aanleg van geluidswerende voorzieningen.
Vanuit het oogpunt van energiebesparing en het beperken van lichthinder is de provincie terughoudend met het verlichten van provinciale wegen. Uitsluitend wanneer dit vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid nodig is, worden de wegen verlicht. Onderzocht zal worden in hoeverre energiebesparende verlichtingssystemen toegepast kunnen worden.
De risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen moeten worden meegenomen in ruimtelijke plannen. Op basis van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), het door de provincie en de gemeenten Dronten, Lelystad en Almere opgestelde document 'Transport van gevaarlijke goederen over de Flevo- en Hanzelijn' en de bestuursovereenkomst 'Vervoer gevaarlijke stoffen over de Flevolijn' worden plannen getoetst aan het aspect externe veiligheid, vooruitlopend op een AMvB inzake transportroutes voor gevaarlijke stoffen. De provincie wil in overleg met gemeenten en vervoerders voorkeursroutes voor het transport van gevaarlijke stoffen nader bepalen. Hierbij worden ook buisleidingen betrokken.
Versnippering als gevolg van de aanleg van nieuwe infrastructuur wordt zoveel mogelijk voorkomen. Bestaande knelpunten met de Ecologische Hoofdstructuur zullen bij groot onderhoud of reconstructies worden aangepakt. Waar het gemeentelijke wegen betreft, hebben de gemeenten deze verantwoordelijkheid. Bij de aanleg van de robuuste ecologische verbinding OostvaardersWold in Zuidelijk Flevoland zal de provincie rekening houden met de ecologische overgangen bij de provinciale wegen.
 

Luchtvaartterreinen

De provincie ziet de ontwikkeling van luchthaven Lelystad als een belangrijke kans voor regionaal economische structuurversterking. Daarom is dit een van de speerpunten voor de uitvoering van het omgevingsbeleid (hoofdstuk 6). De ontwikkelingsmogelijkheden van luchthaven Lelystad zijn in grote mate afhankelijk van de besluiten die het rijk neemt over de verdere groei van Schiphol en de mogelijke opvangfunctie voor Lelystad die daaruit volgt. Voor de ontwikkeling van luchthaven Lelystad gelden de grenzen van de 'PKB luchtvaartterreinen Maastricht en Lelystad'.
 

Die randvoorwaarden zijn:

* verlenging van de huidige baan van 1250 meter tot 2100 meter met een breedte van 30 meter;
* indicatief vastgestelde geluidsgrenzen (figuur 8);
* het luchtvaartterrein is gesloten tussen 23.00 uur en 06.00 uur, met een extensieregeling tussen 23.00 uur en 24.00 uur.

De PKB stelt dat luchthaven Lelystad binnen die grenzen het segment 'general aviation' (kleine luchtvaart) van Schiphol kan overnemen en zich kan ontwikkelen tot luchthaven met een zakelijk karakter. Daarbij hoort de geluidscontour als opgenomen in figuur 8. (2) Naast general aviation wil de provincie ook ruimte bieden aan intra-Europees point-to-point verkeer met middelgrote verkeersvliegtuigen, zoals de Boeing 737 en Airbus A320. Het grotere segment wordt niet gefaciliteerd. Door deze aangepaste invulling kan een passagiersaantal van 1,5 à 2 miljoen per jaar worden bereikt, waarmee ook Schiphol kan worden ontlast. Ten behoeve van de veiligheid werkt de provincie mee aan de aanleg van zogenaamde shoulders ter weerszijde van de baan met elk een breedte van 7,5 m.

Aan de aanwijzingsprocedure voor uitbreiding van de luchthaven is een m.e.r.-plicht gekoppeld. De betekenis van deze effectrapportage voor de ruimte die aan de luchthaven zal kunnen worden vergund is toegenomen, omdat de voorgenomen uitbreiding een enigszins andere invulling kent dan de PKB. De provincie is van mening dat er geen vliegroutes over woongebieden mogen liggen en dat de mogelijkheid van het vermijden van routes over stedelijk gebied moet worden meegenomen in het MER. Daarnaast dient bij de herinrichting van het luchtruim ten behoeve van de uitbreiding van luchthaven Lelystad ook de mogelijkheid van verplaatsing van de route van Schiphol over het stedelijk gebied van Lelystad en Almere en het wachtlokaal van vliegtuigen tussen Lelystad en Dronten naar een locatie boven het IJsselmeer te worden meegenomen.

De beoogde ontwikkeling van de luchthaven leidt tot een toename van de geluidsbelasting en risico's in de ruime omgeving van de luchthaven. De invloed van deze effecten op de ontwikkelingsmogelijkheden van de omgeving zijn in contouren vertaald. De provincie hecht eraan dat adequate handhaving van voorgeschreven vliegroutes plaatsvindt, waardoor de daadwerkelijke effecten binnen de contouren vallen. Klein verkeer dat niet volgens vaste routes vliegt dient zoveel mogelijk aaneengesloten woningen te mijden.
Het belangrijkste effect is de geluidsbelasting, omdat beperkingen voor geluid de ruimte voor het gebruik van de luchthaven begrenzen. De maximale geluidsbelasting wordt vastgelegd in geluidszones. Het bepalen van de omvang van de geluidszones gebeurt op basis van twee geluidsmaten, Ke (Kosten-eenheid) voor de grote luchtvaart (zwaarder dan 6.000 kg) en Bkl (geluidsbelasting kleine luchtvaart) voor de kleine luchtvaart.
De geluidsbelasting stelt de volgende beperkingen:
* 20 Ke-geluidzones: wordt door de provincie geen aaneengesloten woningbouw
toegestaan;
* 35 Ke-geluidszone: mag op grond van de Luchtvaartwet geen nieuwbouw van woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen plaatsvinden;
* 40 Ke-contour (behorende bij de 35 Ke-geluidszone): worden bestaande geluids-
gevoelige bestemmingen van geluidsisolatie voorzien;
* 65 Ke of hoger: wordt een woning aan de woonbestemming onttrokken;
bij Bkl-contouren vindt geen isolatie plaats en worden er geen woningen onttrokken aan de woonbestemming;
* binnen de 47 Bkl-contour mag op grond van de Luchtvaartwet geen nieuwbouw van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen plaatsvinden;
* binnen de 57 Bkl contour (behorende bij de 47 Bkl-contour) mag onder voorwaarden her- of nieuwbouw plaatsvinden niet zijnde woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen.

Bij de invoering van de nieuwe luchtvaartwet zullen de normen en instrumenten meer worden gericht op de daadwerkelijke geluidsbelasting. Deze normen en instrumenten zullen in verordeningen en vergunningen worden geïmplementeerd.
Het rijk maakt een wettelijk kader voor de normering en beoordeling van de externe veiligheid rond luchthavens. Dit kader zal voorkomen dat er nieuwe kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour worden gebouwd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt hetzelfde niveau als richtwaarde, maar er kan bij 'gewichtige redenen' ook op minder veilige locaties nieuwbouw plaatsvinden. De provincie is van mening dat het bij de toepassing van deze regeling niet uitmaakt of de nieuwe ontwikkeling gepland is op of net buiten het aangewezen terrein van de luchthaven, omdat voor beide gebieden dezelfde risicogrenzen worden aangehouden.
De essentie van adequate handhaving is dat controle plaatsvindt op basis van het daadwerkelijke gebruik en feitelijke vliegroutes. Een vluchtvolgsysteem, waarmee via radar de vliegroute van ieder vliegtuig kan worden geregistreerd en dat kan worden gebruikt bij de toetsing aan de geldende geluidgrenswaarden, wordt hierbij onontbeerlijk geacht. De financiering van dit systeem is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van rijk en luchthaven.

Per 1 januari 2007 wordt het bevoegd gezag voor regionale en kleine luchthavens overgedragen aan de provincies. De luchthaven Lelystad heeft vooralsnog een nationale status. Over de definitieve toekenning van de nationale of regionale status is door het rijk nog geen besluit genomen. Indien de regionale status wordt toegekend neemt de provincie in het kader van de overdracht van bevoegdheden de genoemde randvoorwaarden van de PKB over. In de omgeving van luchthaven Lelystad geldt een obstakelvrije zone. Deze is indicatief opgenomen in figuur 8. Indien het bevoegd gezag van de luchthaven overgaat naar de provincie zal de obstakelvrije zone in een door de provincie opgesteld luchthavenbesluit worden opgenomen.
 

Kleine luchthavens en militair laagvlieggebied

Behalve de regionale luchthaven Lelystad zijn er in Flevoland twee zweefvliegterreinen (in de categorie kleine luchthavens) bij Kraggenburg en Biddinghuizen. Voor de kleine luchthavens geldt dat de provincie het bevoegd gezag per 1 januari 2007 overneemt van het rijk en nadere gebruiksbepalingen in een luchthavenregeling kan opnemen. Over het aanwijzen van onder andere obstakelvrije zones voor de beide zweefvliegterreinen zal de provincie zich, na overdracht van de bevoegdheden, nader beraden.
Door het rijk is indicatief een laagvlieggebied voor militaire helikopters aan de oostzijde van Oostelijk Flevoland aangewezen. De nader te bepalen omhullende obstakelvrije zones voor de zweefvliegterreinen en de contour van het militaire laagvlieggebied zijn indicatief opgenomen in figuur 8.
 

Straalpaden en hoofdtransportleidingen

In figuur 9 zijn straalpaden en het net van bovenlokale hoofdtransportleidingen aangegeven. De verschillende bovenlokale hoofdtransportleidingen zijn om redenen van integrale veiligheid indicatief aangegeven. De leidingen hebben specifieke externe veiligheids- en beschermingszones met daarbij horende bebouwingsrandvoorwaarden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de betreffende beheerders van de hoofdtransportleidingen.
 

Figuur 9: Hoofdtransportleidingen (indicatief)

Hoofdtransportleidingen (indicatief)


 



3.4.2 Water

Functies

De provincie geeft de functies van (onderdelen van) het watersysteem weer. De functies beschrijven de bestemming in waterhuishoudkundige zin van het op en in de bodem vrij aanwezige water (het watersysteem), met het oog op de daarbij betrokken belangen. De functies maken duidelijk aan welke waterhuishoudkundige eisen moet worden voldaan. De functie-eisen kunnen zowel betrekking hebben op de (grond)waterkwaliteit en -kwantiteit, als op de inrichting en het beheer van oevers, waterbodems en waterhuishoudkundige infrastructuur. De functies en doelen zijn weergegeven in figuur 10. De toegekende functies zijn richtinggevend voor de taakuitoefening voor alle bij de waterhuishouding betrokken instanties. Dat wil onder meer zeggen dat de waterbeheerders de inspanningsverplichting hebben om door middel van het waterhuishoudkundige beheer de toegekende functies en het daarbij behorende eisenpakket te (helpen) realiseren. Het waterschap kan in haar waterbeheersplan meer in detail functies aangeven en/of uitwerken voor de afzonderlijke wateren of delen daarvan.
 

Primaire waterkeringen

De veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen zijn wettelijk vastgelegd. Binnen Flevoland worden twee zogenaamde dijkringgebieden onderscheiden: enerzijds de Noordoostpolder en anderzijds Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. Voor beide gebieden geldt een veiligheidsnorm van 1/4.000 per jaar. Dat wil zeggen dat een waterstand met een kans van voorkomen van gemiddeld eenmaal per 4.000 jaar nog veilig gekeerd moet kunnen worden door de primaire waterkeringen langs het buitenwater (het IJsselmeer en Markermeer en de daarmee in open verbinding liggende wateren). De primaire waterkeringen die niet langs het buitenwater liggen, moeten vooralsnog ten minste gelijke veiligheid bieden als op de datum van inwerkingtreding van de Wet op de waterkering. Het beheer van de primaire waterkeringen rond de dijkringgebieden berust bij Waterschap Zuiderzeeland. Het waterschap voert iedere vijf jaar een toets uit of de primaire waterkeringen nog voldoen aan de veiligheidseisen en rapporteert daarover aan de provincie. De provincie informeert de minister van Verkeer en Waterstaat over de waterstaatkundige situatie in Flevoland. Plannen voor versterking van primaire waterkeringen worden door het waterschap ter goedkeuring voorgelegd aan de provincie. De zogenaamde verbindende primaire waterkeringen, zoals de Houtribdijk en de Roggebotsluis, worden beheerd door Rijkswaterstaat.

De versterking van de primaire waterkeringen rond Flevoland is eind 2005 gereed gekomen. De bescherming tegen overstromingen vraagt echter blijvend aandacht. Als gevolg van de optredende klimaatverandering stijgt de zeespiegel en ontstaat er een verandering van het neerslagpatroon. Dit heeft invloed op het peilregime van het IJsselmeer, het Markermeer, het IJmeer en de randmeren. Het is daarom van belang dat nu al rekening wordt gehouden met mogelijke toekomstige dijkversterkingen. Het rijk heeft indicatief een vrijwaringzone van 100 meter binnendijks en 175 meter buitendijks opgelegd, waarbinnen in beginsel geen uitbreiding van bebouwing wordt toegestaan. Deze zone is van toepassing totdat een definitieve vrijwaringzone is vastgesteld. Waterschap Zuiderzeeland concretiseert de maatvoering van de vrijwaringzone. Het waterschap maakt hiervoor een ruw ontwerp voor een toekomstige dijkversterking. De vrijwaringszone wordt vastgelegd in de door het waterschap op te stellen legger en technisch beheersregister van de primaire waterkeringen. In principe wordt de versterking aan de binnenzijde van de dijk uitgevoerd. Op plaatsen waar vlak achter de dijk bijzondere ecologische waarden aanwezig zijn, wordt verkend welke vrijwaringzone nodig is bij versterking aan de buitenzijde. In het stedelijk gebied kan maatwerk nodig zijn, eventueel met gebruik van bijzondere waterkerende constructies. De provincie en het waterschap verwachten dat de definitieve vrijwaringzones aanzienlijk smaller zullen zijn dan de door het rijk gehanteerde maatvoering. Met de maatwerkafspraken die tussen de provincie, de gemeenten en de waterkeringbeheerders zijn gemaakt over de zogenaamde 'pijplijnplannen' wordt rekening gehouden. De begrenzing van de daadwerkelijk benodigde ruimte voor dijkversterking zal worden vastgelegd in de bestemmingsplannen. Daarbij geldt het uitgangspunt: zo smal als het kan, zo breed als het moet.

Het rijk werkt, samen met provincies en waterschappen, aan de implementatie van een nieuwe veiligheidsbenadering voor primaire waterkeringen ('Veiligheid Nederland in Kaart'). De provincie ondersteunt daarbij de ontwikkeling naar een risicobenadering, waarbij de gevolgen van dijkdoorbraak worden betrokken. Het project is tevens van belang om te komen tot veiligheidsnormen voor de primaire waterkeringen die niet langs buitenwater liggen (zoals bij de Veluwerandmeren).
Op Europees niveau wordt gewerkt aan de Richtlijn Hoogwaterbescherming gericht op een gezamenlijke Europese aanpak van het overstromingsbeheer. Per stroomgebied moet een overstromingsrisicobeheerplan worden opgesteld met als doel de samenwerking binnen het stroomgebied te bevorderen. Daarbij wordt het principe gehanteerd van 'niet afwentelen'. Verder wordt gewerkt aan bewustwording van de aanwezige overstromingsrisico's, bijvoorbeeld door het opstellen van risicokaarten. De provincie zal de consequenties van de Europese richtlijn tijdig in beeld brengen, zodat realistische afspraken gemaakt kunnen worden.
 

Regionale waterkeringen

Voor de primaire waterkeringen is het vereiste veiligheidsniveau wettelijk vastgelegd. Voor niet-primaire waterkeringen is dat niet het geval. De waterkerende voorzieningen rond de bestaande buitendijkse gebieden met bebouwing zijn door de provincie aangewezen als regionale waterkering. Voor elke regionale waterkering is een veiligheidsnorm vastgesteld. Deze normen staan in een provinciaal besluit op basis van de Verordening waterkering Noord-Nederland. Uitgangspunt daarbij is de bestaande veiligheid, met een ondergrens van 1/10 per jaar. De veiligheidsnorm is gebaseerd op een golfoverslagcriterium van maximaal 1 liter per meter per seconde ( 1 l/s/m).
Dit betekent voor een aantal keringen dat verbeteringsmaatregelen nodig zijn.
De zorgplicht voor de buitendijkse regionale waterkeringen berust bij Waterschap Zuiderzeeland. Het waterschap heeft de benodigde verbeteringsmaatregelen, op basis van een gezamenlijk uit te werken prioritering, uiterlijk in 2015 gereed. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat in 2009 10% gereed is en in 2012 75%.

Voor het realiseren van een buitendijks gebied heeft een initiatiefnemer een concessie nodig van het rijk op basis van de Wet van 1904, waarin bepalingen staan over het ondernemen van droogmakerijen en indijkingen. Volgens wettelijk voorschrift legt het rijk een concessieaanvraag ter beoordeling voor aan Gedeputeerde Staten. Deze beoordeling houdt rekening met de veiligheidsnormen voor nog te realiseren buitendijkse gebieden zoals aangegeven in tabel 3.

Tabel 3: Veiligheidsnormen van onder stedelijk gebied vallende buitendijkse gebouwde voorzieningen (zoals woningen en bedrijfsgebouwen)



De vermelde veiligheidsnormen geven de kans weer op de waterstand die nog veilig gekeerd moet kunnen worden. Als van een bestaand buitendijks gebied de bestemming wordt gewijzigd (herinrichting), dan wordt daarvoor de veiligheidsnorm voor nog te realiseren buitendijkse gebieden van toepassing. Van een bestemmingswijziging is sprake indien de bestaande bebouwing wordt vervangen of als een onbewoond gebied wordt bebouwd. De initiatiefnemer van de bestemmingswijziging is verantwoordelijk voor de kosten die samenhangen met het verhogen van de veiligheid. Naast veiligheid moet tevens worden voldaan aan andere wettelijke vereisten, zoals die voor natuur.
De Knardijk vervult een functie als secundaire waterkering in het geval dat een van de primaire waterkeringen rond Oostelijk of Zuidelijk Flevoland is doorgebroken. Daarom zal de Knardijk in 2009 door de provincie worden aangewezen als regionale waterkering. In 2007 wordt het bestaande veiligheidsniveau van de Knardijk bepaald, waarna het vereiste niveau wordt vastgesteld. Op landelijk niveau wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een veiligheidsbenadering voor secundaire waterkeringen.
In ieder geval zal het bestaande veiligheidsniveau gehandhaafd moeten blijven.

Door Waterschap Zuiderzeeland zal in kaart worden gebracht wat het belang voor het functioneren van de waterkeringszorg is van een aantal kades, zoals die rond Tollebeek en bij de Oostvaardersplassen. Op basis van dit onderzoek zal door de provincie worden bepaald of het beheer van deze kades bij reglement aan het waterschap moet worden opgedragen en of deze kades moeten worden aangewezen als regionale waterkering. Als dat het geval is dan zal de provincie, in overleg met het waterschap, voor deze kades een veiligheidsnorm vaststellen, uiterlijk in 2008.
 

Wateroverlast

Het watersysteem heeft een gemiddelde inundatiekans van eens in de 100 jaar (1/100). Bij het ontwerp van de polders is er vanuit gegaan dat door toekomstige bodemdaling de inundatiekans toeneemt tot gemiddeld eens in de 80 jaar (1/80).
De provincie vindt dat deze bescherming tegen inundatie in het agrarisch gebied in de toekomst behouden moet worden. Bij deze gemiddelde norm wordt een minimumnorm gesteld van eens in de 50 jaar (1/50).
Door de bescherming tegen wateroverlast op dit niveau te handhaven wil de provincie in de toekomst het agrarisch gebied van Flevoland zoveel mogelijk geschikt houden voor alle agrarische functies. Dit is ambitieuzer dan de landelijke werknormen voor het agrarisch gebied, zoals vastgelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water en wordt gemotiveerd door de relatief goede uitgangsituatie waarin het Flevolandse watersysteem zich bevindt. Het zonder meer overnemen van de landelijke normen zou een snelle verslechtering van de bescherming tegen wateroverlast betekenen. Wél conform de landelijke werknormen geldt voor stedelijk gebied een norm van eens in de 100 jaar (1/100), met een maximale afvoer van 1,5 liter per seconde per
hectare. Vooralsnog worden geen normen voor natuurgebieden vastgesteld.
 

Tabel 4: Flevolandse normen voor regionale wateroverlast

Flevolandse normen voor regionale wateroverlast

Waterkwaliteit

Het waterbeheer voor de waterkwaliteit is gericht op een goede ecologische toestand voor alle wateren ongeacht de bestemming. Voor oppervlaktewater, grondwater en waterbodem worden de normen van de Vierde Nota Waterhuishouding aangehouden, tenzij deze niet kunnen worden gerealiseerd als gevolg van natuurlijke omstandigheden.

Voor het waterkwaliteitsbeheer zijn gebieden aangegeven waar in de toekomst de goede waterkwaliteit gehandhaafd en verder verbeterd zal moeten worden. Dit zijn gebieden die in figuur 10 zijn aangegeven als 'te ontwikkelen bijzondere waterkwaliteit' en 'rekening houden met kwetsbaar ondiep grondwater'. Voor de chemische waterkwaliteit geldt het stand still beginsel, waarbij verslechtering van de waterkwaliteit in beginsel niet is toegestaan. De ecologische kwaliteitsdoelstelling wordt gedifferentieerd uitgewerkt, rekening houdend met functiespecifieke en gebiedsspecifieke eisen. Natuurlijk functionerende watersystemen voorkomen of reduceren problemen als verdroging en verontreiniging. Deze systemen hebben een zodanig zelfregulerend vermogen dat fluctuaties in waterkwaliteit en waterkwantiteit door het systeem zelf kunnen worden gebufferd. Ze hebben een goede waterkwaliteit en herbergen specifieke flora en fauna, die varieert per watertype (meren, plassen, vaarten, tochten,
sloten). Gestreefd wordt naar een optimale ontwikkeling van aan oppervlaktewater gebonden levensgemeenschappen. Natuurvriendelijke oevers zijn belangrijk voor een goede waterkwaliteit en functioneren vaak als ecologische verbindingen. Ze kunnen ook een bijdrage leveren aan het vasthouden en bergen van water. De provincie wil bij het realiseren hiervan prioriteit geven aan gebieden waar de goede waterkwaliteit behouden of verder ontwikkeld moet worden.



 



3.4.3 Milieu: ontkoppeling

Voor inwoners en bedrijven is een schone, veilige en aantrekkelijke leefomgeving belangrijk. De opgave is om de schone en innovatieve voorsprong die Flevoland heeft te behouden en spaarzaam met de milieuruimte om te gaan. Hierbij speelt het begrip 'ontkoppeling' een rol. Van ontkoppeling is sprake wanneer de economie harder groeit dan de milieudruk toeneemt. Absolute ontkoppeling wordt bereikt als de milieudruk bij economische groei zelfs in absolute zin afneemt. In tabel 5 is gedifferentieerd naar milieuthema de autonome en bij huidig beleid optredende ontkoppelingsontwikkeling weergegeven. De provincie legt deze autonoom optredende ontkoppelingsontwikkeling vast als ambitieniveau.

Tabel 5: Ontkoppelingsontwikkeling naar milieuthema

Ontkoppelingsontwikkeling naar milieuthema

 



Deel 4 HET STEDELIJK GEBIED

4.1 Stedelijke ontwikkeling

Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Deze doelen worden gediend door de stedelijke ontwikkeling van de kernen te bundelen waarmee nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied. Dit ondersteunt tevens de optimale benutting van infrastructuur en centrumvorming rondom belangrijke vervoerknooppunten.

Op figuur 11 is de begrenzing van het stedelijk gebied tot 2015 aangegeven. Deze figuur wordt gebruikt bij de toetsing van ruimtelijke plannen. Het stedelijk gebied omvat zowel (bestaand en toekomstig) bebouwd als onbebouwd gebied en biedt ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. Tevens worden voor de periode na 2015 de zoekrichtingen voor stedelijke ontwikkelingen aangegeven.

De gemeenten nemen bij de ontwikkeling van het stedelijke gebied het initiatief. Plannen voor uitbreiding worden in samenhang met herstructurering van het bestaande bebouwd gebied opgepakt. De stedelijke gebieden zijn zodanig begrensd dat deze voldoende ruimte bieden voor gemeenten om risico's in de uitvoering op te kunnen vangen en een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken. De provincie draagt zorg voor een evenwichtige ontwikkeling op regionaal niveau. Zij richt zich daarbij vooral op de onderlinge verbanden tussen de hoofdkernen, rekening houdend met de positie van die kernen in hun stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur. De provincie bevordert afstemming over woon- en werkmilieus en voorzieningen, uitgaande van een integrale benadering van het stedelijke gebied en het provinciale bundelingbeleid.
 

Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene principes:

* De specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken.
* Bij stedelijke uitbreiding moet worden aangesloten bij bestaande ruimtelijke structuren, zodat de vitaliteit van de kernen wordt ondersteund.
* Nieuwe solitaire clusters van bebouwing buiten de in figuur 11 aangegeven stedelijke gebieden worden in principe uitgesloten. Op deze regel kan in het kader van verweving op experimentele basis een uitzondering worden gemaakt als in een, tussen gebiedspartners overeengekomen integraal ruimtelijk ontwerp wordt aangetoond dat het nieuwe cluster een wezenlijk onderdeel uitmaakt van een beoogde integrale kwaliteitsimpuls voor het betreffende gebied (zie verder in paragraaf 5.1).
* Infrastructuur wordt zo gebundeld dat versnippering van ruimtelijke eenheden wordt voorkomen en geen omvangrijke barrières in stedelijke en ecologisch waardevolle gebieden ontstaan.
* De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.
* Permanente bewoning van recreatiewoningen in het buitengebied wordt uitgesloten.

De vitaliteit van steden en dorpen wordt mede bepaald door het voorzieningen- en werkgelegenheidsaanbod binnen de stedelijke hoofdstructuur waarin de steden en dorpen functioneren. Van belang is dat de Flevolandse steden en dorpen hierin een eigenstandige positie hebben. Dit betekent een compleet basisaanbod van voorzieningen in de hoofdkernen. Voor de overige kernen geldt dat het voorzieningenniveau en het aanbod van werkgelegenheid compleet moet zijn in samenhang met kernen in de nabijheid. Om voldoende draagvlak voor het ontwikkelen van het gewenste voorzieningenniveau in de hoofdkernen te bereiken wordt voldoende ruimte geboden voor daarmee samenhangende groei van het stedelijk gebied. De ruimtebehoefte van wonen en werken vanuit het 'oude land' wordt primair opgevangen in de steden Almere en Lelystad. Daarbij gaat het om stedelijke ontwikkeling met een (boven) regionale betekenis, bijvoorbeeld ten aanzien van regionale bedrijventerreinen en bovenlokale voorzieningen.
De kern Dronten heeft een verzorgingsfunctie voor het omliggende gebied. De aanleg van de Hanzelijn en N23 en de ontwikkelingen in de zuidelijke IJsseldelta bij Kampen leiden tot versterking van de positie van de kern in relatie tot de netwerkstad Zwolle-Kampen binnen het bredere verband van de West-Oost as. Dit biedt goede mogelijkheden voor een voortgaande groei van de kern Dronten. Emmeloord heeft een verzorgingsfunctie voor Noordelijk Flevoland. De beoogde aanleg van de Zuiderzeelijn en het op termijn opwaarderen van de N50 naar een A50 zal de positie van Emmeloord in haar omgeving versterken. Een mogelijke opvang in Emmeloord van mensen van buiten het gebied is gerelateerd aan deze versterking en aan het draagvlak voor voorzieningen. Zeewolde heeft een beperkte groei in verband met de ontwikkelingsfase van de gemeente en de functie in de regio. Urk voorziet in de opvang van de eigen inwoners en van lokale en op de visserij georiënteerde bedrijvigheid.

De vertaling van deze uitgangspunten in stedelijke profielen staat in paragraaf 4.1.6. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaande bebouwd gebied.

 



4.1.1 Wonen

De afspraken met het rijk over de omvang van de woningbouw in de periode tot 2010 zullen leiden tot een inwoneraantal van 400.000 in 2010. Daarna zal de autonome ontwikkeling, met een jaarlijkse groei van ruim 2.000 woningen, leiden tot maximaal 500.000 inwoners in 2030. Gezien de ontwikkelingsruimte van de gemeenten is een inwonertal van circa 650.000 mensen evenwel inpasbaar. Dan is een bouwproductie nodig van circa 5.600 woningen per jaar in de periode 2010-2030. De bevolkingsontwikkeling bij dit hoge groeiscenario is maatgevend voor de ruimte die in dit plan wordt gereserveerd voor woningbouw, infrastructuur, regionale economie en voorzieningen.
Het in balans houden van uitbreiding en herstructurering is de basis voor een kwaliteitsslag voor het gehele bebouwde gebied. Een goede woonkwaliteit voor iedereen is het uitgangspunt. Naast de woning zelf is daarbij ook de woonomgeving belangrijk. Het gaat om kwaliteiten als voorzieningen, groenstructuren, recreatiemogelijkheden, veiligheid en een schone omgeving. De herstructurering wordt zo mogelijk gestimuleerd door inzet van rijksmiddelen voor stedelijke vernieuwing.

Grafiek 3: Omvang woningvoorraad Flevoland naar deelgebied 1985-2030, bij hoge groeivariant

Omvang woningvoorraad Flevoland naar deelgebied 1985-2030, bij hoge groeivariant

De partijen die op de woningmarkt opereren, stemmen uitbreiding en aanpassing van de woningvoorraad af op de regionale woningmarktsituatie. De kwaliteit van het wonen is een belangrijke concurrentiefactor tussen regio's. In de afgelopen decennia is er in Flevoland te weinig gedifferentieerd gebouwd. De nadruk heeft altijd gelegen op ruime eengezinswoningen. Hoewel Flevoland ook in de komende periode nog een opvangtaak voor andere delen van Nederland zal behouden, komt de woningbehoefte van de huidige inwoners steeds nadrukkelijker op de voorgrond te staan.
De kwantitatieve eigen woningbehoefte vraagt om een jaarlijkse toevoeging van ruim 2000 woningen. Bij deze toevoeging moet rekening gehouden worden met de specifieke behoeften van ouderen, alleenstaanden en starters, omdat de bestaande woningvoorraad daar onvoldoende aan tegemoet komt. Daarnaast is er behoefte aan landelijk wonen nabij de stad. Daar kan in beperkte mate in worden voorzien in de vorm van verweving van functies in het landelijk gebied.
Naast de bouw van nieuwe woningen wordt het behoud van kwaliteit van de bestaande woningvoorraad steeds belangrijker. Een deel van het bestaande bebouwde gebied is aan herstructurering toe. Vooral in de wat oudere wijken moet de bestaande woningvoorraad en de zorginfrastructuur worden aangepast. De combinatie van de uitbreidingsopgave met de herstructureringsopgave biedt de mogelijkheid in te spelen op de veranderende en meer gedifferentieerde behoefte aan woningen en andere functies. Via verdergaande verweving op wijk- en buurtniveau ontstaan goede mogelijkheden voor combinaties van wonen en werken. Invulling hiervan is primair een gemeentelijke aangelegenheid. Bij Almere en Lelystad is behoefte aan specifieke woonmilieus. De ontwikkeling van waterfronten kan hieraan bijdragen. Voor geheel Flevoland is dit uitgewerkt in de Woonvisie Flevoland. Kernpunten uit de Woonvisie zijn:
* huisvesting voor kleinere huishoudens;
* het voldoen aan de behoefte aan goedkopere betaalbare (huur)woningen voor
starters, statushouders en andere groepen met een krappe beurs;
* het inlopen van de tekorten aan woonzorgvormen voor mensen met een beperking, ouderen en andere zorgbehoevenden. Voor deze woonzorgvormen is de nabijheid
van verschillende voorzieningen gewenst;
* differentiatie van woonmilieus;
* het mengen van wonen, voorzieningen en werken.

De provincie houdt op grond van de Huisvestingswet toezicht op de mate waarin gemeenten voldoen aan hun taakstelling voor de huisvesting van statushouders. Voor het overige vervult de provincie een ondersteunende en gebiedsvertegenwoordigende rol gericht op:
* afstemming tussen de gemeenten;
* de huisvesting van kwetsbare groepen in de samenleving;
* het actief monitoren van veranderingen in de woningvoorraad;
* gemeenten, corporaties en marktpartijen stimuleren en ondersteunen bij de duurzame uitvoering van woon- en bouwplannen.

 



4.1.2 Bedrijventerreinen

De ontwikkeling en realisatie van werklocaties is een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen en is sterk afhankelijk van marktontwikkelingen. De ervaring leert dat er een ruime voorbereidingstijd aan voorafgaat. Het is daarom van belang de planning af te stemmen op een meerjarig toekomstperspectief (weergegeven in de Strategische Visie Werklocaties), niet alleen binnen de provincie, maar ook bijvoorbeeld binnen de Noordvleugel. De provincie vervult hiervoor vooral een faciliterende, ondersteunende en gebiedsvertegenwoordigende rol. Met haar locatiebeleid nodigt de provincie de gemeenten uit om de variëteit en spreiding van werklocaties te concretiseren, afgestemd op de behoeften van de verschillende soorten bedrijven en instellingen. De gemeenten moeten rekening houden met elkaars plannen. Voor Oostelijk en Zuidelijk Flevoland zijn de komende jaren omvangrijke bedrijventerreinen gepland. De provincie wil dat er tussen de vier betrokken gemeenten afspraken komen over segmentering en fasering. Ook dient afstemming plaats te vinden met de Noordvleugel. De provincie wil zich hierin nadrukkelijker manifesteren als gebiedsregisseur en neemt het voortouw om met de vier betrokken gemeenten een stuurgroep op te zetten. Afspraken over prijsbeleid en eventueel ruimtelijke vestigingsplaatseisen kunnen een vervolgstap zijn.

De ruimtelijke reservering van werklocaties moet zodanig zijn dat de door de provincie beoogde werkgelegenheid geaccommodeerd kan worden. Binnen de begrenzing stedelijk gebied 2015 in figuur 11 is daarmee rekening gehouden. Voor de periode tot 2030 zijn in deze figuur zoekrichtingen voor ontwikkeling aangegeven om te kunnen voorzien in 500 hectare aan nieuw bedrijventerrein. De ontwikkeling van de werklocaties A6/A27 en de luchthaven Lelystad/Larserpoort is van (boven-)regionaal belang. Deze maken onderdeel uit van resp. de speerpuntgebieden Almere en luchthaven Lelystad. De provincie wil via de speerpuntgebieden actief betrokken zijn bij de ontwikkeling van deze bedrijventerreinen. Tijdig herstructureren van bestaande bedrijventerreinen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik en voorkomt onnodige extra uitleglocaties.

Het vervoer en overslag van goederen over water en op het land kan een belangrijke bijdrage leveren aan het in stand houden van een goed vestigingsmilieu in Flevoland. De provincie wil zich inspannen om nieuwe weg-water overslaglocaties binnen de in figuur 6 aangegeven zoekgebieden mogelijk te maken. Voor alle locaties geldt dat nog beoordeeld moet worden hoe ze binnen de natuurregelgeving gerealiseerd kunnen worden. Op het land ontstaat op langere termijn in Almere een weg-spoor overslagmogelijkheid op het bedrijventerrein A6/A27. Het goederenvervoer over water kan vanwege toegenomen efficiëntie van de binnenvaart op de korte termijn van belang worden. Door het sterk toegenomen gemiddelde tonnage van een binnenschip, komen voor goederenvervoer over water vrijwel uitsluitend buitendijks gelegen overslagmogelijkheden in aanmerking. Hierbij zijn in beginsel twee locaties in Almere en één in Lelystad in beeld. Laatstgenoemde locatie is op termijn ook geschikt als overslagpunt weg-water-spoor. De provincie stimuleert de gemeenten, betrokken havenautoriteiten en het bedrijfsleven op korte termijn tot tijdelijke en voor 2012 tot tenminste twee definitieve overslagmogelijkheden in Flevoland te komen.

De voorraad aan kantoorruimte en de plannen voor kantoorontwikkeling voorzien voor Almere en Lelystad ruimschoots in de behoefte op lange termijn. In Dronten, Noordoostpolder, Urk en Zeewolde wordt capaciteitsuitbreiding voorzien met het oog op de te verwachten verschuiving in de economische structuur naar de dienstensector. Overschotten doen zich in deze gemeenten veel minder voor, omdat voornamelijk in opdracht van eindgebruikers wordt gebouwd. Werklocaties vormen onderdeel van het stedelijk gebied als aangegeven in figuur 11.
 

Provinciaal locatiebeleid en gemeentelijke vestigingsvisies

Het locatiebeleid voor het stedelijk gebied is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Met het locatiebeleid streeft de provincie naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen.
 

Het locatiebeleid draagt bij aan meerdere doelstellingen:

* versterking van de economische ontwikkeling van Flevoland;
* beheersing van de mobiliteit door een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer en fiets;
* efficiënt gebruik van infrastructuur en vervoermiddelen;
* verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid, waarbij het parkeerbeleid een belangrijk ondersteunend instrument is.

Het locatiebeleid geldt voor het in figuur 11 aangegeven gebied. Er is een indeling in zeven provinciale locatietypen, onderverdeeld in drie categorieën te weten centrummilieus, gemengde woonwerkmilieus en specifieke werkmilieus. In centrummilieus vindt concentratie plaats van arbeids- en bezoekersintensieve functies in combinatie met wonen, goede bereikbaarheid per auto en in de directe nabijheid van openbaarvervoersknooppunten. Bij gemengde woonwerkmilieus is het beleid gericht op functiemenging van wonen en werken, waarbij de woonfunctie overheersend is.
Ter beperking van milieuhinder en mobiliteit mogen alleen kleinschalige werkfuncties met een lokale betekenis zich hier vestigen. Specifieke werkmilieus zijn bedoeld voor bedrijven die vanwege de schaal en het functioneren niet gecombineerd kunnen worden met andere woon- en werkfuncties. Een goede verbinding met het hoofdwegennet is belangrijk. Dit geldt zeker voor bedrijven en voorzieningen met omvangrijke goederenstromen en/of met een verkeersaantrekkende werking.

Het locatiebeleid is nader uitgewerkt in de beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied. Daarin wordt ingegaan op de vestigingsvoorwaarden voor bedrijven, kantoren en voorzieningen met betrekking tot kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid.

Vestiging van detailhandel dient uitsluitend te worden geaccommodeerd in of aansluitend aan bestaande bebouwde gebieden. De vestiging van zogenaamde weidewinkels wordt uitgesloten. In het landelijk gebied is detailhandel wel beperkt toegestaan voor de verkoop van eigen gekweekte of vervaardigde producten of verkoop van producten met een directe binding aan bepaalde toeristisch-recreatieve voorzieningen. De detailhandelsstructuur is complementair opgebouwd naar functionele en aan locatiegebonden winkelcentra. De functie van een winkelcentrum is afhankelijk van de positie van de kernen in de (provinciale) stedelijke hoofdstructuur en de locatie binnen de kernen. Binnen de detailhandel zijn sterke veranderingen in vraag en aanbod gaande. De provincie wil daaraan ruimte bieden en bepalen waar de bovenlokale belangen liggen. Het gaat daarbij om onderzoek naar ontwikkelingen in de detailhandel zoals de opkomst van branchevervaging, megasupermarkten, grootschalige thematische ontwikkelingen (sport en vrije tijd), aan de rand van steden te vestigen winkelcentra en detailhandel vanuit groothandelsbedrijven. Dit kan leiden tot aanpassing van de beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk gebied. Uitgangspunt daarbij is dat de detailhandelstructuur niet duurzaam wordt aangetast. Er dient zoveel mogelijk te worden aangesloten op bestaande detailhandelconcentraties. Als dat niet mogelijk is, zal op plekken in of aansluitend aan bestaande bebouwde gebieden ruimte worden geboden.

