12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met een bestaand aan huis verbonden beroep;
b. groenvoorzieningen en water;
c. parkeervoorzieningen;
d. voetpaden;
e. openbare nutsvoorzieningen;
f. behoud van de karakteristieke verschijningsvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
Onder water is tevens de berging van water begrepen.
12.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal woningen per bouwperceel bedragen;
2. de hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak in een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 15 m en een breedte van ten hoogste 20 m, dan wel ten hoogste de diepte van de strook waarbinnen een bestaand hoofdgebouw is gebouwd indien deze meer bedraagt;
3. de hoofdgebouwen worden geplaatst in de naar de weg gekeerde bouwgrens, dan wel op ten hoogste de bestaande afstand van die bouwgrens;
4. de afstand van hoofdgebouwen, uitgezonderd aan- en uitbouwen, tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt niet minder dan 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
5. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk ten hoogste 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
6. de dakhelling bedraagt minimaal 40°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
7. ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd, met een maximum van 200 m² per hoofdgebouw, dan wel ten hoogste de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw indien deze meer bedraagt;
8. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder b (regeling bijgebouwen).
b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor zover deze niet voldoen aan het bepaalde onder a, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. deze gebouwen worden gebouwd:
- binnen het bouwvlak, dan wel in een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 30 m;
- op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw, dan wel de bestaande afstand tot deze gevel indien deze minder bedraagt;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk ten hoogste 3 m en 6 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
3. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan:
- 60 m², indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m²;
- 80 m2, indien de oppervlakte van een bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m2,
met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en met dien verstande dat niet meer dan 50% van een bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is, wordt bebouwd.
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
a. de uitwendige hoofdvorm (zoals mede bepaald door het gevelbeeld, de kapvorm, de nokrichting en de dakhelling van de kappen) van de met 'karakteristiek' aangegeven gebouwen en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorend bouwperceel met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek;
b. de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
c. de plaats en bouwhoogte van andere bouwwerken met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
12.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 12.2, sub a, onder 3:
voor de bouw van een hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits binnen het bouwvlak wordt gebouwd;
b. lid 12.2, sub b, onder 1:
voor de bouw van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen buiten het bouwvlak of op een grotere afstand dan 30 m uit de bouwgrens tot een maximum oppervlak van 30 m²;
c. lid 12.1.2, sub b, onder 1:
voor het bouwen van aan- of uitbouwen of overkappingen tot de bouwgrens, dan wel tot 3 m daarvoor;
d. lid 12.2, sub b, onder 1 en 3:
voor de bouw van een aan- of uitbouw of bijgebouw met een oppervlakte van ten hoogste 30 m2 ten behoeve van het levensloopbestendig maken van de woning en/of mantelzorg;
e. lid 12.2, sub b, onder 3:
voor een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 80 m², indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m², of voor een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 100 m², indien de oppervlakte van een bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m²;
f. lid 12.2, sub c:
voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot ten hoogste 5 m, met dien verstande dat de bouw van reclamemasten niet is toegestaan.
12.5 Specifieke gebruiksregels
Als verboden gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
- het gebruiken van een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van woonfuncties;
- het gebruiken van een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van horeca en detailhandel;
- het gebruik van gronden en opstallen voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
- het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels
a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van het gebruik van de gebouwen voor beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
- de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
- maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m² brutovloeroppervlak;
- degene die de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
- reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m² en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
- de ruimtelijke uitstraling van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
- het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van het gebruik van de gebouwen voor detailhandelsactiviteiten aan huis, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
- de activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
- maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m² brutovloeroppervlak;
- naast producten van eigen kweek of met eigen producten gemaakte eindproducten, mogen in beperkte mate door derden gefabriceerde producten worden verkocht waarvoor 10% van het toegestane brutovloeroppervlak mag worden aangewend;
- degene die de activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
- reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m² en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
- de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
- het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
12.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag bebouwing aangeduid met 'karakteristiek' te slopen.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien de bouwkundige staat van het gebouw zodanig is dat de sloop vanuit het oogpunt van goede volkshuisvesting noodzakelijk is en/of renovatie redelijkerwijs niet mogelijk is.
12.8 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat de aanduiding 'paardenhouderij' wordt toegevoegd aan (een deel) van het bouwperceel voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van een hobbymatige paardenhouderij bij een woning, mits:
- de oppervlakte van het bouwperceel ten minste 1.500 m² bedraagt;
- de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen niet meer bedraagt dan 100 m², waarvan ten hoogste 75 m² voor de stalling van paarden mag worden benut;
- de goot- en bouwhoogte van gebouwen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m bedragen;
- de afstand tussen de paardenhouderij en een woning van derden ten minste 30 m bedraagt;
- de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt, met dien verstande dat ten behoeve van de dressuursport een paardenbak met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m² is toegestaan;
- de gebouwen en de paardenbak worden gesitueerd achter de woning;
- een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
- de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
- het aantal lichtmasten bij een paardenbak van 800 m² niet meer dan vier bedraagt;
- het aantal lichtmasten bij een paardenbak van 1.200 m² niet meer dan zes bedraagt;
- de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
- een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd zoals omschreven in de Beleidsnotitie Paardenhouderij, ten behoeve waarvan burgemeester en wethouders bevoegd zijn nadere eisen te stellen aan de situering, de oppervlakte en de verschijningsvorm van de paardenbak en ter voorkoming van lichthinder.
b. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Bedrijf, met dien verstande dat:
1. de behoefte voor het uitgeven van nieuwe bedrijfskavels is aangetoond;
2. bedrijven tot en met de categorie 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven zijn toegestaan, met dien verstande dat bij de interne milieuzonering rekening wordt gehouden om omliggende gevoelige functies;
3. geen inrichtingen als bedoeld in artikel 40 juncto artikel 1 van de Wet geluidhinder en risicovolle inrichtingen zijn toegestaan;
4. per bedrijf kan een bedrijfswoning worden gebouwd met dien verstande dat;
- de bedrijfswoning uitsluitend in combinatie met de bedrijfsgebouwen mag worden gebouwd;
- de goothoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
- de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen;
- de inhoud van een bedrijfswoning niet meer dan 600 m³ mag bedragen;
- de bedrijfswoning mag het gebruik van aangrenzende gronden niet belemmeren;
5. bij de wijziging wordt een bouwvlak bepaald en worden bouwregels gegeven.
c. Bij de voorbereiding van de wijzigingsbevoegdheden zal rekening worden gehouden met:
- de aspecten bodem, archeologie, water en milieutechnische aspecten, waaronder de Nota Industrielawaai;
- verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal de (bouw)werkzaamheid pas kunnen plaatsvinden nadat een vrijstelling c.q. ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is verkregen.