Regels

 

Bestemmingsplan

‘Visserszijde 11a Geervliet’

 

 

 

 

Inhoudsopgave 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels                                                                              

Artikel 1    Begrippen                                                                                              

Artikel 2    Wijze van meten                                                                                    

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels    

Artikel 3    Tuin                                                                    

Artikel 4    Wonen

Artikel 5    Waarde Archeologie – 1                                                                        

Artikel 6    Waarde – Beschermd stadsgezicht

Artikel 7    Waterstaat-Waterkering                                                                        

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels                                                                               

Artikel 8   Anti-dubbeltelbepaling                                                                          

Artikel 9    Algemene bouwregels                                                                           

Artikel 10  Algemene gebruiksregels                                                                      

Artikel 11  Algemene aanduidingsregels

Artikel 12  Algemene afwijkingsregels                                                                   

Artikel 13  Algemene wijzigingsregels                                                                    

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels                                                                  

Artikel 14   Overgangsrecht                                                                                     

Artikel 15   Slotregel                                                                                              

 

 

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1  Plan

het bestemmingsplan Visserszijde 11a te Geervliet met identificatienummer NL.IMRO.1930.BPVisserszijde11a-3001 van de Gemeente Nissewaard.

1.2  bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

 

1.7 achtergevelrooilijn

 

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd. Indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan.

 

1.8 afwijking

 

een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo, zoals deze luidt op het moment van vaststelling van het plan.

 

1.9 Archeologische Waarde

 

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.10 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 beroeps- c.g. bedrijfsvloeroppervlak

het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk dat wordt gebruikt als kantoor- en praktijkruimten en voor de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bij een woning, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.12 beroepsmatig gebruik van een woning

het gebruik van (een beperkt gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aan- of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door de hoofdbewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende aan- of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.13 bestaand

ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de Wabo.

1.17 bewoner

een persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een woning en op dat adres is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.

1.18 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat door de vorm, ligging en constructie onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

1.19 bouwen

 

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.20 bouwgrens

 

de grens van een bouwvlak.

 

1.21 bouwlaag

 

een doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

 

1.22 bouwperceel

 

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.23 bouwperceelgrens

 

de grens van een bouwperceel.

 

1.24 bouwvlak

 

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

1.25 bouwwerk

 

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.26 brutovloeroppervlakte

 

het oppervlak gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen. Dit is met inbegrip van ruimten, zoals keukens, toiletten, bergruimten en dergelijke.

 

1.27 cultuurhistorische waarde

 

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

 

1.28 detailhandel

 

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

1.29 druiplijn

 

de lijn die van onderen het dak begrenst of de onderste horizontale lijn van een dakvlak dat geen goot heeft.

 

1.30 erfafscheiding

 

de afscheiding van een erf.

 

1.31 erker

 

een grondgebonden uitbreiding van één bouwlaag aan de voor- of zijgevel van een woning.

 

1.32 escortbedrijf

 

de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

 

1.33 functie

 

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

1.34 gebouw

 

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.35 groenvoorzieningen

 

parken, plantsoenen en perken.

 

1.36 hoofdgebouw

 

een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw op een bouwperceel valt kan worden aangemerkt.

 

1.37 horeca

 

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt aangeboden.

 

1.38 huishouden

 

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

 

1.39 kantoor

 

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte makte rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

 

1.40 kleinschalig bedrijfsmatig gebruik van een woning

 

het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aan- of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door de hoofdbewoner, in tegenstelling tot een beroepsmatig gebruik van een woning, gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wabo geldt.

 

1.41 maatschappelijke voorzieningen

 

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

 

1.42 nutsvoorzieningen

 

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

 

1.43 onderbouw

 

een gedeelte van een gebouw, dat gedeeltelijk onder peil is gelegen.

 

1.44 ondergrondse gebouwen

 

gebouwen of delen daarvan die zijn gelegen beneden peil.

 

1.45 onderkomen

 

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

 

1.46 overkapping

 

een bouwwerk, geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en voorzien van maximaal één wand.

 

1.47 prostitutie

 

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

 

1.48 raamprostitutie

 

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

 

1.49 seksinrichting

 

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prositutiebedrijf of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

1.50 straatprostitutie

 

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen of aanlokken, dan wel het naar aanleiding daarvan verrichten van seksuele handelingen.

 

1.51 uitbouw

 

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

1.52 verblijfsruimte

 

een in een gebouw gelegen ruimte, bestemd voor het verblijven van mensen.