De provincie wil bij de ontwikkeling van bedrijvigheid rekening houden met de karakteristieken van de individuele gemeenten en tot maatwerk komen. Daarom is met de gemeenten afgesproken dat ze een Gemeentelijke visie op het Vestigingsbeleid (GVV) opstellen. Een GVV is een strategische visie op werklocaties, waarin voor bestaande en toekomstige werklocaties het beoogde locatietype is opgenomen. Per werklocatie wordt een profiel geschetst van de typen bedrijvigheid die er gevestigd kunnen worden en hoe de toetsingscriteria per locatietype zijn uitgewerkt. Een GVV, waarvan Gedeputeerde Staten hebben geconstateerd dat deze voldoet aan het provinciale beleid, is in beginsel bepalend voor het onderdeel locatiebeleid bij de beoordeling van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De gemeente zorgt voor de actualiteit van de GVV. Als richtlijn geldt dat de GVV minimaal eens in de 4 jaar wordt opgesteld met de mogelijkheid van eenmalige verlenging met nog eens vier jaar, indien bijstelling niet eerder nodig is.
 

Digitaal netwerk

De provincie hecht groot belang aan de completering van het digitale netwerk binnen Flevoland en naar de omliggende gebieden. Aan gemeenten wordt gevraagd zowel bij nieuw aan te leggen bedrijventerreinen als nieuwe woongebieden ruimte te reserveren voor de aanleg van infrastructurele telecommunicatievoorzieningen (ten minste mantelbuizen voor glasvezelinfrastructuur). In 2010 moeten (semi-) publieke instellingen via glasvezelringen in de centra (stadsringen) zijn ontsloten.
Op deze ringen worden nieuw te bouwen woongebieden en bedrijventerreinen aangesloten. Het streven is erop gericht dat in 2015 alle woningen in de kernen en alle instellingen aangesloten zijn.

 



4.1.3 Mobiliteit in steden

Van gemeenten wordt gevraagd nieuwe woongebieden en nieuwe bedrijventerreinen vanaf de oplevering te voorzien van goede fietsverbindingen met het centrum van de betreffende kern en het buitengebied. Gemeenten worden gevraagd in bestemmingsplannen, bouwvergunningen en milieuvergunningen aandacht te besteden aan toepassing van mobiliteitsmanagement. Volgens het rijksbeleid is dit verplicht voor Almere, gelegen binnen het nationaal stedelijk netwerk Randstad Holland. Het parkeerbeleid is eveneens een gemeentelijke taak. Gemeenten die parkeerheffingen kennen of introduceren, stemmen onderling de parkeernormen en -tarieven af.

 



4.1.4 Water in steden

Onder stedelijk water wordt verstaan het onderdeel van het watersysteem binnen de grenzen van de bebouwde gebieden, aangegeven in figuur 11. De provincie Flevoland streeft naar aantrekkelijk, toegankelijk, veilig en schoon water in woongebieden, met een diversiteit aan waterplanten en -dieren en betrouwbare gebruiksmogelijkheden. In gemeentelijke waterplannen worden de diverse subfuncties van stedelijk water vastgelegd, van doelstellingen voorzien en in maatregelen uitgewerkt.

Bij de planning, inrichting en vernieuwing van stedelijk gebied moet rekening worden gehouden met de kenmerken van de watersystemen. Water van goede kwaliteit moet in de wijk worden vastgehouden, waarbij een zelfvoorzienend en gesloten watersysteem mogelijk is. Wateroverlast mag niet worden afgewenteld op andere gebieden. Het aandeel open water hangt mede af van de lokale situatie: hoe laag ligt het betreffende stedelijk gebied, is er veel overlast te verwachten? Schone en vuile waterstromen worden gescheiden gehouden en mogelijkheden voor natuurlijke (deel-)zuivering worden benut. Door de Europese Kaderrichtlijn Water is het terugdringen van diffuse verontreinigingsbronnen noodzakelijk: hemelwaterlozingen vervuild door verkeeremissies en bestrijdingsmiddelen, uitlogende bouwmaterialen, chemisch bestrijdingsmiddelengebruik in stedelijk groen en op straatverhardingen en riooloverstorten. Het streven van de KRW is om in het jaar 2015 een goede toestand van het grond- en oppervlaktewater te bereiken tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. In Flevoland levert dit een spanning op tussen de gewenste economische en ruimtelijke ontwikkeling en het stand-still principe, de randvoorwaarde dat de waterkwaliteit in geen geval mag verslechteren ten opzichte van het jaar 2000. In 2009 moet het Stroomgebiedbeheersplan zijn vastgesteld en in 2012 moet een maatregelenprogramma operationeel zijn. De provincie bevordert door middel van de uitwerking van het Manifest Nieuw Flevolands Peil de toepassing van natuurlijke zuivering, infiltratie, waterbesparing, hergebruik, gebruik van niet uitloogbare materialen, kruipruimtevrij bouwen, gedeeltelijk ophogen en milieuvriendelijk oeveronderhoud. In dit manifest hebben de Flevolandse overheden hun gezamenlijke ambities ten aanzien van duurzaam bouwen vastgelegd.

De beschikbaarheid van goed water (neerslag en kwel) in een woongebied biedt kansen om aantrekkelijke woonmilieus te creëren, met kansen voor de ontwikkeling van stedelijke ecologie. In enkele stedelijke gebieden in Flevoland zijn er goede kansen voor een waterrijke inrichting. Dit geldt vooral voor delen van Zeewolde, Urk en Lelystad. In de overige stedelijke gebieden ligt het voorkómen van contact tussen oppervlaktewater en grondwater in verband met de slechte grondwaterkwaliteit meer voor de hand. In stedelijke gebieden met ijzerrijke kwel ontstaat bruinrood, troebel en ecologisch arm stadswater dat voor de inwoners een lage belevingswaarde heeft. In deze gebieden is open water ongewenst, uitgezonderd hetgeen strikt noodzakelijk is voor ont- en afwatering. Slechts met dure maatregelen zoals aanvoeren van water of doorspoelen van de waterlopen zou in deze gebieden goed stadswater verkregen kunnen worden. Deze gebieden zijn in figuur 10 weergegeven als 'stedelijk water: risico slechte waterkwaliteit'. Ontwikkeling van nieuwe stedelijke gebieden op laaggelegen locaties (bijvoorbeeld bij Almere) vraagt om extra wateroverlastmaatregelen en dus extra ontwikkelkosten. Daar tegenover staat de benutting van (financiële) voordelen van waterrijke kernen. Gelet op de complexe samenhang tussen de ruimtelijke, economische, ecologische en hydrologische aspecten van het stedelijke waterbeheer is samenwerking tussen gemeenten, waterbeheerders en drinkwaterbedrijven noodzakelijk.

Voor wateroverlast geldt in bebouwd gebied een norm van 1 keer in de 100 jaar. Bij het bepalen van de wateropgave om wateroverlast tegen te gaan, is uitgegaan van de huidige ruimtelijke inrichting. Bij de toekomstige inrichting en ontwikkeling van het bebouwde gebied moet rekening gehouden worden met de normering voor wateroverlast, zodat ook dan het watersysteem op orde blijft. Wanneer voor een bepaald gebied een ruimtelijk plan wordt ontwikkeld, geldt naast de genoemde hoofdlijnen en inrichtingsprincipes een aantal randvoorwaarden met betrekking tot het watersysteem. Afwenteling van wateroverlast moet worden voorkomen op een dusdanige manier dat ook gebieden met de meest kritische norm, de bebouwde gebieden, op orde blijven. Dit betekent dat bij neerslagomstandigheden die gemiddeld 1 keer per 100 jaar voorkomen in 2050 (uitgaande van 10% extra neerslagintensiteit) de piekafvoer niet mag toenemen ten opzichte van de huidige ruimtelijke inrichting, wanneer eenzelfde bui zou vallen. Hierbij geldt aanvullend het volgende:

* Wanneer de afvoer in de huidige situatie groter is dan 1,5 l/sec/ha moet deze in de nieuwe situatie terug gebracht zijn naar maximaal 1,5 l/sec/ha omdat dit de totale afvoercapaciteit van de Flevolandse gemalen is.
* Het niet afwentelen houdt ook in dat de aanwezige bergingsruimte voor water behouden moet blijven. Dit geldt voor zowel bergingsruimte boven als onder het niveau van het oorspronkelijke maaiveld. De waterbalans (in - uit = berging) moet hetzelfde blijven bij de genoemde 1/100 situatie. Hiervoor geldt een uitzondering wanneer de waterberging niet binnen het plangebied kan plaatsvinden en als door mitigerende maatregelen niet kan worden voorkomen dat afwenteling van wateroverlast plaatsvindt. In dit geval kan in overleg met de waterbeheerder compensatie plaatsvinden. De oplossing wordt dan, onder verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer, buiten het plangebied, maar binnen hetzelfde peilgebied gezocht. De kosten komen voor rekening van de initiatiefnemer.

Het grondwaterpeil wordt afgestemd op drooglegging en stabiliteit van gebouwen, vochtvoorziening van stedelijk groen, kwelreductie in geval van slechte grondwaterkwaliteit en infiltratie en berging van hemelwater. De stedelijke groengebieden dienen vooral als recreatief uitloopgebied. Het waterbeheer van die gebieden moet afgestemd zijn op een voldoende vochtvoorziening van de groenstructuur en de recreatiedoelen.
 

De rol van gemeenten in het waterbeheer

De gemeenten krijgen 'waterzorgplichten' op het gebied van verwerking van overtollig grondwater en afvloeiend hemelwater in bebouwd gebied. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling en transport van afvalwater. Deze drie zorgplichten worden uitgewerkt in het gemeentelijke rioleringsplan. Van de laatste zorgplicht kan de provincie ontheffing verlenen. Dit is vastgelegd in een provinciale beleidsregel. Voorts kiest de provincie ervoor, indien een samenhangend en doelmatig regionaal watersysteembeheer dat noodzakelijk maakt, aan gemeenten een aanwijzing te geven over de inhoud van het gemeentelijk rioleringsplan.

Het rioleringsplan geeft invulling aan de zorgplichten grondwater, hemelwater en afvalwater. Voor wateroverlast geldt de volgorde vasthouden-bergen-afvoeren, voor watertekort de volgorde vasthouden-bergen-aanvoeren en voor waterkwaliteit geldt schoonhouden-scheiden-schoonmaken. Grondwater en hemelwater mogen niet op de centrale afvalwaterzuiveringsinstallaties terecht komen. Afvloeiend hemelwater mag niet zonder enige vorm van zuivering en retentie in het oppervlaktewatersysteem terecht komen. Schone en vuile waterstromen moeten gescheiden worden, ook in extreme situaties. Overstorten in het systeem zijn niet toegestaan en waar deze nog bestaan dient een sanering plaats te vinden. Bij de inzameling en het transport van afvalwater moet worden gekozen voor robuuste systemen. De uitwerking hiervan vindt plaats in gemeentelijke rioleringsplannen.

Overeenkomstig het Nationaal Bestuursakkoord Water stellen de gemeenten een waterplan op. Hierin moeten zij minimaal opnemen de gemeentelijke bijdrage aan het uitvoeren van de Europese Kaderrichtlijn Water en 'Waterbeheer in de 21e eeuw'. Belangrijk hierbij is de afstemming met het waterbeheerplan van Waterschap Zuiderzeeland en de samenhang tussen het waterbeheer in het stedelijk en landelijk gebied. Vanwege de sterke relatie tussen de onderwerpen in het gemeentelijke waterplan en rioleringsplan is de provincie voorstander van afstemming tussen dan wel integratie van beide plannen.

 



4.1.5 Milieu in steden

Leefbaarheid en duurzaamheid

Duurzame ontwikkeling is een concept waar verschillende dimensies in te onderkennen zijn. 'Duurzaam' staat voor een zekere bestendigheid, terwijl 'ontwikkeling' juist verandering impliceert. Het doel is een samenleving die, hoewel veranderlijk, liefst van continu hoge kwaliteit is. Het gaat om de afweging tussen ecologische, economische en sociaal-culturele aspecten van het leven, met aandacht voor lange termijneffecten en effecten elders in de wereld. Bij duurzame ontwikkeling gaat het dus om een continue belangenafweging, waarbij beslissingen zijn gestoeld op een evenwichtige en integrale afweging. In het Omgevingsplan worden integrale afwegingen gemaakt met het oog op duurzaam provinciaal beleid. Het rijk heeft vier belangrijke onderwerpen benoemd waar nog verandering nodig is om in de komende decennia naar een duurzame samenleving te kunnen groeien: de op fossiele brandstoffen ingerichte energievoorziening, de vervulling van de mobiliteitsbehoefte, de agrarische productie en de biodiversiteit.

De provincie voert waar mogelijk en waar dat past bij de beschikbare bevoegdheden en instrumenten de regie om de relatie tussen milieu en economie te versterken. Flevoland kent ook in de toekomst door haar grootschalige woongebieden en bedrijventerreinen goede kansen voor een hoge duurzaamheidambitie voor de leefbaarheidaspecten geluid en externe veiligheid, maar ook de milieu-aspecten energie/klimaat en duurzaam bouwen. Deze kansen zullen primair door de ontwikkelende partijen ontwikkeld en gefinancierd moeten worden. Naast een technologische kant zit er aan het benutten van duurzaamheidskansen ook een procesmatige kant. Die begint met de bereidheid om in een vroegtijdig stadium kansen voor duurzaamheid en samenwerking in de planvorming te betrekken. Daarbij is het essentieel oog te hebben voor de rollen en belangen van partners om duurzame ambities te bereiken. De rol van de provincie daarin is vooral signalerend (kansen in het veld kunnen benoemen), faciliterend (financieel en/of beleidsmatig) en organiserend (partijen bij elkaar brengen). Daarnaast kan de provincie op een aantal prioritaire beleidsterreinen de bovengemeentelijke regie voeren op regionaal relevante kennisontwikkeling. Zo zal de provincie vierjaarlijks een monitoringsrapportage over ontkoppeling uitbrengen. De provincie kan een brug slaan tussen gemeenten en waterschap enerzijds en de kennis in andere provincies, bij de rijksoverheid en de Europese Unie anderzijds.
De provincies steken steeds meer energie in het beoordelen van de mogelijke consequenties van Europese richtlijnen voor de regio's.

Met de gemeenten is besproken op welke wijze duurzaamheidskansen kunnen worden gerealiseerd in Flevoland. Daarbij zijn afspraken gemaakt over de rol van gemeenten en provincie. Klimaat en energie, duurzaam bouwen en geluid zijn voor Flevoland prioritaire milieuthema's. Bij de totstandkoming en uitvoering van duurzame ontwikkeling zijn ook andere partners dan de gemeenten essentieel. Zij zijn noodzakelijk om op passende wijze een bijdrage te leveren aan duurzame resultaten.
 

Energie- en klimaatbeleid

Klimaatverandering is een wereldwijd probleem en heeft onder andere gevolgen voor het waterbeheer, de landbouw en de ecologie. De provincie Flevoland heeft niet alleen een verantwoordelijkheid om deze effecten te beperken, maar ook om erop te anticiperen. De provincie wil de emissies die samenhangen met het fossiele energiegebruik (CO2) verminderen door stimulering van beperking van het energiegebruik, de opwekking van duurzame energie en het schoon en efficiënt produceren van energie. Voor de korte termijn is extra energiebesparing het meest efficiënt. Energiebesparingsmaatregelen zijn snel door te voeren, verminderen de uitstoot van CO2 en andere stoffen, beperken de afhankelijkheid van buitenlandse (fossiele) energiebronnen en verdienen zichzelf terug. De provincie Flevoland loopt in Nederland voorop met het opwekken van duurzame energie en wil deze positie behouden.
De provincie wil dat de hoeveelheid in Flevoland opgewekte duurzame energie in 2015 voorziet in minimaal 50% van de totale Flevolandse energiebehoefte (exclusief het energiegebruik voor transport) en dat ook in 2030 deze 50% nog gehaald wordt. Dit wordt bemoeilijkt door een stijgende energievraag (door groei) en de beperkt stijgende hoeveelheid opgewekte duurzame energie (niet alleen uit wind, maar ook uit andere duurzame bronnen, zoals biomassa).

De regie van het energiebeleid ligt bij het rijk, terwijl het zwaartepunt van de uitvoering bij de energieproductie en -distributiebedrijven en gemeenten ligt. De provincie stimuleert en coördineert samenwerking tussen energiebedrijven, overig bedrijfsleven, gemeenten, woningcorporaties en burgers bij de realisatie van energiebesparing en duurzame energieopwekking. De provincie stimuleert en ondersteunt proefprojecten en experimenten. Het Uitvoeringsprogramma Klimaat 2004-2007 wordt uitgevoerd met gebruikmaking van de subsidie regeling BANS(Bestuursakkoord Nieuwe Stijl)-Klimaatconvenant. De provincie stelt in 2007 een vervolg op dit programma op voor de periode 2008-2012.

De provincie zal geen medewerking verlenen aan de vestiging van kerncentrales in Flevoland, omdat met betrekking tot veiligheid en afval geen afdoende oplossingen worden geboden. Het energie-eiland bij Lelystad behoudt de functie voor de opwekking van energie. Onderzoek naar en eventuele winning van olie- en gasvoorraden behoort op het land buiten kwetsbare natuur- en milieubeschermingsgebieden in beginsel tot de mogelijkheden. Met het zoeken naar en het winnen van olie en gas vanuit de buitendijkse watergebieden wordt slechts ingestemd wanneer op basis van een milieueffectrapport is aangetoond dat er geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de belangen van waterkwaliteit, waterkwantiteit, veiligheid van waterkeringen, natuur, scheepvaart, visserij en recreatie.
 

Duurzame stedenbouw

Duurzame stedenbouw richt zich op het realiseren van een hoogwaardige woonkwaliteit die gepaard gaat met het voorkomen of beperken van belasting van water en milieu. De provincie zal duurzame (steden-)bouw bevorderen, in het bijzonder gericht op een efficiënte en duurzame energievoorziening, het integreren van wateropgaven in de verstedelijkingsopgave en het beperken van het gebruik en het stimuleren van hergebruik van grondstoffen. In alle drie fasen van stedenbouwkundige ontwikkeling moet voldoende aandacht worden besteed aan de kwaliteits- en milieuaspecten: in de planfase, de bouw- en inrichtingsfase en de woonfase. De gedragscode is door betrokken partners vastgelegd in het manifest 'Nieuw Flevolands Peil: goed bouwen en prettig wonen in Flevoland'. Dit manifest, opgezet met oog voor de belangen en rollen van de ondertekenaars, gaat behalve over bouwen ook nadrukkelijk over wonen. De provincie zal jaarlijks een rapportage uitbrengen over proces- en projectresultaten.
De ambitie is om in Flevoland het niveau van het Bouwbesluit ruimschoots te overtreffen. Flevoland, Utrecht, Noord- en Zuid-Holland hebben in hun Bouwgrondstoffenplannen afgesproken in eigen werken secundaire grondstoffen toe te passen. De provincies stimuleren dat het gebruik van primaire grondstoffen beperkt blijft tot hoogwaardige toepassingen en dat secundaire grondstoffen of vernieuwbare grondstoffen, zoals kurk, stro en hout, uit productiebossen worden ingezet. Uit een voorbeeldproject is inmiddels gebleken dat bij woningbouwprojecten een besparing van primaire bouwmaterialen van meer dan 20% mogelijk is. In Flevoland worden locaties gezocht waar bij de bouw van in totaal ca. 200 woningen een besparing van ca. 13.000 ton grondstoffen (35%) wordt gerealiseerd. Bij aanleg, beheer en onderhoud van provinciale wegen zal 40-50% secundaire grondstoffen ingezet worden in de fundatie en de verharding.

Duurzaam bouwen heeft niet alleen betrekking op de nieuwbouw, maar evenzeer op de bestaande woningvoorraad. Vooral bij oudere huurwoningen is veel energiewinst te behalen. De provincie wil hierover met corporaties afspraken maken. Hierbij wordt gezocht naar synergie met ontwikkelingen bij de nieuwbouw, bijvoorbeeld op het gebied van de inzet van zonneboilers. Een aanzienlijk deel van de bestaande woningvoorraad is al aangesloten op een stadsverwarmingnet en dit kan binnen de steden en dorpen worden uitgebreid. Bij woningen die niet op stadsverwarming aangesloten kunnen worden, kan worden ingezet op elektrische warmtepompen en lokale productie van duurzame warmte via zonneboilers. De provincie acht een toename van het vermogen van warmte/koude opslaginstallaties in Flevoland in de periode tot 2015 mogelijk tot 4% voor woningbouw en 10% voor utiliteitsbouw. Dit geeft een jaarlijkse CO2-reductie van 3.000 tot 5.000 ton.
 

Natuur

Een kwaliteit van de Flevolandse steden en dorpen is de ruime en relatief groene opzet van het stedelijk gebied. De omvang van de groengebieden is in veel gevallen aanzienlijk, de toegankelijkheid en diversiteit kan nog verbeterd worden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in hoofdzaak bij de gemeente, maar de provincie wil daar waar sprake is van bovengemeentelijke belangen of een behoefte aan specifieke deskundigheid een bijdrage leveren in de vorm van meedenken, creativiteit, overtuigingskracht en een intermediaire rol tussen gemeenten en de rijksoverheid. Zo is binnen het recreatie- en toerismebeleid de behoefte aan voldoende recreatief uitloopgebied bij de kernen één van de aspecten waarop de provincie haar inspanningen wil concentreren. Binnen het natuurbeleid wil de provincie in samenspraak met het rijk en de gebiedspartners verder werken aan kennisvergroting over de aanwezigheid van strikt beschermde soorten en een werkwijze ontwikkelen waarmee gebiedsontwikkeling en natuurontwikkeling elkaar niet in de weg zitten. Ook bij uitvoeringsvraagstukken op grond van de Flora- en Faunawet of de Boswet kan het zijn dat oplossingsrichtingen beter op bovengemeentelijk niveau uitgewerkt kunnen worden. Ook daarin wil de provincie een faciliterende rol spelen.
 

Geluid

Het Flevolandse geluidsbeleid is erop gericht de huidige relatief gunstige situatie te behouden. De provincie gaat er van uit dat gemeenten terughoudend zijn bij het toestaan van hogere geluidbelasting op de gevel van woningen. Hiervoor moeten bij het maken van stedenbouwkundige ontwerpen van nieuwbouwlocaties, de kansen worden benut om overschrijdingen van de wettelijke voorkeursgrenswaarde te voorkomen.

Van saneringssituaties is slechts incidenteel sprake. In verhouding tot de nationale situatie ondervindt in Flevoland slechts een gering percentage woningen een hogere geluidsbelasting dan de wettelijke voorkeurswaarde. Dit percentage zal de komende 10 jaar verdubbelen. De geluidsbelasting stijgt vooral bij de woningen die voor de inwerkingtreding van de Wet geluidhinder (1982) zijn gebouwd. De toename van de automobiliteit is hiervan de oorzaak. Samen met de gemeenten zal de provincie (als uitvoering van de Europese richtlijn Omgevingslawaai) de ontwikkeling in geluidhinder door wegverkeer monitoren. Vanaf 2007 zullen geluidbelastingkaarten geproduceerd worden. In 2008 wordt een actieplan vastgesteld. De geluidsoverlast van het wegverkeer kan worden verminderd door bij (groot) onderhoud stillere soorten asfalt toe te passen of geluidswallen/-schermen aan te leggen of te verhogen. Als beheerder van provinciale wegen heeft de provincie een voorbeeldfunctie. In de planperiode gaat de provincie op een aantal wegvakken stiller asfalt toepassen. Deze maatregelen moeten leiden tot een reductie van minimaal 3 dB bij ca 2.000 woningen.
De provincie behoudt voor het bedrijventerrein 'luchthaven Lelystad en omgeving' de bevoegdheid om eventueel hogere grenswaarden vast te stellen en neemt de zonebeheerstaken op zich. Aan de pilot van het RIVM naar permanente geluidsmetingen bij Luchthaven Lelystad wordt een vervolg gegeven. In het kader van de milieuvergunningen zal bij relevante bedrijven de plicht worden opgelegd de eigen geluidemissie te monitoren. De gezamenlijke informatie moet leiden tot een dynamische geluidskaart op internet.

Op bedrijventerreinen die zijn bestemd voor bedrijven die genoemd staan in de categorieën 3 of hoger van de VNG-bedrijvenstaat, worden slechts bij uitzondering bedrijfswoningen toegestaan. De provincie stemt alleen in met ruimtelijke plannen die de mogelijkheid van bedrijfswoningen bieden, indien daarbij is voorzien in een vrijstellingsregeling (conform artikel 15 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) met een verplichte verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten. Daarbij wordt extra geluidsisolatie van de buitengevel gevraagd. Woonwagenstandplaatsen vallen onder het regime van de Wet geluidhinder. De provincie hanteert dit regime ook voor recreatiewoningen en nieuwe ligplaatsen voor woonschepen.
 

Veiligheid

Het provinciale beleid ten aanzien van integrale veiligheid beperkt zich niet alleen tot het terugdringen van de objectieve onveiligheid (criminaliteit, ongevallen), maar richt zich ook op de mogelijke onveiligheid (kwetsbaarheid bij rampen, risico's van ongevallen) en het in beeld brengen en verminderen van de subjectieve (gevoelens van) onveiligheid. De provincie wil het accent verschuiven van toetsing en sanering van risico's achteraf naar beschouwing op voorhand. Bij de ontwikkeling van de provincie moet integrale veiligheid onderdeel vormen van de afwegingsprocessen. De provincie werkt daartoe met een vrijwillige veiligheidstoets (VER), die zij zelf toepast en waarvan zij de toepassing door andere overheden stimuleert.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen en heeft tot doel individuen en groepen te beschermen tegen ongelukken met gevaarlijke stoffen en tegen ontwrichtende effecten van een ramp. In de normering wordt een onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico's van individuen en groepsrisico's. De provincie toetst gemeentelijke bestemmingsplannen op deze aspecten en is bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer voor een aantal inrichtingen. Binnen de zogeheten 10-6 contour mogen volgens rijksregelgeving geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, ziekenhuizen en scholen welke vanuit extern veiligheidsoogpunt bescherming genieten. Beperkt kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld kleinschalige bedrijfsgebouwen. Eind 2007 mogen er volgens dezelfde regelgeving geen kwetsbare objecten meer liggen binnen een 10-5 contour van een risicovol bedrijf. Voor de 10-6 contour geldt deze verplichting op 1 januari 2010.
Dit kan betekenen dat installaties moeten worden aangepast of dat sprake is van saneringsituaties. In Flevoland betreft dit enkele LPG-installaties. Voor bestaande beperkt kwetsbare objecten geldt geen saneringsplicht.

Bij alle nieuwe en bestaande bestemmingsplannen en milieuvergunningen moet rekening worden gehouden met externe veiligheidsnormen. Door nieuwe aanvullende regelgeving van het rijk kunnen nieuwe saneringssituaties ontstaan. De provincie ziet geen aanleiding tot eigen aanvullend extern veiligheidsbeleid. Mede om de samenwerking en kennisopbouw te bevorderen, stelt de provincie samen met Flevolandse gemeenten en de regionale brandweer een uitvoeringsprogramma externe veiligheid op voor de jaren 2006-2010.
 

Geur

De provincie wil geurhinder voorkomen door hieraan bij planontwikkeling expliciet aandacht te besteden, omdat geurhinder de kwaliteit van het woon- en leefmilieu aantast. Tussen een geurbron en woningen moet voldoende afstand worden aangehouden. Indien de noodzakelijke afstand niet gerealiseerd kan worden, moeten effectbeperkende maatregelen genomen worden. De mate waarin geurhinder acceptabel is, is afhankelijk van de gevoeligheid van de omgeving. Dit wordt beoordeeld bij de vergunningverlening en bij de toetsing van ruimtelijke plannen. De provincie heeft de praktische toepassing van het geurbeleid uitgewerkt in de beleidsregels voor de beoordeling van geur in de milieuvergunning en de ruimtelijke ordening. Nieuwe woongebieden en andere bestemmingen waar langere tijd grotere aantallen mensen aanwezig zijn (kampeerterreinen, ziekenhuizen, winkelcentra) worden als geurgevoelig beschouwd. Het uitgangspunt is dat de geurbijdrage van een specifieke geurbron zodanig laag moet zijn dat geen nieuwe geurhinder ontstaat. In bestaande geurhindersituaties wordt binnen de wettelijke mogelijkheden gesaneerd via aanpak bij de bron.
 

Licht

Flevoland is een relatief donkere provincie. Toch is er ook in Flevoland hinder van reclame- en kasverlichting. Het aantal potentieel hinderlijke lichtbronnen neemt toe. Het aantal inwoners van Flevoland dat zich vaak stoort aan licht in de directe woonomgeving (in 2004 11%) mag niet toenemen. De toename van kunstlicht in Flevoland is specifiek in de kassengebieden Almere-De Vaart en Luttelgeest aan de orde. Hinder door verlichting uit kassen wordt vooral via landelijke regelgeving aangepakt. De provincie zal innovaties op dit gebied, mede in relatie tot energiebesparing, ondersteunen en stimuleren. Bij de uitvoering van eigen werken en bij de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer is het uitgangspunt dat terughoudend gebruik wordt gemaakt van verlichting.
 

Luchtkwaliteit

In Nederland wordt plaatselijk niet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Europese richtlijn Luchtkwaliteit voldaan. Uit verschillende studies blijkt fijnstof een serieus risico voor de volksgezondheid te zijn. De provincie kan hieraan niet voorbij gaan. In Flevoland kan ondanks de sterk toenemende mobiliteit de komende jaren een (veel) betere luchtkwaliteit dan de verplichte grenswaarden behouden worden. Door schonere productietechnieken en vervoermiddelen daalt de achtergrondconcentratie sterker dan de toename van emissies door mobiliteitsgroei in Flevoland. Situaties waarin wettelijke grenswaarden en plandrempels overschreden dreigen te worden, dienen door de gemeenten voorkomen te worden. De provincie ondersteunt hen hierbij door middel van advies, handreikingen en informatie.

Omdat ook bij lagere concentraties fijnstof gezondheidseffecten optreden, is het wenselijk om de blootstelling van inwoners aan luchtverontreiniging zo laag mogelijk te houden. Dit kan door voldoende afstand tussen bronnen en omwonenden aan te houden. Gevoelige bestemmingen zoals ziekenhuizen, scholen, woningen en sportvelden worden bij voorkeur gesitueerd op locaties met lage concentraties luchtverontreinigende stoffen.
De provincie voert voor het gebied indicatieve luchtkwaliteitberekeningen uit en stelt deze ter beschikking aan de gemeenten. Hiermee wordt voorkomen dat gemeenten voor ieder afzonderlijk plan detailberekeningen moeten laten uitvoeren. Jaarlijks rapporteert de provincie over de luchtkwaliteit in het voorgaande jaar met een 'Rapportage luchtkwaliteit provincie Flevoland'.
Bij vergunningverlening schrijft de provincie de best aanvaardbare techniek voor om de emissies van luchtverontreinigende stoffen tot een minimum te beperken. De provincie en gemeenten vervullen een voorbeeldfunctie.

 



4.1.6 Stedelijke profielen

Almere

Met de rijksoverheid en de Noordvleugelpartners is afgesproken dat in Almere in de periode 2010-2030 60.000 woningen worden gebouwd. Ruim 20.000 daarvan zijn nodig voor de eigen woningbehoefte. Verwacht mag worden dat, gelet op ruimtelijke vraagstukken in de Noordvleugel, de daadwerkelijke woningbouwproductie veel hoger zal kunnen liggen. De provincie wil voor de lange termijn voldoende ruimte reserveren voor een integraal stedelijk concept van Almere dat een groei met 70.000 woningen mogelijk maakt. Het tempo waarin gebouwd wordt zal in belangrijke mate afhangen van ontwikkelingen op de woningmarkt. Voor de provincie zal het gewenste bouwtempo tevens afhangen van de daadwerkelijke ontwikkeling van de infrastructuur, het voorzieningenniveau en de werkgelegenheid.

Almere moet zich kunnen ontwikkelen tot een aantrekkelijke en vitale stad in de Noordvleugel van de Randstad, met een breed aanbod aan woonmilieus. De stedenbouwkundige ontwikkeling binnen Almere is in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid. De provincie rekent het tot haar taak te zorgen voor een goede regionale inbedding van de groei van Almere in al haar facetten, zowel in Flevoland zelf als op bovenregionaal niveau. Meerzijdige ontwikkeling blijft het uitgangspunt en is ook noodzakelijk voor de voorziene opvangtaak van Almere. Eerst wordt prioriteit gegeven aan de verbetering van de verbindingen aan de westzijde van Almere. Het zo snel mogelijk oplossen van de knelpunten op het traject Schiphol-Amsterdam-Almere
A6-A1-A9 heeft daarbij prioriteit. De provincie Flevoland heeft een voorkeur voor een duurzame en robuuste oplossing, te weten een korte tunnel tussen de A6 en de A9.
In Flevoland betekent dit een uitbreiding van het tracé over de Hollandse Brug (Tweede Hollandse Brug) en een uitbreiding van de A6 tot aan aansluiting Almere Buiten-Oost. De voorkeur van de provincie gaat uit naar ontvlechting van het bovenlokale/ regionale doorgaande verkeer op een hoofdrijbaan en het lokale verkeer in Almere tussen de verschillende stadsdelen op parallelbanen. Deze uitbreiding is vereist, onafhankelijk van een eventuele woningbouwtaakstelling voor Almere tussen 2010-2030.

Om een hoogstedelijk woon- en werkmilieu met aangenaam verblijfsklimaat te realiseren worden tussen gemeente en provincie afspraken gemaakt over gedifferentieerde milieueisen. De provincie wil meer ruimte bieden voor de recreatieve functie van de groengebieden. In het integrale stedelijke concept op langere termijn past een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding (Stichtselijn) tussen Flevoland en Het Gooi/Utrecht. Dat geldt ook voor een treinverbinding naar Amersfoort (Amersfoortselijn). Realisatie van het integrale stedelijke concept voor Almere en van genoemde infrastructuur wordt echter niet voorzien voor het jaar 2030.

Nu het rijk de reservering voor de Markerwaard heeft geschrapt, moet Almere zich oriënteren op een ligging aan het IJmeer en Markermeer. De provincie onderschrijft de ambitie om het IJmeer in te richten en te ontwikkelen tot het 'waterpark' van de Noordvleugel, als centraal recreatiegebied tussen de steden Almere en Amsterdam. Almere kan aan de westzijde een waterfront ontwikkelen in de vorm van een veelzijdige en hoogstedelijke centrumontwikkeling aan de oevers van het IJmeer. Buitendijks kan het waterpark gestalte krijgen met een hoogwaardig maritiem en recreatief centrummilieu. Een IJmeerverbinding (zowel weg als spoor) is hiervoor een noodzakelijke voorwaarde. Om dit mogelijk te maken, moet tegelijkertijd een verbetering van de water- en natuurkwaliteit tot stand worden gebracht. De provincie benadrukt daarbij de samenhang tussen IJmeer en Markermeer en wil in de uitwerking daarvan de regie voeren.

De provincie is voorstander van de stedelijke ontwikkeling op de lange termijn aan de oostzijde van Almere, ten oosten van de A27 op het huidige grondgebied van Zeewolde. Deze ontwikkeling betreft een suburbaan en groen woon- en werkmilieu dat in het landelijk gebied geleidelijk overgaat in de robuuste ecologische verbinding tussen Oostvaardersplassen en Veluwe. Voor de periode tot en met 2015 kan Almere zich ontwikkelen binnen het stedelijke gebied zoals in figuur 11 is aangegeven. In de periode daarna komen eerst Almere Pampus (westelijk) en vervolgens Spiegelhout (oostelijk) in beeld. Ontwikkeling van grootschalige nieuwe werklocaties liggen voornamelijk op het huidige grondgebied van Zeewolde. De ontwikkeling van de werklocatie A6/A27 overstijgt het lokale belang ruimschoots. De provincie wil betrokken zijn bij de ontwikkeling van deze locatie.

In verband met groei van Almere zal de provincie onderzoek doen naar de stadsautowegen. Capaciteitsuitbreiding is vanaf 2015 nodig op de Hogering en Waterlandseweg maar ook voor de zuidoostelijke wegontsluiting van Almere. De te verwachten groei van het aantal reizigers per spoor betekent dat er bij het nieuwe station Almere Poort inhaalvoorzieningen moeten worden gerealiseerd. Op termijn moet rekening worden gehouden met een gedeeltelijke viersporigheid van de Flevolijn tussen Almere-Oostvaarders en Weesp. Hiervoor wordt voldoende ruimte gereserveerd.

De provincie wil actief bijdragen aan de ontwikkeling van hoger onderwijs. De activiteiten zijn gericht op de uitbreiding van het aantal studierichtingen en opleidingen hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs met ten minste acht naast de huidige vier. Naast vernieuwende opleidingen moet er ook een lokaal verzorgend aanbod ontstaan.

De ontwikkeling van de culturele infrastructuur is belangrijk voor de bevordering van een stedelijk klimaat in Almere, met een bovenregionale uitstraling. Gemeente en provincie trekken samen op richting het rijk om ook landelijke ondersteuning hiervoor te krijgen. De provincie streeft ernaar om aan het eind van de planperiode vier culturele instellingen binnen de provincie te hebben die recht hebben op rijksondersteuning. Momenteel zijn dat er twee.
 

Zeewolde

Gezien de goede omgevingskwaliteiten, de grote woningbehoefte in de aangrenzende delen van Gelderland en Utrecht en de gunstige ligging van Zeewolde kan verwacht worden dat de druk op vestiging in Zeewolde vanuit het 'oude land' zal aanhouden. Zeewolde heeft met de Polderwijk voor de komende planperiode voldoende ontwikkelruimte. Voor de verdere ontwikkeling tot circa 35.000 inwoners in 2030 zijn echter nog één of meerdere locaties nodig. Locaties in de rand van het Horsterwold kunnen in beeld komen gelet op de mogelijke toepassing van de saldobenadering voor natuur. Woningbouwontwikkeling in de Zuidlob is tot 2030 niet aan de orde gezien de zoekrichting voor stedelijke ontwikkeling in Spiegelhout. De ontwikkeling van een nieuwe kern is op langere termijn (na 2030) wel denkbaar. Daarbij kan zowel worden gedacht aan een oriëntatie op de Harderwijker regio als aan een oriëntatie op de Amersfoortse regio. Bij de bepaling van de locatie en omvang van een nieuwe kern moet rekening worden gehouden met de positie van Zeewolde in de omliggende regio's.

Echter, voor die tijd zal de infrastructuur in de Zuidlob aanpassing behoeven als gevolg van de groei van Almere. De provincie neemt op korte termijn het initiatief om samen met rijk en gemeenten een studie te starten naar het onderliggend wegennet van Zuidelijk Flevoland. Daar moeten oplossingen gevonden worden voor de verwachte capaciteitsproblemen op de Nijkerkerbrug, Nijkerkerweg, Gooiseweg en Rijksweg A27. Daarbij zal de vraag beantwoord moeten worden hoe de eventuele aanleg van een A30 tussen Almere en Nijkerk een oplossing biedt voor deze verkeersproblematiek. De provincie gaat uit van een aansluiting van de A30 op de A27 (zie figuur 2). Uitvoering wordt niet voorzien vóór 2015.
 

