Bestemmingsplan ´ Schouteneinde 54 / 52 en Zijdewinde 12 Puttershoek’

gemeente Hoeksche Waard

 

Regels

 

Inhoudsopgave

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1  Begrippen

Artikel 2  Wijze van meten

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels    

Artikel 3  Tuin

Artikel 4  Verkeer

Artikel 5  Wonen

Artikel 6  Waterstaat - Waterkering

Artikel 7  Waarde - Archeologie 1

Artikel 8  Waarde - Archeologie 3

Artikel 9  Leiding - Gas

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10  Anti-dubbeltelbepaling

Artikel 11  Algemene bouwregels

Artikel 12  Algemene gebruiksregels

Artikel 13  Algemene aanduidingsregels

Artikel 14  Algemene afwijkingsregels

Artikel 15  Algemene wijzigingsregels

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16  Overgangsrecht

Artikel 17  Slotregel

 

 

Bijlage 1: Beeldkwaliteitsplan openbare ruimte Schouteneinde (RoosRos, 09-03-2022)

Bijlage 2: Staat van bedrijfsactiviteiten

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan

het bestemmingsplan ´Schouteneinde 54 / 52 en Zijdewinde 12 Puttershoek´ met identificatienummer NL.IMRO.1963.BPSchouten54PTH22-VG01 van de gemeente Hoeksche Waard.

 

bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

 

verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijk informatie;

 

aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

aanduiding 

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

aanduidingsvlak

een vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;

 

aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een aaneenbouwde rij van woningen;

 

aan huis verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

 

aan huis verbonden bedrijf

het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de woonfunctie blijft behouden en dat niet krachtens milieuwetgeving vergunning- of meldingplichtig is;

 

achtererf

gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;

 

afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

 

archeologische deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties;

 

archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende of te verwachten archeologische relicten;

 

bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;

 

bestaand

  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime, tenzij in de regels anders is bepaald;

 

bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak; 

 

bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 

 

bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats; 

 

bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder; 

 

bouwgrens

de grens van een bouwvlak; 

 

bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; 

 

bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel; 

 

bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten; 

 

bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; 

 

(medische) dienstverlening

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van (medische) diensten aan derden, waaronder zijn begrepen tandarts-, dokter en fysiotherapie praktijken en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen;

 

eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond; 

 

erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt; 

 

gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 

 

gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

 

gestapelde woning

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;

 

grondwaterpeil

Bovenste niveau van het water dat zich in de bodem bevindt;

 

hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

 

maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen; 

 

omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

 

oorspronkelijk gevel

een gevel zoals deze is weergegeven in de omgevingsvergunning voor het bouwen voor de oprichting van het hoofdgebouw;

 

overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot/gebruiksgenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;

 

(straat)peil

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst of ten hoogste 5 m uit de weggrens is gelegen: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld maar niet hoger dan de kruin van de weg het meest nabij het bouwwerk gelegen;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water, in het peilbesluit vastgestelde peil, grenst aan het vaste land; 

 

prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; 

 

seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar; 

 

Staat van bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

 

uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; 

 

uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

 

voorerf

gedeelte van een erf dat aan de voorkant (voor de voorgevel) van het gebouw is gelegen;

 

voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt, dan wel de gevel naar die weg die volgens het straatnamenregister bepalend is voor de adressering;

 

wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;

 

woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

 

zijerf

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen;

 

zijdelingse bouwperceelsgrens

een evenwijdig aan de zijgevel van een hoofdgebouw liggende grens van het perceel.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

 

de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; 

 

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; 

 

de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; 

 

de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

 

de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; 

 

 

de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; 

 

de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

 

verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

 

2.2 

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

 

2.3 

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen wordt de goothoogte van een dakkapel buiten beschouwing gelaten mits de dakkapel voldoet aan de volgende eisen:

  1. zijwanden ondoorzichtig;
  2. hoogte, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, minder dan 1,5 m;
  3. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;
  4. bovenzijde meer dan 0,5 onder de daknok;
  5. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak, en
  6. niet gebouwd op een woning of woongebouw als bedoeld in artikel 45, eerste lid van de Woningwet, op een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Woningwet of op een woning of woongebouw die niet voor permanente bewoning is bestemd.

 

2.4 

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Tuin

 

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede voor paden.

