Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarische cultuurgrond met daarbij behorende paden en sloten;
b. water;
c. openbare nutsvoorzieningen.
In de bestemming is niet begrepen:
- houtteelt en bosbouw.
Onder water is tevens de berging van water begrepen.
3.2 Bouwregels
a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m.
De bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is niet togestaan.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven, behorende tot de categorieën 1 of 2 van de in bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven;
b. bedrijven, behorende tot de categorieën 1 tot en met 3.1 van de in bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
c. dienstverlenende bedrijven;
d. ambachtelijke bedrijven;
e. internetwinkels;
f. bestaande bedrijven, uitsluitend zoals vermeld in het overzicht "bestaande bedrijven" welke is opgenomen in bijlagen bij deze regels;
g. bedrijfswoningen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';
h. voorzieningen ten dienste van faunabeheer, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – faunabeheer’;
i. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
j. openbare nutsvoorzieningen;
k. groenvoorzieningen en water.
In de bestemming zijn niet toegestaan:
- risicovolle inrichtingen;
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder;
- m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige inrichtingen.
Onder water is tevens de berging van water begrepen.
Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van de bedrijven genoemd onder f, en van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
Parkeren dient te plaats te vinden op eigen terrein.
4.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen, met uitzondering van dienstwoningen, bedragen niet meer dan respectievelijk 10 m en 15 m, dan wel niet meer dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedragen;
3. de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3,5 m;
4. ten hoogste 70% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
b. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
1. een bedrijfswoning is niet toegestaan bij een bedrijfsverzamelgebouw en ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';
2. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Voor zover de gronden zijn aangeduid als ‘bedrijfswoning’ dient een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding te worden gebouwd, met uitzondering van aan- en uitbouwen;
3. de bedrijfswoning mag uitsluitend in combinatie met de bedrijfsgebouwen worden gebouwd;
4. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bedrijf bedragen;
5. de goothoogte mag niet meer dan 6 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
6. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
7. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer is;
c. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij dienstwoningen gelden de volgende regels:
1. deze gebouwen worden gebouwd:
- binnen het bouwvlak;
- op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de dienstwoning, dan wel de bestaande afstand tot deze gevel indien deze minder bedraagt;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk ten hoogste 3 m en 6 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
3. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een dienstwoning bedraagt niet meer dan 60 m².
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 20 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen niet meer dan 6 m bedraagt;
2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
a. de plaats van bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
Een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 4.2, sub a, onder 2:
voor een bouwhoogte van maximaal 20 m voor een ondergeschikt deel van een gebouw;
b. lid 4.2, sub a, onder 3:
voor een kleinere afstand tot de perceelgrens;
c. lid 4.2, sub a, onder 4:
voor vergroting van het bebouwingspercentage tot maximaal 80%.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving. Hieronder wordt in ieder geval gerekend:
- opslag en laden & lossen voor de voorgevel;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
- wonen in bedrijfswoningen zonder dat de bewoner een relatie heeft met de bedrijfsvoering van het bijbehorend bedrijf;
- wonen buiten bedrijfswoningen;
- afsplitsing van een bedrijfswoning van een bedrijf;
- detailhandel anders dan de detailhandel als genoemd in de bestemmingsomschrijving.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bestemmingsomschrijving voor de vestiging van bedrijven welke in de in de bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven niet zijn genoemd onder de voor die gronden van toepassing zijnde categorieën, dan wel bedrijven die worden genoemd in een naast hogere categorie, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de omliggende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd.
Bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning zal rekening worden gehouden met de Nota Industrielawaai.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' een bedrijfswoning wordt gebouwd, met dien verstande dat:
- het aantal bedrijfswoningen per bedrijf niet meer dan één bedraagt;
- de noodzaak met het oog op de bedrijfsvoering van het bijbehorend bedrijf is aangetoond;
- de bedrijfswoning uitsluitend in combinatie met bedrijfsgebouwen wordt gebouwd;
- de goothoogte niet meer dan 6 m bedraagt;
- de bouwhoogte niet meer dan 10 m bedraagt;
- de inhoud van een bedrijfswoning niet meer dan 600 m³ bedraagt;
- de geluidsbelasting van de bedrijfswoning niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
De bedrijfswoning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- het straat- en bebouwingsbeeld.