Lelystad

Vanuit regionaal oogpunt is van belang dat de centrale positie van Lelystad op het kruispunt van de Noordelijke Ontwikkelingsas en de West-Oost as Alkmaar-Zwolle versterkt wordt. Lelystad kan zich op termijn ontwikkelen tot een stad met meer dan 120.000 inwoners. De beschikbare ruimte voor stedelijke ontwikkeling moet dan zorgvuldig worden benut. Een sprong over de A6 op de langere termijn ligt niet meer voor de hand, gelet op de te verwachten ontwikkeling van de luchthaven. Lelystad zal zich daarom, naast de ontwikkeling van Lelystad-Zuid ('De Warande') en herstructurering binnen het bebouwde gebied, onder meer moeten richten op de ontwikkeling van een aantrekkelijk waterfront. Door boulevardontwikkeling en wonen aan en in het water kan Lelystad meer uitstraling krijgen als stad aan het water. De provincie zal zich inspannen om in de komende planperiode een waterfrontontwikkeling ten minste tot aan de huidige strekdammen ten zuiden van de Houtribsluizen planologisch mogelijk te maken. De gemeente zal de buitendijkse ambitie de komende tijd verder concretiseren. De zoekrichting voor stedelijke ontwikkeling buitendijks na 2015 staat in figuur 11. Buitendijkse ontwikkelingen moeten zorgvuldig worden ingepast in de ecologische bescherming die op het gebied van toepassing is. Naast de buitendijkse oriëntatie ligt op termijn een noordelijke zoekrichting voor stedelijke ontwikkeling voor de hand. De provincie sluit niet uit dat al voor 2030 in dit gebied een stedelijke ontwikkeling noodzakelijk zal zijn en is bereid dan ondersteuning te bieden bij het vinden van een nieuwe locatie voor het centrumgebied voor biologische landbouw. De ontwikkeling van de werklocatie Luchthaven/Larserpoort heeft een regionaal belang. De provincie is via het speerpuntgebied luchthaven Lelystad betrokken bij de ontwikkeling van deze locatie.

De Hanzelijn zal in 2012 in gebruik worden genomen. De provincie wil dat gelijktijdig met de ingebruikname van de Hanzelijn ook de realisatie van station Lelystad-Zuid gereed is. In Oostelijk Flevoland speelt binnen de planperiode de aanleg van de N23 tussen Lelystad en Kampen: dit is een belangrijk infrastructuurproject, waar de provincie zelf initiatiefnemer is. De N23 maakt deel uit van de verbinding 'van A (Alkmaar) tot Z (Zwolle)' en is onderdeel van het speerpuntgebied West-Oost as. Onderdeel van deze verbinding is de brugverbinding tussen de N23 en de Houtribdijk. De provincie reserveert hiervoor ruimte in samenhang met buitendijkse ontwikkelingen van Lelystad. Realisatie wordt niet voor 2020 voorzien.

De provincie wil het aanbod hoger onderwijs in Lelystad en Dronten versterken. Dit betreft in de eerste plaats het 'groen-blauwe' kenniscluster. In de onderwijskolom ontbreken nog de schakels hbo-masterniveau en universitair bachelor en masterniveau. Daarnaast beoogt de provincie de vestiging van ten minste zes, lokaal verzorgende, duale opleidingen op hbo-niveau. De ontwikkeling van wetenschappelijk onderwijs wordt mogelijk geacht op commerciële basis in samenwerking met een regionaal consortium van gebiedspartners.
 

Dronten

Met de realisatie van de Hanzelijn en de N23 ligt Dronten in het midden van de West-Oost as, die tot een sterkere relatie met de netwerkstad Zwolle-Kampen zal leiden. Voorlopig heeft Dronten met de uitbreidingslocatie De Gilden en het centrum- en stationsgebied voldoende ruimte om door te groeien naar ruim 55.000 inwoners in 2030. Ook voor de langere termijn is met Dronten-Oost voldoende uitbreidingruimte beschikbaar. Ten zuiden van de Dronterweg is een gebied beschikbaar waar extensieve bebouwing met recreatief uitloopgebied gecombineerd kan worden, maar ook hogere dichtheden zijn mogelijk in combinatie met een aanvullend recreatief uitloopgebied elders. De verdeling van woningen over Dronten, Swifterbant en Biddinghuizen beschouwt de provincie als een gemeentelijke aangelegenheid. Ketelhaven wordt gekenmerkt door een grote mate van permanente bewoning en wordt daardoor aangemerkt als (kleine) woonkern. De verdere ontwikkeling van Ketelhaven dient vooral binnendijks en ook in recreatief opzicht plaats te vinden. Buitendijks ligt vooral een opgave voor uitbreiding en kwalitatieve verbetering van watersportgebonden activiteiten. Het deel Lelystad-Dronten van de N23 wordt voor 2015 aangelegd. In een later stadium zal het tracé in Dronten worden bepaald. Voor het deel tussen Dronten en Roggebotsluis zullen parallelwegen worden aangelegd ten behoeve van het langzame verkeer. Na 2015 wordt uitbouw van de huidige Hanzeweg voorzien als onderdeel van de N23. Voor de oeververbinding bij Roggebot wordt uitgegaan van een aquaduct, waarvoor een rijksbijdrage nodig is. Voor het traject Roggebot-Kampen is opwaardering van de Flevoweg door de provincie Overijssel nodig. De ingebruikname van de Hanzelijn in 2012 betekent tegelijk de opening van een treinstation in Dronten. De provincie zal een groter aanbod hoger onderwijs stimuleren, hetgeen voor Dronten inhoudt de verbreding van het groene onderwijs naar een 'groenblauw' kenniscluster in samenhang met hbo-ontwikkeling in Lelystad.
 

Urk

De gemeente Urk bouwt voor de eigen woningbehoefte en zal doorgroeien naar ongeveer 27.000 inwoners in 2030. Aan de oostzijde van het bestaande bebouwde gebied is daarvoor voldoende ruimte beschikbaar. Zonodig kan uitbreiding van Urk in zuidelijke richting plaatsvinden. De provincie gaat er voorshands vanuit dat de ruimte die nodig is voor bedrijvigheid gevonden kan worden binnen de begrenzing stedelijk gebied tot 2015, maar is zich ervan bewust dat Urk de mogelijkheden voor bedrijvigheid ten zuiden van de Domineesweg wil bezien.
 

Noordoostpolder

De eigen woningbehoefte van Noordoostpolder leidt tot een groei naar ongeveer 55.000 inwoners in 2030. De ambitie van de gemeente ligt evenwel hoger. Indien de Zuiderzeelijn wordt gerealiseerd is een groei richting 70.000 inwoners denkbaar. Het recente vertrekoverschot stemt echter zorgelijk. De groeiambitie vereist een verbetering van de omgevingskwaliteit. Naast investeringen in de bestaande woningvoorraad en het voorzieningenniveau zijn ook investeringen in recreatief uitloopgebied nodig. De verdeling van het aantal te bouwen woningen tussen Emmeloord en de tien dorpen is een verantwoordelijkheid van de gemeente. De locaties Emmelhage en tussen de Urkerweg en Hannie Schaftweg bieden in de planperiode voldoende verstedelijkingsruimte. Voor de periode tot 2030 zijn zowel noordelijke als westelijke zoekrichtingen denkbaar. Als de Zuiderzeelijn gerealiseerd wordt, kan echter ook een uitbreiding ten oosten van de A6 in beeld komen. Op langere termijn kan de ontwikkeling van een bedrijventerrein ten zuiden van de A6 aan de orde komen, die de potentie van de strategische ligging op de kruising van de A6 en N50 benut. Op korte termijn wordt gewerkt aan de opwaardering van de N50. In 2009 zal het nieuwe deel tussen Ens en Ramspolbrug in gebruik zijn genomen. De brughoogte bij Ramspol moet voldoende zijn om de doorstroming op de N50 te garanderen. Met de gemeente zal worden bepaald hoe in aansluiting hierop de bereikbaarheid en leefbaarheid in Ens verbeterd kan worden. De provincie blijft zich inzetten om de gewenste opwaardering van de N50 tot autosnelweg (A50) gerealiseerd te krijgen.

 



4.2 Sociale ontwikkeling

4.2.1 Sociale samenhang

De provincie wil dat alle inwoners kunnen participeren in de samenleving en dat ze meer betrokken zijn bij elkaar én bij de Flevolandse en Nederlandse samenleving.
De sociale samenhang wordt gevormd door het functioneren van professionele voorzieningen en de mate waarin en de wijze waarop inwoners deelnemen aan maatschappelijke activiteiten en zich betrokken voelen bij en verantwoordelijk zijn voor de woon- en leefomgeving. Juist in een snelgroeiende provincie als Flevoland met veel nieuwkomers wordt het nog niet volgroeid zijn van een sociaal netwerk als een belangrijk gemis gevoeld.

De directe verantwoordelijkheid voor sociale samenhang ligt bij de gemeentelijke overheden en sociale partners. De provincie heeft op het gebied van de sociale kwaliteit van Flevoland een beperkt aantal wettelijke taken. Daarnaast verstrekt de provincie subsidies, stimuleert samenwerking en afstemming en initieert nieuwe projecten. Subsidiëring vindt plaats op grond van beleidsregels waarin jaarlijks de subsidieplafonds worden vastgesteld. Deze beleidsregels worden onder meer op internet gepubliceerd. In de Sociale Agenda geeft de provincie eens in de vier jaar aan hoe zij aan deze taken en verantwoordelijkheden invulling wil geven. Hierdoor kan er efficiënt en doelgericht gewerkt worden door alle partijen. De provinciale steunfunctie voor welzijn (Axion) speelt een grote rol bij de uitvoering van de sociale agenda. De rode draad door de sociale agenda is het versterken van de sociale cohesie in de provincie Flevoland. Thema's zijn: betrokkenheid van de burger, zorg om de jeugd, vermaatschappelijking van de zorg en leefbaarheid. De concrete uitwerking van afzonderlijke beleidsterreinen vindt plaats in sectorale nota's zoals het sportbeleid of het beleidskader jeugdzorg. Veiligheid is nauw verbonden met het onderwerp leefbaarheid. Men kan hierbij denken aan veiligheid in en rond de woning maar ook aan een veilige woonomgeving. Naast fysieke maatregelen ter bevordering van de veiligheid en de leefbaarheid, verdient sociale veiligheid minstens zoveel aandacht. De provincie zal in het kader van haar activiteiten op het terrein van integrale veiligheid nagaan op welke wijze geïnvesteerd kan worden in sociale veiligheid.

Het welzijnsbeleid richt zich op het meedoen van alle burgers aan alle facetten van de samenleving, al dan niet geholpen door vrienden, familie of kennissen. Achterstanden van bepaalde groepen moeten worden verminderd en de maatschappelijke samenhang moet worden vergroot. In het welzijnsbeleid hebben vele instanties én overheden een rol. De provincie stimuleert initiatieven die eraan bijdragen dat sociale netwerken verder uitgroeien en bereikbaar zijn voor iedereen die daaraan wil deelnemen. De provincie Flevoland legt daarbij nadruk op het verbeteren van de infrastructuur van mantelzorg en vrijwilligerswerk.

De gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het welzijnsbeleid. Met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning zal die rol verder worden versterkt. De provincie vervult een complementaire rol, bijvoorbeeld in de signalering van problemen die te weinig aandacht krijgen. De provincie stimuleert dan relevante actoren om daarmee aan de slag te gaan. Gemeenten of andere instellingen hebben soms behoefte aan een onafhankelijke partij die ontwikkelingen in beweging kan brengen.

Waar de provincie een wettelijke taak heeft (zoals bij jeugdzorg), heeft zij een directe verantwoordelijkheid. Op andere beleidsvelden vervult de provincie een stimulerende, regisserende, coördinerende en subsidiërende rol. Speciale aandachtspunten voor de provincie zijn jeugdzorg, versterking van het hoger onderwijs, versterking van de culturele infrastructuur, sport en recreatie en toerisme.

Grafiek 4: Stand van zaken voorzieningenniveau Flevoland in vier sectoren in 1996, 2000 en 2004 (uitgedrukt in het aantal werkenden in de voorzieningensector per 1.000 inwoners)

Stand van zaken voorzieningenniveau Flevoland in vier sectoren in 1996, 2000 en 2004 (uitgedrukt in het aantal werkenden in de voorzieningensector per 1.000 inwoners)

 



4.2.2 Voorzieningen

De provincie wil dat een voorzieningenpatroon wordt gecreëerd en in stand wordt gehouden dat naar omvang, samenstelling en ruimtelijke spreiding aansluit bij de behoeften van de bevolking. Voorzieningen op het gebied van cultuur, onderwijs en sport verhogen niet alleen de kwaliteit van het bestaan, maar leveren ook een bijdrage aan de versterking van de sociale samenhang. Bovendien is de aanwezigheid van dergelijke voorzieningen belangrijk voor een goed vestigingsklimaat voor bedrijven.
Het voorzieningenniveau in de provincie Flevoland is de afgelopen jaren gestegen, maar de bevolkingsomvang groeide nog sneller. In grafiek 5 is te zien hoe groot de achterstand op Nederland is. Verdere snelle groei van de bevolking is niet langer verantwoord wanneer er geen duidelijk uitzicht is op de realisering van die sociale en culturele voorzieningen, die nodig zijn voor het laten ontstaan van complete en evenwichtige stedelijke samenlevingen met een aanvaardbaar niveau van dienstverlening. Onderwijs, arbeid, inkomen en voorzieningen op het terrein van zorg, cultuur, sport en vrije tijd dienen voor iedereen beschikbaar en bereikbaar te zijn.

Flevolanders zijn nog te veel aangewezen op voorzieningen buiten de provincie. Een oorzaak is dat regelgeving de vestiging van nieuwe instellingen soms niet toelaat en dat gevestigde instellingen niet altijd belang hebben bij het creëren van nevenvestigingen in Flevoland. De financieringssystematiek van het rijk gaat vaak uit van bevolkingsaantallen van enkele jaren terug, wat voor een snel groeiende provincie als Flevoland altijd nadelig uitpakt (de t-2 problematiek). De provincie Flevoland heeft als concrete doelstelling: het terugbrengen van de achterstand in voorzieningen ten opzichte van overig Nederland met eenderde in de periode tot 2015. In directe zin stuurt de provincie nadrukkelijk op de uitbreiding van jeugdzorg, hoger (beroeps)-onderwijs, culturele voorzieningen en sportvoorzieningen.

Grafiek 5: Achterstand voorzieningenniveau Flevoland t.o.v. Nederland, realiteit en doel

Achterstand voorzieningenniveau Flevoland t.o.v. Nederland, realiteit en doel

Voorzieningen dienen bij voorkeur op korte afstand van inwoners beschikbaar te zijn. Als dit niet mogelijk is, moeten ze goed bereikbaar zijn, ook voor minder mobiele bevolkingsgroepen.

Gespecialiseerde voorzieningen zullen in de hoofdkernen worden geconcentreerd.
De eenmalig in Flevoland voorkomende (boven-)regionale voorzieningen horen, uit een oogpunt van bereikbaarheid en ter ondersteuning van de centrale functie van de steden, in beginsel thuis in Lelystad of in Almere. Voor Emmeloord geldt het behoud van een verzorgingspositie voor de Noordoostpolder en directe omgeving.
Versterking van het voorzieningenniveau kan leiden tot een omvangrijke werkgelegenheidsimpuls. Het realiseren van de doelstelling, zijnde het wegwerken van de achterstand, leidt tot een vergroting van de werkgelegenheid met ca. 13.000 arbeidsplaatsen. Het wegwerken van de totale achterstand betekent een impuls van ca. 24.000 arbeidsplaatsen.

 



4.2.3 Jeugdzorg

Vraaggerichte zorg

De provincie heeft de financiële, juridische en maatschappelijke plicht om te zorgen dat kinderen hun recht op jeugdzorg kunnen verzilveren. Er moet dus voldoende zorgaanbod zijn en de kwaliteit van het zorgaanbod moet gewaarborgd zijn.

Flevoland heeft nog steeds geen volledig aanbod in voorzieningen voor jeugdzorg en is daardoor deels afhankelijk van instellingen in andere provincies. De wachtlijst moet in 2010 structureel weggewerkt zijn. De vraag naar jeugdzorg zal in Flevoland sterker stijgen dan in andere provincies. De provincie Flevoland streeft naar een efficiënte, effectieve en vraaggerichte jeugdzorg waarin jongeren met opgroei- of opvoedingsproblemen tijdig de zorg of bescherming krijgen die ze nodig hebben. Bureau Jeugdzorg vormt de toegang tot de jeugdzorg. Het bureau moet zich ontwikkelen tot een kwalitatief sterke en financieel gezonde organisatie die een duidelijke onafhankelijke rol in de sector inneemt en een goede adviseur van de provincie is. Naast een voldoende volume en verscheidenheid van zorgaanbod moet de jeugdzorg klantgericht zijn en goed bereikbaar zijn zowel in de stad als op het platteland.

Grafiek 6: Groei aanmeldingen Bureau Jeugdzorg en nieuwe cliënten in Flevoland 2002-2008

Groei aanmeldingen Bureau Jeugdzorg en nieuwe cliënten in Flevoland 2002-2008

De provincie is verantwoordelijk voor het aansluiten van de afzonderlijke schakels in de keten van zorg. In 2010 moet de samenwerking tussen de diverse instanties dusdanig vorm gekregen hebben dat scheidingen in aansturing, financiën en beleidsvoering in de uitvoer van de hulp niet meer als storend worden ervaren. In 2012 moet de hulp in de keten van jeugdzorg zo op elkaar afgestemd zijn dat kinderen goed gevolgd kunnen worden en dat er een individueel hulpverleningsplan is voor elk kind in zorg.

In samenspraak met de jeugdzorgsector is een visie op jeugdzorg ontwikkeld met als uitgangspunt dat het aanbieden van vraaggerichte hulp aan kind en gezin in de eigen leefomgeving effectiever is. Het gebruik van relatief dure verblijfszorg wordt teruggebracht tot hetgeen noodzakelijk is. De verwachting is dat daardoor meer kinderen kunnen worden geholpen met dezelfde middelen.

In de jeugdzorg worden voorbereidingen getroffen om marktwerking te introduceren. De provincie koopt zorg in bij zorgaanbieders en toetst hierbij op kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Alle zorgvarianten voor alle leeftijdsklassen moeten in voldoende mate beschikbaar en bereikbaar zijn en (zoveel mogelijk) door minstens twee zorgaanbieders geleverd kunnen worden. De instellingen moeten een solide bedrijfsvoering hebben.

De provincie hecht veel waarde aan preventief beleid ter beperking van de toestroom naar de jeugdzorg. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor preventieve jeugdzorg.
Om de aansluiting zo goed mogelijk te garanderen werkt de provincie op dat punt nauw samen met de gemeenten. De provincie legt zich ook breder toe op het organiseren van samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen. De provinciale jeugdzorg heeft samenhang met sportbeleid, welzijn, jeugdbeleid, onderwijs en cultuur, en kan als integratiekader dienen.

Elke vier jaar maakt de provincie een beleidskader jeugdzorg en jaarlijks een uitvoeringsprogramma. Hierin wordt opgenomen hoe de jeugdzorg in Flevoland vorm krijgt en wordt de inzet van de middelen verantwoord. Ook de gemeenten, de AWBZ-zorg, de justitiële zorg en de zorg in het Flevolandse onderwijs worden erbij betrokken om een zo goed mogelijke samenhang van zorg te realiseren.

 



4.2.4 Zorg en Welzijn

Vermaatschappelijking van de zorg

Een zorgvrager heeft niet alleen behoefte aan zorg, maar ook aan een geschikte woning, binding met een buurt waar hij of zij zich niet eenzaam of onveilig voelt en volwaardige deelname aan de samenleving. Mensen met beperkingen zijn voor deelname aan de maatschappij veelal afhankelijk van begeleiding, ondersteuning en/of zorg. De vermaatschappelijking van de zorg is daarom gericht op:

* afstemming van het aanbod van zorgvoorzieningen op de vraag;
* ontwikkeling van een integraal ketenaanbod van voorzieningen voor risicogroepen die, als zij niet gericht ondersteund worden, de regie over hun eigen leven dreigen te verliezen;
* waarborging van randvoorwaarden gelegen buiten het directe bereik van de zorgsector.

De provincie monitort de vraag en het aanbod van voorzieningen en signaleert hiaten. Het beschikbaar stellen van subsidies voor vernieuwende projecten blijft tot 2008 tot de mogelijkheden behoren. De provincie onderzoekt de mogelijkheden om het beleid na die datum te continueren. Gemeenten zullen worden uitgedaagd zich te committeren aan uitvoeringsprogramma's over wonen, welzijn en zorg, inclusief woningbouwplannen gericht op het terugdringen van het tekort aan woonzorgvormen. De provincie zal voorts een goede informatievoorziening aan zorgvragers bevorderen (één loket, websites).
 

Curatieve zorg

Curatieve zorg wordt geleverd door de huisarts, het algemene ziekenhuis en de ambulances. De beschikbaarheid en kwaliteit van deze zorg is van belang voor elke bewoner van Flevoland. Samenwerking tussen verschillende aanbieders van curatieve zorg bepaalt in grote mate de kwaliteit en sterkte van de zorgketen. De provincie stimuleert een goede samenwerking tussen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgvragers en zal analyses van problemen en oplossingen maken. De noodzaak om samenwerking te bevorderen neemt toe, met name tussen verpleeghuizen en geestelijke gezondheidszorg. De vorming van zorgketens wordt gestimuleerd. In Almere ligt de nadruk op ontwikkeling van het Flevoziekenhuis tot een centrumziekenhuis met diverse topklinische functies die van betekenis zijn voor heel Flevoland. Voor de IJsselmeerziekenhuizen zal, uitgaande van de huidige situatie, de handhaving en, waar realistisch en haalbaar, uitbreiding van het totale zorgpakket gewenst zijn. Samenwerking tussen de verschillende ziekenhuizen in Flevoland en mogelijk daarbuiten is noodzakelijk om het kwaliteitsniveau te handhaven of verbeteren.

Wanneer ook de Eerste Kamer instemt met de nieuwe Wet Ambulance Zorg, zijn provincies met ingang van 2008 niet langer verantwoordelijk voor de vergunningverlening. Dit wordt gecentraliseerd. Met de invoering van de nieuwe wet zal de maximale aanrijtijd van 15 minuten voor spoedeisende ambulanceritten worden gehandhaafd, maar onder verantwoordelijkheid vallen van het ministerie van VWS.

 



4.2.5 Onderwijs

Aan de bevolking moeten optimale ontplooiings- en ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden, ook voor mensen in een achterstandsituatie. Iedere Flevolander moet ten minste over een startkwalificatie beschikken. De provincie wil zich vanuit haar streven naar een breed en volwaardig voorzieningenniveau in Flevoland inzetten voor de onderwijsstructuur.

Op het gebied van basisonderwijs en voortgezet onderwijs is de uitdaging om de zorgfunctie van het onderwijs te laten aansluiten op jeugdzorg en preventief jeugdbeleid. Daartoe heeft de provincie het actieprogramma 'Naar een versterkte aansluiting' geïnitieerd, waarin gemeenten, scholen en provincie gemeenschappelijk werken aan een samenhangende zorg voor kinderen. Daarnaast wil de provincie op bescheiden schaal projecten blijven steunen in het kader van onderwijsvernieuwing en onderwijsprojecten met een regionaal karakter.

Ook speciaal onderwijs heeft de aandacht van de provincie. Nog steeds moeten veel kwetsbare leerlingen buiten de eigen gemeente en buiten de provincie naar school.
De provincie heeft een monitorfunctie. Het systematisch verzamelen van cijfers over vraag, capaciteit en leerlingenvervoer dient ter ondersteuning van de betrokken partijen en hun beleid om knelpunten op dit terrein op te lossen. Daarnaast is het mogelijk om op incidentele basis impulssubsidies beschikbaar te stellen voor arrangementen die tot doel hebben om kinderen zo dicht mogelijk bij hun woonplaats het onderwijs te bieden dat zij nodig hebben.

In het beroepsonderwijs zijn twee aspecten van belang: een solide beroepskolom (vmbo-mbo-hbo) en de goede aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt. Het eerste aspect vereist een breed aanbod van beroepsopleidingen en kwalificaties op alle niveaus, die goed op elkaar aansluiten. Het onderste deel van de beroepskolom (vmbo en mbo) is in Flevoland nog niet volgroeid en de top van de kolom, het hoger beroeps- en wetenschappelijk onderwijs, ontbreekt zelfs grotendeels. Daarom verlaten de meeste jongeren die een studie willen volgen de provincie. Na afronding van de studie keren ze vaak niet meer terug, wat een negatief effect heeft op het gemiddelde opleidingsniveau van de Flevolandse beroepsbevolking. De aanwezigheid van hoger onderwijs is daarom noodzakelijk voor een evenwichtige en volwaardige sociaal-economische groei van de provincie. Als de provincie de status van innovatieve en ondernemende regio wil behouden, dan is versterking van de bovenlaag van de kennisinfrastructuur noodzakelijk. De provincie wil daarom initiatieven op het gebied van hoger onderwijs stimuleren, ondersteunen en faciliteren.
De provincie onderzoekt samen met partijen uit het onderwijs- en onderzoeksveld en het bedrijfsleven de mogelijkheid om universitair onderwijs in de provincie te vestigen.

Figuur 12: Studentenstromen hoger onderwijs

Studentenstromen hoger onderwijs

Het tweede punt, de goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, betekent onder meer dat de afstand tussen leren en werken zo klein mogelijk moet zijn. De provincie stimuleert kennisuitwisseling, de afstemming van curricula en competentieprofielen op de eisen van beroepsgroepen of branches en de beschikbaarstelling van voldoende stage- en praktijkplaatsen. Voor risicoleerlingen moeten onderwijsinstellingen en bedrijfsleven samen trajecten ontwikkelen. Het bieden van een breed pakket aan bij- en omscholingsmogelijkheden voor werkenden en het opzetten van gezamenlijke projecten om kennis te ontwikkelen, te benutten en te verspreiden zijn belangrijke instrumenten. De provincie initieert en faciliteert overleg tussen belanghebbende partijen en ondersteunt projecten en organisaties die op dit terrein actief zijn.
De provincie vervult een (bescheiden) regisseursrol in het afstemmen van onderwijsinitiatieven in verschillende hoofdkernen. De provincie lobbyt actief naar potentiële aanbieders en het Ministerie van OC&W.
 



4.2.6 Cultuur

Cultuur versterkt onderlinge banden en draagt bij aan de identiteit van een gebied. Flevoland wil zich met haar op cultureel gebied unieke waarden onderscheiden van andere regio's en zich (inter-)nationaal krachtig profileren. Centraal staan het cultureel erfgoed en de landschapskunst. Flevoland heeft vergeleken met andere provincies een behoorlijke achterstand in het culturele voorzieningenniveau opgelopen. Ondanks de verhoging van de rijksbijdrage ontvangt Flevoland ten opzichte van de overige provincies nog steeds het minste aan rijksmiddelen per inwoner.
Inwoners en bezoekers van Flevoland worden gestimuleerd kennis te nemen van de geschiedenis van Flevoland. Dit gebeurt door het zichtbaar maken van de cultuurhistorie en het verhogen van de belevingswaarde ervan, in combinatie met recreatie, toerisme en educatie. De provincie verstrekt structurele subsidies voor o.a. cultuurhistorie. Flevoland telt op dit moment vijf grote landschapskunstwerken. Landschapskunst blijft ook in de toekomst van belang. Het streven is om in de planperiode een zesde en zevende kunstwerk te realiseren.

Door verhoging van het voorzieningenniveau kan de culturele infrastructuur van Flevoland verder worden versterkt. De voorzieningen en activiteiten in Almere en Lelystad hebben hun weerslag op de rest van de regio. Podiumkunst is een aandachtspunt bij de versterking van het culturele klimaat in Flevoland. Er is een meerjarig convenant met de landelijke fondsen voor podiumkunst afgesloten. Doel hiervan is het podiumkunstklimaat in Flevoland verder te versterken en de kans te vergroten dat meer initiatieven uit Flevoland in de toekomst landelijk op structurele basis worden ondersteund.
Cultuureducatie is een manier om de inwoners van Flevoland al op jonge leeftijd bewust kennis te laten nemen van cultureel erfgoed en kunst. Het heeft als doel het historisch bewustzijn van de eigen omgeving te vergroten evenals de belevingswaarde van verschillende kunstvormen. De deelname van leerlingen van het primair en voortgezet onderwijs wordt gestimuleerd. Daarom subsidieert de provincie culturele activiteiten van ondersteunende instellingen.

Grafiek 7: Gemiddelde rijksbijdrage aan cultuur per inwoner per provincie (Cultuurconvenant 2005-2008)

Gemiddelde rijksbijdrage aan cultuur per inwoner per provincie (Cultuurconvenant 2005-2008)

Naast de bovengenoemde aandachtspunten wordt groei en vernieuwing van de culturele sector in Flevoland gestimuleerd door het subsidiëren van projecten op het gebied van cultuur en beeldende kunst & vormgeving. Hierbij gaat het om de professionele kunst. Voor de amateurkunst is aandacht via het Centrum Amateurkunst Flevoland dat de actieve deelname aan kunstactiviteiten in Flevoland stimuleert. Waar mogelijk zal ook aandacht zijn voor het stimuleren van het culturele ondernemerschap bij de gesubsidieerde instellingen en projecten.
 

Bibliotheken

De provincie Flevoland voert de regie over het Flevolandse proces van bibliotheekvernieuwing dat in 2008 moet worden afgerond. Eind 2007 moet Flevoland beschikken over twee goed georganiseerde basisbibliotheken die voldoen aan de brancheformules, nauw aansluiten bij het landelijke bibliotheekstelsel, professioneel worden bestuurd en zich in samenspraak met de gemeenten profileren tot goede partners voor inwoners en instellingen van Flevoland op het terrein van ontspanning, informatie en cultuur. Na 2007 zal de provincie nog een aantal jaren een actieve stimulerende rol vervullen om de in gang gezette ontwikkeling verder te brengen. In 2010 is de professionalisering van bibliotheken verankerd in permanente scholingsprogramma's, goed ontwikkelde marketingstrategieën en procedures voor kwaliteitsverbetering en innovatie. De netwerktaken ter ondersteuning van beide basisbibliotheken dienen professioneel te worden uitgevoerd. De provincie blijft verantwoordelijk als opdrachtgever van de netwerktaken en van de specialistische informatiefunctie en als toetser van vitaliteit van het netwerk van bibliotheken, de aansluiting op het landelijke netwerk en de innovatiekracht. Daar hoort ook bij dat structureel wordt gemonitord hoe de bibliotheken functioneren en of zij van de gemeenten voldoende middelen krijgen om een vitaal onderdeel van het netwerk te zijn.
 

Regionale omroep

Op grond van de Mediawet is de provincie gehouden een regionale omroepinstelling te subsidiëren. In Flevoland is dit Omroep Flevoland, die de bevolking van Flevoland op de hoogte houdt van gebeurtenissen met een regionale betekenis. Er gaat een samenbindende werking uit van de radio- en televisie-uitzendingen. Tevens is dit massamedium van belang voor een snelle alarmering van de bevolking bij rampen. De provincie streeft ernaar dat Omroep Flevoland - op basis van een evenwichtige programmering - voor de verschillende groepen van de bevolking aantrekkelijke programma's maakt. Deze aantrekkelijkheid moet blijken uit de kijk- en luisterdichtheid en uit de waardering van de programma's. Uit de cijfers met betrekking tot kijk- en luistergedrag blijkt in hoeverre men de doelgroepen bereikt. Periodiek worden meerjarige afspraken gemaakt met Omroep Flevoland over de te leveren prestaties. De onafhankelijke programmaraad adviseert over het programmabeleid.

 



4.2.7 Sport

De kwantiteit en kwaliteit van sportvoorzieningen is een voorwaarde voor deelname aan sport. Het huidige tekort aan sportvoorzieningen zal bij ongewijzigd beleid verder oplopen. De provincie spant zich in om met haar partners een versnelling in de groei van het voorzieningenniveau te bewerkstelligen. De aandacht zal de komende jaren vooral uitgaan naar de realisatie van bovenregionale sportvoorzieningen in Flevoland. De rol van de provincie hierin is stimuleren en partners samen brengen.

De provincie stimuleert daarnaast, samen met haar regionale en lokale partners, een gezondere (attitude van de) bevolking. Vooral jongeren, senioren en allochtonen kunnen een extra stimulans gebruiken. De provincie streeft naar een toename van 1% mensen per jaar die voldoen aan de norm voor bewegen.

De provincie ondersteunt de sportverenigingen vooral via Sport Service Flevoland bij het creëren van een aantrekkelijk aanbod. De grootste problemen voor verenigingen zijn het aantrekken en vasthouden van vrijwilligers en het creëren van een aanbod voor alle doelgroepen dat aansluit bij de behoeften van de maatschappij.

Sportevenementen in Flevoland dragen bij aan een positief imago van de provincie. De provincie beschouwt grote en topsportevenementen als momenten om het sportklimaat van Flevoland te laten zien en voorts uit te dragen wat Flevoland in het algemeen te bieden heeft. Deze gebiedspromotie draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat. Topsportevenementen zijn ook van belang als middel voor sportpromotie, van jong tot oud.

 



4.3 Economische ontwikkeling

4.3.1 Algemeen

Ondanks de snelle economische groei heeft Flevoland nog steeds een achterstand in werkgelegenheid ten opzichte van het Nederlands gemiddelde. Dit speelt vooral in het zuidelijk deel van Flevoland, waar de grootste groei van de beroepsbevolking plaatsvindt. Maar ook in overig Flevoland ligt een opgave. In Noordelijk Flevoland blijft de groei van de werkgelegenheid achter, door de eenzijdig georiënteerde productiestructuur welke is gericht op landbouw, agribusiness, visserij en visverwerkende industrie. Bovendien profiteert Noordelijk Flevoland onvoldoende van de uitstraling van het stedelijk netwerk Randstad Holland.

Het tekort aan werk binnen Flevoland wordt door de provincie als één van de belangrijkste weg te werken onevenwichtigheden beschouwd. Werk en inkomen spelen een belangrijke rol in de sociaal-economische ontwikkeling van Flevoland. De mogelijkheid zelf een inkomen te verdienen bepaalt in sterke mate de ruimte van individuen om in hun behoeften te voorzien. Een baan maakt ook deelname aan het maatschappelijke verkeer gemakkelijker.
De provincie wil, conform de doelstelling van de Europese Commissie, een kennisintensieve en innovatieve economie gericht op werkgelegenheid en concurrentiekracht (Lissabon akkoord). De provincie richt zich daarbij tevens op het vergroten van de duurzaamheid van de Flevolandse economie.

In haar economisch beleid, dat van een programmatische uitwerking wordt voorzien in de Nota Economie 2007-2013, heeft Flevoland verschillende aandachtspunten, waarbij internationalisering en innovatiebevordering steeds belangrijker worden voor de regionale economische ontwikkeling. De (internationale) concurrentie tussen regio's en bedrijven wordt in toenemende mate bepaald door het lokale productiemilieu. De belangrijkste eisen die bedrijven stellen aan een specifieke locatie zijn nog steeds de beschikbare ruimte en een goede bereikbaarheid, in het bijzonder over de weg. Het belang dat wordt gehecht aan de representativiteit van de (gebouwde) omgeving en de (landschappelijke) kwaliteit van de bedrijventerreinen neemt waarneembaar toe. Dit geldt vooral voor (internationaal georiënteerde) kennisintensieve en innovatieve bedrijvigheid. De beschikbaarheid van goed opgeleid personeel en de aanwezigheid van telecommunicatievoorzieningen winnen snel aan belang, net als aanwezigheid van toeleveranciers, kennisinstituten en onderwijsinstellingen.

De provincie moet economische doelen bereiken met inbreng van overtuigingskracht, financiële middelen, creativiteit en organisatievermogen. De provincie wil meer verantwoordelijkheid nemen voor zaken die zij belangrijk vindt en meer ruimte bieden voor maatwerk door gebiedspartners. Samenwerking is vaak van doorslaggevend belang. Waar het gaat om het stimuleren van bedrijvigheid kiest de provincie voor een vraaggerichte werkwijze.

 



4.3.2 Innovatiebevordering

Verbetering van het technologie- en innovatiepotentieel van het Flevolandse bedrijfsleven draagt bij aan de groei van inkomen en werkgelegenheid en versterking van het concurrentievermogen in Flevoland. Innovatie is naast een vergroting van het arbeidspotentieel (meer werken) de belangrijkste bron voor de toekomstige economische groei van Flevoland. De provinciale inspanning richt zich op het verbreden van de kennisbasis in Flevoland, het bevorderen van samenwerking en kennisuitwisseling tussen bedrijven en kennisinstellingen door onder andere clustervorming, het door bedrijven nog beter gebruik laten maken van bestaande subsidies van het rijk en de Europese Unie, stimulering van het gebruik van ICT-toepassingen en de ontwikkeling van duurzame innovatieve energiedragers.

De Nederlandse economie legt zich mede onder invloed van de mondialisering van de wereldeconomie steeds meer toe op kennisintensieve activiteiten. Dit leidt tot een toenemend belang van samenwerkingsrelaties tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en kennisinstellingen op regionaal, nationaal en internationaal niveau. Deze relaties dragen bij aan innovaties die via productiviteitsverbetering leiden tot economische groei. Regio's die al in het bezit zijn van een hecht economisch netwerk, zoals dat vaak geconcentreerd is rond bepaalde specialisaties (clusters), hebben een sterke uitgangspositie, zowel voor het behouden van bestaande bedrijven als het ontwikkelen en aantrekken van nieuwe bedrijven. Voor een relatief jonge provincie als Flevoland is netwerkvorming daarom extra belangrijk. Het Regionaal Innovatie- en Technologieplan (RITP) Flevoland geeft een aanzet voor netwerkvorming. Overheden, kennisinstellingen en bedrijfsleven werken intensief samen en recent is de Innovatiekring, die zich vooral richt op innovatiestimulering in het MKB, ingesteld.

De medisch-technologische branche en de life sciences sector zijn door technologische en demografische ontwikkelingen kansrijke groeisectoren en verdienen daarom aandacht. Dit geldt eveneens voor de sectoren ICT, multimedia, creatieve industrie, composieten, watertechnologie en geomatica. Deze sectoren zijn ook vanuit milieuoogpunt interessant. De provincie zal onder andere samen met de partners in de Noordvleugel nagaan wat nodig is voor de verdere ontwikkeling van deze sectoren in Flevoland.

De provincie wil economisch interessante initiatieven vanuit het bedrijfsleven op het gebied van duurzame energie faciliteren. Daartoe worden marktinitiatieven ondersteund en netwerken benut. Door succesvolle toepassingen van duurzame energie te etaleren via een toepassingencentrum wordt Flevoland op de kaart gezet als een provincie waar innovaties en toepassingen van duurzame energie mogelijk zijn en worden ondersteund. Naast fysieke opstellingen van duurzame energietoepassingen wil de provincie Flevoland de hier opgedane 'toepassingskennis' uitwisselen.

De provincie wil een rol vervullen bij het bewustwordingsproces van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) bij in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf in Flevoland. Daartoe worden bijeenkomsten georganiseerd met het bedrijfsleven en andere partners in het veld waarbij voorbeelden worden aangedragen en netwerken worden gesmeed. Bedrijven worden gestimuleerd door jaarlijks een prijs toe te kennen aan het meest duurzame bedrijf van Flevoland (Flevopenningen). De provincie is zelf partner van -MVO-Nederland-. De partners van dit platform wisselen kennis uit door projecten, ideeën en initiatieven op het gebied van MVO uit de eigen organisatie.

 



4.3.3 Internationalisering

Internationalisering van de Flevolandse economie en versterking van de internationale oriëntatie van het Flevolandse bedrijfsleven is meer dan ooit een vereiste in het licht van de voortgaande globalisering en openstelling van internationale markten. Internationalisering is zowel gericht op vergroting van de export als op het aantrekken van buitenlandse bedrijven. Op dit terrein zijn meerdere spelers actief: in Flevoland de gemeenten, de Ontwikkelingsmaatschappij Flevoland, de Kamer van Koophandel en het WTC Almere en op nationaal niveau het Commissariaat voor Buitenlandse Investeringen in Nederland, de Nederlandse Export Combinatie, de Economische Voorlichtingsdienst en het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering. Bovendien dienen zich mogelijke samenwerkingsverbanden aan met andere provincies in Randstadverband en met de provincie Utrecht in het bijzonder. Samenwerking is onontbeerlijk, om te beginnen binnen de Randstad (bv. Europaloket). Naast bevordering van de bewustwording ten aanzien van internationalisering zijn vier concrete actielijnen te onderscheiden:

1. Het bevorderen van de internationale oriëntatie van het Midden en Klein Bedrijf (MKB), in het bijzonder stimulering van de export door het Flevolandse MKB. De exportpositie van het Flevolandse MKB is de afgelopen jaren verslechterd. De structuur van het MKB (voornamelijk jonge, kleine bedrijven in de dienstensector), lijkt hieraan debet te zijn. De provincie wil de internationale concurrentiepositie versterken. De inzet is zowel gericht op een toename van het aantal exporterende MKB bedrijven als op een verdere toename van de export van bedrijven die al exporteren.
2. Het sterker op de kaart zetten van Flevoland als interessant vestigingsgebied bij potentiële buitenlandse investeerders, bedrijven en instellingen. De laatste jaren is net als in de rest van het land het aantal nieuwe buitenlandse vestigingen in Flevoland sterk terug gelopen. De provincie Flevoland zal zich sterker als regisseur opstellen.
3. Het stimuleren van internationale technologische samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en kennisinstituten. De provincie wil buitenlandse bedrijven en instellingen in contact brengen met Flevolandse instituten en bedrijven die over hoogwaardige kennis beschikken of daarvoor een impuls vanuit het buitenland nodig hebben.
4. Versterken internationale oriëntatie van overheden en semi-overheden. Door te leren van ervaringen elders (inspiratie opdoen; benchmarking), kennis uit te wisselen en gezamenlijke methoden te ontwikkelen kan de effectiviteit van het regionaal-economisch beleid worden vergroot.