 

3.2 bouwregels

3.2.1 verbod bouwen

Vanwege het landschappelijke belang van de onbebouwde gronden bij de woningen is het niet toegestaan om op gronden met de bestemming ‘Tuin’ bouwwerken, waaronder vergunningvrije bouwwerken, op te richten;

 

3.2.2        Afwijken bouwverbod

Het bouwverbod van de artikelen 3.2.1 geldt niet voor de bouwwerken, die zijn opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan openbare ruimte Schouteneinde, dat als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 4 Verkeer

 

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten, pleinen, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  2. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  3. (week)markten, braderieën en naar de aard vergelijkbare evenementen;
  4. ondergrondse vuilopslag;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2 bouwregels

4.2.1 

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

 

4.2.2 

Ondergrondse bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen waarbij de verticale bouwdiepte van een (ondergronds) bouwwerk maximaal 3 m mag bedragen.

 

4.2.3 

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  1. bouwwerken voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer 6 m;
  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 5 Wonen

 

5.1 bestemmingsomschrijving

5.1.1 

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen met dien verstande dat ten hoogste 15 woningen zijn toegestaan;
  2. verkeer en verblijf;
  3. parkeren;
  4. aan-huis-verbonden beroep en aan huis-verbonden bedrijven in de categorie 1 van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 2).

 

 

5.1.2 

Onder de uitoefening van aan huis verbonden beroepen/bedrijven in samenhang met het wonen wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van een aan huis verbonden beroepen/bedrijven voor zover:

  1. het vloeroppervlak in gebruik voor aan huis verbonden beroepen niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen, tot een maximum oppervlak van 50 m2;
  2. ten behoeve van aan huis verbonden beroepen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaat met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep of bedrijf.

 

5.2 bouwregels

5.2.1 

Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  4. de minimale dakhelling bedraagt 0º en de maximale dakhelling bedraagt 60º;

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 6 Waterstaat – Waterkering

 

6.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van zowel de primaire als de secundaire waterkering, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.

 

6.2 bouwregels

6.2.1 

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 1 en 2) mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

 

6.2.2 

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

 

6.2.3 

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 m.

 

6.3 afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

 

6.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 6.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.

 

6.4.2 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de waterkering. 

 

6.4.3 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 is nodig voor:

  1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 7 Waarde-Archeologie 1

 

7.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.

 

7.2 bouwregels

7.2.1 

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 7.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

 

7.2.2 

Ten behoeve van andere, voor de gronden als bepaald in artikel 7.1, geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op:

  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 30 m2;
  3. een bouwwerk dat zonder graaf- of heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

 

7.3 afwijken van de bouwregels

7.3.1 

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2.2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels.

 

7.3.2 

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 7.3.1, wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

 

7.3.3 

Een omgevingsvergunning, zoals bepaald in artikel 7.3.1, wordt voorts verleend, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    - het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    - het doen van opgravingen;
    - begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.

 

7.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4.1 Omgevingsvergunning te verwachten archeologische waarden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' als bepaald in artikel 4.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afwijking, zoals in artikel 6.3 bedoeld, is toegepast;
  2. het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  5. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

7.4.2 Weigering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door de graafwerkzaamheden of grondbewerkingen, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de in de grond aanwezige archeologische waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

 

7.4.3 Advies

Alvorens te besluiten over de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 Wint het bevoegd gezag advies in van de archeologisch deskundige.

 

7.4.4 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 is niet vereist voor:

  1. graafwerkzaamheden en bodembewerkingen, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  2. graafwerkzaamheden en bodembewerkingen, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  3. graafwerkzaamheden en bodembewerkingen, welke uitgevoerd worden in het kader van een vergunningsplichtig bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, en/of een vergunningsvrij bouwwerk.

 

7.4.5 

De verboden, zoals in artikel 7.4.1 bedoeld, zijn niet van toepassing, indien de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 of een ontgrondingsvergunning;
  3. onderdeel uitmaken van een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen; 
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

7.4.6 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

 

7.4.7 

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 wordt voorts verleend, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    - het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    - het doen van opgravingen;
    - begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

 

7.5 wijzigingsbevoegdheid

7.5.1 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door een of meer bestemmingsvlakken met de medebestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijke te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 8 Waarde-Archeologie 3

 

8.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.

 

8.2 bouwregels

8.2.1 

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 8.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

 

8.2.2 

Ten behoeve van andere, voor de gronden als bepaald in artikel 8.1, geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op:

  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m2;
  3. een bouwwerk dat zonder graaf- of heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

 

8.3 afwijken van de bouwregels

8.3.1 

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2.2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels.