Bij de voorbereiding van de wijzigingsbevoegdheid zal rekening worden gehouden met de Nota Industrielawaai.
b. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding ‘bedrijfswoning’ ter plaatse wordt verwijderd, mits:
- deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien er sprake is van het beëindigen van het wonen ten behoeve van het bedrijf;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, de cultuurhistorische en archeologische waarden, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
c. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor de vestiging van in de gemeente Menterwolde gevestigde bedrijven (verplaatsing bestaande bedrijven), met dien verstande dat:
- het te verplaatsen bedrijf in de huidige situatie als een knelpunt wordt beschouwd;
- de bedrijfsbestemming van het te verlaten perceel gewijzigd wordt in een woonbestemming, dan wel in een andere ter plaatse passende bestemming.
De bedrijfsverplaatsing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- het straat- en bebouwingsbeeld.
Bij de voorbereiding van de wijzigingsbevoegdheid zal rekening worden gehouden met de Nota Industrielawaai.
Artikel 5 Bedrijf - Bedrijventerrein
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf - bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven gericht op transport en distributie, over- en opslag van goederen, alsmede groothandel, vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken, uitgeverijen en drukkerijen, vervaardiging van medische en optische apparaten en instrumenten, vervaardiging van chemische producten, vervaardiging van producten van rubber en kunststof, vervaardiging van metalen, vervaardiging en reparatie van producten van metaal, vervaardiging van machines en apparaten, bouwnijverheid, speur en ontwikkelingswerk op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - logistiek' en behorende tot:
- de categorieën 1 en 2 van de in bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
- de categorieën 1 tot en met 3.1 van de in bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
- de categorieën 2 tot en met 3.2 van de in bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
- de categorieën 3.1 tot en met 4.1 van de in bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1';
b. bedrijven gericht op vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken, vervaardiging van textiel, kleding en leer, vervaardiging van artikelen van hout, riet en kurk, vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren, vervaardiging van chemische producten, vervaardiging van producten van rubber en kunststof, vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsproducten, vervaardiging van metalen, vervaardiging en reparatie van producten van metaal, vervaardiging van machines en apparaten, vervaardiging van transportmiddelen, productie en distributie van stroom, aardgas, stoom en warm water, bouwnijverheid, recycling en milieudienstverlening en behorende tot:
- de categorieën 1 tot en met 3.1 van de in bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
- de categorieën 2 tot en met 3.2 van de in bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
- de categorieën 3.1 tot en met 4.1 van de in bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1';
- de categorieën 3.1 tot en met 4.2 van de in bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2';
c. bestaande bedrijven, uitsluitend zoals vermeld in het overzicht "bestaande bedrijven" welke is opgenomen in bijlagen bij deze regels;
d. detailhandel in volumineuze goederen ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel volumineus’;
e. internetwinkels;
f. bestaande bedrijfswoningen;
g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
h. openbare nutsvoorzieningen;
i. groenvoorzieningen en water.
In de bestemming zijn niet toegestaan:
- risicovolle inrichtingen;
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder;
- m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige inrichtingen.
Onder bestaande bedrijven worden uitsluitend bedrijven verstaan waarvoor een milieuvergunning is afgegeven of een melding op grond van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer is gedaan.
Onder water is tevens de berging van water begrepen.
Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van de bedrijven genoemd onder c en d en van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
Kantoren zijn toegestaan voor zover deze onderdeel uitmaken, maar geen hoofdbestanddeel zijn van de bedrijfsvoering.
Parkeren dient te plaats te vinden op eigen terrein.
5.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dienen de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd, met dien verstande dat per bouwperceel de lengte van de in deze bouwgrens te plaatsen gevel ten minste 50% van de breedte van het bouwperceel bedraagt;
3. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 10 m en 15 m, dan wel niet meer dan de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouw en indien deze meer bedragen;
4. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' bedraagt de goothoogte van gebouwen ten minste 7,5 m;
5. de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3,5 m;
6. ten hoogste 70 % van een bouwperceel mag worden bebouwd.
b. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
1. uitsluitend bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan;
2. een bedrijfswoning mag uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie worden gebouwd;
3. de goothoogte mag niet meer dan 6 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
4. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
5. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer is;
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 20 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen niet meer dan 6 m bedraagt;
2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
a. de plaats van bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 5.2, sub a, onder 3:
voor een bouwhoogte van maximaal 20 m voor een ondergeschikt deel van een gebouw;
b. lid 5.2, sub a, onder 5:
voor een kleinere afstand tot de perceelgrens;
c. lid 5.2, sub a, onder 6:
voor vergroting van het bebouwingspercentage tot maximaal 80%.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving. Hieronder wordt in ieder geval gerekend:
- opslag en laden & lossen voor de voorgevel;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
- wonen in bedrijfswoningen zonder dat de bewoner een relatie heeft met de bedrijfsvoering van het bijbehorend bedrijf;
- wonen buiten bedrijfswoningen;
- afsplitsing van een bedrijfswoning van een bedrijf;
- detailhandel anders dan de detailhandel als genoemd in de bestemmingsomschrijving.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bestemmingsomschrijving voor de vestiging van bedrijven welke in de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven niet zijn genoemd onder de voor die gronden van toepassing zijnde categorieën, dan wel bedrijven die worden genoemd in een naast hogere categorie, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de omliggende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd.
Bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning zal rekening worden gehouden met de Nota Industrielawaai.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor de vestiging van in de gemeente Menterwolde gevestigde bedrijven (verplaatsing bestaande bedrijven), met dien verstande dat:
- het te verplaatsen bedrijf in de huidige situatie als een knelpunt wordt beschouwd;
- de bedrijfsbestemming van het te verlaten perceel gewijzigd wordt in een woonbestemming, dan wel in een andere ter plaatse passende bestemming.
De bedrijfsverplaatsing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- het straat- en bebouwingsbeeld.
Bij de voorbereiding van de wijzigingsbevoegdheid zal rekening worden gehouden met de Nota Industrielawaai.
Artikel 6 Gemengd
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
b. bedrijven, behorende tot categorie 1 van de in bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven;
c. dienstverlenende bedrijven;
d. bedrijfswoningen;
e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
f. openbare nutsvoorzieningen;
g. groenvoorzieningen en water.
Onder water is tevens de berging van water begrepen.
Parkeren dient te plaats te vinden op eigen terrein.
6.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen, met uitzondering van dienstwoningen, bedragen niet meer dan respectievelijk 10 m en 15 m, dan wel niet meer dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedragen;
3. de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3,5 m;
4. ten hoogste 70% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
b. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
1. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
2. de bedrijfswoning uitsluitend in combinatie met de bedrijfsgebouwen mag worden gebouwd;
3. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bedrijf bedragen;
4. de goothoogte mag niet meer dan 6 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
5. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
6. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer is;
c. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij dienstwoningen gelden de volgende regels:
1. deze gebouwen worden gebouwd:
- binnen het bouwvlak;
- op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de dienstwoning, dan wel de bestaande afstand tot deze gevel indien deze minder bedraagt;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk ten hoogste 3 m en 6 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
3. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een dienstwoning bedraagt niet meer dan 60 m².
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m;
2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
a. de plaats van bouwwerken, geen gebouw zijnde.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 6.2, sub a, onder 3:
voor een kleinere afstand tot de perceelgrens;
b. lid 6.2, sub a, onder 4:
voor vergroting van het bebouwingspercentage tot maximaal 80%.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving. Hieronder wordt in ieder geval gerekend:
- opslag en laden & lossen voor de voorgevel;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
- wonen in bedrijfswoningen zonder dat de noodzaak met het oog op de bedrijfsvoering van het bijbehorend bedrijf hiervoor aanwezig is;
- wonen buiten bestaande bedrijfswoningen.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bestemmingsomschrijving voor de vestiging van bedrijven welke in de in de bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven niet zijn genoemd onder de voor die gronden van toepassing zijnde categorieën, dan wel bedrijven die worden genoemd in een naast hogere categorie, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de omliggende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd.
Bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning zal rekening worden gehouden met de Nota Industrielawaai.
Artikel 7 Gemengd - 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. horecabedrijven, categorie 1 en 2;
b. kantoren;
c. bedrijven, behorende tot de categorieën 1 of 2 van de in bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven;
d. groenvoorzieningen en water;
e. parkeervoorzieningen;
f. openbare nutsvoorzieningen.
Onder water is tevens de berging van water begrepen.
Parkeren dient te plaats te vinden op eigen terrein.