 



4.3.4 Arbeidsmarktbeleid

De provincie wil een toekomstbestendige werkgelegenheidsgraad (aantal banen ten opzichte van de beroepsbevoking uitgedrukt in aandeel van de beroepsbevolking) bereiken van 90% in 2030 (75% in 2015) en verlaging van de werkloosheid naar 6% in 2010. Jaarlijks zal de werkgelegenheid met 6400 banen moeten groeien. Dit is een ambitieuze taakstelling gelet op het hoogste groeiscenario van het Centraal Planbureau, dat in de periode tot 2030 een aanzienlijk lagere groei kent. De invloed van het provinciale handelen op de arbeidsmarkt is beperkt. De arbeidsmarkt speelt zich af op regionaal niveau en vraagt derhalve om een regionale bundeling van krachten en een verbetering van het regionaal organiserend vermogen. Op korte termijn is de provinciale inspanning gericht op een vergroting van de vraag naar arbeid. Op langere termijn ligt het accent op de versterking van het arbeidsaanbod. De rol van de provincie ligt vooral op het vlak van de coördinatie en initiëring van bovenlokale projecten. Het te voeren provinciale arbeidsmarktbeleid kent drie beleidssporen:
 

Actiepunten aan de vraagzijde: groei van de werkgelegenheid

Het bedrijfsleven wordt gevraagd alle vacatures te melden bij het Centrum voor Werk en Inkomen. De groei van werkgelegenheid wordt bevorderd door het stimuleren van ondernemerschap en starters. In het provinciale startersbeleid is een drietal beleidsthema's geformuleerd, namelijk:
1. het algemeen stimuleren van het aantal starters;
2. bewustwording, kennis en vaardigheden;
3. infrastructuur en voorzieningen voor starters en doorstarters.

Per thema zijn vele projecten bedacht en gestart. Daarnaast subsidieert de provincie projecten die binnen het startersbeleid passen.

De Ontwikkelingsmaatschappij Flevoland is actief op het terrein van acquisitie van bedrijvigheid en voorzieningen. Binnen de kaders van het RITP (Regionaal Innovatie en Technologie Plan) wordt onder meer gewerkt aan het verhogen van de arbeidsproductiviteit en innovatie, waardoor de concurrentiepositie wordt versterkt en de vraag naar werkgelegenheid toeneemt. Tenslotte worden bedrijven en medewerkers gestimuleerd zich blijvend te scholen ter verbetering van de arbeidsproductiviteit en daarmee de concurrentiepositie.
 

Actiepunten aan de aanbodzijde: de beroepsbevolking

De provincie steunt de gemeenten bij het reïntegreren van uitkeringsgerechtigden zonder daarbij in de wettelijke taken van de gemeenten te treden. Jongeren worden gestimuleerd een startkwalificatie te behalen die goede kansen biedt op de arbeidsmarkt. Innovatie in aanbodgerichte instrumenten om de kloof tussen het aanbod van werkzoekenden en vraag naar werkenden te verkleinen, krijgt provinciale ondersteuning.
 

Actiepunten voor het bemiddelingssysteem tussen vraag en aanbod

Het Provinciaal Platform Arbeidsmarkt is gericht op het versterken van het organiserend vermogen in de regio in bestuurlijke zin en ondersteunt daarmee de uitvoering van arbeidsmarktprojecten. De aansluiting tussen beroepsonderwijs en arbeidsmarkt moet worden verbeterd. In dat kader biedt de aanpak per cluster en sector mogelijkheden tot het maken van concrete afspraken tussen beroepsonderwijs, werkgevers en werknemers. Er ligt een nauwe relatie met het onderwijsbeleid. Nieuwe beroepsopleidingen en doorlopende leerlijnen zijn nodig. De provincie verzamelt en publiceert data over werkgelegenheid, beroepsbevolking en pendel, om vroegtijdig ontwikkelingen op de arbeidsmarkt te signaleren.
De provincie stimuleert ontwikkelingen die een verdere flexibilisering van de arbeidsinzet, zoals bijvoorbeeld telewerken, mogelijk maken, omdat daarmee vraag naar en aanbod van arbeid makkelijker op elkaar zijn af te stemmen.

 



Deel 5 HET LANDELIJK GEBIED

5.1 Vitaliteit van het landelijk gebied

Het landelijk gebied moet vitaal blijven. Ook in Flevoland is sprake van verdergaande schaalvergroting en herstructurering van de landbouw. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich primair richt op duurzame productie (en verwerking) van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. Bovendien wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied ter verbreding van het economisch draagvlak en deze verweven met de bestaande landbouwfunctie. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij.
De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Indien het beleidskader van het Omgevingsplan en deze beleidsregel te beperkend blijken voor ontwikkelingen die bijdragen aan de vitaliteit van het landelijk gebied, dan is de provincie bereid dat kader op experimentele basis te verruimen.

Vooral in de oostrand van Flevoland bestaan goede mogelijkheden voor een verweving van landbouw, recreatie, natuur, waterberging, kleinschalige bedrijvigheid en landelijk wonen. Door verweving kan in het landelijk gebied een lappendeken van functies ontstaan. Dit vraagt een zorgvuldige regie, zodat de kwaliteit van natuur, landschap, water en milieu behouden blijft.

De rijksoverheid delegeert de regie over activiteiten op het platteland naar de provincie. De rollen veranderen. Een integraal gebiedsplan kan op initiatief de overheid of van marktpartijen worden opgesteld. De betrokkenheid van de provincie is afhankelijk van de regionale belangen die er spelen, de dynamiek binnen het gebied, de complexiteit van de opgaven en het draagvlak voor een specifieke provinciale rol. De rol van de provincie kan in de loop van het proces wijzigen. De provincie kan stimuleren (onder andere met behulp van financiering uit de Investeringsregeling Landelijk Gebied (ILG) en het Plattelands Ontwikkelingsplan (POP), en kan daarnaast initiëren (zelf partijen uit nodigen deel te nemen aan visie en planvorming), regisseren (partijen bij elkaar brengen die vanuit een gemeenschappelijk belang projecten ontwikkelen) of ontwikkelen (zelf waar nodig de organisatie van een ontwikkeltraject ter hand nemen). Zo nodig kunnen kaders worden gesteld in een verordening of beleidsregel.

Indien vrijkomende agrarische bouwpercelen of gedeelten daarvan een ander gebruik krijgen, dan mogen deze nieuwe (niet-agrarische of agrarisch aanverwante) functies de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten (figuur 17) van het gebied niet aantasten. Ook moet rekening gehouden worden met de landschappelijke en cultuurhistorische basiskwaliteiten (figuur 18). Vestiging van activiteiten die bij uitstek thuishoren op een bedrijventerrein of in of aansluitend aan het bebouwde gebied wordt in principe niet toegestaan. De activiteiten moeten in principe kleinschalig van karakter zijn. De bebouwingsmogelijkheden dienen hierop te zijn afgestemd. Milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig (veiligheid en verkeersaantrekkende werking) ongewenste effecten moeten worden voorkomen.
De vrijgekomen boerderijwoningen kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning, waarbij wordt uitgegaan van 1 woning per (voormalig) agrarisch bouwperceel. Nieuwe (agrarische) bouwpercelen worden in principe niet toegestaan.

Het is denkbaar dat het beleidskader in dit plan en in de beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' te beperkend blijkt te zijn om gewenste integrale ontwikkelingen met wonen, recreatie, natuur, water en bedrijvigheid, zoals aangegeven in de ontwikkelingsvisie 2030 (figuur 2), mogelijk te maken. In dat geval kan op experimentele basis het planologisch regime voor dat gebied worden verruimd. Voorwaarde is dan wel dat hieraan een tussen gebiedspartners overeengekomen integraal plan voor dat gebied ten grondslag ligt, waarin een kwaliteitsimpuls voor het gebied wordt aangetoond. De provincie kan aan de verruiming van het regime de voorwaarde stellen dat verevening plaatsvindt van kosten en opbrengsten van onderdelen van het plan of programma.
 

Het plan moet inzicht bieden in:

* de ambities voor het versterken van de vitaliteit van het landelijk gebied;
* het waarborgen en verbeteren van de kwaliteit van het landelijk gebied (natuur, landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, extensieve vormen van recreatie), bijvoorbeeld door eisen van verevening en randvoorwaarden voor nieuwe functies te stellen;
* de wijze waarop met de bestaande situatie en functies in het gebied wordt omgegaan;
* de wijze waarop hierbij omgegaan wordt met natuurwaarden (saldobenadering);
* de wijze waarop het experiment past binnen de ontwikkelingsvisie 2030 en bijdraagt aan de provinciale opgaven voor de speerpunten.

Op basis van de ervaringen met experimenten kan het ruimtelijk beleid zonodig worden aangepast zodat wenselijke verweving via vigerend beleid mogelijk kan worden gemaakt.
Alvorens GS besluiten tot medewerking aan planontwikkeling op experimentele basis, worden Provinciale Staten geraadpleegd.

Om de relatieve stilte in het merendeel van het landelijk gebied te behouden, wordt bij nieuwe geluidsbronnen bundeling met bestaande geluidsbronnen nagestreefd.
Bij de beoordeling van de hinder voor de omgeving wordt rekening gehouden met cumulatieve effecten. De provincie heeft in de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving vijf stiltegebieden aangewezen, waar de geluidbelasting minder dan 35 dB(A) bedraagt. Die waardevolle stilte wordt beschermd.
Lawaaiproducerende buitensporten zijn aan regels gebonden. Nieuwe vormen daarvan mogen plaatsvinden binnen de huidige daarvoor aangewezen inrichtingen. Uitbreiding van lawaaiproducerende buitensporten is mogelijk in het gebied nabij luchthaven Lelystad en het Aviodrome.

In de Noordoostpolder, en in mindere mate in Oostelijk Flevoland is de leefbaarheid van kleine kernen een aandachtspunt. Versterking van de woonfunctie kan het draagvlak voor basisvoorzieningen op peil houden. Daarbij zijn er wellicht mogelijkheden voor het creëren van bijzondere woonvormen. Combinatie van functies is een mogelijkheid om het voorzieningenniveau op een basisniveau in stand te houden. De bibliotheken en dorpshuizen kunnen een centrale rol vervullen in de totstandkoming van innovatieve arrangementen. Eigen initiatieven van de bewoners van de kleine kernen spelen ook een belangrijke rol. Het beleid van de gemeente Noordoostpolder is erop gericht de voorzieningen in ieder geval overeind te houden in de vier zorgclusterdorpen Marknesse, Ens, Creil en Emmeloord. De provincie is volgend op dit gemeentelijk beleid. Met de afbouw van Europese programma's nemen de financiële mogelijkheden voor ondersteuning van initiatieven af.

De woonfunctie is in Flevoland sterk gebonden aan het stedelijk gebied. Er is vraag naar bijzondere woonmilieus en combinaties van wonen en werken. Voor een deel heeft deze vraag betrekking op wonen in het landelijk gebied. Vrijkomende agrarische bebouwing kan gedeeltelijk in deze behoefte voorzien. Landelijk wonen kan ook gerealiseerd worden met de aanleg van nieuwe landgoederen en buitenplaatsen.

Een landgoed is minimaal 5 hectare groot, bestaat voor tenminste 30% uit bos of natuurterrein en vormt een esthetische eenheid. Het gebruik van de gronden mag de samenhang van het landgoed niet verstoren en mag het natuurschoon niet schaden. Het landgoed wordt ontsloten en opengesteld voor publiek. Er wordt één (woon)gebouw van allure toegestaan per 5 hectare, met een beperkt aantal woningen per (woon)gebouw. De provincie ziet vooral kansen voor landgoederen aansluitend aan bestaande bos- en natuurgebieden. Een goede landschappelijke inpassing is hierbij belangrijk. Voor gebieden met een karakteristieke openheid is aanleg van nieuwe landgoederen mogelijk, bijvoorbeeld in combinatie met waterberging en een in het landschap passende inrichting. Deze criteria kunnen worden uitgewerkt in een beleidsregel. Aan gemeenten wordt gevraagd in hun plannen vast te leggen of nieuwe landgoederen in bepaalde gebieden worden uitgesloten. Het ontstaan van woonresorts buiten de kernen moet worden voorkomen.

Naast landgoederen hebben gemeenten de mogelijkheid om hoogwaardige woonmilieus te realiseren in de vorm van nieuwe buitenplaatsen. Hierbij kan gedacht worden aan woningen van allure in een parkachtige setting. Uitgangspunt is een woningdichtheid van maximaal één woning per hectare en een oppervlakte die voor ongeveer 30% uit bos, natuur of groenvoorziening bestaat die opengesteld is voor publiek. Voor deze vorm van wonen ziet de provincie mogelijkheden in de overgangszone van het stedelijk naar het landelijk gebied aansluitend aan de kern.
De provincie acht de ontwikkeling van landgoederen en buitenplaatsen ook mogelijk op (voormalige) agrarische bouwpercelen, mits dit niet ten koste gaat van de esthetische eenheid en het natuurschoon van het te ontwikkelen landgoed of de buitenplaats. Permanente bewoning van recreatiecomplexen en -accommodaties is niet toegestaan.

 



5.2 Landbouw en visserij

De landbouw verandert in een hoog tempo van een beschermde en ondersteunde sector naar een sector die moet concurreren op de wereldmarkt. Bedrijven reageren hierop met schaalvergroting, specialisatie, intensivering en een verschuiving van akkerbouw naar veehouderij. Ook zijn er bedrijven die oplossingen zoeken in verbreding van de bedrijfsvoering, zoals verwerking van agrarische producten, het telen van energie- of andere gewassen, mestvergisting, recreatie en toerisme. De provincie wil de agrarische sector in haar verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen, zodanig dat er een duurzame, vitale landbouwsector ontstaat en er meer mogelijkheden ontstaan voor de ontwikkeling van andere economische functies in het landelijk gebied. Op vergroting van agrarische bouwpercelen is de beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied van toepassing. Richtinggevend is dat eerst de ruimtelijke mogelijkheden voor verhoging van het bebouwingspercentage zijn verkend en te beperkt zijn bevonden, voordat een vergroting van een agrarisch bouwperceel aan de orde kan komen. De vergroting dient verband te houden met de agrarische bedrijfsvoering of met een aangetoonde noodzaak voor aanwezige niet-agrarische activiteit. Voorts wordt de voorwaarde gesteld dat de erfsingel hersteld wordt en dat de verkeersafwikkeling op het perceel en op de openbare weg veilig is.
Grotere afstanden tussen bouwperceel en productiegronden brengen kosten en vervoersbewegingen met zich mee en kunnen leiden tot extra verkeersrisico's. De Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG) kent het instrument kavelruil. Dit is gericht op een betere verdeling van agrarische gronden en biedt de mogelijkheid om via vrijwillige ruilconstructies met rijkssteun structuurverbeteringen in de land- en tuinbouw te realiseren. De provincie laat de keuze om hier gebruik van te maken aan het agrarisch bedrijfsleven zelf, maar is bereid tot procesmatige ondersteuning en streeft daarbij kavelruil naar koppeling met maatschappelijke doelen, zoals het creëren van meer ruimte voor het watersysteem.

Stedelijke uitbreiding, aanleg van infrastructuur en ontwikkeling van natuur en recreatie zullen het agrarisch productieareaal verder doen krimpen. Dit beïnvloedt in voorkomende gevallen ondernemersbeslissingen over investeringen en bedrijfsontwikkeling en vereist een vroegtijdige en zorgvuldige communicatie tussen overheid en ondernemers. Op verzoek van de provincie zal het rijksgrondbedrijf zoeken naar passende oplossingen voor de betreffende pachters en erfpachters.

Op veel Flevolandse bedrijven wordt de bollenteelt als wisselteelt in het bouwplan ingepast. De provincie wijst bezanden van gronden af, gelet op de ongewenste grootschalige landschappelijke ingrepen die daaraan verbonden zijn. Clustering van fruit- en boomteelt en andere hoogopgaande houtige gewassen heeft vanuit het oogpunt van landschappelijke kwaliteit de voorkeur. In gebieden met karakteristieke openheid (figuur 18) zijn hoogopgaande houtige teelten ongewenst. Voorkeurlocaties voor pot- en containerteelt zijn glastuinbouwgebieden. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de nadere uitwerking van het ruimtelijk beleid terzake.

De provincie handhaaft de concentratie van glastuinbouw in de gebieden bij Almere, Luttelgeest en Ens (figuur 14). Binnen deze glastuinbouwgebieden kunnen ook bijbehorende activiteiten als verwerking, verpakking en logistiek gevestigd worden. Uitbreidingsmogelijkheden liggen alleen bij Luttelgeest en Ens. Hier is tevens herstructurering en revitalisering nodig om de concurrentiepositie voor de toekomst veilig te stellen. De bestaande infrastructuur, wateropvang, energiebehoefte, energiebesparingmethoden en afvalwaterverwerking moeten daarbij duurzaam en toekomstgericht worden ingericht. Ook de landschappelijke inpassing is een aandachtspunt, met bijzondere aandacht voor lichthinder. De provincie zal het revitaliseringsproces ondersteunen. Buiten de glastuinbouwgebieden is alleen teeltondersteunend glas toegestaan. De maatvoering is opgenomen in de beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

De intensieve veehouderij in Flevoland is van beperkte betekenis. Op nationaal niveau is de omvang van de intensieve veehouderij in de afgelopen jaren beduidend afgenomen. Schaalvergroting, specialisatie, kostprijsbeheersing en toenemende automatisering zijn voor de intensieve veehouderij de belangrijkste bedrijfsstrategieën. Dat geldt ook voor Flevolandse bedrijven. De provincie verstaat onder intensieve veehouderij het bedrijfsmatig houden van pluimvee (waaronder kippen, kalkoenen, eenden, ganzen, struisvogels), varkens, runderen voor de vleesproductie, pelsdieren en konijnen. De intensieve veehouderij kan zich ontwikkelen binnen de in het bestemmingsplan aangegeven grenzen van het bestaande bouwperceel. Indien een ondernemer kan aantonen dat grotere bedrijfsgebouwen en vergroting van het agrarisch bouwperceel nodig zijn om te kunnen voldoen aan de huisvestingseisen die ingevolge de nationale wet- en regelgeving worden gesteld en bedrijfs economisch rendabel kunnen blijven ondernemen, kan van voorgaande bepaling worden afgeweken.

Het belangrijkste productiegebied voor biologische landbouw bevindt zich ten noorden van Lelystad. In de nabije omgeving zijn toonaangevende instellingen gevestigd. Het is van belang de combinatie van bedrijfsleven, onderzoek, voorlichting en onderwijs bij de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw in Flevoland en daarbuiten te versterken. Als op de langere termijn de verstedelijking van Lelystad verhuizing noodzakelijk maakt, lijken er in de overige delen van Flevoland nog goede kansen te liggen.

In de komende 15 jaar worden naar verwachting op diverse locaties in Nederland agribusinessparken ontwikkeld. In een agribusinesspark worden verschillende agrarische activiteiten gecombineerd met niet-agrarische activiteiten. Zo is een combinatie van primaire productie met be- en verwerking van producten mogelijk. Agribusiness kan worden opgedeeld in vestigingen ten behoeve van intensieve veehouderij, glastuinbouwgebieden, kleinschalige be- en verwerking van agrarische producten op het (voormalige) agrarische bouwperceel (conform de beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied) en grootschalige be- en verwerking van agrarische producten op reguliere bedrijventerreinen of industrieterreinen (conform de beleidsregel Locatiebeleid stedelijk gebied). De provincie wil initiatieven voor agribusinessparken de ruimte bieden en stimuleren, omdat ze in beginsel goed passen in de Flevolandse structuur.
 

Water en landbouw

De landbouw stelt specifieke eisen aan de waterhuishouding. Voor een optimale productie van gewassen worden eisen gesteld aan de grondwaterstand, het peilbeheer, de beschikbaarheid en de kwaliteit van water voor beregening. De eisen verschillen per gewas. In gebieden met de functie 'agrarisch water' (figuur 10) worden de volgende doelen gesteld:
* De optimale vochtvoorziening wordt afgestemd op het meest voorkomende grond-gebruik.
* Opbrengstderving als gevolg van wateroverlast en vochttekort wordt geminimaliseerd.
* De norm voor wateroverlast is gemiddeld 1/80 met een ondergrens van 1/50.
* Plaatselijk is sprake van een beperkte en verslechterende drooglegging ten opzichte van de eisen van het agrarisch landgebruik. Hier is een overgang wenselijk naar een gebruik dat ook op langere termijn in overeenstemming is met de drooglegging.
 

Visserij

Op Urk staat de visserij door vangstbeperkende maatregelen onder druk. Naast stimulering van diversificatie naar andere sectoren blijft het provinciaal beleid gericht op versterking van het visserijcomplex. Om de positie van de verwerkende industrie veilig te stellen, is een verdere internationale oriëntatie nodig, vooral gericht op de aanvoer van te verwerken vis uit het buitenland. Daarnaast dient de aandacht verder te verschuiven naar kwaliteitsproducten met een hoge toegevoegde waarde. De provincie kan met voorwaardenscheppend en stimulerend beleid bijdragen aan structuurversterkende ontwikkelingen, zoals de aanleg van bedrijventerreinen en de eventuele ontwikkeling van nieuwe havencapaciteit. Naast de internationaal georiënteerde zeevisserij blijft het behoud van de IJsselmeervisserij van belang.

 



5.3 Recreatie en toersime

De provincie ziet goede mogelijkheden om de sector recreatie en toerisme in Flevoland verder te ontwikkelen. Flevoland kan hierin een opvangfunctie voor de Veluwe en de Noordvleugel gaan vervullen. De werkgelegenheid kan met 5% per jaar groeien. De concurrentiekracht van Flevoland als vakantiebestemming kan worden versterkt door de ontwikkeling van de luchthaven, vergroting van de hotelcapaciteit, goede en veilige fietspaden, wandelroutes en vaarroutes, aantrekkelijk en veilig vaarwater, attractieve stranden en bossen, toegankelijke natuurgebieden, versterking van de belevingswaarde van Flevoland voor de recreant en ontwikkeling van nichemarkten op het gebied van cultuurtoerisme.

De provincie heeft op dit beleidsterrein geen wettelijke taken, maar wil een stimulerende rol vervullen en wil vooral de belangen op bovengemeentelijk niveau bundelen. Gezamenlijke ambities moeten worden bereikt met inbreng van financiële middelen, creativiteit, organisatievermogen en overtuigingskracht. Voor alle ontwikkelingen geldt dat deze goed worden ingepast in het landschap en dat de bestaande landschappelijke kwaliteit behouden blijft dan wel wordt hersteld.

Vanuit de Noordvleugel is er een sterke druk op Flevoland. Ook op het oude land in het (noord-)oosten is de ontwikkelingsruimte voor recreatie en toerisme beperkt. Door deze druk af te leiden naar Flevoland ontstaan volop kansen om in Flevoland recreatievoorzieningen van allure te realiseren met behoud van landschappelijke kwaliteit en ontwikkeling van natuur. De wens om te groeien is ook bij veel recreatieondernemers nadrukkelijk aanwezig. In sommige gevallen is de groei te accommoderen aansluitend op bestaande bedrijven. In andere gevallen zal er ruimte voor nieuwe recreatiebedrijven moeten worden gevonden.

De provincie wil nadrukkelijk aansluiten op de unieke ligging. De provinciale inspanning concentreert zich op de volgende vier aspecten:
 

A) Recreatief uitloopgebied bij de kernen

Iedere kern hoort voldoende recreatief uitloopgebied te hebben, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht. Een recreatief uitloopgebied bestaat uit een groene of blauwe rand langs de kern. Het biedt ruimte aan uiteenlopende intensieve en extensieve recreatiefuncties, maar ook voor andere functies, zoals gebruiksnatuur, stadslandbouw of kleinschalig wonen. Het uitloopgebied moet voor fietsers en wandelaars goed bereikbaar zijn en aantrekkelijk en afwisselend zijn ingericht. Het uitloopgebied heeft vooral een functie voor de eigen inwoners, maar er kunnen ook (boven-)regionale functies in geplaatst worden. Als algemeen principe geldt dat nieuwe intensieve dagrecreatie nabij de kernen ligt. Een uitzondering kan gemaakt worden voor ruimtevragende en hinder veroorzakende intensieve recreatie. Vanuit het beginsel van nabijheid denkt de provincie aan een zone van ongeveer 1 kilometer rondom de gebieden die staan aangeduid als stedelijk gebied tot 2015. Bij enkele kernen gaat het om een groter recreatief uitloopgebied. Bij Almere vormt het recreatief uitloopgebied een verbinding met het speerpuntgebied OostvaardersWold. Bij Dronten, Biddinghuizen en Emmeloord vormt het recreatief uitloopgebied een verbinding tussen de kernen en de recreatiezone aan de oostrand van de provincie.

In Noordelijk Flevoland wordt de corridor Emmeloord-Kuinderbos een nieuw uitloopgebied. Nabij Emmeloord is ruimte voor intensieve vormen van recreatie en toerisme. Bij het Kuinderbos en het Voorsterbos ligt de nadruk op extensievere functies, zoals natuur, verblijfsrecreatie, landbouw en landgoederen. Aan de westzijde en noordzijde van Emmeloord markeert een groenzone de overgang naar het open gebied. Deze groenzone dient tevens als uitloopgebied. Ten zuiden van Emmeloord zijn er kansen om de relatie met Schokland te versterken. Ook de relatie met het Ketelmeer kan worden versterkt. Het Urkerbos heeft een belangrijke recreatieve waarde voor Urk mede door de hoge natuurwaarden. Nieuwe recreatieve voorzieningen worden bij voorkeur ontwikkeld aansluitend aan het bosgebied. Dergelijke ontwikkelingen in het gebied zijn ook mogelijk, mits dit tegelijkertijd leidt tot een versterking van de natuurkwaliteit en/of de omvang (saldobenadering).

Lelystad is omringd door veel recreatiegebieden, zowel op het land als in het water. De toegankelijkheid en attractiewaarde kunnen echter worden verbeterd. Aan de randen van het Hollandse Hout zijn recreatieve ontwikkelingen mogelijk, mits zoneringen worden aangebracht. Het gebied nabij luchthaven Lelystad en het Aviodrome kan zich verder ontwikkelen als een zone voor bovenregionale recreatie met ruimte voor lawaaiproducerende buitensporten en intensieve vormen van recreatie en toerisme. De relatie van Lelystad met het grote water kan de komende jaren in recreatieve zin versterkt worden met ontwikkelingen die aansluiten bij de haven voor historische schepen, het oude werkeiland Lelystad-Haven, het Nieuw Land Erfgoedcentrum, de Bataviawerf en de Bataviahaven, met inachtneming van natuurkwaliteiten.

Almere is een geschikte vestigingsplaats voor bovenregionale en intensieve vormen van recreatie. Dit biedt Almere de mogelijkheid zich sterker te profileren als recreatiegemeente in de Noordvleugel. De provincie wil meer ruimte bieden voor recreatief gebruik van de groengebieden in het stedelijk gebied van Almere. Door de verwachte sterke bevolkingsgroei ontstaat in Almere een grote behoefte aan nieuw recreatief uitloopgebied. De inrichting van het OostvaardersWold kan hierin voorzien. Aan de kust van IJmeer en Gooimeer zijn recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden voor stranden en jachthavens, mits inpasbaar binnen de wettelijke randvoorwaarden.

De uitloopgebieden van Zeewolde bevinden zich in de randen van het Horsterwold en langs de randmeren. Concentratie en zonering van recreatievoorzieningen in deze uitloopgebieden is gewenst, om de natuurwaarden te ontzien.
 

B) Recreatiezone

De oostrand van de provincie is een multifunctioneel gebied dat zich uitstrekt van Lemmer tot aan de zuidlob in Zeewolde. Hier bevindt zich een uitgestrekte recreatiezone met enkele concentraties van vooral verblijfsrecreatieve voorzieningen, maar er zijn ook enkele grotere dagrecreatieve voorzieningen, zoals Walibi World, Dorhout Mees en de Orchideeënhoeve. Het is een bos- en waterrijke zone nabij aantrekkelijke en (inter-)nationaal bekende recreatie- en natuurgebieden, zoals de Weerribben en de Veluwe. De nabijheid van dit 'oude land' is aantrekkelijk voor toeristen (bezoekjes vanuit het 'oude land' naar de polder en omgekeerd), maar ook voor ondernemers, die door ruimtegebrek op het oude land niet verder kunnen groeien. De randmeren vormen een belangrijk recreatief gebied voor zowel Flevoland als de aangrenzende regio's op het 'oude' land. Veel recreatievoorzieningen zijn geclusterd rond de meren (jachthavens, stranden en vaargebieden). De provincie ziet in de oostelijke randzone belangrijke kansen voor verdere ontwikkeling van dagrecreatie, verblijfsrecreatie en waterrecreatie.

Tegelijkertijd zijn de gebieden die het meest aantrekkelijk zijn voor recreatie ook de gebieden met de hoogste natuurkwaliteit, veelal met een beschermde natuurstatus. Het beoogde multifunctionele gebruik is daardoor aan een aantal randvoorwaarden gebonden. De provincie wil langs de randen van de bossen, in de brede delen van de randmeren en in de minder kwetsbare bosgebieden meer ontwikkelkansen bieden voor recreatie en toerisme.
Deze groei is alleen mogelijk als ook de natuur een robuuster karakter krijgt, zodat de extra recreatiedruk goed opgevangen wordt. Door toepassing van de saldobenadering ontstaan mogelijkheden om de recreatieve groei te combineren met een kwaliteitsverbetering van de natuur. Vooral in het speerpuntgebied Oostrand van Flevoland kunnen nieuwe zones ontstaan waar recreatie, gebruiksgroen, extensieve landbouw en natuur meer verweven worden.
 

C) Routes en verbindingen

Routestructuren bepalen de bereikbaarheid van de recreatieve en toeristische voorzieningen, maar accommoderen op zichzelf ook activiteiten als varen, wandelen, fietsen, paardrijden, skaten en andere niet-gemotoriseerde vormen van recreatie. Aan routes worden eisen gesteld van fysieke kwaliteit, bewegwijzering, aantrekkelijkheid en landschappelijke inpassing. De aantrekkelijkheid van de routes wordt vergroot door in de netwerken voorzieningen voor dag- en verblijfsrecreatie op te nemen. Verder zijn er kansen voor het ontwikkelen van nieuwe voorzieningen op knooppunten van routes -zoals bij de entrees van de polder- en het vergroten van de belevingswaarde door het toegankelijk maken van cultuurhistorische objecten, archeologische monumenten en/of landschapskunst.

De kwaliteit van bestaande routes kan worden verbeterd. Dit geldt vooral voor routes vanuit de stad naar het landelijk gebied. De provincie geeft voorrang aan het versterken van bestaande routes boven de realisatie van nieuwe routes. Knelpunten moeten worden opgelost, de kwaliteit en belevingswaarde worden verbeterd en het aanbod van aanvullende voorzieningen worden vergroot. Vaarroutes in de polders kunnen aantrekkelijker worden gemaakt bij gelegenheid van onderhoud van vaarwegen. Zowel het natuurbelang, de waterkwaliteit, de waterberging als het recreatiebelang zijn gediend bij meer afwisseling en differentiatie, bijvoorbeeld in de vorm van natuurvriendelijke oevers en aanlegplaatsen op aantrekkelijke plaatsen. Een ontbrekende schakel is de vaarverbinding Zwolse Vaart-Kuinre. Deze heeft de potentie om op termijn een onderdeel te worden van het Basis Recreatie Toervaart Net (BRTN). De provincie zal zich samen met gemeenten en betrokken organisaties inzetten om de knelpunten in het BRTN aan te pakken. Dit geldt ook voor knelpunten in het lange afstandsnetwerk van landelijke fietsroutes, zoals de route Lelystad-Harderwijk door de Larserstrook (LF21) en de route vanaf de Nijkerkersluis tot de Stichtse Brug (figuur 7).

Waarborging van de landelijke routestructuren is belangrijk. Daarom wordt het Basis Recreatie Toervaart Net (BRTN) planologisch vastgelegd (figuur 15). De provincie vraagt de gemeenten in de planvorming aandacht te besteden aan behoud en ontwikkeling van wandel- (LAW) en fiets- (LF) routestructuren. De LF-routestructuren staan weergegeven in figuur 7.

De as Lelystad-Harderwijk is een belangrijke drager van diverse recreatief-toeristische ontwikkelingen. Het noordelijk deel is vooral van belang als uitloopgebied van Lelystad en biedt ook ruimte aan nationale attracties. Het middendeel is van belang in het netwerk van recreatieve vaar-, fiets- en wandelroutes met (op de knooppunten) bijbehorende voorzieningen. Het zuidelijk deel wordt gekenmerkt door de verweving van landbouw, natuur en recreatie en maakt daardoor beleidsmatig onderdeel uit van de recreatiezone.
 

D) Grootschalige attractieparken en Nationaal evenemententerrein (NET)

De provincie wil ruimte bieden aan de ontwikkeling van een grootschalig (nationaal) evenemententerrein, waarbij de voorkeur bestaat deze te situeren op het grondgebied van de gemeente Dronten (Biddinghuizen). Middels een op te stellen uitwerking van het Omgevingsplan en een daaraan gekoppelde strategische milieubeoordeling zullen de mogelijkheden hiertoe nader worden onderzocht en vormgegeven. De financiering van de investeringen in het NET zelf is een verantwoordelijkheid van de marktpartijen. Voor het NET is bereikbaarheid, zowel per auto als per openbaar vervoer, een zeer essentieel criterium. De komst van de Hanzelijn verbetert de OV-bereikbaarheid. Aansluitend daarop moet voor voor- en natransport door de initiatiefnemers een plan voor de inzet van besloten (shuttle) bussen worden gemaakt. Het is voor de provincie niet mogelijk om voor de ontsluiting van dit terrein - exploitabel - regulier openbaar vervoer aan te bieden. De geluidsoverlast van evenementen is bij Biddinghuizen relatief beperkt, omdat het in een dunbevolkt gebied ligt.

Voor nieuwvestiging van een grootschalig attractiepark kan worden gedacht aan een locatie binnen, of aansluitend aan, het stedelijk gebied van Almere. Een grootschalig park kan daar goed worden ontsloten, via het wegennet, openbaar vervoer en fietspaden, en kan een functie vervullen voor Flevoland, maar ook voor de Noordvleugel. Bundeling met aanwezige voorzieningen is er goed mogelijk. Voor grootschalige dagrecreatie zijn binnen Flevoland meer locaties geschikt. Door de invloed van de Noordvleugel van de Randstad en de goede bereikbaarheid van Almere kan in de uitloopgebieden van Almere ruimte gevonden worden voor deze bovenregionale en meer intensieve vorm van recreatie. Ook locaties nabij Lelystad zijn echter denkbaar. De vestiging van nieuwe intensieve recreatieve en toeristische voorzieningen in de EHS dient te worden voorkomen, om het behoud en de ontwikkeling van (nieuwe) waarden van deze structuur te kunnen garanderen. Indien een locatie binnen de EHS noodzakelijk blijkt kan inpassing mogelijk gemaakt worden door toepassing van de saldobenadering.

 



5.4 Natuur

Natuur

Ongeveer de helft van Flevoland (de Oostvaardersplassen, de Lepelaarplassen en vrijwel alle grote wateren) is aangewezen als speciale beschermingszone (SBZ) onder de Europese Vogelrichtlijn en maakt daarmee onderdeel uit van het internationale natuurnetwerk Natura 2000. Enkele delen van deze gebieden zijn tevens aangemeld als beschermingszone onder de Habitatrichtlijn. Nederland is verplicht om specifieke soorten en habitats in deze gebieden in een goede staat van instandhouding te brengen en te houden. De provincie is bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving op grond van de Natuurbeschermingswet en stelt in dit kader beheersplannen vast voor de niet-rijkseigendommen. De provincie maakt natuurinformatie via internet toegankelijk.

De Natura 2000 gebieden vormen samen met een groot deel van de binnendijkse natuurgebieden het Flevolandse deel van de nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Doel van de EHS is de realisatie van een robuust landelijk samenhangend netwerk van natuurgebieden dat voldoende (leef-)ruimte biedt voor soorten en waarden die karakteristiek zijn voor de Nederlandse natuur. De EHS moet in 2018 gereed zijn. In het provinciale gebiedsplan voor natuur en landschap is verder uitgewerkt welke natuurkwaliteit gerealiseerd moet worden en welke gebieden, aanvullend op reeds bestaande natuurgebieden, begrensd zijn als nieuwe natuur. De robuustheid, samenhang en specifieke kwaliteiten zijn nog te gering. De ambitie van de provincie is om de EHS en het Natura 2000 netwerk een robuustheid te geven die voldoet aan de opgaven vanuit de Europese Unie en het rijk. In Flevoland zijn er vooral opgaven voor het instandhouden en verder ontwikkelen van de natuurwaarden voor moerassen, open water, natte bosgebieden en het open agrarisch gebied. De relatie tussen de binnendijkse en de buitendijkse natuurgebieden kan versterkt worden door binnendijks meer natte leefgebieden te realiseren.

De provincie Flevoland wil natuur beschermen en ontwikkelen, maar ook ruimte hebben om andere maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw en recreatie optimaal vorm te geven. De natuurwetgeving hanteert een 'nee, tenzij'-regime: nieuwe activiteiten zijn niet toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat de beschermde habitats en soorten daarvan geen schade ondervinden. Slechts indien een blijvende gunstige staat van instandhouding voor soorten en habitats gegarandeerd is, kan 'nee, tenzij' worden omgebogen in een door de provincie gewenst 'ja, want'. De provincie wil hiervoor gebruik maken van een systeem van saldobenadering. Het uitgangspunt van deze benadering is dat de maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen zodanig vorm worden gegeven dat zij elkaar niet belemmeren, maar versterken. Als elders binnen het Flevolandse natuursysteem een vergelijkbare of grotere verbetering wordt gerealiseerd, kan plaatselijk een verslechtering van de natuurkwaliteit acceptabel zijn. De uitwerking van de saldobenadering is voor het Natura 2000 netwerk en de EHS verschillend, omdat op grond van de wettelijke kaders voor beide verschillende afwegingscriteria gelden. De provincie neemt het initiatief om de beide vormen van saldobenadering voor het eigen gebied uit te werken en met alle relevante partijen te overleggen over de meest doelmatige toepassing. De provincie geeft hierbij prioriteit aan een integrale visie voor Markermeer en IJmeer en aan een integrale visie voor de Oostrand van Flevoland. Ook in het speerpuntgebied OostvaardersWold kan saldering van natuurwaarden die elders in de provincie verloren gaan aan de orde zijn. In samenwerking met rijkspartijen en de andere provincies wordt een gezamenlijk beleidskader voor de saldobenadering gemaakt.

