Inhoud
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
1.1 plan:
het bestemmingsplan Sint Nicolaasga – Westend 9;
1.2
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als
vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1921.BPSNC14WESTEND9NIC-VO01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3
aanbouw/uitbouw:
een aan het (hoofd)gebouw aanwezig
bouwwerk dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, waarbij de
ruimtelijke ondergeschiktheid tot uitdrukking komt door de situering en/of de
afmetingen van het gebouw;
1.4
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur,
waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld
ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een
vlak betreft;
1.6 aan huis
verbonden werkactiviteit:
het beroepsmatig verlenen van diensten of
het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid op kleine schaal in een woning,
waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de
desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele
uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
Onder werkactiviteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen:
garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie;
1.7 agrarisch
bedrijf:
Een bedrijf dat is gericht op het
voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of door
middel van het fokken of houden van dieren;
1.8 ander bouwwerk:
Een bouwwerk, geen gebouw en geen
overkapping zijnde;
1.9 bed en brochje:
het bieden van de, ten opzichte van het
hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en
ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken,
geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
een in het bestemmingsplan aangegeven
percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal
mag worden bebouwd;
1.12 bedrijfswoning:
Een gebouw geheel of gedeeltelijk ingericht ten behoeve van het wonen op
een terrein behorende bij een op hetzelfde bouwperceel aanwezig bedrijf,
uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon
die (dat) werkgerelateerd is met dat bedrijf;
1.13
bestaand:
a.
bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is
op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder
valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
b.
bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
1.
op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig
zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het
daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan;
2.
gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden
van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking
van het voorgaande bestemmingsplan);
c.
bestaande afmetingen: afstand-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die
op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;
1.14
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming;
1.16 bijbehorend
bouwwerk:
een functioneel met een zich op hetzelfde
perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e)
gebouw of overkapping;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede
het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen van een
standplaats);
1.18
bouwgrens:
een grens van een bouwvlak;
1.19
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge
de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20
bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken
zijn toegelaten;
1.22
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van
hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met
de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23
bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een
zodanige exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief
verblijf plaatsvindt;
1.24 beperkt
kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen
een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, die in
acht genomen moet worden;
1.25 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;
1.26 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.27
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten
verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen
kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een
beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28
dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen
van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn
begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, kantoren en naar de
aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met
uitzondering van een garagebedrijf;
1.29 educatief
medegebruik:
een gebruik van gronden en bouwwerken gericht op het
overbrengen van kennis dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming
waarbinnen dit educatieve gebruik is toegestaan;
1.30 erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig
bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante
uitstraling;
1.31 evenement:
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en
van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of
in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of
vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve
en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten zoals markten (niet
bedoeld weekmarkten), braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten,
wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke;
1.32 extensief
dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat
ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve
gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen,
picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.33 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een
spoorweg;
1.35 geluidsbelasting
vanwege een industrieterrein:
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op
een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en
toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de
inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen,
zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.36
geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken
dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
1.37
geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige
objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit
Geluidhinder;
1.38
geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder
rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet
worden vastgesteld;
1.39 hogere
grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde
voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de
voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op
grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.40
hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de
verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en,
indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het
belangrijkst is;
1.41 huishouden:
één of meer personen in een woning of een woonruimte,
waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de
samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de
bewoners;
1.42
inpandige bedrijfswoning:
Een bedrijfswoning welke is geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing;
1.43
kantoor:
een gebouw of een ruimte in een gebouw dat/die dient voor de uitoefening
van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het
doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de
aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.44 kap:
een dak met een zekere helling;
1.45
kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid
inrichtingen, een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een
risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.46 maatschappelijke
voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke
voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van overheidsdienstverlening, alsook
ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze
voorzieningen;
1.47 netto
verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten)
winkelruimte ten behoeve van de detailhandel (exclusief magazijnruimten,
laad-en losruimten, kantoren, personeelsruimten en dergelijke);
1.48
nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de
gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen
van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen
transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.49
overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan
wel met ten hoogste één wand;
1.50 peil:
a.
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
-
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b.