7.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. de hoofdgebouwen dienen (gedeeltelijk) binnen de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gevelvlak’ te worden gebouwd, waarbij de voorgevel is gericht naar de A7 en de oprit naar de A7;
3. een bijgebouw mag uitsluitend in combinatie met een hoofdgebouw worden gebouwd;
4. de gezamenlijke lengte van de voorgevels die worden geplaatst binnen de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gevelvlak’ bedraagt minimaal 50 m, met dien verstande dat:
- per bouwperceel de lengte van de te plaatsen gevel ten minste 50% van de breedte van het bouwperceel bedraagt;
- de maximale afstand van de buitenste punt van de voorgevel tot bouwgrens langs de Europaweg en de Weg der Verenigde Naties bedraagt respectievelijk 10 m en 15 m;
5. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 15 m;
6. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - gevelvlak’ en binnen een afstand van 55 m tot het hart van de Europaweg mag de bouwhoogte van een deel van een gebouw maximaal 20 m bedragen;
7. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - gevelvlak’ bedraagt de goot- en bouwhoogte van gebouwen ten minste 7,5 m.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen niet meer dan 6 m bedraagt;
2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
a. de plaats van bouwwerken, geen gebouw zijnde.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving. Hieronder wordt in ieder geval gerekend:
- opslag en laden & lossen voor de voorgevel;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf.
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen en water;
b. openbare nutsvoorzieningen.
Binnen de bestemming zijn voorzieningen in de vorm van paden, in- en uitritten, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Ter plaatse van de aanduiding ‘pad’ is tevens een ontsluitingsweg toegestaan.
Onder water is tevens de berging van water begrepen.
8.2 Bouwregels
a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m;
2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de oppervlakte van de groenvoorzieningen;
- het karakter van de openbare ruimte;
nadere eisen stellen aan:
a. de plaats van de verharding en inritten;
b. de afmetingen van de verharding en inritten.
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen met een functie voor intern en doorgaand verkeer;
b. fiets- en voetpaden;
c. parkeer- en groenvoorzieningen;
d. openbare nutsvoorzieningen;
met dien verstande dat:
- behoudens verbeteringen met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast het wegprofiel wat betreft de ligging, de breedte van rijbanen en het aantal rijstroken blijft gehandhaafd;
- in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen zoals bermbeplanting, bushaltes en dergelijke zijn begrepen.
Onder groenvoorzieningen is een inrichting als water begrepen.
9.2 Bouwregels
a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van verlichtingsinstallaties mag niet meer bedragen dan 20 m;
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
- de bouwhoogte van reclamemasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 15 m.
Artikel 10 Verkeer - Railverkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer - railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. spoorwegen, met daarbij inbegrepen bermen, spoorwegovergangen en dergelijke;
b. groenvoorzieningen;
c. openbare nutsvoorzieningen;
d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
met dien verstande dat:
- de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een wijziging van het aantal spoorbanen voorziet.
Onder groenvoorzieningen is een inrichting als water begrepen.
10.2 Bouwregels
a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
- de bouwhoogte van reclamemasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 m.
Artikel 11 Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- water ten behoeve van de waterhuishouding en de scheepvaart.
In de bestemming zijn tevens kunstwerken, voorzieningen ten behoeve van de scheepvaart, oeverstroken en groenvoorzieningen begrepen.
In de bestemming zijn geen ligplaatsen voor woonschepen begrepen.
11.2 Bouwregels
a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
b. Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan bouwwerken rechtstreeks ten dienste van het afmeren, geleiding en regeling van het vaarverkeer is niet toegestaan.
Artikel 12 Wonen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met een bestaand aan huis verbonden beroep;
b. groenvoorzieningen en water;
c. parkeervoorzieningen;
d. voetpaden;
e. openbare nutsvoorzieningen;
f. behoud van de karakteristieke verschijningsvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
Onder water is tevens de berging van water begrepen.
12.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal woningen per bouwperceel bedragen;
2. de hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak in een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 15 m en een breedte van ten hoogste 20 m, dan wel ten hoogste de diepte van de strook waarbinnen een bestaand hoofdgebouw is gebouwd indien deze meer bedraagt;
3. de hoofdgebouwen worden geplaatst in de naar de weg gekeerde bouwgrens, dan wel op ten hoogste de bestaande afstand van die bouwgrens;
4. de afstand van hoofdgebouwen, uitgezonderd aan- en uitbouwen, tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt niet minder dan 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
5. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk ten hoogste 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
6. de dakhelling bedraagt minimaal 40°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
7. ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd, met een maximum van 200 m² per hoofdgebouw, dan wel ten hoogste de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw indien deze meer bedraagt;
8. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder b (regeling bijgebouwen).
b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor zover deze niet voldoen aan het bepaalde onder a, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. deze gebouwen worden gebouwd:
- binnen het bouwvlak, dan wel in een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 30 m;
- op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw, dan wel de bestaande afstand tot deze gevel indien deze minder bedraagt;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk ten hoogste 3 m en 6 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
3. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan:
- 60 m², indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m²;
- 80 m2, indien de oppervlakte van een bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m2,
met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en met dien verstande dat niet meer dan 50% van een bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is, wordt bebouwd.