Voor het Natura 2000 netwerk zet de provincie Flevoland een koers in, waarbij de gewenste toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen geen significante negatieve gevolgen meer zullen hebben. Dit kan bereikt worden door, voorafgaand aan of tegelijk met bijvoorbeeld woningbouwprojecten, de natuurkwaliteiten van het huidige netwerk in Flevoland zo te versterken, dat de door het rijk vastgestelde instandhoudingdoelstellingen en herstelopgaven ruimschoots worden gerealiseerd. In dit creatieve proces is medewerking en instemming van het rijk en de Europese Commissie vereist.

Voor het deel van de EHS dat niet onder de Natura 2000 bescherming valt, maakt de provincie conform de Nota Ruimte verweving met saldering op gebiedsniveau mogelijk, op basis van integrale gebiedsplannen die samen met gebiedspartners worden opgesteld en door het rijk worden getoetst. Binnen een gebied is een (gedeeltelijke) herbegrenzing van de EHS mogelijk. Ook het uitplaatsen van verstorende bedrijven behoort tot de mogelijkheden. Uitgangspunt is in alle gevallen dat de omvang van de EHS minimaal gelijk blijft en dat er een kwalitatieve verbetering van de natuurwaarden optreedt (bijvoorbeeld door verbetering van de milieukwaliteit). Ten behoeve van de gewenste robuustheid wordt voor kwantitatieve opgaven vooral gezocht naar locaties die grenzen aan de bestaande EHS en die versnippering van de EHS kunnen voorkomen of oplossen. Investeringen in de natuur worden bij voorkeur ingezet in gebieden waar sprake is van voor de natuur gunstige (abiotische) omstandigheden, waardoor de saldering ook bijdraagt aan een verbetering en verduurzaming van het gehele ecosysteem.

Bij de uitwerking van de saldobenadering is van belang dat niet alle gebieden binnen de EHS dezelfde waarde hebben. Op figuur 16 is voor de binnendijkse EHS een onderscheid in drie groepen gebieden aangegeven:

1. Prioritaire gebieden: naast de gebieden die in het verleden al door het rijk zijn aangewezen (als Vogelrichtlijngebied, beschermd natuurmonument of bosreservaat), gaat het om gebieden waar al zeer bijzondere natuurlijke natuurwaarden zijn ontstaan die vanwege de bijzondere abiotische omstandigheden niet of nauwelijks elders in Flevoland realiseerbaar zijn (bv. Kuinderplas, Bremerbergbos, Ellerslenk). Toepassing van de saldobenadering is in deze gebieden niet mogelijk.
2. Waardevolle gebieden: dit zijn gebieden met een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. De gebieden zijn essentieel voor de gewenste samenhang en kwaliteit van de EHS. Binnen deze gebieden is de ruimte voor het toepassen van de saldobenadering beperkt, tenzij de natuurkwaliteit en/of -kwantiteit en de gebruikswaarde van het gebied verbeteren. De prioritaire en de waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van de EHS.
3. Overige EHS: deze gebieden hebben vaak een hoge lokale waarde, deels door de ligging in of nabij de kernen, maar soms ook door bijzondere abiotische waarden of bijvoorbeeld als landschappelijk element. De omvang of de gebruiksdruk zijn echter zodanig dat het alleen met hoge beheersinspanningen mogelijk is om deze waarden ook duurzaam te blijven beheren. Deze gebieden lenen zich voor de saldobenadering, waarbij nadrukkelijker dan bij de waardevolle gebieden ook verplaatsing aan de orde kan zijn.

De binnendijkse Natura 2000 gebieden behoren tot de prioritaire gebieden. Voor de buitendijkse gebieden zal aan de hand van de verplicht op te stellen beheerplannen gekeken worden of een nadere indeling wenselijk en zinvol is.
Voor bos- of natuurgebieden buiten de EHS volstaat de provincie vanuit haar medebewindstaken met een toetsing of aan de juridische vereisten wordt voldaan. Het
primaat voor de afweging ligt bij de gemeenten.

Op grond van artikel 4.9 van de Wet milieubeheer zijn in figuur 16 de Wetlands aangegeven. Dit zijn gebieden, die ingevolge artikel 2 van de Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels, gesloten op 2 februari 1971 in Ramsar, zijn opgenomen in de lijst van watergebieden van internationale betekenis. De betekenis van de aanwijzing in de zin van bescherming van het gebied is nagenoeg geheel vormgegeven met bepalingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, in Nederland geïmplementeerd in de toetsingskaders van de Natuurbeschermingswet 1998.
 

Milieutekorten natuur

De abiotische kwaliteit van de EHS moet in 2027 toegesneden zijn op de gewenste natuurwaarden. De milieukwaliteit mag dan niet meer tekortschieten. In Flevoland betekent dit vooral een aanpak van verdroging (figuur 16), versnippering en verstoring door geluid. In 2015 moet in 80% van de als verdroogd aangewezen gebieden de verdrogingproblematiek opgelost zijn en in 2018 100%. Het is denkbaar dat het waterschap en de terreinbeheerders bij de uitwerking van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) de nieuwe milieutekorten aantonen. In gebieden die zich lenen voor verweving van functies, kan verdroging in natuurgebieden worden bestreden door maatregelen in landbouwgebieden te treffen. Er wordt dan in de zone rond het verdroogde gebied met behulp van de methode van grondwatergericht peilbeheer naar een compromispeil gezocht waarbij de belangen van natuur en landbouw verenigd kunnen worden. Grondwateronttrekkingen mogen niet leiden tot verdroging van natuur. In samenhang met de verdrogingaanpak zullen ook voorkomende versnippering- en verstoringproblemen integraal worden aangepakt. Voor 2018 moet op grond van de afspraken met het rijk ook de totale versnippering zijn aangepakt. Verstoring door geluid moet in 2027 zijn aangepakt.

Ammoniak, afkomstig van de veehouderijbedrijven in Flevoland, draagt bij aan de verzuring van kwetsbare natuurgebieden. Na wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij maakt de provincie een afweging welke natuurgebieden tegen verzuring bescherming behoeven. Hiertoe stelt de provincie een ammoniakkaart op.
 

Soortenbeleid

Door haar ligging is Flevoland een cruciale schakel tussen waterrijke gebieden in Utrecht, Noord-Holland, Overijssel en Friesland en daarmee binnen de Natte As.
De grote wateren, de kustzones en moerassen zijn van internationaal belang voor het voortbestaan van een groot aantal (vogel-)soorten. De beschermde natuurgebieden zijn voor deze soorten cruciaal, maar ook niet beschermde gebieden zijn van belang, bijvoorbeeld als foerageergebied. Het soortenbeleid wordt daarom zo ingezet dat het een versterking en aanvulling is op de EHS, inclusief Natura 2000-gebieden. Bestaande populaties moeten duurzaam in stand worden gehouden (bescherming). Toekomstige populaties moeten zich kunnen ontwikkelen tot duurzame populaties (uitbreiding). Door een integrale werkwijze moeten conflicten tussen economie en ecologie zoveel mogelijk voorkomen worden. Weloverwogen locatiekeuzes zorgen er voor dat kansen benut worden om gebiedsontwikkeling en soortenbescherming te koppelen.

De provincie wil soorten beschermen via een leefgebiedenbenadering. De provincie zal daartoe in overleg met de gebiedspartners actuele en potentiële natuurwaardenkaarten ontwikkelen. Inzicht in potentiële natuurwaarden is van belang voor natuurcompensatie en het effectueren van de actieve soortenbescherming. De natuurwaardenkaarten worden vertaald in gebiedsgerichte uitwerkingen van de leefgebieden moeras, grote wateren en kustzone, die in concrete uitvoeringsmaatregelen moeten uitmonden. De bedreigde en ernstig bedreigde soorten van de Rode Lijst worden zoveel mogelijk bij de gebiedsuitwerkingen betrokken. Het leefgebied agrarisch gebied zal eveneens worden uitgewerkt. Hierbij ligt de nadruk op de functie als foerageergebied voor de aan water gebonden soorten. Een uitwerking van het leefgebied stedelijk gebied acht de provincie vooral een taak van de gemeenten.

Voor strikt beschermde, maar in Flevoland algemeen voorkomende, soorten wil Flevoland toe naar een proactieve werkwijze waarbij er voldoende garanties zijn dat de soort duurzaam in Flevoland kan voortbestaan en mogelijkheden ontstaan voor ruimtelijke ontwikkelingen. In overleg met het rijk werkt de provincie voor de rugstreeppad een pilot uit. Wanneer deze succesvol blijkt en bijdraagt aan oplossingen voor ruimtelijke opgaven, zal de provincie deze werkwijze ook voor andere strikt beschermde soorten gaan toepassen. De provincie stemt haar eigen beheer af op bedreigde en beschermde dier- en plantensoorten en verwacht dat ook van natuurbeheerders en overige gebiedspartners. De gebiedsuitwerkingen kunnen aanleiding geven voor het herzien van de natuurdoeltypenkaart en de gebiedsplannen natuur en landschap en agrarisch natuurbeheer.
 

Agrarisch natuurbeheer

Agrarisch natuurbeheer richt zich op het versterken van de natuurwaarden van het agrarisch gebied, doordat boeren gerichte beheersmaatregelen treffen. De belangstelling voor agrarisch natuurbeheer in Flevoland is groot. Voor Flevoland is jaarlijks voor netto ruim 500 ha agrarisch natuurbeheer rijkssubsidie beschikbaar (plus 1.270 ha specifiek voor opvang van overwinterende ganzen). Dit is in verhouding tot andere provincies gering. De provincie streeft naar minimaal een verdubbeling tot 1.000 ha agrarisch natuurbeheer en zal het rijk verzoeken de quota voor Flevoland te verhogen.

Het instrument agrarisch natuurbeheer wil de provincie meer gaan inzetten ter versterking van het provinciale soortenbeleid en voor het behoud van bijzondere landschappelijke kwaliteiten. De provincie wil daarvoor vooral beheerpakketten openstellen die van belang zijn voor soorten waarvoor Flevoland een speciale verantwoordelijkheid heeft, zoals soorten van de leefgebieden 'agrarisch gebied', 'moeras' en 'kustzone'. Pakketten voor weidevogelbeheer worden niet uitgebreid, omdat Flevoland voor het voortbestaan van weidevogels in Nederland van relatief geringe betekenis is. Voor een aantal beheerpakketten is de effectiviteit mede afhankelijk van de concentratie binnen een gebied. Voor dergelijke pakketten geeft de provincie voorrang aan samenwerkingsverbanden zoals agrarische natuurverenigingen. Dit beleid werkt de provincie gebiedsgericht uit.
 

Ecologische verbindingen

Voor het versterken van de samenhang in de EHS zijn ecologische verbindingen van belang. Het zijn vaak lintvormige elementen met een zodanige natuurlijke begroeiing dat verschillende diersoorten er voldoende beschutting vinden om de oversteek van het ene kerngebied naar het andere te wagen. In Flevoland vervullen de meeste tochten en vaarten een verbindende functie. Hoe langer de afstand, des te belangrijker is het dat er ook tussentijds wat grotere stapstenen zijn die als tijdelijk rustgebied kunnen fungeren.

Het rijk heeft in de Nota Ruimte besloten tot een sterke prioritering van ecologische verbindingen. De rijksinzet beperkt zich tot het beschikbaar stellen van de middelen voor de realisatie van de robuuste ecologische verbinding Oostvaardersplassen-Veluwe en het beoordelen van de vraag of het geheel ecologisch gaat functioneren. De provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing van het gebied en de uiteindelijke realisatie. Voor de overige ecologische verbindingen is de verantwoordelijkheid doorgeschoven naar provincies en gemeenten. In navolging van het rijk kiest ook de provincie voor een prioritering in ecologische verbindingen. De robuuste ecologische verbinding Oostvaardersplassen-Veluwe heeft daarbij de hoogste prioriteit. Deze verbinding kan alleen gerealiseerd worden als sprake is van een samenhangend pakket met de verstedelijking van Almere, de realisatie van uitloopgebied voor Almere en de opgave voor waterberging. De robuuste ecologische verbinding is daarom onderdeel van de groen-blauwe zone OostvaardersWold (zie figuur 25). De exacte begrenzing zal door de provincie worden uitgewerkt in een natuurgebiedsplan. Minimaal 1.000 hectare nieuwe natuur moet door het rijk gefinancierd worden. Deze verbinding moet uiterlijk 2018 voltooid zijn. De provincie is als regisseur verantwoordelijk voor het proces en de daarmee gepaard gaande procesgelden. In het speerpuntgebied OostvaardersWold wordt de groen-blauwe zone inclusief de robuuste verbinding verder uitgewerkt, met inbegrip van de mogelijkheden van multifunctioneel medegebruik.

Daarnaast geeft de provincie prioriteit aan een aantal EHS-verbindingen dat essentieel is voor de gewenste samenhang in de Ecologische Hoofdstructuur en voor een groot deel al is ingericht. Dit zijn de Hoge en de Lage Vaart, de Knardijk, de Larservaart, de Lemstervaart, de Zwolsevaart, de verbinding door Almere Poort, de verbinding tussen Reve-Abbert en Wisentbos (langs de Hanzelijn) en de verbindingen in de oostrand van Oostelijk Flevoland waar de bosgordel op dit moment niet aaneensluit (figuur 16). De verbinding door Almere Poort is onderdeel van de ecologische visie van Almere en wordt door de gemeente gerealiseerd. Daarnaast vormen ook andere vaarten en tochten verbindingen tussen natuurgebieden. Door een meer natuurvriendelijke inrichting kan de kwaliteit voor natuur en waterberging soms nog verbeterd worden. De provincie ziet daarin vooral een rol weggelegd voor gemeenten en waterschap. Voor de vaarten die de provincie zelf in beheer heeft, wil de provincie de natuurvriendelijke inrichting verbeteren op grond van een nog op te stellen meerjarenprogrammering, waarbij zoveel mogelijk wordt aangehaakt bij noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden. Door een meer natuurvriendelijke inrichting zullen deze verbindingen ook aantrekkelijker worden voor recreatieve functies en kunnen ze een bijdrage leveren aan opgaven op het gebied van waterberging en waterkwaliteit.

 



5.5 Landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkunde

Landschap en cultuurhistorie

In de twintigste eeuw is het typisch Flevolandse landschap ontstaan zoals wij het nu kennen. Als onderdeel van het Zuiderzeeproject werden de IJsselmeerpolders drooggelegd. Vele bouwkundige objecten en landschappelijke structuren herinneren aan deze inpolderings- en ontginningsfase en zijn nog steeds in het landschap zichtbaar. De voormalige eilanden Urk en Schokland en de voormalige haven Oud-Kraggenburg herinneren aan de Zuiderzeegeschiedenis en creëren een unieke tegenstelling tussen oud en nieuw land. In de provincie Flevoland zijn door het rijk twee gebieden aangewezen als zeer waardevolle cultuurhistorische gebieden (Belvederegebieden). Dit zijn geheel Noordelijk Flevoland en het Swifterbantgebied (tussen de IJsselmeerdijk, Ketelmeerdijk, Beverweg en N307). Belvedere is een zienswijze op landschap en de vertaling daarvan in het ontwerp en inrichting van de polders, waarbij rekening is gehouden met de artefacten uit het verleden.

De provincie wil de Flevolandse karakteristieken behouden door deze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen. Daartoe maakt de provincie onderscheid tussen landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en basiskwaliteiten. Tot de kernkwaliteiten worden die elementen en patronen gerekend die bepalend zijn voor het karakter van Flevoland, waarmee de essentie van het polderconcept wordt gewaarborgd. De cultuurhistorische en landschappelijke kernkwaliteiten en de landschapskunstwerken zijn aangegeven in figuur 17. De landschappelijke kernkwaliteiten zijn in deze figuur indicatief aangegeven. In de planperiode wil de provincie samen met de gebiedspartners een selectie maken van de meest waardevolle elementen van het landschap die tot het zogenaamde landschappelijke casco behoren. Voor zowel de cultuurhistorische als de landschappelijke kernkwaliteiten als de landschapskunstwerken is het beleid gericht op behoud en versterking. Hierin vervult de provincie een actieve rol.

Naast de kernkwaliteiten valt een aantal cultuurhistorische en landschappelijke elementen en patronen in de categorie basiskwaliteit (figuur 18). Het gaat dan om openheid, de verkavelingstructuur, het bijzondere stedenbouwkundige concept van Nagele en het werkeiland Lelystad-Haven, de gemalen, hoge bruggen en de voormalige Zuiderzeekustlijn en de erfbeplanting. De provincie draagt voor deze elementen en patronen geen directe verantwoordelijkheid, maar wil wel met de gebiedspartners in dialoog blijven over het behoud en ontwikkeling van deze elementen en patronen.
De provincie verwacht van de gemeenten dat zij bij de besluitvorming over nieuwe ontwikkelingen expliciet rekening houden met de cultuurhistorische en landschappelijke kern- en basiskwaliteiten en dat zij nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk inpassen. De cultuurhistorie kan ook als inspiratie dienen voor nieuwe ontwerpen.
De provincie wil samen met de gemeenten uitwerking geven aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden door hieraan in de speerpuntgebieden vroegtijdige en volwaardige aandacht te besteden in de vorm van een ontwerpvisie of landschapsontwikkelingsplan.

Het Zwarte Meer is onderdeel van het Nationaal Landschap IJsseldelta, zoals aangegeven in figuur 19. De kwaliteiten van het Zwarte Meer zijn de weidsheid, de rust, de natuurwaarden en de beleving van het contrast tussen het oude en het nieuwe land. De opgave voor het Nationaal Landschap is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Speciale aandachtspunten zijn het vergroten van de recreatieve toegankelijkheid en het versterken van de cultuurhistorische waarden.
 

Archeologie

Voordat de Zuiderzee ontstond, is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste inwoners van Flevoland sporen achtergelaten, die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek. De provincie legt in haar beleid meer de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg (bv. educatie en recreatie) en wil hiertoe belangrijke archeologische waarden behouden en ontsluiten. Dit sluit aan bij de verplichting uit het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. Indien dit niet mogelijk is, dienen belangrijke archeologische waarden door middel van opgravingen en onderzoek veilig te worden gesteld. Deze verplichting geldt voor heel Flevoland, zowel voor de provincie als voor de gemeenten.
In het archeologiebeleid maakt de provincie een onderscheid in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en de Top-10 archeologische locaties (figuur 20). Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang. De provincie zal het beleid voor de PArK'en en de Top-10 archeologische locaties nader uitwerken. De uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Er zijn vier PArK'en, te weten: Rivierduingebied Swifterbant, Unesco-monument Schokland, Urk en omgeving en Omgeving Kuinderschans en Kuinderburchten. De provincie richt zich in PArK'en op de ontsluiting en integrale instandhouding van de archeologische waarden in samenhang met aardkundige en landschappelijke waarden. Dit betekent dat archeologische waarden in PArK'en in principe niet mogen worden geroerd. Aanvullend hierop en voor zover noodzakelijk en mogelijk, nemen de provincie en gebiedspartners in PArK'en maatregelen om de achteruitgang in kwaliteit van archeologische waarden, als gevolg van bijvoorbeeld verdroging en verzuring, te stoppen dan wel te vertragen. In 2015 moet sprake zijn van structurele ontsluiting, bescherming en beheer (monitoring en instandhouding) van alle PArK'en. In figuur 10 zijn deze gebieden aangewezen met de nevenfunctie 'water voor behoud archeologisch erfgoed'. Voor de PArK'en werkt het waterschap het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) met voorrang uit. Hierbij wordt het grondwaterbeheer afgestemd op de aanwezige archeologische waarden, zonder dat dit de landbouwkundige functie van het gebied onevenredig schaadt.
Voor het voormalige Eemstroomgebied in Zuidelijk Flevoland en de prehistorische strandwal bij Emmeloord, die beide onder archeologische aandachtsgebieden vallen, zal op basis van nader onderzoek worden bepaald of hier aanleiding is om PArK'en aan te wijzen.

Naast de PArK'en heeft de provincie een Top-10 van archeologische locaties samengesteld uit de vele honderden archeologische locaties die Flevoland rijk is. De Top-10 vertegenwoordigt een dwarsdoorsnede van de Flevolandse archeologie. De provincie vindt het van wezenlijk belang dat de Top-10 locaties behouden blijven. In de bescherming en instandhouding van individuele archeologische locaties geeft de provincie voorrang aan de Top-10 locaties.

Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. De inzet in archeologische aandachtsgebieden beperkt zich tot het opsporen en het planologisch beschermen, dan wel - indien niet anders mogelijk - opgraven van individuele archeologische waarden. Terreinen die op de landelijke Archeologische MonumentenKaart (AMK) staan vallen onder de aandachtsgebieden, met dien verstande dat ze in principe altijd planologische bescherming moeten krijgen.

Het grootste deel van het archeologisch erfgoed in de bodem is nog onbekend. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in PArK'en en archelogische aandachtsgebieden moet tijdig expertise over de archeologische verwachting en de noodzaak voor inventariserend en waarderend onderzoek, alsook de te nemen behoudsmaatregelen, bij het planproces worden betrokken. De provincie handelt en oordeelt conform de landelijke richtlijnen ten aanzien van de archeologie. Gemeenten worden gestimuleerd om gemeentelijke archeologische beleidskaarten op te stellen, waarmee zij voorafgaand aan concrete ruimtelijke ontwikkelingen in afstemming met andere ruimtelijke belangen, de archeologisch ruimtelijke prioriteiten vaststellen.
 

Aardkundige waarden

Naast oude menselijke sporen bevinden zich in de ondergrond van Flevoland ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van de Flevolandse ondergrond af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden (figuur 21). Hierbinnen zijn sterlocaties aangegeven waar de waarden het hoogst zijn vanwege o.a. gaafheid, zeldzaamheid en combinatie met archeologische en landschappelijke waarden. De provincie gaat in samenwerking met andere partijen aan dit geologisch erfgoed bekendheid geven via voorlichting en educatie, het oprichten van aardkundige monumenten en het bevorderen van aandacht voor aardkundige waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen (via het traject van bodeminformatie). Ook de relatie met toerisme wordt uitgewerkt, bijvoorbeeld door aardkundige waarden te verwerken in recreatieve routes. Naast het communicatieve spoor wordt de bescherming van aardkundige waarden als volgt ingevuld. In de provinciale archeologische en aardkundige kerngebieden (PArK'en) (figuur 20) worden de aardkundige waarden, in combinatie met archeologische waarden, beschermd via de Verordening voor de fysieke leefomgeving. In deze gebieden zijn vrijwel alle ontgrondingen vergunningplichtig en worden zij getoetst op de effecten op de aardkundige en archeologische waarden. Bescherming van de aardkundige waarden in de overige aardkundig waardevolle gebieden (figuur 21) is geregeld via vergunningverlening in het kader van de Ontgrondingenwet, conform het toetsingskader in de beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving. Bij ontgrondingen in deze gebieden die vergunningplichtig zijn wordt speciale aandacht geschonken aan de effecten op de aardkundige waarden.

 



5.6 Water in het landelijk gebied

5.6.1 Wateroverlast door extreme neerslag

Voor de gebieden met de functie 'agrarisch water' (figuur 10) is de norm voor wateroverlast gemiddeld 1 keer per 80 jaar en maximaal 1 keer per 50 jaar. Voor de functies 'water voor bos en natuur' en 'water voor bos en natuur met milieutekort verdroging' worden geen normen voor wateroverlast gehanteerd. Het grootste gedeelte van Flevoland voldoet tot 2050 aan de provinciale normen voor wateroverlast. Uitgaande van de huidige ruimtelijke inrichting en rekening houdend met bodemdaling en klimaatverandering (10% extra neerslagintensiteit in 2050) blijkt dat enkele laag gelegen gebieden op termijn niet meer voldoen aan het vereiste minimale beschermingsniveau van 1/50. Deze gebieden met een te hoge inundatiekans liggen ten noordwesten van Emmeloord, ten noordwesten van Schokland en bij Almere.

Het waterschap heeft geïnventariseerd in hoeverre de afzonderlijke peilgebieden van de gehele provincie in 2005, in 2015 en in 2050 voldoen aan de normen. Tevens is inzicht verkregen in de locaties waar op de middellange termijn (2015) en de lange termijn (2050) niet wordt voldaan aan het minimale beschermingsniveau tegen wateroverlast. De wateropgave zal gebiedsgericht worden opgelost, waarbij de trits vasthouden-bergen-afvoeren het uitgangspunt is. De ruimtelijke weergave hiervan zijn de wateroplossingsgebieden. Dit zijn de waterhuishoudkundige afwateringsgebieden waar, in overleg met gebiedspartners, naar maatregelen wordt gezocht om de aanwezige wateropgave aan te pakken. Dit gebeurt in twee stadia.

De wateropgave voor de middellange termijn moet in 2015 daadwerkelijk opgelost zijn, terwijl voor de opgave op de lange termijn (2050) in 2009 tussen de gebiedspartners overeenstemming over de oplossingsrichtingen moet zijn. Eén en ander is weergegeven in figuur 22 (2015) en figuur 23 (2050). Het waterschap brengt de ruimteclaim voor waterberging uiterlijk in de eerste helft van 2008 in beeld. Daarna maakt de provincie de integrale afweging en legt, afhankelijk van de uitkomst, in 2009 de waterbergingslocaties ruimtelijk vast, zodat deze een planologisch beschermde status krijgen. Naar verwachting kan de wateropgave voor 2015 met betrekkelijk eenvoudige maatregelen zonder grote maatschappelijke gevolgen worden opgelost. Voor de lange termijn moet rekening worden gehouden met zwaardere, meer ingrijpende maatregelen.

 



5.6.2 Bodemdaling en beperkte drooglegging

Hoewel bodemdaling een natuurlijk proces is na de inpoldering van een gebied, is beheersing van dit proces noodzakelijk. Gelet op de veiligheid, bewoonbaarheid van het gebied en de waterhuishouding wordt de daling van het maaiveld tegengegaan. Het verlagen van peilen in bodemdalingsgebieden om aan de wensen van bestaande landgebruikfuncties te voldoen past niet bij een robuust watersysteem. Onderbemalingen zijn onomkeerbare ingrepen die leiden tot een versnippering van het watersysteem, extra snelle bodemdaling, extra kwel en daarmee mogelijk tot een verslechtering van de waterkwaliteit. Bovendien leiden onderbemalingen tot afwenteling van de wateropgave op de rest van de polders. In gebieden die voor maaivelddaling gevoelig zijn, wordt het waterbeheer zodanig uitgevoerd dat de daling zo gering mogelijk is. Hierbij wordt een evenwicht gezocht tussen de eisen die het bodemgebruik stelt en een duurzaam beheer van het watersysteem. In een aantal gebieden (voornamelijk bodemdalingsgebieden) is sprake van een beperkte drooglegging ten opzichte van de eisen van het huidige landgebruik. De overgang naar een gebruik dat ook op langere termijn in overeenstemming is met de verslechterende drooglegging vraagt veel van de belanghebbenden in het gebied. De provincie erkent de problematiek in de natte gebieden en ziet voor zichzelf een rol bij het zoeken naar een duurzame oplossing voor deze gebieden.

* In het kader van de speerpuntgebieden, in het bijzonder Noordelijk Flevoland en het OostvaardersWold, wordt samen met alle belanghebbenden een visie ontwikkeld op duurzame economische ontwikkeling van de gebieden met een geringe drooglegging.
* De provincie bepaalt, samen met alle partners, rollen en taken met betrekking tot het kostenveroorzakingsbeginsel in de gebieden met beperkte drooglegging.

In figuur 10 zijn aandachtsgebieden beperkte drooglegging weergegeven. Dit zijn gebieden waar nu of in de toekomst de drooglegging te beperkt zal zijn voor het huidige landgebruik.

 



5.6.3 Watertekort

Droogte

Ter bestrijding van overlast door droogte wordt ca. 100 miljoen m3 water per jaar ingelaten. In de periode tot 2050 zal de verdamping met 4% toenemen. Daardoor ontstaat er verdeeld over de provincie een extra watervraag van ca. 27 miljoen m3/jr om het watersysteem in droge perioden kwantitatief en kwalitatief op het huidige niveau te houden. De provincie wil voorkomen dat extra water moet worden ingelaten en zoekt de oplossing, ook gelet op kwaliteitsaspecten, in seizoensgebonden peilverloop, al dan niet in combinatie met een verruiming van het wateroppervlak. Daarnaast moet de hoeveelheid ingelaten water zo effectief mogelijk worden gebruikt.

Voor watertekorten in extreem droge jaren vindt verdeling van het beschikbare rijkswater plaats conform de landelijke verdringingsreeks:

1. veiligheid en voorkomen van onomkeerbare schade: achtereenvolgens stabiliteit waterkeringen, klink en zettingen (veen en hoogveen) en natuur (gebonden aan bodemgesteldheid);
2. nutsvoorzieningen: achtereenvolgens drinkwatervoorziening en energievoorziening;
3. kleinschalig hoogwaardig gebruik: tijdelijke beregening kapitaalintensieve gewassen en proceswater;
4. overige belangen: scheepvaart, landbouw, natuur (zolang geen onomkeerbare schade optreedt), industrie, waterrecreatie en binnenvisserij.

Tussen de categorieën 1 en 2 is sprake van een prioriteitsvolgorde. Tussen de categorieën 3 en 4 vindt onderlinge prioritering plaats op basis van minimalisatie van de economische en maatschappelijke schade.

De provincie zal in het kader van het Regionaal Droogteoverleg IJsselmeergebied afspraken maken met de omringende provincies en de waterbeheerders over de invulling en toepassing van de verdringingsreeks. Uiterlijk in 2008 worden definitieve afspraken gemaakt. Deze worden vastgelegd in een waterakkoord of zonodig bij provinciale verordening, zodat het in tijden van extreme droogte vóóraf duidelijk is hoe de verdringingsreeks ingevuld en toegepast wordt. Bij de studie naar watertekort in extreem droge jaren zal ook watervraag en draagkracht van het systeem onder normale omstandigheden worden betrokken. Speciale aandacht hierbij vraagt de Hoge Afdeling van Oostelijk Flevoland. De kwel van goede kwaliteit vervult een belangrijke functie bij het waterkwaliteitsbeheer in de rest van Zuidelijk en Oostelijk Flevoland en bij de doorspoeling van de Veluwerandmeren. De vraag is hoeveel water uit de Hoge Afdeling van Oostelijk Flevoland kan worden ingezet voor watertekort en waterkwaliteitverbetering elders, zonder dat dit ten koste gaat van de doelstellingen in dit gebied. De provincie zal hier samen met het waterschap en Rijkswaterstaat onderzoek naar doen.
 

Wateraanvoer

Ook onder normale omstandigheden kan er de behoefte bestaan water van elders aan te voeren. Vanuit het streven om meer robuuste watersystemen te creëren, wil de provincie dat zo weinig mogelijk water wordt aangevoerd. Wateraanvoer creëert immers afhankelijkheid. De situatie laat zich nadien niet meer eenvoudig wijzigen en brengt veelal hoge beheerskosten met zich mee. Een structurele en integrale afweging van de watervoorziening van functies is nodig, waarbij ook wordt gekeken naar de kosten en baten. Dit geldt in eerste instantie voor de afweging van nieuwe aanvoer, maar de overweging kan ook worden gemaakt bij grote investeringen in onderhoud aan oude stelsels.

Belangrijke duurzaamheidaspecten in Flevoland zijn, onder andere, het bestemmen van de in Flevoland beperkt aanwezige kwel van goede kwaliteit en het bij de afweging betrekken van de grote benodigde wateraanvoerintensiteit in gebieden met een slechte waterkwaliteit.

Bij de toetsing van wateraanvoerprojecten zal de provincie de volgende volgorde hanteren:

1. de noodzaak voor het gebruik;
2. desparingsmogelijkheden;
3. optimale benutting van het lokale oppervlaktewatersysteem (peil opzetten, water conserveren, meer open water creëren);
4. grondwater als alternatief;
5. de wijze waarop water duurzaam aangevoerd kan worden.
 

Blauwe knopen

Blauwe Knopen zijn de belangrijkste uitwisselingspunten (gemalen, hevels) tussen het hoofd- en de regionale watersystemen. Na het aanwijzen van deze Blauwe Knopen kunnen betrokken partners afspraken maken over te realiseren waterdoelen en de daarvoor te leveren inspanningen, die worden vastgelegd in nieuwe waterakkoorden. De provincie heeft hierbij een coördinerende rol. Voor Flevoland wordt voor vier gemalen bezien of er regionale bestuursovereenkomsten worden gesloten.

 



5.6.4 Waterkwaliteit: de Europese Kaderrichtlijn Water

Het doel van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is om in het jaar 2015 een goede toestand van het grond- en oppervlaktewater te bereiken tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. Dat betekent een toenemende borging van en aandacht voor waterkwaliteit en ecologie die ten goede komen aan de leefbaarheid van deze provincie, zorgen voor een toename van natuurwaarden en belevingswaarde, een betere waterkwaliteit en een goede basis voor de ontwikkeling van recreatie. De daadwerkelijke waterkwaliteitsdoelen worden per watersysteem afgeleid waarbij de potentie van het systeem centraal staat. Potentieel waardevolle gebieden zullen hogere doelstellingen gaan kennen. Een maatschappelijke afweging is onderdeel van het proces om doelstellingen te bepalen. In Flevoland levert dit een spanning op tussen de gewenste economische en ruimtelijke ontwikkeling en het stand-still principe, de randvoorwaarde dat de waterkwaliteit in geen geval mag verslechteren ten opzichte van het jaar 2000. In 2009 moeten Stroomgebiedbeheersplannen zijn vastgesteld en in 2012 moet een maatregelenprogramma operationeel zijn. In dat kader stelt de provincie als onderdeel van het deelstroomgebied Rijn-Midden in haar Omgevingsplan de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen vast. Dit zal in 2009 gebeuren middels een partiële herziening van het Omgevingsplan. De kaderrichtlijn biedt de mogelijkheid tot uitstel naar het jaar 2027, dan wel doelverlaging als de consequenties disproportioneel zijn.

De KRW onderscheidt chemische en ecologische doelen. De chemische doelstellingen worden op rijksniveau vastgelegd. De ecologische doelen worden door de provincie vastgesteld. De provincie bepleit realistische en haalbare doelstellingen. Binnen Flevoland verschilt de potentie van de watersystemen aanzienlijk. Sommige delen van de polders worden belast door vuil kwelwater terwijl andere delen gevoed worden door schone kwel. Tot nu toe gelden in heel Flevoland dezelfde ecologische normen (Maximaal Toelaatbaar Risico, MTR). De KRW stelt als minimumeis behoud van de waterkwaliteit anno 2000. Om op een maatschappelijk acceptabele wijze aan de KRW-eisen te kunnen voldoen, ligt een gebiedsdifferentiatie van ecologische normen in de rede. De provincie zal de beschikbare middelen richten op het verder ontwikkelen van de gebieden met potentieel ecologisch waardevol water. Als de gunstige uitgangssituatie daar wordt behouden en versterkt, kunnen toekomstige generieke (provinciebrede) maatregelen worden beperkt of voorkomen. Vanaf 2009 zullen daarom naar verwachting strengere ecologische doelstellingen gaan gelden in schone gebieden dan in gebieden die van nature minder schoon zijn. De gebieden met een bijzondere waterkwaliteit zijn weergegeven in figuur 10. In deze gebieden is het doel de karakteristieke, aan oppervlaktewater gebonden natuur in de provincie te behouden en verder te ontwikkelen, door het verbeteren van de waterkwaliteit en een natuurvriendelijke inrichting en beheer van de oevers. Het gaat hierbij om levensgemeenschappen die horen bij verschillende watertypen (zoals meren en plassen, tochten en sloten, zand- en kleigaten). Bijzondere aan oppervlaktewater gebonden natuur komt in Flevoland voor in natuur- en bosgebieden, stedelijk gebied en agrarisch gebied. De gebieden die zijn aangegeven als 'te ontwikkelen bijzondere waterkwaliteit' bieden goede mogelijkheden voor verbetering van de ecologische kwaliteit van het water. Bij de uitwerking van beleid en maatregelen moet hierbij rekening worden gehouden. Omdat elk watertype zijn eigen karakteristieke levensgemeenschap kent, zullen de functie-eisen in de planperiode per watertype uitgewerkt worden in samenhang met de uitwerking van de Europese Kaderrichtlijn Water.

De benodigde ruimte voor ecologie en berging van water zal beslag leggen op agrarische gronden langs watergangen. De benodigde maatregelen bieden goede mogelijkheden voor specifieke duurzame vormen van landbouw. Vooruitlopend op de nieuwe doelen stimuleert de provincie het terugdringen van emissies van zware metalen, gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten en wordt gewerkt aan de ecologische inrichting van het watersysteem. Dit kan onder meer door stimulering van biologische landbouw of van pilotprojecten voor verduurzaming van de landbouw. In bepaalde gevallen kan het verplaatsen van agrarische bedrijven aan de orde zijn. De provincie wil afspraken maken met Domeinen om dit proces te faciliteren. Bij het uitvoeren van groot onderhoud aan oeverbeschoeiing van de provinciale vaarten zal de provincie een natuurvriendelijke inrichting realiseren. De meerkosten liggen in het verwerven van stroken grond langs de vaarten. De provincie wil met waterschap en gemeenten afspraken maken om ook de oevers van de overige watergangen natuurvriendelijk in de richten. Daartoe wordt gezamenlijk het Masterplan Natuurvriendelijke Oevers opgesteld. De nadruk ligt op die wateren waar zoveel mogelijk van de onderstaande doelen gecombineerd kunnen worden:

1. waterkwaliteit: schoonhouden of schoonmaken van water;
2. waterkwantiteit: wateroplossingsgebieden;
3. natuur: ecologische verbindingen;
4. recreatie: (vaar-)routes en verbindingen;
5. vaarwegbeheer: werk met werk maken: aanhaken bij de onderhoudsprogramma's;
6. landbouw: behoefte aan schoon water en oplossen wateroverlast;
7. overige projecten in de directe nabijheid: werk met werk maken, b.v. toepassing
vrijkomende grond bij natuur- of recreatieontwikkeling;
8. rekening houden met archeologie: voorzichtig met de aanleg van natuurvriendelijke oevers in archeologische kerngebieden.

Bij de uitvoering krijgen die gebieden prioriteit waar het hoogste rendement wordt verwacht en waar de grootste problemen zijn ten aanzien van de waterkwaliteit.



5.6.5 Zwemwater

De provincie heeft als doelstelling dat er voldoende zwemwater is van goede kwaliteit als onderdeel van het toeristisch recreatief product van Flevoland. De functie zwemwater (figuur 10) is toegekend aan oppervlaktewateren, en delen daarvan, die voldoen aan de wettelijke eisen van hygiëne en veiligheid. De kwaliteit wordt regelmatig gecontroleerd door de waterbeheerders en onderzoeksresultaten worden jaarlijks in een EU-rapportage gepubliceerd. Daarnaast geeft de provincie in een zwemwaterfolder inzicht in de veilige zwemplaatsen. De inrichting en het beheer van zwemwater zijn gericht op de toegankelijkheid, de oeverafwerking, het onderwatertalud en de scheiding en/of integratie van andere gebruiksvormen. Op zijn vroegst in 2010 moeten de zwemwateren voldoen aan de eisen van een nieuwe Europese richtlijn. Het is denkbaar dat er stranden zijn die niet tegen kosteneffectieve maatregelen aan deze eisen kunnen voldoen. De provincie wil evenwel sluiting voorkomen. De provincie heeft een regierol bij de aanwijzing van zwemwateren en de coördinatie van het uitvoeringsprogramma. In 2009 wil de provincie opnieuw locaties voor zwemwater aanwijzen met daaraan gekoppeld een maatregelenprogramma voor het op orde brengen van deze wateren zodat ze aan de richtlijn voldoen.



5.6.6 Afstemming waterbeheer en functies

Het afstemmen van het waterbeheer in de provincie op de diverse functies is een complexe zaak. De afweging van maatregelen voor het waterbeheer en de koppeling tussen waterhuishouding en ruimtelijke ordening worden uitgewerkt in het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR). In het Nationaal Bestuursakkoord Water is vastgelegd dat de provincie hiervoor de kaders stelt en het waterschap vóór 2010 het GGOR uitwerkt. Waterbeheersdoelstellingen en beheersmaatregelen voor peilbeheer, grondwaterbeheer, kwalitatief en kwantitatief beheer worden in het GGOR geprioriteerd.