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
-
de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij
voltooiing van de bouw;
c.
voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd:
-
het NAP -0,52 m;
1.51 perifere
detailhandel:
detailhandel
die wat betreft volumineuze aard van de goederen, gevaar en hinder of
dagelijkse bevoorrading niet meer goed inpasbaar is in de bestaande
winkelcentra, waaronder uitsluitend wordt begrepen:
-
detailhandel in brandbare of explosiegevaarlijke stoffen;
-
detailhandel in auto’s, boten, caravans en tenten, keukens, badkamers, meubelen,
bouwmaterialen, landbouwwerktuigen, tuincentra, plant- en dierbenodigdheden,
fietsen en autoaccessoires;
-
detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van industrie en ambacht
ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen;
1.52 permanente
bewoning:
bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;
1.53 productie
gebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd
en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt
is aan de productiefunctie;
1.54 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen
voor of met een ander tegen vergoeding;
1.55
prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of
in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder
een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische
massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee
gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.56
risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid
inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand
moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare
of beperkt kwetsbare objecten;
1.57
voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde
voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks
kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.58 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
afzonderlijk huishouden;
1.59
woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en geheel of gedeeltelijk boven
elkaar gelegen woningen omvat, welke woningen zijn te bereiken door middel van
één of meer gemeenschappelijke verkeersruimten;
1.60 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt
gemeten:
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
vanaf de buitenwerkse
gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een
overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer
dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek,
neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten
opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de
bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel;
bij lessenaarsdaken wordt
de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de
begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a.
groenvoorzieningen;
b.
sloten, bermen en
beplanting;
c.
paden;
d.
water;
met daaraan ondergeschikt:
e.
wegen;
f.
nutsvoorzieningen;
g.
parkeervoorzieningen;
h.
tuinen, erven en
terreinen;
met de daarbij behorende:
i.
andere
bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en
overkappingen
Op of in deze gronden
mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken,
geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00m bedragen, met dien verstande dat de
bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde
gevel(s) van hoofdgebouwen/bedrijfswoningen c.q. het verlengde daarvan ten
hoogste 1,00m zal bedragen;
-
de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen – 3' aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a. woonhuizen in voormalige boerderijpanden,
al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
1. een huis verbonden werkactiviteit;
2. bêd en brochje;
b. bijbehorende bouwwerken;
c. het behoud, de versterking en/of herstel
van de cultuurhistorische waarde van de voormalige boerderijpanden;
met daaraan ondergeschikt:
d.
paden en stegen;
e.
parkeervoorzieningen;
f.
groenvoorzieningen;
g.
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
h.
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
i.
tuinen, erven en terreinen;
j.
andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende regels:
a.
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen in voormalige
boerderijpanden worden gebouwd;
b.
een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
c.
een hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd;
d.
de afstand van een hoofdgebouw tot de perceelgrens zal ten minste
3,00m bedragen;
e.
de goot- en bouwhoogte en dakhelling van een hoofdgebouw zal ten
hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte en dakhelling bedragen.
4.2.2
Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken
gelden de volgende regels:
a.
bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 1,00m achter de naar de
weg gekeerde gevel(s) van het betreffende hoofdgebouw dan wel het verlengde
daarvan wordt gebouwd;
b. in afwijking van sublid
a mag een erker voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan
wel het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
1.
de diepte van een
erker ten hoogste 1,50m zal bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van het
hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
2.
de diepte van een
erker ten hoogste 50% van de diepte van de tuin waarin wordt gebouwd, zal
bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van het hoofdgebouw waaraan wordt
gebouwd;
3.
een erker over
ten hoogste 60% van de breedte van de
voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, zal worden gebouwd;
4.
de afstand van een erker
tot de tussen twee aaneengebouwde hoofdgebouwen gelegen perceelgrens, zal ten
minste 1,00 m bedragen, tenzij de erkers als één geheel aaneen worden gebouwd;
5.
de bouwhoogte van
een erker ten hoogste gelijk zal zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van
het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
c.