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
a. de uitwendige hoofdvorm (zoals mede bepaald door het gevelbeeld, de kapvorm, de nokrichting en de dakhelling van de kappen) van de met 'karakteristiek' aangegeven gebouwen en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorend bouwperceel met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek;
b. de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
c. de plaats en bouwhoogte van andere bouwwerken met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
12.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 12.2, sub a, onder 3:
voor de bouw van een hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits binnen het bouwvlak wordt gebouwd;
b. lid 12.2, sub b, onder 1:
voor de bouw van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen buiten het bouwvlak of op een grotere afstand dan 30 m uit de bouwgrens tot een maximum oppervlak van 30 m²;
c. lid 12.1.2, sub b, onder 1:
voor het bouwen van aan- of uitbouwen of overkappingen tot de bouwgrens, dan wel tot 3 m daarvoor;
d. lid 12.2, sub b, onder 1 en 3:
voor de bouw van een aan- of uitbouw of bijgebouw met een oppervlakte van ten hoogste 30 m2 ten behoeve van het levensloopbestendig maken van de woning en/of mantelzorg;
e. lid 12.2, sub b, onder 3:
voor een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 80 m², indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m², of voor een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 100 m², indien de oppervlakte van een bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m²;
f. lid 12.2, sub c:
voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot ten hoogste 5 m, met dien verstande dat de bouw van reclamemasten niet is toegestaan.
12.5 Specifieke gebruiksregels
Als verboden gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
- het gebruiken van een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van woonfuncties;
- het gebruiken van een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van horeca en detailhandel;
- het gebruik van gronden en opstallen voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
- het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels
a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van het gebruik van de gebouwen voor beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
- de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
- maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m² brutovloeroppervlak;
- degene die de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
- reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m² en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
- de ruimtelijke uitstraling van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
- het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van het gebruik van de gebouwen voor detailhandelsactiviteiten aan huis, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
- de activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
- maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m² brutovloeroppervlak;
- naast producten van eigen kweek of met eigen producten gemaakte eindproducten, mogen in beperkte mate door derden gefabriceerde producten worden verkocht waarvoor 10% van het toegestane brutovloeroppervlak mag worden aangewend;
- degene die de activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
- reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m² en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
- de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
- het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
12.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag bebouwing aangeduid met 'karakteristiek' te slopen.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien de bouwkundige staat van het gebouw zodanig is dat de sloop vanuit het oogpunt van goede volkshuisvesting noodzakelijk is en/of renovatie redelijkerwijs niet mogelijk is.
12.8 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat de aanduiding 'paardenhouderij' wordt toegevoegd aan (een deel) van het bouwperceel voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van een hobbymatige paardenhouderij bij een woning, mits:
- de oppervlakte van het bouwperceel ten minste 1.500 m² bedraagt;
- de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen niet meer bedraagt dan 100 m², waarvan ten hoogste 75 m² voor de stalling van paarden mag worden benut;
- de goot- en bouwhoogte van gebouwen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m bedragen;
- de afstand tussen de paardenhouderij en een woning van derden ten minste 30 m bedraagt;
- de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt, met dien verstande dat ten behoeve van de dressuursport een paardenbak met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m² is toegestaan;
- de gebouwen en de paardenbak worden gesitueerd achter de woning;
- een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
- de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
- het aantal lichtmasten bij een paardenbak van 800 m² niet meer dan vier bedraagt;
- het aantal lichtmasten bij een paardenbak van 1.200 m² niet meer dan zes bedraagt;
- de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
- een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd zoals omschreven in de Beleidsnotitie Paardenhouderij, ten behoeve waarvan burgemeester en wethouders bevoegd zijn nadere eisen te stellen aan de situering, de oppervlakte en de verschijningsvorm van de paardenbak en ter voorkoming van lichthinder.
b. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Bedrijf, met dien verstande dat:
1. de behoefte voor het uitgeven van nieuwe bedrijfskavels is aangetoond;
2. bedrijven tot en met de categorie 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven zijn toegestaan, met dien verstande dat bij de interne milieuzonering rekening wordt gehouden om omliggende gevoelige functies;
3. geen inrichtingen als bedoeld in artikel 40 juncto artikel 1 van de Wet geluidhinder en risicovolle inrichtingen zijn toegestaan;
4. per bedrijf kan een bedrijfswoning worden gebouwd met dien verstande dat;
- de bedrijfswoning uitsluitend in combinatie met de bedrijfsgebouwen mag worden gebouwd;
- de goothoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
- de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen;
- de inhoud van een bedrijfswoning niet meer dan 600 m³ mag bedragen;
- de bedrijfswoning mag het gebruik van aangrenzende gronden niet belemmeren;
5. bij de wijziging wordt een bouwvlak bepaald en worden bouwregels gegeven.
c. Bij de voorbereiding van de wijzigingsbevoegdheden zal rekening worden gehouden met:
- de aspecten bodem, archeologie, water en milieutechnische aspecten, waaronder de Nota Industrielawaai;
- verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal de (bouw)werkzaamheid pas kunnen plaatsvinden nadat een vrijstelling c.q. ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is verkregen.
Artikel 13 Leiding - Gas
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'leiding - gas' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor de aanleg, de instandhouding (onderhoud en beheer) van ondergrondse hogedruk gastransportleidingen met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
13.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) mits het geen kwetsbaar object betreft en de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad.
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uit te voeren:
- het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- het permanent opslaan van goederen;
- het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
- het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
b. De omgevingsvergunning kan worden verleend indien de werken en/of werkzaamheden geen belemmering vormen voor een veilig en bedrijfszeker gastransport. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.
c. Het verbod als bedoeld in a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netwerken;
- normaal onderhoud betreffen.
13.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming Leideing - Gas ter plaatse wordt verwijderd, mits:
- deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van een bestaande leiding;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, de cultuurhistorische en archeologische waarden, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 14 Waarde - Archeologie 1
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - archeologie 1' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
14.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden, waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
b. in afwijking van het bepaalde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien een van de volgende situaties van toepassing is:
1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen heeft betrekking op het vervangen van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte aan bebouwing met niet meer dan 50 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
2. de aanvraag om bouwvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,40 m onder het bestaande maaiveld;
3. de aanvraag om bouwvergunning voor bouwen betrekking heeft op een oppervlakte kleiner dan 50 m2;
4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
c. indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
3. een verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
4. een verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m2;
- het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm;
- het graven of dempen van watergangen;
- het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm;
- het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
b. Een vergunning als bedoeld in lid 14.3, sub a wordt slechts verleend indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
- een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
c. Indien het bevoegd gezag voornemens is aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
d. Het verbod als bedoeld in lid 14.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
14.4 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
b. Alvorens de onder a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 15 Waarde - Archeologie 2
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van archeologische (verwachtings)waarden.
15.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden, waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
b. in afwijking van het bepaalde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien een van de volgende situaties van toepassing is:
1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen heeft betrekking op het vervangen van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte aan bebouwing met niet meer dan 200 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
2. de aanvraag om bouwvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,40 m onder het bestaande maaiveld;
3. de aanvraag om bouwvergunning voor bouwen betrekking heeft op een oppervlakte kleiner dan 200 m2;
4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
c. indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
3. een verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
4. een verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m²;
- het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 40 cm;
- het graven of dempen van watergangen;
- het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm;
- het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
b. Een vergunning als bedoeld in a wordt slechts verleend indien:
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
- één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de aanlegvergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
d. Het verbod als bedoeld in a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
15.4 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
b. Alvorens de onder a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 16 Waterstaat - Waterkering
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waterstaat - waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
b. de afvoer van oppervlaktewater;
c. de waterhuishouding;
met de daarbij behorende:
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2 Bouwregels
a. In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.
b. In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende regels:
1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen alleen worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;
2. de hoogte van kunstwerken mag niet meer dan 10 m bedragen. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,50 m bedragen.
16.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan met het oog op de gebruiksmogelijkheden van de gronden, worden afgeweken van het bepaalde in lid 2 voor het bouwen van bouwwerken op grond van de basisbestemming, mits:
a. vooraf advies wordt ingewonnen van het bevoegde waterstaatsgezag;
b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig functioneren de waterhuishouding.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het ophogen van gronden;
2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
5. diepploegen;
6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
b. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- normaal onderhoud betreffen.
c. De onder a bedoelde vergunning kan worden verleend indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen bezwaar of nadeel ontstaat voor de bescherming van de waterstaatkundige waarden, en nadat het bevoegde waterstaatsgezag daaromtrent is gehoord.