De invoering van het GGOR wordt vastgelegd in de Verordening voor de fysieke leefomgeving, evenals de relaties tussen waterschap en provincie bij de uitvoering van het GGOR. De hoofdlijnen van het GGOR moeten worden vastgelegd in het waterbeheersplan. In de beleidsregel Toezicht waterschap worden toetsingscriteria voor doelbereiking vastgelegd. Dit geeft de maximale afwijking van de voor een landgebruiksfunctie optimale toestand van het watersysteem. Uitgangspunt is dat de kosten voor maatregelen in het watersysteem en de mogelijke functieschade in een gebied door een te grote afwijking van de optimale waterhuishouding in evenwicht zijn. Tevens wordt in deze beleidsregel vastgelegd hoe provincie en waterschap handelen als niet aan één van de criteria kan worden voldaan. In de beleidsregel Toezicht wordt tevens vastgelegd hoe de overgang naar het systeem van grondwatergerichte normering, dat verbonden is aan het GGOR, zal verlopen.
De inhoudelijke kaders voor het GGOR vloeien voort uit de diverse beleidskaders in dit plan. Deze moeten in het waterbeheer onderling afgewogen worden. Het gaat dan niet alleen om waterkwaliteit en waterkwantiteit, maar bijvoorbeeld ook om natuur, landbouw, recreatie en archeologie. De preferent uit te werken gebieden voor GGOR zijn de binnendijkse Ecologische Hoofdstructuur en Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden. Het streven is om een duurzaam en robuust watersysteem te realiseren en de rol van water als medeordenend principe te verankeren. Concreet betekent dit dat onomkeerbare ingrepen zoveel mogelijk worden voorkomen en dat de belangen van het watersysteem op lange termijn voldoende worden meegewogen bij de afweging tussen het aanpassen van het watersysteem aan het gebruik of aanpassen van het gebruik aan het watersysteem. Duurzaamheid en robuustheid komen ook tot uiting in de maatregelenkeuze. De provincie doet daarom ook uitspraken over maatregelen als deze relevant zijn voor het realiseren van een duurzaam en robuust watersysteem in Flevoland. In dit plan zijn uitspraken opgenomen over hoe om te gaan met onderbemalingen, wateraanvoer, drainage, archeologie en verdroging van natuur. Het in dit plan geformuleerde waterbeleid is richtinggevend voor het waterschap bij het opstellen van het GGOR. Omgekeerd zal de provincie ook rekening houden met het GGOR bij haar vergunningverlening voor grondwateronttrekkingen.

 



5.6.7 Drinkwatervoorziening

Het Flevolandse drinkwater wordt gemaakt van schoon grondwater. In Zuidelijk en Oostelijk Flevoland wordt grondwater, gewonnen tussen de 100 en 225 meter diepte, op een eenvoudige manier gezuiverd tot drinkwater van een uitstekende kwaliteit. In Noordelijk Flevoland zijn geen mogelijkheden om op een vergelijkbare eenvoudige manier drinkwater te maken uit grondwater. Daarom wordt drinkwater geïmporteerd uit Noordwest-Overijssel, waar wel voldoende zoet grondwater is. Vanwege de bevolkingstoename groeit de vraag naar drinkwater in Flevoland. Ook wordt grondwater geleverd aan Gelderland en Utrecht. Hierdoor hoeft in onze buurprovincies minder grondwater opgepompt te worden, zodat verdroging in natuurgebieden in die omgeving wordt tegengegaan. De provincie vindt het belangrijk dat het huidige kwaliteitsniveau van de drinkwatervoorziening gewaarborgd blijft.

Het Flevolandse drinkwaterbeleid is gebaseerd op twee duurzaamheiddefinities:
* Een duurzame drinkwatervoorziening voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen, levert continu voldoende water, heeft bronnen en een infrastructuur die langdurig kunnen worden gebruikt, staat zo min mogelijk bloot aan externe risico's, heeft aanvaardbare effecten op de omgeving en heeft een goed beschermbare grondstof.
* De duurzaam winbare hoeveelheid zoet grondwater is de hoeveelheid waarbij, als gevolg van grondwateronttrekkingen, ook op lange termijn de voorraad zoet grondwater niet kleiner wordt, geen verzilting van de voorraad optreedt en geen onaanvaardbare effecten op de omgeving worden veroorzaakt.

In Flevoland wordt de functie 'water voor de openbare drinkwatervoorziening' toegekend aan het diepe zoete grondwater in Zuidelijk Flevoland en het grondwater rondom de winningen Harderbroek en Bremerberg. De gebieden zijn in figuur 24 aangegeven als respectievelijk beschermingsgebied voor grondwater en boringsvrije zone. Dit grondwater wordt gebruikt voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water zoals bedoeld in de KRW. In deze gebieden is de inrichting en het beheer van de waterhuishouding gericht op een kwaliteit van het grondwater die overeenkomt met de eisen die zijn opgenomen in het waterleidingbesluit. Indien de kwaliteit beter is dient deze behouden te blijven. Daarnaast is rond alle drinkwaterwinningen een waterwingebied begrensd. Binnen het waterwingebied mogen alleen activiteiten worden uitgevoerd die nodig zijn in het kader van de winning en bereiding van drinkwater voor de openbare drinkwatervoorziening.

De huidige grondwaterwinning voor de drinkwatervoorziening heeft een duurzaam karakter en de vergunde onttrekkingen kunnen zonder problemen gecontinueerd worden. Wel veroorzaken zij in natuurgebieden een beperkte kwelvermindering en grondwaterstandverlaging. Dergelijke effecten kunnen worden verminderd door waterhuishoudkundige maatregelen. Voor de landbouw hebben de grondwaterstandverlagingen slechts beperkte gevolgen. Voor de eerstkomende decennia beschikken Oostelijk en Zuidelijk Flevoland over voldoende grondwater om in de drinkwaterbehoefte te kunnen voorzien, ook bij een eventuele maximale groeitaakstelling. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat het waterverbruik per inwoner niet groeit. Gelet op de trend van dit gebruik is dit een reëel uitgangspunt. Van de drinkwaterbedrijven wordt verwacht dat zij het verstandig gebruik van drinkwater door afnemers stimuleren en het eigen verbruik terugdringen. Er is voldoende grondwater om tot 2030 in de eigen behoefte te kunnen voorzien en 9 miljoen m3 per jaar te exporteren naar Gelderland en Utrecht. Noordelijk Flevoland kan tot 2030 van drinkwater worden voorzien door import uit Overijssel. Het jaarlijkse drinkwaterverbruik in dit gebiedsdeel zal naar verwachting beperkt groeien. Daarom hoeven in de periode tot 2030 in Flevoland geen aanvullende bronnen voor de drinkwatervoorziening te worden ontwikkeld.

Met het oog op de ontwikkelingen in techniek, watervraag en grondwateraanbod wordt de export van grondwater om de vier jaar geëvalueerd, te beginnen in 2009. De provincie Flevoland neemt het initiatief voor deze evaluatie, die samen met de buurprovincies wordt uitgevoerd. Op basis hiervan zal de levering van grondwater aan Gelderland en Utrecht worden heroverwogen. De provincie gaat ervan uit dat tot 2030 geen extra export van grondwater aan de orde komt.

In Zuidelijk Flevoland speelt het diepe zoete grondwater ook in de toekomst een belangrijke rol in de drinkwatervoorziening. Er zijn hier wellicht mogelijkheden voor extra grondwateronttrekkingen. Daarom dient dit zoete grondwater in het derde watervoerende pakket op basis van het voorzorgsprincipe exclusief te blijven gereserveerd voor de openbare drinkwatervoorziening. Vanwege het belang voor de drinkwatervoorziening wordt het optimaal beschermd en beheerd. Omdat er ruimte lijkt te zijn om op een duurzame wijze extra grondwater te winnen, is er in Zuidelijk Flevoland een zoekgebied voor een nieuwe winlocatie gesitueerd ten westen van pompstation Fledite en ten zuiden van pompstation Spiekzand. Het reserveringsgebied voor de openbare drinkwatervoorziening wordt beperkt tot een gedeelte van Zuidelijk Flevoland dat in figuur 24 is weergegeven als 'boringsvrije zone'. Het Markermeer hoeft in de komende decennia niet te worden ingezet voor de openbare drinkwatervoorziening in Flevoland of in andere provincies, zodat voor dit doel reserveren wat de provincie Flevoland betreft niet nodig is.
Het grondwater dat bestemd is voor de openbare drinkwatervoorziening wordt extra beschermd door aanwijzing als beschermingsgebied voor grondwater. In deze gebieden gelden aanvullende regels om een bijzonder beschermingsniveau voor het grondwater te waarborgen dat hoger ligt dan het nationale algemene milieubeschermingsniveau. Deze regels zijn vastgelegd in de Verordening voor de fysieke leefomgeving.

 



5.6.8 Grondwaterbeheer

De provincie streeft naar het ontwikkelen en instandhouden van een zodanige grondwatersituatie (zowel kwalitatief als kwantitatief) dat naast een duurzaam gebruik tevens een duurzame ontwikkeling van natuur en bosgebieden is gewaarborgd. Van grondwater dient zo effectief mogelijk gebruik te worden gemaakt, waarbij verspilling wordt voorkomen.
Ten aanzien van grondwater is extra aandacht voor duurzame en robuuste watersystemen van belang. Immers, als kwetsbaar grondwater verontreinigd raakt, is deze situatie niet meer terug te draaien. De provincie wil kwalitatief hoogwaardig grondwater beschermen en hiervoor een gebiedsgericht grondwaterbeleid ontwikkelen. Volgens de Kaderrichtlijn Water moet in 2015 de kwaliteit van het grondwater voldoen aan de gestelde eisen en moet er evenwicht bestaan tussen de onttrekking en aanvulling van het grondwater. Ter aanvulling op de KRW wordt door de Europese Commissie een Grondwaterrichtlijn voorbereid waarin aanvullende grondwaterkwaliteitsnormen, monitoringsverplichtingen en maatregelen worden opgenomen ter voorkoming en bestrijding van grondwaterverontreiniging.

Deze Grondwaterrichtlijn zal naar verwachting in de loop van 2007 in werking treden. De huidige kwaliteit van het ondiepe Flevolandse grondwater zit dicht tegen de norm voor nitraat aan. In 2009 zal de provincie de grondwaterdoelen gaan vaststellen. In de planperiode wordt daartoe nader onderzoek gedaan, onder andere naar het evenwicht van onttrekking en aanvulling van grondwatersystemen. Voor Zuidelijk Flevoland zijn in het kader van de drinkwatervoorziening op basis van onderzoek doelstellingen geformuleerd voor het evenwicht tussen de onttrekking en aanvulling van het grondwater. In de planperiode wordt het grondwaterbeleid voor Oostelijk en Noordelijk Flevoland vormgegeven op basis van duurzaam te onttrekken hoeveelheden grondwater per grondwatersysteem. Daarbij wordt ingegaan op de verdeling van de grondwatervoorraden, de huidige grondwaterkwaliteit en de kwetsbaarheid van het grondwatersysteem. Kwetsbaar ondiep grondwater is weergegeven in figuur 10.

Het beschikbare grondwater wordt voor een zo hoogwaardig mogelijk doel ingezet of gereserveerd. Bij voorkeur sluit de kwaliteit aan bij de eisen die worden gesteld door het gebuiksdoel. Nadrukkelijk zal aandacht worden besteed aan toename van beregening vanuit grondwater voor de landbouw. De resultaten van de studie worden gebruikt om de doelstellingen voor grondwater beter te formuleren.

In de Grondwaterwet is het grondwaterbeheer opgedragen aan de provincie. Het gaat hierbij om het verlenen van vergunningen voor het onttrekken van grondwater en de controle op onttrekkingen binnen een vastgesteld beleidskader. In de beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving zijn criteria voor de vergunningverlening op basis van de Grondwaterwet opgenomen.
 

Openbare drinkwatervoorziening en water voor menselijke consumptie

De provincie is terughoudend in de verlening van vergunningen voor water bestemd voor menselijke consumptie anders dan voor de openbare drinkwatervoorziening. Gezien de eisen die voortvloeien uit de KRW wordt de voorkeur gegeven aan enkele grotere grondwateronttrekkingen. Voor kleinere onttrekkingen met als gebruiksdoel 'water voor menselijke consumptie' wordt de voorkeur gegeven aan levering door het drinkwaterbedrijf. De provincie zal buiten het gebied dat is gereserveerd voor de openbare drinkwatervoorziening wel medewerking verlenen aan grotere onttrekkingen voor menselijke consumptie, indien deze een groot maatschappelijk belang dienen en geen onevenredige schade toebrengen aan andere belangen. Vooral in de randmeerzone van Oostelijk Flevoland bevindt zich een grondwatervoorraad van uitstekende kwaliteit. Deze voorraad is primair bestemd voor de drinkwatervoorziening of de levensmiddelenindustrie die voor de productie op grond van de Warenwet aangewezen is op water van drinkwaterkwaliteit.
 

Landbouw

De provincie is terughoudend met agrarisch gebruik van grondwater, vooral nabij verdroogde natuurgebieden. Als oppervlaktewater geschikt is voor agrarische gebruiksdoeleinden, heeft dit de voorkeur boven het gebruik van grondwater. Wanneer geen geschikt oppervlaktewater aanwezig is, kan grondwater worden onttrokken onder voorwaarde dat geen schade aan andere belanghebbenden wordt toegebracht. De te vergunnen hoeveelheid grondwater wordt afgestemd op de benodigde hoeveelheid water per gebruiksdoel, de beschikbaarheid van alternatieven en het duurzaam te winnen volume per watersysteem. Het diepe zoete grondwater in Zuidelijk Flevoland is exclusief gereserveerd voor de openbare drinkwater-voorziening. Voor doeleinden waarvoor de oppervlaktewaterkwaliteit onvoldoende is kan leidingwater een alternatief zijn.

Het waterschap betrekt bij het opstellen van het GGOR ook drainage bij de afweging van maatregelen en kan deze aan een vergunningsplicht onderwerpen. Bij deze afweging wordt meegenomen of de drainage van percelen schade berokkent aan andere functiebelangen of dat de belangen van het waterbeheer op kortere of langere termijn geschaad worden door de randvoorwaarden die drainage stelt aan het oppervlaktewaterbeheer in een gebied.
 

Opslag van energie

De provincie staat positief tegenover het gebruik van grondwater voor de opslag van energie, uitgezonderd het in beschermingsgebieden gereserveerde grondwater. Voor de vergunningverlening is de beleidsregel grondwater van toepassing. In de beleidsregel zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de resultaten van de werkgroep 'Harmonisatie en stroomlijning vergunningen KWO' van het Interprovinciaal Overleg.
 

Industrie

In Flevoland onttrekt een beperkt aantal bedrijven grondwater. Indien oppervlaktewater geschikt is voor industriële gebruiksdoeleinden, heeft dit de voorkeur boven het gebruik van grondwater. Grondwater kan alleen worden onttrokken als geen schade aan andere belanghebbenden wordt toegebracht. De provincie wil de beschikbare hoeveelheid grondwater zo efficiënt en doelmatig mogelijk inzetten, omdat de duurzaam te winnen hoeveelheid beperkt is. Om verspilling van grondwater tegen te gaan, wordt voor de te vergunnen hoeveelheid grondwater het productieproces doorgelicht. Aan de hand van de resultaten worden te vergunnen hoeveelheden grondwater hierop aangepast. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de mogelijkheden van hergebruik van grondwater na zuivering en het cascaderen van verschillende gebruiksdoelen. Uitgangspunt is dat het grondwater een kwaliteit heeft die aansluit bij de eisen van de toepassing.
 

Bronbemalingen en de sanering van bodemverontreinigingen

De provincie werkt mee aan het verlenen van vergunningen voor bronbemalingen en onttrekkingen voor bodemverontreinigingen. Bronbemalingen zijn tijdelijk en leiden tot lokale, veelal grote, grondwaterstandverlagingen. Indien een bronbemaling de grondwaterstand in de omgeving zodanig doet dalen dat andere belangen daar hinder van ondervinden, dan dienen technieken te worden gebruikt die de netto grondwateronttrekking reduceren. Ook kunnen eisen gesteld worden aan de periode waarin de onttrekking is toegestaan. Als het voorkomen van schade redelijkerwijs niet mogelijk is zal de initiatiefnemer de schade zoveel mogelijk beperken en desondanks ontstane schade vergoeden. Schade aan archeologie en aan natuurfuncties wordt niet toegestaan.

 



5.7 Milieu in het landelijk gebied

5.7.1 Duurzame energie

De opwekking van windenergie levert de grootste bijdrage aan het bereiken van de Flevolandse klimaatdoelstelling. Als windrijke provincie wil Flevoland optimaal gebruik maken van de milieuvoordelen en economische potenties van de opwekking van windenergie zonder de landschappelijke kwaliteiten van de provincie aan te tasten. Windmolenopstellingen zijn in grote delen van de provincie het landschapsbeeld gaan beheersen. De provincie wil dit veranderen. De technische ontwikkeling van windmolens maakt mogelijk dat met minder molens eenzelfde, of zelfs meer, windenergievermogen wordt opgewekt. De provincie Flevoland wil een geleidelijke afname van het aantal molens bereiken, maar wel met gelijktijdige toename van het opgewekte vermogen en met verbetering van landschappelijke kwaliteit door concentratie van molens op een beperkt aantal locaties.

Aan nieuw te plaatsen windmolens wordt in principe alleen medewerking verleend als deze molens (gelijktijdig) een equivalent bestaande windmolens vervangen, waarbij de hoeveelheid geleverde energie (kWh) en het behoud van de netto inkomsten uit de te vervangen windmolens bepalend is. Bij de vervanging neemt de begrote energielevering (kWh) toe ten opzichte van de geleverde energie (kWh) door de te saneren windmolens. Deze toename is nodig en mogelijk om maatwerk te kunnen leveren in opschaling en sanering en om hieruit een bijdrage van de netto inkomsten aan gebiedsgebonden ontwikkelingen (versterken landschap, natuur, recreatie en leefbaarheid van het landelijke gebied) te kunnen financieren.

De schaalvergroting van windenergie brengt met zich mee dat de effecten zich op grotere, gemeentegrensoverschrijdende afstanden manifesteren. Het opschalen en saneren heeft daarmee impliciet een regionaal karakter dat uitwisseling van op te schalen windenergievermogen met zich meebrengt en intergemeentelijke afstemming en medewerking vereist.

De openheid wordt vooral in Zuidelijk Flevoland verstoord door de huidige situering van windmolens. Herstel van het oorspronkelijke open Flevolandse landschapsbeeld vereist concentratie van de windmolens op enkele plekken. Dit wordt bereikt met een afname met 50% van het aantal windmolens, gerekend over het gehele gebied. Aan nieuw te plaatsen molens worden eisen gesteld ten aanzien van minimaal vermogen, ashoogte en omvang van het project. Medewerking aan de uitvoering van het opschalen en saneren van windenergieopstellingen gebeurt op basis van projectplannen die conform de beleidsregel Windmolens via de gemeenten aan de provincie worden voorgelegd. Windenergie is in principe overal mogelijk wanneer wordt voldaan aan eisen van natuur, veiligheid, geluid en slagschaduw. De woongebieden die vallen binnen de stedelijke gebieden, zoals aangegeven in figuur 11, en de Oostvaardersplassen zijn uitgesloten voor plaatsing van nieuwe molens. Dit geldt ook voor de gebieden met hoogtebeperkingen als gevolg van de luchthaven Lelystad en het zenderpark in Zeewolde.

Voor het opstellen van nieuwe plannen is de situatie van de windmolenopstellingen die overeenkomen met het beleid tot 9 juni 2005 bepalend. Hiertoe worden ook gerekend de windmolens die vallen onder de uitzonderingsregel van het besluit 'Tijdelijke stop plaatsing windmolens'. Het binnen deze kaders opgestelde vermogen windenergie vormt het uitgangspunt voor opschaling en sanering. De provincie legt de nadere uitwerking van deze uitgangspunten voor het windmolenbeleid vast in een beleidsregel.

Omdat de oudste en kleinste windmolens recent zijn gereviseerd en van een nieuwe MEP-subsidie profiteren, zullen de windmolens gebouwd in de periode 1998 -2002 het eerst voor opschaling in aanmerking komen. Daarna volgen de oudste en kleinste windmolens. Dit betekent dat rekening houdend met de planontwikkeling de sanering vooral in de periode 2010-2015 zijn beslag zal krijgen. Rond 2012 kan de helft van de saneringsopgave gerealiseerd zijn.

Naast windenergie maakt bio-energie een grote ontwikkeling door. Doordat de energieprijzen (uit fossiele energie) sterk stijgen en de Europese richtlijn voor biobrandstoffen stelt dat in 2010 5,75% van de brandstoffen vervangen moet zijn door biobrandstof, nemen de potenties voor energieteelt in Europa sterk toe. In Flevoland kan hierop ingespeeld worden. De provincie brengt samen met gemeenten de meest kansrijke opties in Flevoland in beeld. In het landelijk gebied kan energieteelt voor inzet in biomassa warmte/krachtinstallaties plaatsvinden, bij voorkeur in combinatie met ontwikkeling van natuur of waterberging.
Daarnaast is de verwerking van producten uit de landbouw tot biobrandstof ook in Flevoland een potentiële groeimarkt. In Lelystad worden al installaties ingezet die zowel warmte als elektriciteit opwekken op basis van biomassa (zoals snoei- en dunningshout). In Almere en Zeewolde is een contract met een energiebedrijf afgesloten om een biomassacentrale te bouwen.

Naast deze biomassa-warmte-krachtinstallaties zijn in Flevoland kansrijk:
* installaties voor covergisting van mest bij (geclusterde) agrarische bedrijven en op bedrijventerreinen;
* warmtekrachtinstallaties op houtachtige biomassa voor energie-intensieve bedrijven of delen van bedrijventerreinen;
* warmtekrachtinstallaties op biomassa voor kassengebieden;
* warmtekrachtinstallaties op bio-olie voor zwembaden en zorginstellingen.

De provincie heeft een voorkeur voor de inzet van materiaal dat minder geschikt is voor hoogwaardige toepassingen of dat al een cascade heeft doorlopen. Van afvalstromen die niet als product of materiaal hergebruikt kunnen worden, kan de energie-inhoud worden benut. De inzet van afval als brandstof wordt dan gezien als nuttige toepassing.

 



5.7.2 Bodemkwaliteit en (water-)bodemsanering

De provincie Flevoland heeft een relatief schone bodem. Het provinciaal beleid kan daardoor op onderdelen afwijken van het landelijk beleid. Maatwerk is mogelijk. Uit bodemonderzoek is gebleken dat in Flevoland geen aanwijzingen zijn van diffuse verontreiniging. De meeste van de onderzochte parameters blijven onder de landelijk vastgestelde streefwaarden. Voor een beperkt aantal parameters is sprake van een van nature verhoogd achtergrondgehalte. Deze achtergrondgehalten bepalen de gebiedseigen bodemkwaliteit en zijn vastgelegd in de provinciale Bodemkwaliteitskaart die regelmatig wordt geactualiseerd. Hieraan verbonden is de Vrijstellingsregeling grondverzet, die zones aangeeft waarbinnen in het landelijk gebied van de provincie Flevoland vrij grondverzet mogelijk is indien aangetoond is dat er sprake is van vergelijkbare kwaliteit.

Bij bodemsanering richt de provincie zich op herstel van de gebiedseigen bodemkwaliteit. Dit betekent dat verontreinigde grond en verontreinigd grondwater zodanig schoon moeten worden dat de bodem na sanering voldoet aan de gebiedseigen bodemkwaliteit. Voor saneringen in gebieden met achtergrondwaarden lager dan de streefwaarde, ligt de saneringsdoelstelling op het niveau van de landelijk vastgestelde streefwaarde. De bodem is plaatselijk zodanig verontreinigd dat er gebruiksbeperkingen zijn. De provincie vindt dat de bodemverontreiniging verwijderd moet worden door diegene die ervoor verantwoordelijk kan worden gesteld (saneringen in eigen beheer). In vrijwel alle gevallen worden saneringen in eigen beheer uitgevoerd. Als gevolg daarvan streeft de provincie ernaar haar uitvoeringstaken in 2009 te beëindigen. Veroorzakers van de bodemverontreiniging, eigenaren en gebruikers van een verontreinigde bodem kunnen op hun verantwoordelijkheid bij bodemverontreiniging worden aangesproken. Als zij binnen de vastgestelde termijn het onderzoek of de sanering in eigen beheer niet ter hand nemen, zet de provincie het bevelsinstrumentarium uit de Wet bodembescherming in. De provincie zet dit eveneens in als door rechthebbenden van het te saneren perceel geen medewerking wordt verleend aan onderzoek of sanering door de provincie.

Alleen in gevallen van ernstige bodemverontreiniging waarbij door de veroorzaker, eigenaar of gebruiker geen maatregelen (kunnen) worden genomen, neemt de provincie de verantwoordelijkheid voor het herstel van de gebiedseigen bodemkwaliteit (saneringen van overheidswege). De prioritering en planning worden opgenomen in het meerjarenprogramma bodemsanering. De provincie stelt informatie over bodemverontreiniging beschikbaar aan het landelijk bodemloket (www.bodemloket.nl).
De provincie wil de komende jaren een nadere invulling geven aan duurzaam bodemgebruik. Uitgangspunt hierbij zijn de verschillende landelijke ontwikkelingen. In overleg met de gebiedspartners zal hieraan een regionale invulling worden gegeven.
Om het mogelijk te maken dat alle maatschappelijke partijen bij hun plannen (zoals natuurontwikkeling, waterbeheer, stedenbouw en de aanleg van infrastructurele werken) rekening houden met de mogelijkheden en beperkingen van de bodem, stelt de provincie via het geoloket bodeminformatie ter beschikking.
 

Waterbodems

In 2001 was in de binnendijkse wateren van Flevoland circa 2,8 miljoen m3 baggerspecie aanwezig, waarvan circa 60% klasse 1 en 2 (licht verontreinigde) specie en slechts 2,5% klasse 3 en 4 (matig en sterk verontreinigde) specie. De aanwas tot 2010 is geschat op 3,7 miljoen m3. Alle verontreinigde baggerspecie betreft onderhoudsspecie. Het overgrote deel van de klasse 3 en 4 locaties (totaal ca. 77.000 m3) is in beheer bij waterschap Zuiderzeeland, een klein deel bij gemeenten. Het waterschap neemt de regierol op zich voor de verwijdering van baggerspecie. In het vigerende waterbeheersplan is vastgelegd dat alle op dat moment bekende klasse 4 specie in 2008 gesaneerd zal zijn en alle op dat moment bekende klasse 3 specie voor 2010 gesaneerd zal zijn. Het waterschap zal ook de periode daarna eventuele klasse 3 en 4 specie die wordt aangetroffen adequaat aanpakken. Met depot IJsseloog is een goede bergingslocatie beschikbaar. De klasse 3 en 4 locaties zijn beperkt van omvang en de eventuele onderzoeks- en saneringskosten zullen naar verwachting niet boven het drempelbedrag uit de Wet bodembescherming uitkomen. Er worden daarom door de provincie voor waterbodemsanering geen middelen geraamd. Naar verontreinigingen met asbest moet nog onderzoek worden gedaan. De provinciale taak beperkt zich vooralsnog tot het opstellen van beschikkingen over ernst en risico, het toetsen van saneringsplannen en het beoordelen van ontheffingsverzoeken op grond van de Wet bodembescherming. De provincie wil samen met het waterschap onderzoek verrichten naar asbest in waterbodems.

 



5.7.3 Nazorg stortplaatsen

Op basis van de Wet milieubeheer heeft de provincie de verantwoordelijkheid voor de nazorg van stortplaatsen die na 1 september 1996 zijn gesloten. Voor de dekking van de bij de nazorg behorende kosten wordt een objectgebonden heffing gehanteerd. De berekening van de hoogte van de heffing vindt plaats op basis van de door de stortplaatsexploitanten opgestelde nazorgplannen. De nazorgplannen worden getoetst aan de IPO-checklist nazorgplannen stortplaatsen. De berekening van doelvermogen gaat via het Rekenmodel IPO Nazorg Stortplaatsen (RINAS). De provincie ziet erop toe dat voor de stortplaatsen Braambergen, Het Friese Pad, Afvalverwerkingsinrichting Zeeasterweg en de stortlocatie voor baggerspecie IJsseloog een nazorgplan wordt opgesteld. De provincie is voornemens de uitvoering van de nazorg op te dragen aan een daartoe aangewezen rechtspersoon of instantie. Bij de nazorg van stortplaatsen, die voor 1 september 1996 gesloten zijn, gaat het vooral om het volgen van de verontreinigingsituatie. Op basis van onderzoek naar de verontreinigingsituatie wordt een plan van aanpak opgesteld.

 



5.7.4 Ontgrondingenbeleid (binnendijks)

De provincie is bevoegd tot het verlenen van vergunningen voor binnendijkse ontgrondingen. De provincie verleent geen medewerking aan de winning van binnendijkse dieper liggende grondstoffen, vanwege de vaak nadelige effecten op de waterkwaliteit en het verlies van grondoppervlakte. Afhankelijk van de locatie kan een uitzondering gemaakt worden voor projecten die een bijdrage leveren aan de gebruikskwaliteit van de locatie en die geen verslechtering van de milieukwaliteiten met zich meebrengen. Uitruil van de dieper liggende grondstoffen met gebiedseigen grond is daar toegestaan. Dit laat het provinciale beleid ten aanzien van permanente bollenteelt onverlet (zie paragraaf 5.2).

Naast ontgronden met als primair oogmerk het winnen van oppervlaktedelfstoffen (primaire ontgrondingen) wordt ook wel ontgrond ten behoeve van een ander doel (aanleg van wegen, kanalen, bouwputten, waterberging en recreatieplassen). Deze secundaire ontgrondingen zijn in Flevoland onder voorwaarden wel toelaatbaar. Deze voorwaarden zijn onder andere gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve effecten als gevolg van het doorbreken van afsluitende deklagen. Het toetsingskader uit het Ontgrondingenbeleidsplan 1996-1998 wordt opgenomen in een beleidsregel. Grondstoffen die bij ontgrondingen vrijkomen dienen zo hoogwaardig mogelijk te worden afgezet. De provincie bevordert daarom het werk met werk maken, waarbij klei en/of zand die bij een secundaire ontgronding vrij komen zonder tussenopslag direct worden ingezet als bouwstof in andere werken.

Uit het onderzoek 'Industriezand uit zee' van de provincie Flevoland (2005) blijkt dat voor de kust van Zuid-Holland en Zeeland genoeg industriezand ligt voor dekking van de behoefte aan industriezand in Nederland voor meer dan 100 jaar. De provincie Flevoland is daarom van mening dat binnendijks in Flevoland geen diepliggend industriezand gewonnen hoeft te worden. In de taakstelling, die Flevoland in het Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen voor de periode 1999-2008 heeft gekregen (1,5 miljoen ton beton- en metselzand), zal de provincie niet met binnendijkse winningen voorzien.

 



5.8 Grote Wateren

Vrijwel het gehele buitendijkse gebied van de provincie Flevoland geniet bescherming krachtens de Vogelrichtlijn. De provincie koestert deze internationale natuurwaarden, maar wil niet alleen denken in termen van instandhouding. Enerzijds is de jonge natuur nog volop in ontwikkeling en loopt de kwaliteit vooral in Markermeer en IJmeer achteruit. Anderzijds heeft Flevoland nog een aantal ontwikkelingsopgaven. De provincie wil met creativiteit zoeken naar mogelijkheden om op beide fronten aan kwaliteit te winnen.
Nu in de Nota Ruimte de reservering voor de Markerwaard is vervallen, vindt de provincie het van groot belang dat Almere en Lelystad de gelegenheid krijgen een gezicht aan het water vorm te geven. Vanwege de natuurwaarde van de Grote Wateren (IJsselmeer, Markermeer, IJmeer en de randmeren) is hierbij het 'nee, tenzij'-regime van belang. Almere en Lelystad willen hun buitendijkse ontwikkelingsmogelijkheden verkennen. Op de uitkomsten van studies, zoals de Visie IJmeer, de actualisatie van het Structuurmodel Kust van Lelystad en regionale studie naar een IJmeerverbinding, wordt in dit Omgevingsplan nog niet vooruit gelopen.

Almere moet zich oriënteren op een ligging aan het IJmeer en Markermeer. De provincie onderschrijft de ambitie om het IJmeer in te richten en te ontwikkelen tot het 'waterpark' van de Noordvleugel, als centraal recreatiegebied tussen de steden Almere en Amsterdam. Almere kan aan de westzijde een waterfront ontwikkelen in de vorm van een veelzijdige en stedelijke centrumontwikkeling aan de oevers van het IJmeer. Buitendijks kan het waterpark gestalte krijgen met een hoogwaardig maritiem en recreatief woon-werkmilieu. Een IJmeerverbinding (zowel weg als spoor) is hiervoor een noodzakelijke voorwaarde. Een gelijktijdige verbetering van de water- en natuurkwaliteit is niet alleen noodzakelijk om deze ontwikkelingen mogelijk te maken, maar zal tevens bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het gebied. De provincie benadrukt daarbij de samenhang tussen IJmeer en Markermeer en wil in de uitwerking de regie voeren.

Ook Lelystad zal zich moeten richten op de ontwikkeling van een aantrekkelijk waterfront. Door de stad meer te richten op het water in de vorm van boulevardontwikkeling en wonen aan en in het water kan Lelystad meer uitstraling krijgen als stad aan het water. De provincie wil Lelystad ondersteunen om deze waterfrontontwikkeling mogelijk te maken. Vanzelfsprekend is dit alleen haalbaar als het 'nee, tenzij' met een zorgvuldig natuurinclusief ontwerp naar een 'ja, want' kan worden omgebogen. Juist bij Lelystad ziet de provincie kansen voor een gecombineerde ontwikkeling van de stad, recreatie en nieuwe natuur.

De Veluwerandmeren vormen met duizenden hectaren aan vrij toegankelijke wateroppervlakte een belangrijk watersportgebied, dat zich nog verder kan ontwikkelen. De beste kansen lijken te liggen in het Wolderwijd en het brede deel van het Veluwemeer. De ecologische kwaliteit van het Natura 2000-gebied 'Veluwerandmeren' is echter kwetsbaar en maatregelen zijn nodig om een gunstige staat van instandhouding voor de habitats en soorten in dit natuurgebied te behouden of te bereiken. Om zowel de recreatieve ambities als de ecologische doelen te kunnen waarmaken, is een nieuwe fase van het IIVR-project (Integrale Inrichting Veluwe Randmeren) nodig. Hierin kan afstemming plaatsvinden met lopende projecten als Waterfront Harderwijk, de Zeewolder kustzone en de IJsseldelta (rond Kampen). Ook de mogelijke betekenis van toekomstige streefpeilverhoging in het IJsselmeergebied voor de randmeren moet hierbij worden betrokken.

De provincie Flevoland wil recreatie en toerisme bevorderen. Tot 2015 wordt uitgegaan van 3.000 extra ligplaatsen in het IJsselmeer, Markermeer en IJmeer en 1.000 in de randmeren. Samen met de provincies Noord-Holland en Friesland wordt onderzocht wat de mogelijke effecten van de toename van recreatievaart in het IJsselmeergebied en de Waddenzee op de natuur zijn en of deze effecten aanleiding zijn voor een sturing op de uitbreidingslocaties. Dit kan aanleiding zijn voor het vaststellen van een beleidsregel.

In de afgelopen jaren werd winning van ophoogzand en industriezand in het IJsselmeer en Markermeer alleen toegestaan in de vaargeulen en -routes met een opleveringsdiepte van NAP -8 meter. De rijksoverheid rekent het bouwgrondstoffendossier niet langer tot de kerntaken en volstaat in de Nota Ruimte met de mededeling dat het aan de markt en aan decentrale overheden wordt overgelaten om te bepalen hoe en waar ontgrondingen binnen het 'nee, tenzij'-regime mogelijk zijn. Marktpartijen lijken de handschoen op te pakken en bereiden initiatieven voor grootschalige zandwinning voor, waarbij aan winning tot op grote diepte (ca. 70 meter) lijkt te worden gedacht. De provincie Flevoland ziet hierin in beginsel een goede mogelijkheid voor combinatie met de gewenste grootschalige natuurontwikkeling, verbetering van de waterkwaliteit en met berging van baggerspecie van klasse 1 en 2. De provincie stelt hierbij een aantal randvoorwaarden met betrekking tot bescherming van de primaire waterkeringen en het voorkomen van binnendijkse kwel. Deze zullen worden uitgewerkt in de beleidsregel vergunningen.
Daarnaast mag een zandwinput in beginsel niet tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden. De buitendijks gelegen zoekrichtingen voor stedelijke ontwikkeling, inclusief een veiligheidszone daaromheen, worden van zandwinning uitgesloten. Ontgrondingen in visserijgebieden zijn niet toelaatbaar als daardoor de visproductie substantieel afneemt. Tenslotte is zandwinning niet gewenst op plaatsen waar de nautische beweegruimte gering is.

De diverse voorgenomen activiteiten in het Markermeer en IJmeer zullen volgens de provincie niet leiden tot een substantiële afname van de capaciteit van de waterberging in het IJsselmeergebied. De voorraad zoet water in het Markermeer is weliswaar van groot belang, maar het Markermeer vervult niet dezelfde functie voor waterberging in pieksituaties als het IJsselmeer.

Voor de grote wateren (inclusief de randmeren) is nog geen differentiatie in ecologische kwaliteiten aangebracht. De waterbeheerder Rijkswaterstaat zal op grond van de Natuurbeschermingswet beheerplannen voor de grote wateren moeten opstellen, waarin duidelijk wordt gemaakt waar deelgebieden liggen van onvervangbare kwaliteit en waar ingrepen nodig zijn om de gewenste kwaliteit te kunnen realiseren.
De provincie wil hierbij, als bevoegd gezag voor de vergunningverlening, nauw met Rijkswaterstaat samenwerken.
De provincie wil realistische ambities voor de doelen en maatregelen van de Europese Kaderrichtlijn Water voor de Grote Wateren. Deze worden de komende tijd uitgewerkt. De reservering voor de openbare drinkwatervoorziening van het Markermeer kan wat Flevoland betreft vervallen en de reservering van de Harderdijkstrook voor oevergrondwaterwinning wordt geschrapt.

 



Deel 6 SPEERPUNTGEBIEDEN

6.1 Almere

SPEERPUNTGEBIEDEN

In de planperiode zullen onderstaande speerpuntgebieden de bijzondere aandacht hebben van de provincie. De zeven gebieden dekken het grootste deel van het provinciale grondgebied, maar in elk afzonderlijk speerpuntgebied zal de aandacht van de provincie zich richten op specifieke onderdelen. Deze worden hieronder kort geschetst. Per gebied zal de provincie het voortouw nemen om, in overleg met alle betrokken partijen, de visie op de gewenste ontwikkeling van het gebied te concretiseren. De speerpunten worden projectmatig aangepakt en hebben daarom per definitie een tijdelijk karakter. De rol en betrokkenheid van de provincie kan per fase verschillen.
De speerpuntgebieden zijn weergegeven in figuur 3.
 

Almere

Door de bouwopgave ontwikkelt Almere zich in een fors tempo tot een grote stad. Dit is een uitzonderlijke opgave waarvoor de bijzondere steun nodig is van het rijk, de Noordvleugel en de provincie. De provincie wil een bijdrage tot 2020 van 100 miljoen Euro leveren op basis van een investeringsprogramma, in aanvulling op het bestaande provinciale beleid. De provincie wil een multipliereffect genereren door het programma te koppelen aan bijdragen van andere overheden, die worden aangesproken op een extra ondersteuning van Almere, en aan investeringen van marktpartijen. Het investeringsprogramma heeft een dynamisch karakter. De concrete uitwerking zal gefaseerd vorm krijgen in een afzonderlijk bestuurlijk traject.
 