 

8.3.2 

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 8.3.1, wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

 

8.3.3 

Een omgevingsvergunning, zoals bepaald in artikel 8.3.1, wordt voorts verleend, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    - het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    - het doen van opgravingen;
    - begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.

 

8.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4.1 Omgevingsvergunning te verwachten archeologische waarden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' als bepaald in artikel 8.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afwijking, zoals in artikel 8.3 bedoeld, is toegepast;
  2. het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  5. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

8.4.2 Weigering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door de graafwerkzaamheden of grondbewerkingen, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de in de grond aanwezige archeologische waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

 

8.4.3 Advies

Alvorens te besluiten over de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 wint het bevoegd gezag advies in van de archeologisch deskundige.

 

8.4.4 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 is niet vereist voor:

  1. graafwerkzaamheden en bodembewerkingen, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  2. graafwerkzaamheden en bodembewerkingen, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  3. graafwerkzaamheden en bodembewerkingen, welke uitgevoerd worden in het kader van een vergunningsplichtig bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, en/of een vergunningsvrij bouwwerk.

 

8.4.5 

De verboden, zoals in artikel 8.4.1 bedoeld, zijn niet van toepassing, indien de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 of een ontgrondingsvergunning;
  3. onderdeel uitmaken van een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen; 
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

8.4.6 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

 

8.4.7 

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 wordt voorts verleend, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    - het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    - het doen van opgravingen;
    - begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

 

8.5 wijzigingsbevoegdheid

8.5.1 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door een of meer bestemmingsvlakken met de medebestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijke te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

8.5.2 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de medebestemming 'Waarde - Archeologie 3' te wijzigingen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische vindplaats', indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, waarvan nadere bescherming en veiligstelling door middel van dit bestemmingsplan noodzakelijk of gewenst is.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 9 Leiding – Gas

9.1 bestemmingsomschrijving

9.1 Algemeen

De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en

instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met

de daarbij behorende belemmeringenstroken.

 

9.2 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere

andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

 

9.3 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 9.1. bedoelde

gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen

worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

 

9.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het

bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

 

9.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

-          het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie

en onderhoud van de gastransportleiding.

-          het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar

object wordt toegelaten.

 

9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van

werkzaamheden

 

9.6.1

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding – Gas zonder of in

afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de

volgende werkzaamheden uit te voeren:

a.       het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.      het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.       het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

d.      het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.       het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

9.6.2

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

a.       die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

b.      die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en

c.       belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende

d.      bestemming(en) betreffen;

e.       zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling

f.        bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;

g.      die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

9.6.3

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van

werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden

de belangen van de leiding niet schaden.

 

9.6.4

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in 9.6.1,

wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of

door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden

geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te

voorkomen.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 

 

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 11 Algemene bouwregels

 

Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend: 

  1. een gebruik van gronden in strijd met de in dit bestemmingsplan gegeven bestemming;
  2. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

 

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

 

13.1 vrijwaringszone - molenbiotoop

13.1.1 Aanduidingomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de functie van de molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.

 

 

13.1.2 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet hoger worden gebouwd dan:

  1. binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
  2. binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.

 

13.1.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen om af te wijken  van het bepaalde in artikel 13.2.2 voor het bouwen overeenkomstig het bepaalde in de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de molen.

 

13.2.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 13.1.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  1. het ophogen van gronden hoger dan de hoogte die op grond van het bepaalde in artikel 13.1.2 is toegestaan voor bouwwerken;
  2. het aanleggen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur met een hoogte die hoger is dan op grond van het bepaalde in artikel 13.1.2 is toegestaan voor bouwwerken;
  3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas en het aanbrengen van beplanting met een hoogte die hoger is dan op grond van het bepaalde in artikel 13.1.2 is toegestaan voor bouwwerken.

 

13.1.5 

Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het ander-werk dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

 

13.1.6 

Een omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de molen.

 

13.1.7 

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  1. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

 

14.1 Algemeen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.

 

14.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14, lid 1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

 

 

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

 

15.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aan brengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen.

 

15.2 Voorwaarden

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  4. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  5. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zeker gesteld; dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 16 Overgangsrecht

 

16.1 Overgangsrecht voor bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan als ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Eenmalig kan worden afgeweken van lid 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 1 met maximaal 10%.
  3. Lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

16.2 Overgangsrecht voor gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

16.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen afwijken van dat overgangsrecht.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 17 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ´ Schouteneinde 54 / 52 en Zijdewinde 12 Puttershoek’ van de gemeente Hoeksche Waard.