de afstand van een bijbehorend
bouwwerk tot de bouwperceelgrens zal ten minste 0,50 m bedragen, tenzij het een
bijbehorend bouwwerk bij een blok van meer dan twee aaneen gebouwde
hoofdgebouwen betreft, in welk geval een bijbehorend bouwwerk in/op de
tussenliggende zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd;
1. de
gezamenlijke oppervlakte zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het
bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, bedragen;
c. de
goothoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste
gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan
wordt gebouwd plus 0,25 m, met dien verstande dat de goothoogte van een aan- of
uitgebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer dan 4,00 m mag bedragen;
d. de
bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de
bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bouwhoogte van een
bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelgrens ten
hoogste 5,00 m en daarbuiten ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
e. de
goothoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,00
m bedragen;
4.2.3 Andere bouwwerken
Voor
het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
4.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie,
de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
1.
de oppervlakte van het woonhuis, inclusief
aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet meer dan 150 m² bedraagt;
2.
de geluidsbelasting van geluidsgevoelige
objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op
grond van de Wet geluidhinder;
1.
ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke
oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd
met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
2.
ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke
oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd
met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
3.
ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke
oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd
met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
f.
het bepaalde in lid 4.2.2 sub g
in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk
wordt verhoogd, mits:
1.
deze afwijking uitsluitend wordt toegepast
bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
2.
de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd
bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van het
hoofdgebouw waaraan wordt gebouw;
4.4 Specifieke
gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze
bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het
gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer woningen dan het bestaande
aantal;
b. het
gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
c.
het gebruik van de gronden en bouwwerken
ten behoeve van detailhandel;
d. het
gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan
in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
e. het
gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit,
zodanig dat:
1. de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
§
30% van de begane grondvloeroppervlakte
van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
2. het
bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij
het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
3. het
gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning-
of meldingsplicht geldt;
4. de
woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
5.
het uiterlijk van de betreffende woning
wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen
van beperkte omvang zijn toegestaan;
6.
er onvoldoende bergruimte in of bij de
woning overblijft;
7.
opslag en/of stalling als gevolg van de
bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
8.
het gaat om vormen van detailhandel en/of
horeca;
9.
er een onevenredige publiek aantrekkende
werking van de activiteit uitgaat;
10. dit
leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra
autoverkeer in een mate waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan
worden aangetast;
1. de
woonfunctie niet behouden blijft;
2. het
aantal kamers ten behoeve van bêd en brochje meer bedraagt dan 3;
3. de oppervlakte
per bêd en brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
4. de
bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande
bijbehorende bouwwerken;
4.5 Afwijken
van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde
in lid 4.4 onder a in die
zin dat het aantal woningen toeneemt, mits:
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Werken'
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van
wonen in combinatie met:
-
bedrijfsmatige
activiteiten die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, met
uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle
inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
-
een
kleinschalig verhuurbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van
bedrijf – verhuurbedrijf / opslag’;
met daaraan ondergeschikt:
met de daarbij behorende:
5.2 Bouwregels
5.2.1
Gebouwen en overkappingen genoemd in lid 5.1, sub a
Voor het bouwen van de in lid 3.1, sub a
genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. de gebouwen en overkappingen mogen
uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. een woonhuis mag uitsluitend worden gebouwd
binnen ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
c.
de
bedrijfswoning uitsluitend in- of aanpandig mag worden gebouwd;
d. de oppervlakte van een in- of aanpandige
woning zal ten hoogste 150 m² bedragen;
e. de bouwhoogte van de gebouwen en
overkappingen zal ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale
bouwhoogte (m)”aangegeven hoogte bedragen.
5.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen bij een woonhuis
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen,
bijgebouwen en overkappingen bij een woonhuis gelden de volgende regels:
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen
overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken,
geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de
bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde
gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m zal
bedragen.
b. per bouwperceel mag ten hoogste 1 vlaggenmast
worden gebouwd;
c.
de hoogte van
vlaggenmasten zal ten hoogste 8 m bedragen;
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
5.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders
kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten
behoeve van:
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een
gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van
de gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen,
geluidszoneringsplichtige inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
b. het gebruik van
de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in
Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
De voor 'Leiding – Gas'
aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor:
a.
een strook ten behoeve van een hoofdgasleiding;
met de daarbij behorende:
b.
andere bouwwerken.