De beoogde hoofdlijnen van het programma zijn:

* versterking economische structuur;
* kwaliteitsslag groen-blauwe structuur van de stad en directe omgeving;
* versterking algemene voorzieningenstructuur;
* versterking hoger onderwijs;
* aanpak specifieke infrastructurele knelpunten (die vallen buiten de reguliere financieringsregelingen).

 



6.2 OostvaardersWold

Het gebied tussen Almere, Zeewolde en Lelystad wordt nu nog gekenmerkt door zijn agrarische functie en heeft een grootschalig open karakter. Door de groei van Almere en in mindere mate van Lelystad neemt de druk op dit gebied de komende jaren toe.

De belangrijkste opgaven in het gebied zijn de robuuste ecologische verbinding tussen de Oostvaardersplassen en de Veluwe, de wateropgave, recreatie, infrastructuur (wegen en fietspaden), woningbouw en bedrijventerrein. Deze opgaven kunnen alleen als samenhangend pakket gerealiseerd worden. Minimaal 1.000 hectare nieuwe natuur moet door het rijk worden gefinancierd. De robuuste ecologische verbinding moet in 2018 gerealiseerd zijn en de wateropgave moet voor 2015 gerealiseerd zijn. Gezamenlijk doel is om in 2015 een functionerende groen-blauwe zone te hebben gerealiseerd, die als basis dient voor de mogelijke verdere gebiedsontwikkeling.

Het OostvaardersWold moet ruimte bieden aan stille natuur voor onder andere edelherten, aan vogels om te foerageren en aan water, recreatie, wonen en werken in en nabij de natuur. Zuidelijk Flevoland krijgt er een natuurgebied bij met een omvang van circa de helft van de Oostvaardersplassen dat voor 85% wordt opengesteld voor het publiek. Het OostvaardersWold zal grootschalig worden waardoor wonen, werken en recreëren in een groene omgeving nabij de Randstad mogelijk wordt. De provincie is net als het rijk van mening dat een aanwijzing van de groen-blauwe zone OostvaardersWold als Natura 2000 gebied ongewenst is. In de groen-blauwe zone kan geen grootschalige dagrecreatieve voorziening worden gesitueerd.

De groen-blauwe zone OostvaardersWold komt aan beide zijden van het Adelaarswegtracé te liggen met een begrenzing van ongeveer 875 meter ten zuidwesten en ruim 500 meter (de kavelgrenzen) ten noordoosten van het Adelaarswegtracé (ter hoogte van de achterkavels), zie figuur 25. Het is gewenst aansluitend op het genoemde gebied nog ongeveer 300 hectare aanvullend aan te wijzen. Deze hectares dienen te grenzen aan de verbindingszone. Dit dient te geschieden op basis van vrijwilligheid. Het aanvullende gebied dient te liggen in het zoekgebied gelegen tussen de noordoostelijke grens van het reeds genoemde gebied voor de verbindingszone en de Dodaarsweg-Duikerweg (het gearceerde gedeelte in figuur 25), waarbij de ligging de ontwikkeling van Lelystad Airport binnen de PKB niet mag belemmeren. Aan de aanvullende hectares dient binnen vijf jaar invulling te worden gegeven. Na vijf jaar vervalt het zoekgebied. Deze locatie van de zone is een logische plek tussen de oostelijke landbouwgrond en het westelijke gebied waar toekomstige stedelijke ontwikkeling is gepland.
Doordat de natuur van de verbinding vrij nat wordt, kan hier ook goed overtollig water geborgen worden met een fluctuerend waterpeil. De verbinding zal in het noorden aansluiten op het Kotterbos en de Vaartplas, waar naar verwachting een passage komt bij het spoor en de A6. Zuidelijk moet de verbinding aansluiten op het westelijk deel van het Horsterwold, omdat aan deze kant geen recreatie, tuinbouwgrond of zenderparken zijn. Daarna moet de zone aansluiten op de mogelijke verbinding naar Gelderland. De aansluiting op de Gelderse Vallei vindt plaats via het Horsterwold. De locatie daarvan wordt nader bepaald en hangt samen met de ruimte tussen Nuldernauw en A28 en mogelijkheden tot combinatie met bestaande plannen voor recreatieve en ecologische ontwikkelingen.
Het OostvaardersWold heeft een totale oppervlakte van 1950 hectare met daarin een combinatie van verschillende opgaven van recreatie, natuur (ook als foerageergebied), waterberging en extensieve landbouw, plus ruimte voor compensatie ten behoeve van de stedelijke uitbreiding van Almere. Door de verschillende functies met elkaar te combineren blijft het ruimtebeslag beperkt.

Bij het ontwikkelen van woningbouw in Spiegelhout is een groen-blauwe drager essentieel als basis voor landelijke woonmilieus. De realisatie hiervan zorgt voor een aantrekkelijke omgeving die in de toekomst ca. 20.000 woningen in landelijke woonmilieus mogelijk maakt. Bij de locatiekeuze is rekening gehouden met de gevolgen voor de woningbouw en de benodigde ruimte voor landelijk wonen.
Er zal een Masterplan Landbouw worden opgesteld voor de uit te plaatsen agrariërs. De provincie voert de regie bij het proces in het OostvaardersWold om te komen tot een visie voor het gebied en een uitvoeringsmaatregelenpakket. Daarbij is de provincie verantwoordelijk voor het aanwijzen, begrenzen en realiseren van de robuuste ecologische verbinding.

 



6.3 Luchthaven Lelystad

Het luchthaventerrein en het (na uitbreiding) aangrenzende bedrijventerrein Larserpoort hebben de potentie zich te ontwikkelen tot een knooppunt met een regionale tot nationale functie. Dit is een belangrijke kans voor versterking van de economische structuur en de interne en externe bereikbaarheid van Flevoland.
De provincie acht de ontwikkeling van luchthaven Lelystad tot regionale luchthaven en de uitbouw van Larserpoort van groot belang en zet in op een geïntegreerde ontwikkeling van dit gebied in samenhang met een goede ontsluiting via weg en openbaar vervoer. Een snelle verbinding met Schiphol is daarvan een essentieel onderdeel. Naast reguliere en luchthavengebonden bedrijvigheid zijn er ook mogelijkheden voor grootschalige toeristisch-recreatieve ontwikkelingen.

Een verdere ontwikkeling van de luchthaven versterkt de noodzaak tot een nieuwe aansluiting van de A6 bij Lelystad Zuid. Ook de lokale openbaar vervoerontsluiting van de luchthaven vraagt aandacht. Gewenst is een betere busverbinding, die passend is voor de verwachte groeiende vervoerbehoefte. Een hoogwaardige snelle openbaar vervoerverbinding (door middel van vrije busbanen of een railverbinding) tussen de luchthaven en Lelystad is pas rond 2020 aan de orde en is mede afhankelijk van de uitkomsten van de rijksplanstudie openbaar vervoer in de corridor Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. De provincie zal zich hier actief voor inzetten in een ontwikkelende rol.

 



6.4 Markermeer/IJmeer

De provincie wil diverse nieuwe activiteiten in het IJsselmeergebied mogelijk maken, waaronder nieuwe infrastructuur (zoals de IJmeerverbinding), de waterfrontontwikkeling van Lelystad en Almere, recreatieve activiteiten en windenergie. Maar ook zandwinning en baggerspecieberging zijn denkbaar. Volgens de Natuurbeschermingswet moet elke afzonderlijke activiteit worden getoetst op nut en noodzaak en aan het 'nee, tenzij'-regime. De wetgeving schrijft voor dat ook moet worden gekeken naar de cumulatieve effecten van activiteiten. Dit maakt de bewijslast complex.
Lelystad, Almere, Amsterdam en Hoorn liggen aan hetzelfde Natura 2000-gebied Markermeer/IJmeer. Zeewolde, Dronten, Harderwijk en Kampen liggen alle aan het gebied Veluwerandmeren. Hun activiteiten hangen daardoor met elkaar samen en mogen cumulatief de instandhoudingdoelstellingen voor de natuurgebieden niet in gevaar brengen. Dit vereist een regionale afstemming waar potentiële spanningen worden weggenomen en kansrijke combinaties worden gezocht.

Het is zeer waarschijnlijk dat de optelsom van al deze activiteiten significante negatieve effecten voor de natuurwaarden zal hebben. De provincie Flevoland ziet mogelijkheden om door een royale investering in nieuwe natuur van enkele duizenden hectares (buitendijks en zonodig ook binnendijks), het 'nee, tenzij', op een hoger planniveau dan dat van de afzonderlijke activiteiten, om te buigen naar een 'ja, want'. Met de terminologie 'ja, want' wil de provincie duidelijk maken dat het beschermingsregime gerespecteerd wordt (dus niet 'ja, mits') en dat activiteiten alleen dan doorgang kunnen vinden als de motivering daarvoor steekhoudend is ('Ja, want we kunnen aantonen dat er geen schadelijke effecten zijn.'). Binnen het kader van de Natuurbeschermingswet wordt daarbij procesmatig de nadruk gelegd op een zorgvuldige informele voortoetsing, waarbij activiteiten in een iteratief proces zo 'natuurinclusief' worden gemaakt dat ze per saldo geen significante effecten meer hebben. Het moet boven elke twijfel verheven worden dat de natuurkwaliteit van het IJsselmeergebied, ondanks plaatselijke negatieve effecten van nieuwe activiteiten, er per saldo op vooruit gaat en dat de instandhoudingdoelstellingen gerespecteerd worden. In dit opzicht heeft de provincie Flevoland een hogere ambitie dan 'slechts' instandhouding van bestaande waarden. Het ecosysteem van het IJsselmeergebied moet robuuster worden, door grootschalige ingrepen in de werkgebieden, door kwaliteitsverbetering van bestaande natuurgebieden en zonodig door toevoeging van nieuwe binnendijkse natuurgebieden. Het systeem wordt hiermee minder kwetsbaar voor menselijk handelen. De ontwikkelingen in het IJmeer en Markermeer worden bovendien zodanig vormgegeven dat het geen belemmering vormt voor de waterberging.

Hoewel de exacte stedelijke en infrastructurele ambities nog niet bekend zijn, wordt er vanuit gegaan dat een natuurinvestering van enkele duizenden hectares nodig kan zijn. De mogelijkheden van recreatief medegebruik lijken het grootst langs de randen. Bij buitendijkse natuurontwikkeling gaat de voorkeur van de provincie voorshands uit naar een grootschalige natuurontwikkeling nabij Lelystad, in de kom aan de zuidzijde van de Houtribdijk. Hier kan namelijk een grootschalig natuurgebied met luwtegebieden, vooroevers en zandplaten op een aantrekkelijke wijze gecombineerd worden met uitbreiding van de stedelijke en recreatieve functies van Lelystad. Het ontwerp voor het Markermeer zal echter in de komende jaren samen met alle betrokken gebiedspartners tot stand worden gebracht.

Op verzoek van het kabinet voert de provincie samen met de provincie Noord-Holland de regie in een samenwerkingsverband met het rijk, de gemeenten en de belangenorganisaties om een integrale lange termijn visie te ontwikkelen voor het Markermeer en het IJmeer. De betrokkenheid van de rijksoverheid en de Europese Commissie is van groot belang. De totstandkoming en uitvoering van het plan vergt creativiteit en lef, zowel juridisch en financieel als qua ontwikkelingsgerichte ambitie. Een integrale overkoepelende visie lijkt de beste - en wellicht zelfs de enige - mogelijkheid te bieden om het 'nee, tenzij'-regime voor alle individuele activiteiten met een zorgvuldige motivering om te buigen naar het gewenste 'ja, want'-model.

 



6.5 Oostrand van Flevoland

Het speerpuntgebied Oostrand van Flevoland omvat de zone van Oostelijk en Zuidelijk Flevoland langs de randmeren tussen Ketelhaven en de Stichtse brug. Het gebied wordt gekenmerkt door een langgerekte zone van bos- en natuurgebieden gelegen langs de randmeren.
De Oostrand van Flevoland heeft als gebied nu reeds grote betekenis voor zowel de (water)natuur als de recreatie. In de bossen is een groot aantal recreatiebedrijven gevestigd. Aan de westzijde van de bossen bevindt zich een uitgestrekt landbouwgebied. De maatschappelijke betekenis van de landbouw in dit gebied zal belangrijk blijven, maar daarnaast zullen in dit gebied andere activiteiten een grotere rol gaan spelen. De provincie zoekt naar verbreding van het economisch draagvlak om de vitaliteit van het gebied te versterken. Kansen daarvoor liggen vooral in de sector recreatie en toerisme.
Het gebied wordt nu nog gekenmerkt door vrij scherpe ruimtelijke scheidingen tussen de aanwezige functies, zoals tussen natuur- en landbouwgebied en (deels) tussen natuur- en recreatiegebied. Er zijn goede kansen om zowel de recreatie als de natuur in samenhang verder te ontwikkelen vanwege de gunstige ligging bij de randmeren en - voor de (water)natuur - de aanwezigheid van kwelwater met een goede kwaliteit. In de Oostrand van Flevoland wordt dan ook actief gestreefd naar verweving van functies waarin de kwaliteiten van natuur, water en landschap op harmonieuze wijze gecombineerd worden met landbouw, een sterke recreatieve sector en beperkte mogelijkheden voor landelijk wonen en werken.

Deze ontwikkeling naar verweving start met de saldering vanuit de aanwezige bos- en natuurgebieden. Door betrokken partijen in het gebied zal geïnvesteerd worden in nieuwe natuur om te komen tot een robuuste, kwalitatief hoogwaardiger en meer samenhangende ecologische structuur. De provincie zal op gebiedsniveau een saldobenadering voor natuur toepassen alsmede een zonering binnen natuurgebieden aanbrengen. Zo wordt gezocht naar ruimte voor ontwikkeling van economische activiteiten in of nabij delen van deze robuuste structuur. Langs deze weg kan aan de stringente eisen uit de natuurwetgeving worden voldaan.

De landbouw kan zich bij deze ontwikkelingen aansluiten. Door te kiezen voor verbreding van het bedrijf ontstaan nieuwe economische dragers die een bijdrage kunnen leveren aan de gebiedsontwikkeling. Tevens kan deze keuze bijdragen aan de landschappelijke kwaliteit. Landbouwbedrijven die kiezen voor schaalvergroting kunnen gronden nabij de verwevingszone inbrengen ten behoeve van kavelruil, waardoor structuurversterking wordt gerealiseerd. De provincie wil daarbij tevens een impuls geven aan verduurzaming van de landbouw en verbetering van de milieu- en waterkwaliteit door emissiebeheer te stimuleren en door afspraken te maken over de natuurvriendelijke inrichting van tochten en vaarten. De komende eisen vanuit de Europese Kaderrichtlijn water zijn hier mede de aanleiding voor.

Er wordt ingezet op verbetering van zowel de droge als de natte recreatieve verbindingen in de Oostrand, bijvoorbeeld door een nieuwe vaarroute bij Zeewolde. De aansluiting van Dronten en Biddinghuizen op de randmeerbossen wordt verbeterd door een landschappelijke verbinding te creëren. Hierbij kunnen nieuwe landgoederen een rol spelen. Bij de ontwikkeling van de Oostrand dient een goede bereikbaarheid van het gebied gewaarborgd te worden. Ook de gebiedsontsluiting richting het oude land vraagt bijzondere aandacht.

De provincie voert op gebiedsniveau de regie en kan op bepaalde terreinen mede ontwikkelaar zijn. Samen met de partners wordt een nadere uitwerking van de geschetste gebiedsontwikkeling gemaakt voor de Oostrand. Gestreefd wordt naar de opzet van een drietal pilots die gericht zijn op de saldobenadering en verwevingsprincipes. Binnen de pilots kan gebruik worden gemaakt van de experimenteerruimte die het planologisch regime biedt.

 



6.6 West-Oost as

De provincie wil in het gebied van de West-Oost as, en met name in het deel tussen Lelystad en Kampen, komen tot een aantrekkelijk gebied met een goede balans tussen sociaal-economische, ecologische en landschappelijke kwaliteiten. Tevens dient het gebied tussen de beide steden een duidelijker identiteit te krijgen. De relatie tussen de beide steden vraagt om aandacht in termen van een stedelijk netwerk.
Tegen die achtergrond ligt er een relatie met het in ontwikkeling zijnde stedelijk netwerk Kampen/Zwolle en het stedelijk netwerk van de Noordvleugel. Het gebied maakt onderdeel uit van een as op nationale schaal die loopt van Alkmaar tot Zwolle. De West-Oost as is door het ministerie van VROM opgenomen in de lijst met voorbeeldprojecten voor gebiedsontwikkeling. Het project West-Oost as kent nog geen scherpe afbakening. De relaties naar Noord-Holland en naar Overijssel worden in beschouwing genomen. Ook is er sprake van een relatie met andere speerpuntgebieden, zoals de luchthaven Lelystad en de Oostrand van Flevoland.

Het project wordt gefaseerd opgepakt. In eerste instantie is de aandacht gericht op het oostelijk deel van de as, de relatie Dronten-Kampen, in aansluiting op het project IJsseldelta. Daarbij komt de aanleg van de N23 op dit traject aan de orde en de daarmee samenhangende gebiedsontwikkeling, die er ook op gericht zal zijn de haalbaarheid van de wegaanleg te vergroten.

 



6.7 Noordelijk Flevoland

In Noordelijk Flevoland zijn extra impulsen nodig om de geambieerde groei te kunnen verwezenlijken. Daarom werkt de provincie met de twee gemeenten en het waterschap aan een gezamenlijke aanpak van omgevingsvraagstukken. Het accent ligt op de economie en op de waterhuishoudkundige opgaven. Oplossingen worden gezocht in combinatie met perspectieven voor landbouw, recreatie en toerisme, landschap en natuur, met ruimte voor wonen en werken. De hierna aangegeven oplossingsrichtingen, voor investeringen in de economie, de aantrekkelijkheid van Noordelijk Flevoland en de kwaliteit van de leefomgeving, betreffen projecten die in de planperiode worden gestart. Maatschappelijke kosten en baten en financieel-economische haalbaarheid worden in het vervolgtraject beoordeeld, samen met betrokken gebiedspartners. De kansen van de Belvedere status voor de Noordoostpolder worden hierbij betrokken. Een aantal oplossingsrichtingen wordt uitgewerkt:
 

Verbreden draagvlak regionale economie

Ondanks goede ontsluiting en de aanwezigheid van voldoende bedrijventerreinen blijft de groei van het gebied achter bij overig Flevoland. Een nieuwe economische impuls is nodig, niet in de laatste plaats voor het behoud van draagvlak voor voorzieningen en als tegenwicht voor het afnemende draagvlak voor landbouw en visserij. Door de eigen kracht van het gebied te gebruiken ontstaat een nieuw perspectief op de regionale economie en kan het draagvlak worden verbreed, ook in de kleine kernen. Daarvoor is een gezamenlijk plan van overheden en bedrijfsleven nodig. Twee regio's waar mogelijkheden voor economische verbreding en versterking worden gezien zijn de zuidoostrand van de Noordoostpolder en Urk.
 

De Zuid-oostrand van de Noordoostpolder

In dit gebied ligt een kans voor verweving van de bestaande natuur en cultuurhistorische en landschappelijke waarden met nieuwe ontwikkelingen op het gebied van innovatieve technologische bedrijvigheid, recreatie en toerisme. De innovatieve technologisch hoogwaardige bedrijvigheid rondom Marknesse is de afgelopen jaren versterkt. De positie van bijvoorbeeld het Geomaticapark is sterk en kan vanuit de vernieuwde behuizing verder groeien. De recreatieve sector heeft in dit gebied al een hoge potentie door de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit. Deze potentie wordt versterkt door de realisatie van het nationaal landschap IJsseldelta. Het invullen van deze potentie is een taak van de gemeente en gebiedspartners voor de komende jaren.
 

Urk

De werkgelegenheid in de visserijsector heeft de afgelopen jaren onder druk gestaan door stijgende brandstofprijzen. Bij de gemeente en de provincie wordt nagedacht hoe de economische afhankelijkheid van de visserij kan worden verminderd. De meest concrete mogelijkheden worden gezien in het verhogen van de recreatieve waarde van het centrumgebied. Met een toeristische impuls van dit gebied kan de afhankelijkheid van de visserij worden verminderd en de werkgelegenheid worden uitgebreid.
 

Kansen initiatieven marktpartijen

De provincie staat positief tegenover initiatieven van marktpartijen op het gebied van de ontwikkeling van (water-)recreatie in verbinding met het oude land, waarbij nieuwe ideeën over wonen en werken in waterrijke omgevingen worden verkend die recht doen aan de cultuurhistorie, het landschap en de oorsprong van het gebied en die leiden tot een impuls in de fysieke leefomgeving.
 

Investeringen in de fysieke leefomgeving

Investeringen in de fysieke leefomgeving zijn een waardevolle ondersteuning voor de regionale economie. Immers, het ontwikkelen van het landschap en van het water- en recreatienetwerk verhoogt de kwaliteit van de leefomgeving. Daarmee wordt het gebied aantrekkelijker voor de vestiging van hoogwaardige bedrijvigheid. De (gefaseerde) opwaardering van de N50 tot een A50 is van groot belang.
 

Mogelijke verbeteringen van de aantrekkelijkheid van het gebied:

Corridor Emmeloord-Kuinderbos
Er wordt een nieuw recreatief uitloopgebied voor Emmeloord ontwikkeld dat ruimte biedt voor verweving van functies en intensievere vormen van recreatie en toerisme en bewoning. Nabij het Kuinderbos ligt de nadruk op extensievere vormen van ruimtegebruik, zoals verblijfsrecreatie, natuur, landbouw en landgoederen.
De haalbaarheid van aansluiting op het recreatietoervaartnet van Noordwest Overijssel, met een vaarverbinding Zwolse Vaart-Kuinre en een sluis bij Kuinre, wordt opnieuw bekeken.
 

Bescherming tegen wateroverlast

De gebiedspartners werken samen aan een integrale aanpak bij het oplossen van de wateroverlast en de ecologische en waterkwaliteitsknelpunten. Hierbij wordt gezocht naar een maatschappelijke meerwaarde door watermaatregelen te combineren met ontwikkelingen op het gebied van recreatie, landschap, natuur en landbouw. De afwateringsgebieden met een wateropgave staan aangegeven op de kaart met wateroplossingsgebieden (figuur 22 en 23). De inspanning nodig voor het oplossen van de knelpunten op ecologisch en waterkwaliteitsgebied zullen de komende twee jaar bekend zijn. Het waterschap verwacht dat met het vasthouden van water een groot deel van de wateropgave kan worden opgelost en een kleiner deel met het bergen van water. Per afwateringseenheid wordt een selectie van maatregelen getoetst op effectiviteit en kosten. Hierna wordt het uitvoeringsprogramma opgesteld en uitgevoerd.

 



Deel 7 STURING EN DOORWERKING

7.1 Rollen en sturingsfilosofie

De nieuwe ontwikkelingsrol van de provincie wordt geaccentueerd door een aantal speerpuntgebieden. Deze in hoofdstuk 6 aangegeven speerpuntgebieden krijgen bij de uitvoering van dit Omgevingsplan nadrukkelijk aandacht. De provincie gaat hier namelijk een leidende rol spelen, bijvoorbeeld door het mede ontwikkelen, actief stimuleren of regisseren van projecten. De kern van de aanpak zal zijn om andere publieke en private partijen uit te nodigen om hun bijdrage te leveren en hen in staat te stellen de ontwikkelingen en projecten te realiseren. De provincie kiest daarbij niet alleen voor bescherming en behoud van kwaliteit, waarop veel Europese richtlijnen zich focussen, maar ook voor ontwikkeling. Het daarbij passende ontwikkelingsgerichte adagium is van 'nee, tenzij' naar 'ja, want'. Een nieuwe werkwijze vraagt bovendien om het ontwikkelen van andersoortige deskundigheid binnen het provinciale apparaat.
 

De uitgangspunten voor de sturingsfilosofie van het provinciale omgevingsbeleid zijn:

* lokaal besluiten wat lokaal kan worden besloten;
* wanneer sprake is van bovenlokale belangen is er een provinciale rol;
* samenwerken op basis van respect voor de eigen doelen van alle partners;
* afspraken worden gemaakt over de kaders waarbinnen de uitvoering tot stand komt;
* de provincie doet een appèl op eigen verantwoordelijkheid van de betrokken partners;
* een slagvaardige en resultaatgerichte beleidsaanpak;
* plannen moeten haalbaar en betaalbaar zijn;
* burgers en belangengroepen worden actief betrokken bij planvorming en uitvoering.

Het ontwikkelingsgerichte handelen van de provincie werkt door in alle beleidsterreinen. Dat neemt niet weg dat de provincie nu en in de toekomst een rol heeft bij de bescherming van bijzondere waarden, zoals op het gebied van archeologie, natuur en water- en milieukwaliteit. Deze rol blijft voornamelijk toetsend, op basis van de wet of één of meer verordeningen. Integratie van de provinciale regelgeving wordt gerealiseerd in de Verordening voor de fysieke leefomgeving.

Hierna wordt een aantal (mogelijke) provinciale rollen toegelicht.
 

De provincie als regisseur

Het rijk heeft het natuurbeleid op hoofdlijnen geformuleerd. Dit vormt het kader voor provincies en gemeenten, die een steeds grotere rol hebben bij de uitwerking en realisatie. De kwaliteit van de uitvoering moet verbeteren en er wordt meer ruimte gegeven voor initiatieven uit het gebied. Deze sturingsfilosofie is uitgewerkt in de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG). Hiermee worden de rijksmiddelen gebundeld in een investeringsbudget, waarover de provincies de regie voeren.

De provincie heeft zowel een coördinerende als een regisserende taak gericht op goede handhaving door alle handhavers in Flevoland. De coördinerende taak is uitgewerkt in een bestuursovereenkomst met gemeenten, waterkwaliteitsbeheerders, regiopolitie, openbaar ministerie, regionale VROM-Inspectie en algemene inspectiedienst. De regietaak richt zich op de zorg voor kwaliteit in handhaving. De gemeenten en het waterschap moeten voldoen aan de vereisten van kwaliteit in handhaving zoals vastgelegd in de Wet milieubeheer en uitgewerkt in het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer en de provinciale Beleidsregels.

De provincie bewaakt de integrale samenhang tussen de vervoersnetwerken, inclusief de onderdelen die niet in eigen beheer zijn. Dit wordt de 'Gebiedsgerichte Aanpak' genoemd. De provincie is regisseur als het gaat om de gebiedgerichte samenwerking van verschillende (vaar)weg- en netwerkbeheerders op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. De provincie is regisseur als het gaat om ontsnipperende maatregelen van natuurgebieden door infrastructuur.

Op het gebied van locatiebeleid wil de provincie zich nadrukkelijker manifesteren als gebiedsregisseur.

De provincie is wettelijk verantwoordelijk voor een adequaat aanbod aan jeugdzorg en een goede spreiding hiervan over de provincie. Voor andere voorzieningen, zoals onderwijs, cultuur en zorg heeft de provincie beperktere wettelijke taken, waaronder het instandhouden van provinciale (steun) instellingen binnen de sociale en culturele infrastructuur, zoals de zorggebruikersbundeling en de regionale omroep.
 

De provincie als coördinator

Op het gebied van het moniteren en genereren van provinciale milieu-informatie heeft de provincie een coördinerende taak. De provincie coördineert afspraken met partners over het gezamenlijk bereiken van milieukwaliteitsdoelen. De provincie hecht veel waarde aan de coördinerende en organiserende taak bij verkeersveiligheid.

De provincie heeft een aantal wettelijke taken met betrekking tot veiligheid. Het betreft de bescherming tegen hoog water, externe veiligheid, verkeersveiligheid en transport van gevaarlijke stoffen, veiligheid in het openbaar vervoer, sociale veiligheid, ambulancezorg en rampenbestrijding. De provincie heeft een coördinerende, stimulerende, voorlichtende en toetsende rol en rapporteert aan het rijk.

De provincie verzamelt en verwerkt gegevens die nodig zijn voor het maken van een digitale risicokaart. Daarop zijn risicovolle bedrijven en transportroutes van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) in Flevoland weergegeven, aangevuld met andere rampen. De kaart wordt openbaar gemaakt op de provinciale internetpagina en wordt steeds geactualiseerd.
 

De provincie als communicator

Communicatie is een belangrijk instrument bij doelen waarvoor de provincie afhankelijk is van andere actoren en organisaties. In het verlengde van communicatie kan de provincie als facilitator optreden.
 

De provincie als ontwikkelaar

Een provinciale rol die de komende jaren verder gestalte zal krijgen, is die van mede gebiedsontwikkelaar. Bij gebiedsontwikkeling gaat het om een complexe en geïntegreerde gebiedsaanpak met meer partijen, waarbij ook publiek private samenwerking als uitvoeringsinstrument wordt ingezet. Ook stedelijke functies in de gebiedsgerichte aanpak worden hierbij betrokken en de provinciale rol wordt operationeler. Provinciale ambities op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen die niet of onvoldoende door andere partners alleen kunnen worden opgepakt, zullen door de provincie zelf ter hand worden genomen, samen met andere overheden en zonodig marktpartijen. Dit zullen vooral niet-stedelijke ontwikkelingen zijn, samenhangend met de inrichting/functieverandering van gebieden, eventueel in samenhang met de aanleg van infrastructuur. De provincie richt zich daarbij nadrukkelijk op de provinciale hoofdstructuur. Voorbeelden zijn het OostvaardersWold, de West-Oost as, maar ook in kleinschaliger zin het vervolg op het integraal gebiedsgericht beleid. Naast het toepassen van planologische instrumenten kan de provincie ook ontwikkelingsinstrumenten inzetten, zoals risicodragende participatie in een (gebieds)ontwikkelingsmaatschappij, grondbeleid samen met andere overheden en marktpartijen, het leveren van organisatiekracht voor uitvoeringstrajecten en het mede financieren respectievelijk subsidiëren van uitvoeringstrajecten.

Deze wijze van uitvoeringsgericht werken sluit aan bij het gedachtegoed van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en de daarbij behorende Wet Inrichting Landelijk Gebied. In de wet is opgenomen dat de provincie een provinciaal Meerjarenprogramma (p-MJP) voor het landelijk gebied opstelt, waarin afspraken ten aanzien van de uitvoering zijn opgenomen. De beleidsdoelstellingen die in het Omgevingsplan zijn opgenomen en de uitwerking daarvan in het uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen worden in het p-MJP nader geconcretiseerd. Het p-MJP omvat de uitvoering van al het gebiedsgerichte beleid voor een samenhangende verweving, inrichting en beheer in het landelijk gebied ten behoeve van water, landbouw, natuur, plattelandseconomie, recreatie en toerisme, landschap, cultuurhistorie, milieu en bodem. In het meerjarenprogramma wordt de haalbare ambitie van de provincie, de gebiedspartners, de EU en het rijk voor het landelijk gebied weergegeven. Door het koppelen van de doelen van de verschillende partners kan effectiever worden gewerkt en wordt de samenwerking versterkt. De financiële middelen hiervoor zullen ter beschikking worden gesteld door rijk, EU, provincie, gemeenten, waterschap, maatschappelijke organisaties en derden.
 

De provincie als opdrachtgever

De provincie heeft een opdrachtgevende rol bij stads- en streekvervoer.
 

De provincie als toetser

Zolang volgens de Wet op de ruimtelijke ordening de toetsing van bestemmingsplannen een provinciale rol is, zal de provincie hierin vooral een rol spelen waar het aspecten van bovenlokaal belang betreft. Over zaken van lokaal belang kan in principe lokaal worden beslist. Daarnaast heeft de provincie een rol bij de bescherming van bijzondere waarden, zoals op het gebied van archeologie, natuur en water- en milieukwaliteiten. Deze is niet alleen ontwikkelend, maar blijft ook toetsend, op basis van een of meer verordeningen.

De watertoets regelt de afstemming tussen water en ruimtelijke ordening en is gericht op een vroegtijdige samenwerking tussen gemeente en waterbeheerder bij ruimtelijke planprocessen. In de beleidsregel Watertoets Flevoland is vastgelegd welk beleid de provincie hanteert met betrekking tot de watertoets bij beslissingen op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening. De provincie is als grondwaterbeheerder verantwoordelijk voor het toetsen van ruimtelijke plannen.

De provincie heeft een toetsende rol bij de vertaling van rijks- en provinciaal verkeer- en vervoersbeleid in gemeentelijk beleid.
 

De provincie als beoordelaar

In gevallen waarin de provincie moet beoordelen of er een milieueffectrapport gemaakt moet worden (m.e.r.-beoordeling) zal zij strikt het uitgangspunt hanteren dat geen MER hoeft te worden gemaakt tenzij sprake is van de in de Wet milieubeheer benoemde bijzondere omstandigheden.
 

De provincie als vergunningverlener

De provincie is vergunningverlener voor de meeste activiteiten die een nadelig effect op de natuur kunnen hebben. De speelruimte binnen de groene wetgeving is beperkt. Voor de uitvoering van de Flora- en Faunawet hanteert de provincie de uitgangspunten zoals verwoord in de nota Flora en Fauna Flevoland, inclusief de Verordening beheer en schadebestrijding dieren Flevoland en de beleidsregels Flora- en Faunawet. Voor de Natuurbeschermingswet zullen de kaders worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten die door het Ministerie van LNV worden vastgesteld en in de beheerplannen die op basis van de wet opgesteld moeten worden.
De provincie hanteert bij het beoordelen van een aanvraag voor een milieuvergunning de Beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving. Speerpunt in de vergunningverlening is de stroomlijning van procedures en een klantvriendelijke transparante werkwijze. De provincie wil binnen 5 jaar met één loket en met één aanvraagformulier gaan werken voor de omgevingsvergunning en daarbij gebruik maken van de mogelijkheden van internet (digitaal aanvraagformulier, tracking en tracing van het proces).
De provincie is ook vergunningverlener voor bijzondere wegtransporten op provinciale wegen.
 

De provincie als handhaver

Met handhaving zorgt de provincie voor naleving van gestelde regels. Zonodig treedt de provincie corrigerend op. Er zijn twee vormen: preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving is het gestructureerd toezicht houden op naleving, waarbij geen sprake is van een concrete aanwijzing dat een regel wordt overtreden. Bij repressieve handhaving is wel sprake van een dergelijke concrete aanwijzing en wordt dwang ingezet om de overtreding ongedaan te maken. De wijze waarop de provincie toezicht houdt en indien nodig optreedt, is uitgewerkt in de Beleidsregel handhaving milieuwetgeving.
De provincie heeft een handhavende taak ten aanzien van de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Flora- en Faunawet, de Boswet, de Natuurbeschermingswet, de Grondwaterwet, de Wet hygiëne en veiligheid zwemgelegenheden, diverse Lozingenbesluiten en de Verordening voor de fysieke leefomgeving.
Naast de handhaving van de eigen vergunningen heeft de provincie een coördinerende rol ten aanzien van alle handhavingpartners in het gebied. Alle overheden worden geacht een professioneel niveau van handhaving te hebben. De provincie ziet hierop toe.
 

De provincie als beheerder

De provincie heeft uitvoerende taken bij het beheer van provinciale wegen en vaarwegen en het grondwater.
 

De provincie als adviseur en ondersteuner

M.e.r.-procedures bieden de mogelijkheid om in een vroegtijdig stadium van plan- en besluitvormingsprocessen doorwerking van het provinciaal beleid te bewerkstelligen. Daarom zal de provincie bij alle m.e.r.-procedures voor activiteiten die betrekking hebben op haar grondgebied van de gelegenheid gebruik maken om advies uit te brengen over die activiteiten. Aan andere overheden binnen de provincie zal ook procesmatige ondersteuning worden geboden, bijvoorbeeld in de vorm van procedurele advisering of communicatie over actuele ontwikkelingen.
 

De provincie als facilitator

De provincie heeft een faciliterende rol bij de periodieke evaluaties van de watertoets. Het doel daarbij is om de watertoets realistisch en pragmatisch te houden.
De provincie zal actief overleg en informatie-uitwisseling faciliteren tussen actoren, waarvan verwacht wordt dat ze door samenwerking of meer kennis een bijdrage aan de doelstellingen van het Omgevingsplan kunnen leveren.
 

De provincie als aanjager

Vanuit de gebiedsverantwoordelijkheid wordt samen met andere regionale partners druk uitgeoefend op de rijksoverheid om capaciteitstekorten op weg en spoor weg te werken en te anticiperen op te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen.

Ambities op economisch terrein moeten bereikt worden met eigen financiële middelen, creativiteit, organisatievermogen en overtuigingskracht. Samenwerking met andere partners (overheden, bedrijfsleven, publieke instellingen) is vaak bepalend voor succes maar kost veel tijd. De provincie zal zelf het initiatief nemen voor pilotprojecten, in de verwachting dat deze aanpak sneller tot resultaten leidt dan het proces van consensusvorming met alle betrokken partijen.
 

Rol van de provincie ten opzichte van het waterschap

De provincie Flevoland heeft een sturende rol met betrekking tot de uitvoering van het watersysteembeheer door Waterschap Zuiderzeeland. Bijbehorende taken zijn constituerend, regelgevend, beleidsbepalend en toezichthoudend. Dit betekent het volgende:

* De constituerende taak: binnen 1 jaar na inwerkingtreding van de herziene Waterschapswet moet het Reglement voor Waterschap Zuiderzeeland hierop zijn aangepast. Bij de aanpassing van het reglement zullen de toezichtsbepalingen worden herijkt. Bij de herziening van het reglement zal de trits 'belang-betaling-zeggenschap' zoveel mogelijk worden toegepast.
* De regelgevende taak: de wateroverlastnormen voor het regionale watersysteem zullen in de eerste tranche van de Verordening voor de fysieke leefomgeving worden opgenomen. Binnen 1 jaar na inwerkingtreding van de Waterwet zal de Verordening voor de fysieke leefomgeving hierop worden aangepast. De ambitie van de provincie is een effectieve en efficiënte regelgeving.
* De beleidsbepalende taak: het Omgevingsplan vormt het kader waarbinnen het waterschap zijn watertaken uitoefent. In het Omgevingsplan zijn daarvoor toetsbare criteria opgenomen bij alle beleidsdoelstellingen voor water. Met behulp van deze criteria zal de provincie beoordelen of de beleidsdoelstellingen tijdig worden gehaald. Deze beoordeling is onderdeel van de toezichthoudende taak.
* De toezichthoudende taak: de provincie vormt de verbindende schakel tussen sectoraal waterbeleid en integrale gebiedsontwikkeling. In de beleidsregel Toezicht waterschap zal worden aangegeven op basis waarvan de provincie beoordeelt of waterschapsbesluiten zich binnen de afgesproken kaders en op het vereiste kwaliteitsniveau bevinden. Op uitvoering wordt gestuurd met periodieke voortgangsrapportages. De provincie geeft de voorkeur aan een jaarlijkse bespreking van een voortgangsrapportage boven repressief financieel toezicht.

 



7.2 Grondbeleid en verevening

Regie op de grond

Het voeren van een actief, anticiperend provinciaal grondbeleid is een van de instrumenten waarmee de provincie vorm geeft aan de ontwikkelingsgerichte benadering. Wat dit voor Flevoland betekent, zal in de planperiode verder worden uitgewerkt. Grondbeleid is gericht op het realiseren van provinciale strategische doelen zoals vastgelegd in het Omgevingsplan. De inzet van het grondbeleid is strategisch van aard en gericht op het versnellen van de uitvoering en de realisatie van provinciale doelen. De speerpuntgebieden krijgen bij de uitvoering prioriteit.