6.2 Bouwregels
6.2.1 In
afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mogen
op of in deze gronden geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, anders
dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
6.2.2 Op of
in deze gronden mogen ten behoeve van deze dubbelbestemming geen gebouwen en
overkappingen worden gebouwd.
6.2.3 Voor
het bouwen van andere bouwwerken ten behoeve van deze dubbelbestemming, geldt
de volgende regel:
-
de bouwhoogte van
andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
6.3 Afwijken
van de bouwregels
Mits geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de gasleiding, kan met een
omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 6.2.1 en lid 6.2.2 in die zin dat
de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen worde3n
gebouwd, mits:
1.
de veiligheid van
personen en goederen in voldoende mate kan worden gewaarborgd;
2.
geen afbreuk
wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende
leiding;
3.
geen schade
ontstaat aan de betreffende leiding;
4.
de gronden en
bouwwerken niet worden gebruikt als kwetsbaar object;
5.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
b. het bepaalde in lid 6.2.1. en 6.2.3 in die zin dat de
in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde andere bouwwerken worden
gebouwd, mits:
1.
geen afbreuk
wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende
leiding;
2.
geen schade
ontstaat aan de betreffende leiding;
3.
de gronden en
bouwwerken niet worden gebruikt als kwetsbaar object;
4.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels
bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen
omgevingsvergunning vereist:
a.
het aanbrengen en
rooien van diep wortelende beplantingen en bomen;
b.
het permanent
opslaan van goederen;
c.
het aanleggen,
vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
d.
het egaliseren en
ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de
bodemstructuur;
e.
het uitvoeren van
graafwerkzaamheden;
f.
het in de grond
drijven van voorwerpen;
g.
het aanleggen of verharden
van oppervlakteverhardingen.
6.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 6.4.2
is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van
kracht worden van het plan;
c. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken
op het net van openbare voorzieningen.
6.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan alleen worden
verleend, indien geen afbreuk zal worden gedaan aan het doelmatig en veilig
functioneren van de leiding en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van
de betreffende leidingbeheerder.
Grond die eenmaal in
aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
8.1 Bestaande maatvoeringen
Daar waar bestaande afstanden
meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden
de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar
aangehouden.
In die gevallen dat
bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of
bestaande oppervlakten afwijken van de bouwregels, worden de bestaande
maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.
8.2 Overschrijding bouwgrenzen
Bij de toepassing van het
bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken
worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en
overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten
beschouwing gelaten, mits:
·
de bouw- dan wel
bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50m wordt overschreden.
8.2 Plaatselijke verhogingen
Bij de toepassing van het
bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden
plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en
lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:
a. de oppervlakte per
plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
b. de verhoging leidt
tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het
betreffende gebouw bedraagt.
9.1
Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig
met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken voer- vaar- of vliegtuigen;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de
opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en
zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van
de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken
en werkzaamheden;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve
van een prostitutiebedrijf;
Mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke
c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
c.q. bouwwerken, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. de bij recht in de regels
gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten,
afmetingen en percentages;
b. de regels in die zin dat het
beloop of profiel van wegen of aansluiting van wegen onderling in geringe mate
wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe
aanleiding geeft;
c. de regels ten aanzien van de
bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere
bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
d. de regels in die zin dat kleinschalige
openbare voorzieningen zoals kleedgebouwtjes, paviljoens, kiosken,
dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd, tot ten hoogste 50 m²;
e. de regels in die zin dat
gebouwen ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie
worden gebouwd, mits:
1. de oppervlakte ten hoogste 50
m² bedraagt;
2. het gebouw dan wel ander
bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
3. de bouwhoogte ten hoogste 5,00
m bedraagt.
11.1 Voldoende
parkeergelegenheid
a.
een bouwwerk,
waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden
gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende
parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
b.
bij een
omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde
beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
c.
bij een
omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden
toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits
dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
a.
Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze
afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1.
gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2.
na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt
gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.
Het
bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
c.
Sublid
a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip
van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in
strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling
van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
a.
Het
gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet.
b.
Het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a,
te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig
gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt
verkleind.
c.
Indien
het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit
gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.
Sublid
a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels
van het bestemmingsplan “Sint Nicolaasga, Westend 9”