Het provinciaal grondbeleid wordt sterk bepaald door de nog steeds grote grondpositie van de rijksoverheid in Flevoland. Vanwege de beperkte eigen middelen van de provincie zal deze grondpositie van groot belang zijn voor de realisatiekansen van de grootschalige ontwikkelingsopgaven. De provincie wil afspraken maken met het rijk (Dienst der Domeinen) over de wijze waarop 'domeingronden' kunnen worden ingezet voor het bereiken van ontwikkeldoelen, mede in relatie met het daaraan verbonden rijksbelang. Gedacht wordt aan rijksdoelen op het gebied van natuur, waterhuishouding, verstedelijking en recreatie en meer in het bijzonder het toepassen van de saldobenadering voor natuur. Ook ten behoeve van buitendijkse ontwikkelingen wil de provincie afspraken maken over het aanwenden van inkomstenbronnen ten behoeve van ontwikkelingen, zoals zandwinning en de creatie van buitendijkse ruimte voor verstedelijking, infrastructuur, recreatie en natuur.
Gelet op de omvangrijke ontwikkelopgaven en ambities wil de provincie formele afspraken met het rijk maken over de omvang, ligging en status van 'strategische gronden' binnen het rijksbezit en concrete en harde afspraken maken over het te volgen verkoopbeleid door het rijk. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de benodigde minimale omvang van een buffervoorraad landbouwgrond ten behoeve van het tegen minimale kosten kunnen uitplaatsen van agrarische bedrijven. De provincie wil deze afspraken maken in samenspraak met gemeenten en het waterschap. Daarnaast kan de provincie overwegen om aanvullend eigen middelen te gebruiken ter (voor)financiering van grondaankopen, bij voorkeur in samenwerkingsverbanden (grondbank) met gebiedspartners. De nieuwe positie die provincies krijgen in het kader van de nieuwe grondexploitatiewet en de mogelijkheden voor een provinciaal voorkeursrecht worden benut bij het uitwerken van een provinciaal grondbeleid.
 

Verevening, exploitatie en ruimtelijke ordening

De financiële haalbaarheid van gebiedsontwikkelprojecten wordt bepaald door de wijze van financieren van investeringen en exploitatie. De daarmee samenhangende kosten moeten in principe gedekt worden door de opbrengsten van projecten. In de praktijk komt dit neer op het verevenen van kosten en opbrengsten over onderdelen van een project. Omdat deze onderdelen vaak niet door eenzelfde partij worden uitgevoerd en beheerd, zijn harde afspraken nodig over deze verevening. Deze worden vastgelegd in een grondexploitatie-overeenkomst. Daarin wordt onder andere geregeld hoe de aanleg en exploitatie van rode functies (wonen, werken, toerisme) een bijdrage levert aan de aanleg en exploitatie van water en natuur. Waar de provincie zelf een ontwikkelende partij is, kan de nieuwe Grondexploitatiewet gebruikt worden om verevening toe te passen. In andere gevallen kan de provincie bij de vraag om planologische medewerking de beoordeling over de wijze waarop deze verevening is vastgelegd mede een rol laten spelen bij de afweging.

 



7.3 Doorwerking, bezwaar en beroep, essentiële elementen

7.3.1 Juridische doorwerking van het Omgevingsplan

 

Het Omgevingsplan omvat de vier afzonderlijke provinciale plannen: het Streekplan, het Verkeer- en vervoersplan, het Milieubeleidsplan en het Waterhuishoudingsplan. Het door de Wet milieubeheer vereiste jaarlijks vast te stellen milieuprogramma is geïntegreerd in de programmabegroting. Het Omgevingsplan kent als zodanig geen wettelijke verankering en zal derhalve moeten voldoen aan de wettelijke eisen die worden gesteld aan een Streekplan, Verkeer- en vervoersplan, Milieubeleidsplan en Waterhuishoudingsplan.

Toetsing in verband met het verlenen van vergunningen, het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen en het beoordelen van waterbeheersplannen geschiedt aan het gehele plan. Het Omgevingsplan heeft vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken (waaronder het nemen van besluiten over plannen en vergunningen) aan het plan gebonden is.
Maar de mate van binding varieert. De provincie is wat betreft haar besluiten op grond van de WRO strikt gebonden aan de zogenaamde essentiële elementen van het Omgevingsplan. De provincie mag van deze planelementen niet afwijken. Hetzelfde geldt voor de essentiële onderdelen van het verkeer- en vervoerbeleid. Wenst de provincie hiervan toch af te wijken, dan dient het plan op die onderdelen te worden herzien. Voor de overige onderdelen van het plan geldt een lichtere mate van binding.
De provincie dient zich in principe wel aan die onderdelen te houden, maar met een goede argumentatie is afwijking van het plan in bepaalde gevallen wel toegestaan. Naast de interne binding kent het plan ook externe binding. Gemeenten moeten er met het opstellen van hun ruimtelijke plannen rekening mee houden dat Gedeputeerde Staten daaraan alleen hun medewerking kunnen verlenen als ze passen binnen het Omgevingsplan of eventueel voldoen aan de criteria voor een mogelijke afwijking. Wanneer het Omgevingsplan concrete beleidsbeslissingen zou bevatten (wat niet het geval is), zouden deze strikt in acht moeten worden genomen door gemeenten. Bovendien dient het waterschap bij de vaststelling van het beheersplan rekening te houden met het provinciale waterhuishoudingbeleid zoals verwoord in het Omgevingsplan. Op grond van de Planwet verkeer en vervoer nemen de gemeenten de essentiële onderdelen van het provinciale verkeer- en vervoerplan in acht. Daarnaast werkt het plan indirect door naar gemeenten, het waterschap, burgers en bedrijven. De provincie houdt namelijk bij de vergunning- en ontheffingverlening en bij andere besluiten die door de provincie worden genomen rekening met het Omgevingsplan. Op deze manier kunnen onderdelen van het plan indirect ook verbindend worden voor derden. De verschillen van binding zijn terug te voeren op de vier wettelijke planstelsels. In de planstelsels voor het milieu en de waterhuishouding wordt juridische doorwerking bovendien in bepaalde gevallen bereikt via de provinciale verordeningen.


 



7.3.2 Beroepsmogelijkheden

Daar dit plan geen concrete beleidsbeslissingen bevat zoals bedoeld in de Wet op de ruimtelijke ordening kan tegen onderdelen van dit plan die geacht kunnen worden tot het streekplan te behoren geen beroep worden ingediend bij de Raad van State. Ten aanzien van het in de Wet milieubeheer geregelde milieubeleidsplan is de mogelijkheid van beroep, en dus ook van bezwaar, in de Algemene wet bestuursrecht expliciet uitgesloten. De Wet op de waterhuishouding en de Planwet verkeer en vervoer kennen met betrekking tot het beroepsrecht geen speciale regeling, wat betekent dat de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat, wanneer een op de Wet op de waterhuishouding of de Planwet verkeer en vervoer gebaseerd onderdeel van het onderhavige plan als een besluit met rechtsgevolg moet worden aangemerkt, belanghebbenden binnen zes weken na de bekendmaking van het onderhavige plan een bezwaarschrift kunnen indienen bij Provinciale Staten van Flevoland. De betreffende belanghebbende kan dan vervolgens, binnen zes weken na de kennisgeving van de beslissing op het bezwaar, beroep instellen bij de arrondissementsrechtbank in Zwolle en tenslotte hoger beroep instellen bij de Raad van State. De provincie is echter van mening dat het onderhavige plan geen op rechtsgevolg gerichte besluiten bevat en dat er derhalve geen bezwaar of beroep tegen kan worden ingesteld. In verband met de integratie van de verschillende planstelsels, zijn de onderscheiden plannen niet als zodanig herkenbaar in het Omgevingsplan opgenomen.

 



7.3.3 Uitwerkingen en afwijken van het Omgevingsplan

Het is nodig om in dit plan een zekere flexibiliteit aan te brengen: verwachte ontwikkelingen kunnen uitblijven of op een andere wijze verlopen dan gedacht, dan wel in een ander tempo. Flexibiliteit is nodig om te kunnen inspelen op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ook zijn ontwikkelingen denkbaar waarin het plan nu nog niet voorziet. Op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening wordt bij een Streekplan bepaald in hoeverre Gedeputeerde Staten het plan moeten uitwerken ('volgens bij het plan aan te geven regelen') en in hoeverre ze van het plan mogen afwijken ('binnen in het plan aangegeven grenzen'). De uitwerking of afwijking kan zelf geen concrete beleidsbeslissing inhouden, hetgeen betekent dat er ook geen bezwaar of beroep tegen mogelijk is. De bovengenoemde mogelijkheden voor Gedeputeerde Staten om het Streekplan uit te werken of ervan af te wijken, worden beperkt door de -bij het plan te bepalen grenzen- die hier in navolging van het Streekplan Flevoland en het Omgevingsplan 2000 -essentiële elementen- worden genoemd. Die elementen worden van wezenlijke betekenis geacht voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gebied, voor het karakter van het Omgevingsplan en vanwege het bestuurlijke belang dat eraan wordt toegekend. Van deze essentiële elementen mag niet worden afgeweken zonder herziening van het Omgevingsplan volgens de daarvoor vereiste procedure.

 



7.3.4 Essentiële elementen van dit Omgevingsplan

Ten aanzien van uitwerkingen en afwijkingen van de als Streekplan aan te merken onderdelen van dit Omgevingsplan gelden de volgende regels:

1. Uitwerkingen en afwijkingen mogen niet leiden tot aantasting van de genoemde essentiële elementen en eventuele concrete beleidsbeslissingen.
2. Alvorens Gedeputeerde Staten tot uitwerking besluiten wordt over het voornemen daartoe overleg gevoerd met andere betrokken overheden. Overige belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld conform de Inspraakverordening Flevoland erop te reageren en de Provinciale Omgevingscommissie Flevoland (POCF) alsmede Provinciale Staten wordt geraadpleegd.
3. Indien er met betrekking tot de daarmee beoogde ontwikkeling anderszins geen mogelijkheden voor indiening van zienswijzen of bedenkingen zijn geboden, wordt zo mogelijk over het voornemen tevens overleg gevoerd met andere betrokken overheden en overige belanghebbenden. In dat geval wordt bovendien iedereen conform de Inspraakverordening Flevoland in de gelegenheid gesteld op het voornemen te reageren.
4. Besluiten tot uitwerking of afwijking worden aan Provinciale Staten meegedeeld en voor iedereen ter inzage gelegd.
5. Uitwerkingen worden na vaststelling geacht onderdeel uit te maken van het Omgevingsplan.
 

Het Omgevingsplan dient te worden uitgewerkt op de volgende punten:

1. programmatische uitwerking van de 7 speerpunten;
2. programmatische uitwerking nota Mobiliteit;
3. programmatische uitwerking nota Economie;
4. programmatische uitwerking Sociale Agenda;
5. inhoudelijke uitwerking saldobenadering;
6. ruimtelijke visie op de detailhandel (gezamenlijke richtlijnen provincies);
7. EHS: integrale gebiedsvisies die door het rijk worden getoetst;
8. visie duurzame economische ontwikkeling gebieden met geringe drooglegging;
9. masterplan aanpak vaarten en tochten;
10. gebiedsgerichte uitwerkingen soortenbeleid natuurwaardenkaarten;
11. landschapsontwikkelingsvisies of -plannen voor alle zeven speerpuntgebieden van het Omgevingsplan;
12. selecteren van de meest waardevolle elementen van het landschap die tot het landschappelijke casco behoren;
13.provinciaal grondbeleid;
14. doelen en maatregelen van de Europese Kaderrichtlijn Water;
15. nationaal Evenemententerrein.

De essentiële onderdelen van het rijksbeleid, zoals die zijn verwoord in de Nota Mobiliteit (in werking getreden op 21 februari 2006), zijn integraal verwerkt in dit Omgevingsplan of zullen worden verwerkt in de programmatische uitwerking Nota Mobiliteit Flevoland. De essentiële onderdelen van het rijksbeleid op het gebied van verkeer en vervoer zijn volgens de Planwet verkeer en vervoer bindend voor de provincie, gemeenten en het waterschap. Op een aantal punten is in het Omgevingsplan een verbijzondering gegeven van het rijksbeleid voor de Flevolandse situatie. Deze vormen de essentiële onderdelen van het provinciale beleid.
De essentiële onderdelen van het provinciale beleid staan in het onderstaande kader aangegeven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen essentiële elementen in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (die essentieel zijn voor de provincie) en essentiële onderdelen in de zin van de Planwet Verkeer & Vervoer (die essentieel zijn voor onder meer gemeenten).
 

Essentiële elementen in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening:

1. Bij stedelijke uitbreiding moet worden aangesloten bij bestaande ruimtelijke structuren, zodat de vitaliteit van de steden en dorpen wordt ondersteund.
2. Nieuwe solitaire clusters van bebouwing buiten de in figuur 11 aangegeven stedelijke gebieden worden in principe uitgesloten. Op deze regel kan in het kader van verweving op experimentele basis een uitzondering worden gemaakt als in een tussen gebiedspartners overeengekomen integraal ruimtelijk ontwerp wordt aangetoond dat het nieuwe cluster een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de beoogde integrale kwaliteitsimpuls voor het betreffende gebied.
3. De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.
4. Permanente bewoning van recreatiewoningen in het buitengebied wordt in principe
uitgesloten.
5. Infrastructuur wordt zo gebundeld dat versnippering van ruimtelijke eenheden wordt voorkomen en geen omvangrijke barrières in stedelijke en ecologisch waardevolle gebieden ontstaan.
6. Bij de locatiekeuze en invulling van werklocaties dient rekening te worden gehouden met: versterking van de economische ontwikkeling van Flevoland; beheersing van de mobiliteit door een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer; efficiënt gebruik van infrastructuur en vervoermiddelen; verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid, waarbij het parkeerbeleid een belangrijk ondersteunend instrument is. Tevens moet rekening worden gehouden met de potenties van de gemeenten en de positie van de kernen in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.
7. Voor de ontwikkeling van luchthaven Lelystad gelden de grenzen van de -PKB luchtvaartterreinen Maastricht en Lelystad-, te weten: verlenging van de huidige baan tot 2.100 meter met een breedte van 30 meter, vastgestelde indicatieve geluidsgrenzen en sluiting van de luchthaven tussen 23.00 uur en 06.00 uur met een extensieregeling van 23.00 tot 24.00 uur.

8. Nieuwe niet-agrarische functies mogen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het gebied niet aantasten. Ook moet rekening gehouden worden met de landschappelijke en cultuurhistorische basiskwaliteiten. Vestiging in het buitengebied van activiteiten die thuishoren op een bedrijventerrein of in een woonkern is in principe niet toegestaan. Milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerstechnisch ongewenste effecten moeten worden voorkomen. Om gewenste integrale ontwikkelingen met wonen, recreatie en bedrijvigheid als economische dragers in een gebied mogelijk te maken kan op experimentele basis het planologische regime voor dat gebied worden verruimd. Voorwaarde is dan wel dat in een ruimtelijk ontwerp een integrale kwaliteitsimpuls voor het gebied wordt aangetoond.
9. Nieuwe windmolens worden in principe alleen toegestaan indien deze windmolens gelijktijdig een equivalent aan windmolens vervangen. Gerekend over het gehele Flevolandse gebied zal het aantal windmolens in de periode tot 2015 geleidelijk met 50% dienen af te nemen. Bepalend daarvoor is de hoeveelheid geleverde energie van de te vervangen windmolens, het behoud van de daaruit verkregen inkomsten, het benodigde maatwerk per project en de vereiste structurele bijdrage uit de exploitatie aan gebiedsgebonden projecten.
10. Doel van de EHS is de realisatie van een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden dat voldoende (leef-)ruimte biedt voor soorten en waarden die karakteristiek zijn voor de Flevolandse natuur. Voor de EHS geldt in beginsel een 'nee, tenzij'-regime, maar wanneer door toepassing van de saldobenadering de maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen zodanig worden vormgegeven dat zij elkaar niet belemmeren maar versterken, en daarmee bijdragen aan het totale netwerk van de EHS, kan dit regime worden omgebogen in een 'ja, want'.
11. De ontsluiting en integrale instandhouding van de archeologische waarden in Provinciaal Archeologische Kerngebieden (PArK'en) in samenhang met aardkundige en landschappelijke waarden is een essentieel element.
12. De top-10 archeologische locaties vormen essentiële elementen.
13. De provincie wil de cultuurhistorische kernkwaliteiten en het landschappelijke casco behouden en inzetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen.
14. De landelijke routestructuren van het Basis Recreatie Toervaart Net (BRTN) worden gewaarborgd.
 

Essentiële onderdelen in de zin van de Planwet Verkeer & Vervoer:

In de Wet milieubeheer en de Wet op de waterhuishouding is niet vastgelegd in hoeverre Gedeputeerde Staten in het plan moeten aangeven binnen welke grenzen ervan mag worden afgeweken. Voor de milieu- en wateronderdelen van het plan gelden de algemene wettelijke lijnen. Deze houden in dat Gedeputeerde Staten het plan nader mogen uitwerken. Op basis van de toepasselijke regelgeving zijn Gedeputeerde Staten in beginsel gebonden aan het plan. Op basis van een draagkrachtige motivering mogen zij in individuele gevallen van het plan afwijken. Gezien het feit dat de hoofdzaken van het te voeren milieu- respectievelijk waterhuishoudingbeleid in het plan moeten zijn opgenomen, geeft het meer dan incidenteel afwijken van de hoofdzaken van het plan aanleiding tot een formele herziening van het plan op dat onderdeel.
 

 



7.3.5 Inspelen en anticiperen op ontwikkelingen

Tijdens de planprocedure zal een aantal wettelijke kaders wijzigen. In de bovenstaande paragrafen is aangegeven hoe hiermee om wordt gegaan. In kort bestek worden de volgende ontwikkelingen voorzien.
 

Herziening Wet op de Ruimtelijke Ordening

Tijdens de planperiode 2006-2015 zal de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) worden gewijzigd. In dit Omgevingsplan is op de nieuwe WRO geanticipeerd door een onderscheid te maken tussen visie (deel I van het plan) en beleidskader (deel II) en door in de beoogde doorwerking van het beleid niet langer te leunen op alleen de toetsende rol van de provincie.
 

Europese Kaderrichtlijn water

Op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt de provincie als onderdeel van het deelstroomgebied Rijn-Midden in haar Omgevingsplan de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen vast. Dit zal in 2009 gebeuren middels een partiële herziening van het Omgevingsplan.
 

Waterwet

Het rijk is voornemens de verschillende waterwetten te integreren in een nieuwe Waterwet. De provincie blijft onder de Waterwet verantwoordelijk voor het beleidskader en de strategische doelen voor het waterbeheer. Het grootste deel van het operationele grondwaterbeheer (vergunningverlening en handhaving) zal aan de waterschappen worden opgedragen. De provincie blijft alleen bevoegd gezag voor grondwateronttrekkingen en infiltraties voor de drinkwatervoorziening, grote industriële toepassingen en energieopslag. Om de herverdeling van de operationele grondwatertaken in Flevoland in goede banen te leiden worden in de periode tot 2009 (verwachte inwerkingtreding Waterwet) bestuurlijke afspraken met het waterschap gemaakt over de overgang van de operationele grondwatertaken. Daarnaast zal geanticipeerd worden op de nieuwe Waterwet door voorbereiding van de benodigde aanpassingen van het provinciale (grondwater)beleid en provinciale regels.
 

Herijking milieuwetgeving c.a.

De moderniseringsoperatie algemene regelgeving van het Ministerie van VROM zal naar verwachting tot bevoegdheidsverschuivingen leiden. Daarnaast speelt het voorstel om te komen tot een omgevingsvergunning, waarbij ook vergunningen op grond van wetten van andere departementen zullen worden betrokken. Het Ministerie van VROM werkt aan een vergaande integratie van de VROM-wetten (Wet milieubeheer, Wet op de Ruimtelijke Ordening en Woningwet). Mogelijk wordt ook wetgeving van andere ministeries hierbij betrokken. Gedacht wordt aan het Ministerie van LNV in verband met de Vogel- en Habitatrichtlijn en het Ministerie van OCW in verband met het verdrag van Malta en de Monumentenwet. Erkend wordt dat dit een proces van vele jaren zal vergen. Voorts zouden de Wet inzake de luchtverontreiniging, de Wet geluidhinder en de Wet bodembescherming alle in de Wet milieubeheer moeten worden geïntegreerd.

 



Deel 8 UITVOERINGSAGENDA

8.1 Speerpuntgebieden

Het planproces is er op gericht geweest beleidsvorming en uitvoering te koppelen. Overlegronden met partners hebben geleerd dat afspraken daarover pas concreet gemaakt kunnen worden als het beleid is uitgekristalliseerd. Daarom presenteert de provincie in dit ontwerpplan een eerste uitvoeringsagenda, waarin vooral de provinciale doelbereiking staat beschreven. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste maatregelen benoemd waar de provincie zich op richt bij het tot uitvoering brengen van haar omgevingsbeleid. De provinciale inzet is daarbij op de eerste plaats gericht op de uitvoering van het beleid in de speerpuntgebieden. Op basis van dit document zal vervolgoverleg met mede-overheden en gebiedspartners moeten uitwijzen hoe door samenwerking meer doelen beter bereikt kunnen worden, voor integrale gebiedsontwikkeling en voor sectorale ontwikkelingen. Daarbij vormen de nu aangegeven mogelijke rollen van de provincie nog geen vast gegeven. Vooral als het gaat om de rol als financier, gelet op de beperkte eigen middelen van de provincie.
De uitvoeringsagenda maakt onderscheid tussen integrale gebiedsgerichte aanpak (speerpuntgebieden) en sectorale aanpak. Deze worden onderstaand achtereenvolgens beschreven. De doelen gelden voor de periode tot 2015. In het in 2007 vast te stellen uitvoeringsprogramma zal worden aangegeven welke concrete maatregelen worden geprogrammeerd en wat de fasering is van de uitvoering.
 

Speerpuntgebieden
 

Speerpuntgebied Almere, investeringsimpuls:

De provincie levert een impuls voor het medefinancieren en -faciliteren van een evenwichtige economische en sociale ontwikkeling van Almere en Flevoland. Dit is uitgewerkt in een investeringsprogramma voor de periode van 2007 tot 2020. Dit programma heeft een dynamisch karakter, de concrete uitwerking zal gefaseerd vorm krijgen in een afzonderlijk bestuurlijk traject. De eerste fase (tot 2010) is inmiddels op hoofdlijnen van een voorlopige invulling voorzien.
 

De beoogde hoofdlijnen van het programma zijn:

* versterking economische structuur.
* kwaliteitsslag groen-blauwe structuur van de stad en directe omgeving.
* versterking algemene voorzieningenstructuur.
* versterking hoger onderwijs.
* specifieke infrastructurele knelpunten (die buiten de reguliere financieringsregelingen vallen).

Speerpuntgebied Almere - Beleidsopgave



Speerpuntgebied OostvaardersWold:

De belangrijkste opgaven in de groen-blauwe zone liggen op het gebied van water, natuur en recreatie. Het vormgeven van een goede overgang tussen stad en platteland is daarbij uitgangspunt. De robuuste verbinding moet in 2018 en de wateropgave uiterlijk in 2015 zijn gerealiseerd. Tevens zal naar verwachting ook (natuur) compensatie voor mogelijke toekomstige woningbouw- en bedrijventerreinen in Zuidelijk Flevoland aan de orde zijn. De besluitvorming over de definitieve uitwerking en inrichting van het OostvaardersWold wordt voorgelegd aan Provinciale Staten.

Speerpuntgebied OostvaardersWold - Beleidsopgave



Speerpuntgebied Luchthaven Lelystad:

De provincie acht de ontwikkeling van luchthaven Lelystad tot regionale luchthaven en de uitbouw van Larserpoort van groot belang en zet in op een geïntegreerde ontwikkeling van dit gebied in samenhang met een goede ontsluiting via weg en openbaar vervoer. Een snelle verbinding met Schiphol is een essentieel onderdeel. Naast reguliere en luchthavengebonden bedrijvigheid zijn er ook mogelijkheden voor grootschalige toeristisch-recreatieve ontwikkelingen. Het vertalen van de 'PKB luchtvaartterreinen Maastricht en Lelystad' naar de Flevolandse situatie maakt onderdeel uit van het project.

Speerpuntgebied Luchthaven Lelystad - Beleidsopgave



Speerpuntgebied Markermeer en IJmeer:

De provincie wil diverse nieuwe activiteiten in het IJsselmeergebied mogelijk maken, waaronder nieuwe infrastructuur zoals de IJmeerverbinding, de waterfrontontwikkeling van Lelystad en Almere, recreatieve activiteiten en windenergie. Maar ook zandwinning en baggerspecieberging zijn denkbaar. Het is zeer waarschijnlijk dat de optelsom van al deze activiteiten significante negatieve effecten voor de natuurwaarden zal hebben. De provincie Flevoland ziet mogelijkheden om door een royale investering in nieuwe natuur van enkele duizenden hectares, zowel binnen- als buitendijks, het 'nee, tenzij' op een hoger planniveau dan dat van de afzonderlijke activiteiten om te buigen naar een 'ja, want'. Het regionaal ontwerp voor de grote meren is conditionerend voor de verstedelijkingsopgave. Op verzoek van de rijksoverheid voert de provincie in samenwerking met de provincie Noord-Holland de regie in een samenwerkingsverband met het rijk, de gemeenten en belangenorganisaties bij de ontwikkeling van een integrale lange termijn visie voor het Markermeer en IJmeer.

Speerpuntgebied Markermeer/ IJmeer - Beleidsopgave



Speerpuntgebied Oostrand Flevoland:

De Oostrand van Flevoland omvat de zone van Oostelijk en Zuidelijk Flevoland langs de randmeren tussen Ketelhaven en de Stichtse brug en landinwaarts tot de Hoge Vaart.
De provincie zoekt naar verbreding van het economisch draagvlak om de vitaliteit van het gebied te versterken. Kansen daarvoor liggen er vooral in de sector recreatie en toerisme. Met de gemeenten en de gebiedspartners zal de provincie invulling geven aan een nieuw ruimtelijk kader gebaseerd op de principes van verweving en saldobenadering. Dit kader biedt de mogelijkheden en voorwaarden waarbinnen de verdere ontwikkeling van het gebied Oostrand van Flevoland mogelijk is. Met het ruimtelijk kader geven de overheden aan hoe zij om willen gaan met het combineren van de functies natuur, landschap, wonen, economie, recreatie en landbouw binnen het gebied.

Speerpuntgebied Oostrand van Flevoland - Beleidsopgave



Speerpuntgebied West-Oost as:

In de komende jaren neemt de verbinding tussen Alkmaar, Enkhuizen, Lelystad en Zwolle (N23) in betekenis toe. Ook is het tracé van de Hanzelijn tussen Lelystad en Kampen vastgesteld en deze wordt in de planperiode aangelegd. Samen met de mogelijke uitbouw van het luchthaven Lelystad ontstaan er door de bundeling van infrastructuur mogelijkheden om meerdere ambities en doelen voor het gebied tussen Lelystad, Dronten en Kampen in te vullen. Er ontstaan hierdoor nieuwe mogelijkheden om te ondernemen, experimenteren, etaleren en beleven. Het project wordt gefaseerd opgepakt, te beginnen met een visievormende fase. In eerste instantie is de aandacht gericht op het oostelijk deel van de as, de relatie Dronten-Kampen, mede in aansluiting op het project IJsseldelta.

Speerpuntgebied West-Oost as - Beleidsopgave



Speerpuntgebied Noordelijk Flevoland:

In het gebied werkt de provincie met de twee gemeenten Urk en Noordoostpolder en het waterschap Zuiderzeeland aan een gezamenlijke aanpak van omgevingsvraagstukken. Daarmee wordt gevolg gegeven aan de constatering dat in dit deel van de provincie extra impulsen nodig zijn. Het accent ligt op economie en waterhuishoudkundige opgaven. Oplossingen worden zoveel mogelijk gezocht in combinatie met perspectieven voor de landbouw, recreatie en toerisme, landschap, natuur, verstedelijking met ruimte voor wonen en werken.

Speerpuntgebied Noordelijk Flevoland - Beleidsopgave



 

 



8.2 Belangrijkste sectorale maatregelen

Buiten de speerpuntgebieden zijn de belangrijkste sectorale maatregelen uit het Omgevingsplan de navolgende:

Belangrijke sectorale maatregelen - Sociaal beleid, Economisch beleid, Mobiliteitsbeleid, Natuurbeleid, Waterbeleid en Milieubeleid



Sociaal beleid

Economisch beleid

Mobiliteitsbeleid

Natuurbeleid

Waterbeleid

Milieubeleid

 



Deel 9 BIJLAGEN

Bijlagen - begrippenlijst

Biomassa
In de natuur aanwezig of door afvalselectie verkregen materiaal dat geschikt is om vergast te worden.
Bundelingsbeleid
Nieuwe woningbouw en bedrijvigheid moet zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied of aansluitend aan bestaand stedelijk gebied worden geconcentreerd. Als daar op experimentele basis van wordt afgeweken, dan moet de bijdrage ervan aan de integrale gebiedskwaliteit aangetoond worden. Het bundelingsbeleid komt in de plaats van het rode contourenbeleid en de compacte stad-gedachte, maar stimuleert op eenzelfde wijze zorgvuldig ruimtegebruik.
Cascaderen
Zodanig gebruik en hergebruik van water dat de functie of activiteit die de beste kwaliteit vraagt voorop wordt gesteld, gevolgd door de functies of activiteiten die minder hoge eisen aan de kwaliteit stellen.
Drooglegging
Het hoogteverschil tussen de waterspiegel in een waterloop en het grondoppervlak.
Erftoegangswegen
Wegen die zorgen voor de ontsluiting van de erven of (recreatie)-gebieden en specifieke bestemmingen. Een weg met een erftoegangsfunctie faciliteert het verblijf. Maximumsnelheid: 60 km/u en bestaat uit 1 rijstrook.
Gebiedsontsluitingswegen
Een weg die voorziet in (korte) verplaatsingen binnen regio's en waarbij uitwisseling van verkeer (op kruisingen) plaatsvindt en die daarmee de verbindende schakel vormen tussen de stroomwegen en erftoegangswegen. Maximumsnelheid: 80 km/u.
I: vormgeving als dubbelbaansweg (2x2 rijstroken). Gesloten voor landbouwverkeer.
II: vormgeving als enkelbaansweg (1x2 rijstroken). Daarnaast is dubbelbaans met enkele rijstroken (2x1 rijstroken) ook mogelijk. II kan gesloten worden verklaard voor landbouwverkeer, maar landbouwverkeer kan ook worden toegestaan.
Groen-blauwe hoofdstructuur
Natuur en watergebieden in Flevoland.
Inundatiekans
Kans dat een terrein onder water gezet wordt of kan worden
Lagenbenadering
Bij het maken van integrale ruimtelijke afwegingen rekening houden met de gebiedsspecifieke kwaliteiten van zowel de ondergrond (bodem, water), de netwerken (wegen, spoorwegen, kanalen, buisleidingen) als de occupatielaag (het menselijk gebruik in de vorm van wonen, werken, recreëren, landbouw). Er is niet een van de lagen het belangrijkst, maar elke laag stelt condities aan de andere.
Legger
Een legger is een register waarin watergangen en/of waterkeringen gedetailleerd zijn weergegeven en waarin gegevens zijn vastgelegd over onder andere afmetingen en onderhoudsverplichtingen.
Meerzijdige ontsluiting
Hiermee wordt bedoeld de aansluiting van (zuidelijk) Flevoland op meerdere regio's, bijvoorbeeld Amsterdam, Utrecht, Noord-Nederland.
Multimodale ontsluiting
Ontsluiting van gebieden voor diverse vormen van vervoer: weg, water, spoor, voetgangers enz.
Multiplier effect
Vermenigvuldigings- of versterkingseffect. Term voor het verschijnsel dat een verhoging van investeringen en/of export het bruto nationaal product (bnp) meer doet toenemen dan de extra investeringen en/of export.

Nationale stroomwegen
I: Wegen die vooral voorzien in verplaatsingen tussen landsdelen en economische/culturele centra en daarnaast zorgen voor korte verplaatsingen tussen regio's/landsdelen en aansluiten op nationale hoofdwegen in buitenland.
II: Wegen die vooral voorzien in (korte) verplaatsingen tussen regio's/landsdelen.Vormgeving is: autosnelwegen (max. snelheid 120 of 100 km/u) met 2x2 of meer rijstroken (Nationale stroomwegen I) of autoweg (max. snelheid 100 km/u) met 2x2 rijstroken (Nationale stroomwegen II).
Natura 2000
Gebieden die door het rijk bij Europa zijn aangemeld als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. De gebieden kennen het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet 1998. Het rijk is verantwoordelijk voor het bepalen van de instandhoudingsdoelen en het vaststellen van de aanwijzingsbesluiten. Op basis van deze doelen worden beheerplannen opgesteld die worden vastgesteld door het rijk voor zover het rijk materieel beheerder is van de gronden en door Gedeputeerde Staten voor de overige gronden. Voortbouwend op de kaders van de aanwijzingsbesluiten en beheersplannen geldt een vergunningenstelsel, waarbij de vergunningen in beginsel worden afgegeven door Gedeputeerde Staten. Voor enkele activiteiten van rijksbelang is de minister van LNV vergunningverlener.
Natuurdoeltype
Natuurdoeltypen zijn de verschillende typen ecosystemen die in Nederland gerealiseerd worden. Per natuurdoeltype zijn in het Handboek Natuurdoeltypen de inheemse plant- en diersoorten, de leefomstandigheden en het beheer beschreven. Natuurdoeltypen zijn verdeeld in de categorieën grootschalige natuur, bijzondere natuur en multifunctionele natuur.
Nee, tenzij-regime
Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van een natuurgebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van (dwingende) redenen van groot openbaar belang. Voor ingrepen die aantoonbaar aan de criteria voldoen geldt het vereiste dat de schade zoveel mogelijk moet worden beperkt door mitigerende maatregelen. Resterende schade dient te worden gecompenseerd.
Noordvleugel
De Noordvleugel van de Randstad; dit is globaal gesproken de regio Schiphol-Amsterdam-Almere-Utrecht. Het rijk heeft het programma Noordvleugel ingesteld vanwege de samenhang in de acht grootschalige projecten voor woningbouw, infrastructuur, werkgelegenheid en natuur in dit gebied.

Obstakelvrije zone
een obstakelvrij vlak dat begint met een horizontaal vlak van 45 meter hoog met een straal van vier kilometer rond de landingsdrempels. Dit horizontaal vlak gaat over in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 meter over een afstand van 2 kilometer.
Omgevingskwaliteit
Omgevingskwaliteit bestaat uit zaken als veiligheid, onderwijs, aanwezigheid van sociale netwerken, voorzieningen, goede multimodale ontsluiting, milieukwaliteit en sociale cohesie.
Ontkoppeling
Hiervan is sprake wanneer de economie harder groeit dan de milieudruk toeneemt.
Regionale stroomwegen II
Wegen die voorzien in (korte) verplaatsingen tussen regio's en aanvullend op nationale wegennet. Vormgeving is: autoweg (max. snelheid 100 km/u); dubbelbaans: 2x1of 2x2 rijstroken; enkelbaan: 1x2 rijstroken.
Rode lijst
Op Rode Lijsten staan de soorten die bedreigd zijn in hun voortbestaan. In Nederland zijn voor een beperkt aantal soortgroepen officiële nationale Rode Lijsten verschenen; officieel wil zeggen dat deze in de Staatscourant zijn gepubliceerd. Soorten komen op een Rode Lijst als zij zeldzaam zijn en achteruitgaan.
Risicocontour 10-5, 10-6
De risico's van externe veiligheid worden zichtbaar gemaakt door op een kaart contouren aan te geven. Contouren voor externe veiligheid worden gevormd door een lijn te trekken door de punten waarvoor hetzelfde risico is berekend. De 10-5-contour geeft het gebied aan waarbinnen de kans dat iemand die altijd op die plek aanwezig is getroffen zou worden eens in de honderdduizend jaar is. De 10-6-contour geeft volgens hetzelfde principe de kans van eens in de miljoen jaar aan.
Saldobenadering
Het plaatselijk accepteren van een verslechtering van natuurkwaliteit of afname van natuurareaal (bv. door uitbreiding van recreatie), indien daar elders een zodanige toename van kwaliteit en/of areaal tegenover staat, dat de natuur in Flevoland er per saldo op vooruit gaat.
Seizoensgebonden peilverloop
Waterpeil dat direct volgend is op de seizoens- en jaarfluctuaties in de neerslag en verdamping.
Stand-still beginsel
Beginsel dat er van uit gaat dat er geen verslechtering van (water)kwaliteit mag optreden ten opzichte van de toestand in 2000.
Verstedelijkingsopgave
De opgave om in Flevoland meer woningbouw en bijbehorende voorzieningen te realiseren.
Verweving
Het combineren van verschillende functies in het landelijk gebied. Dit is het tegenovergestelde van scheiden van functies.
Vrijwaringzone
Zone waarbinnen geen bebouwing is toegestaan.
Waterakkoord
Afspraken tussen verschillende waterbeheerders over de aan- en afvoer van water.
Wateroverlast
Water op het maaiveld.


AMK
Archeologische monumentenkaart
AMvB
Algemene maatregel van bestuur
AWBZ
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
BANS
Bestuursakkoord Nieuwe Stijl
BEVI
Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen
 

Bkl

Besluit kleine luchthavens; Bkl is de eenheid waarin geluidbelasting wordt uitgedrukt die wordt veroorzaakt door de kleine luchtvaart. Hieronder vallen alle vliegtuigen met een startgewicht kleiner dan zes ton, met uitzondering van helikopters en straalvliegtuigen.
BRTN
Basis Recreatie Toervaart Net
CBIN
Commissariaat Buitenlandse Investeringen in Nederland
CEMT

de classificatie van het Europese waterwegennet, zoals vastgesteld door de Europese Conferentie van Ministers van Vervoer (Conference Européenne des Ministres de Transport=CEMT)
CPB
Centraal Plan Bureau
CVV
Collectief vraagafhankelijk vervoer
EFRO
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
EHS

Ecologische Hoofdstructuur. Doel van de EHS is het ontwikkelen van een robuust landelijk samenhangend netwerk van natuurgebieden dat voldoende (leef)ruimte biedt voor soorten en waarden die karakteristiek zijn voor de Nederlandse natuur.
EU
Europese Unie
GGOR
Gewenst grond- en oppervlaktewaterregime
GVV
Gemeentelijke verstigingsvisie
GWW
Grond-, weg- en waterbouw
ICT
Infromatie, communicatie en technologie
ILG
Investeringsbudget Landelijk Gebied

Ke

Kosten eenheid. Gebruikt voor beoordeling geluidsbelasting door luchtvaart
KRW
Europese Kaderrichtlijn Water
LAW
Lange-afstand-wandelpaden
LF
Landelijke fietsroutes
LTO

LTO Nederland, de ondernemers- en werkgeversorganisatie voor de agrarische sector. (LTO = land- en tuinbouworganisatie)
LPG

Liquified petroleum gas oftewel vloeibaar gemaakte, gasvormige koolwaterstoffen
m.e.r.
Milieueffectrapportage (de procedure)
MEP

Milieukwaliteit ElektriciteitsProductie. De MEP is een subsidieregeling voor de productie van elektriciteit in Nederland uit duurzame bronnen
MER
Milieueffectrapport (het product)
MKB
Midden en klein bedrijf
MTR
Maximaal toelaatbaar risico
MVO
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
NET
Nationaal evenemententerrein
NISA
Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwaterArcheologie
OC&W

Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschappen
OMFL

Ontwikkelingsmaatschappij Flevoland, actief op het terrein van acquisitie van bedrijvigheid en voorzieningen
PArK

Provinciaal Archeologisch Kerngebied, gericht op ontsluiting en integrale instandhouding van de archeologische waarden in samenhang met aardkundige en landschappelijke waarden.
PKB
Planologische Kernbeslissing
PM10

Fijn stof. PM staat voor de particulate matter. PM10 bestaat uit deeltjes die kleiner zijn dan 10 micrometer (een duizendste millimeter).
p-MJP
Provinciaal meerjaren programma
POP
PlattelandsOntwikkelingsProgramma
RACM

Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
RITP
Regionaal Innovatie- en Technologieplan
RIVM

Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu,verzorgt informatie, monitoring en wetenschappelijke onderbouwing van het volksgezondheidsbeleid.
VER
Veiligheidseffect rapportage
VHR
Vogel- en Habitatrichtlijn
VNG
Vereniging van Nederlandse gemeenten
VWS
(het ministerie van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WB21
Waterbeheer 21-ste eeuw
WILG
Wet inrichting landelijk gebied
WRO
Wet op de Ruimtelijke Ordening
WTC
World Trade Centre