 

1.53 voorgevel

 

de gevel van een hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

 

1.54 voorgevellijn

 

de gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

1.55 voorgevelrooilijn

 

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd

 

1.56 Wabo

 

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

 

1.57 waterhuishoudkundige voorzieningen

 

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

 

1.58 werk

 

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

 

1.59 wonen

 

het gebruik van een complex van ruimten voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

1.60 woning

 

een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

 

1.61 Wro

 

Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

 

Terug naar de inhoudsopgave

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstanden

van gebouwen onderling alsmede afstanden van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot de bouwperceelgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.3 bebouwde oppervlak

optellen van de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen tezamen, tenzij in deze regels anders is bepaald.

2.4 bebouwingspercentage

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil;
  3. c. in andere gevallen én voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

2.11 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  2. b. overstekende daken tot ten hoogste 1 m;
  3. c. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw; buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt ten opzichte van de bouwgrens of de maximale bouwhoogte.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

2. Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen, erven en verhardingen;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  1. d. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde Beschermd - stadsgezicht': tevens voor de bescherming en instandhouding van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op deze gronden mogen uitsluitend erkers, balkons of luifels ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  1. a. de horizontale diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1 m;
  2. b. de afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m;
  3. c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw +0,3 m;
  4. d. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  2. b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 4 Wonen

4.1    Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. c. tuinen, erven, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  3. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. e. beroepsmatig en kleinschalig bedrijfsmatig gebruik, met inachtname van het bepaalde in lid 4.3.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. a. b. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  3. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;
  4.  hoofdgebouwen worden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ vrijstaand gebouwd;
  5. c. per bestemmingsvlak mogen niet meer woningen worden gebouwd dan de voor dat bestemmingsvlak aangegeven maximum aantal via de aanduiding ‘maximaal aantal wooneenheden’. c. d. e.

4.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;c.
  3. d. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 60 m²;
  4. e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, tenzij anders op de plankaart is aangeduid;
  5. f. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  6. g. voor het bouwen van overkappingen gelden ook de volgende regels:

1.      1. 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m²;

2.      3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3 m.h.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Beroepsmatig gebruik of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in een woning, een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw, zijn respectievelijk bij wijze van medebestemming toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de activiteiten worden uitsluitend uitgeoefend door de bewoner;
  2. b. het vloeroppervlak ten behoeve van beroeps- en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is niet groter dan 25% van de brutovloeroppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen met een maximum van 60 m²;
  3. c. op de bij de betreffende woning behorende gronden vindt geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten plaats;
  4. d. het beroepsmatig gebruik en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gaan niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte detailhandel die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  5. e. de beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn inpasbaar in de woonomgeving, met dien verstande dat:
    1. 1. op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien overeenkomstig de richtlijnen van de CROW, tenzij kan worden aangetoond dat het voorgenomen gebruik geen onevenredige toename van parkeerbehoefte veroorzaakt;
    2. 2. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige verkeersdruk optreedt;
    3. 3. geen verlichte of opvallende reclame uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
    4. 4. de woning dient te blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
    5. 5. er geen sprake is van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wabo.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1’' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

  1. a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld, ongeacht de oppervlakte;
  3. c. het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning de hierna onder 5.3.2.genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld, ongeacht de oppervlakte.

4.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  1. a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  2. b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  3. c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  5. e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  6. f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

5.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

5.3.4 Omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

5.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 6 Waarde - Beschermd stadsgezicht

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het stadsgezicht.

6.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mag aan de gronden en de bebouwing geen verandering worden aangebracht ten aanzien van de volgende karakteristiek/ kenmerken:

  1. a. situering van gebouwen;
  2. b. (minimale en maximale) goot- en bouwhoogte van gebouwen, de bouwhoogte van gebouwen;
  3. c. het bebouwingspercentage en bebouwingsoppervlakte van bouwpercelen, tenzij op de verbeelding anders wordt aangeduid;
  4. d. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. e. gevelindeling van gebouwen;
  6. f. voorgevelbreedte van gebouwen;
  7. g. kaprichting van gebouwen;
  8. h. dakhelling van gebouwen;
  9. i. kleur- en materiaalgebruik van gebouwen.

6.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor zover en indien daardoor de karakteristiek/kenmerken van het stadsgezicht niet onevenredig worden aangetast;
  2. b. alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag advies in bij de monumentencommissie.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. a. verleggen van bestaande paden en wegen;
  2. b. bestraten en verharden van onverharde gronden;
  3. c. bestraten of herstraten van de bestaande profielen, in de zin van herprofilering en/of wijziging van bestratingsmateriaal, het aanbrengen, wegnemen of veranderen van stoepen, stoepranden, stoeppalen en waterpompen;
  4. d. herinrichten en/of wijzigen van de inrichting van de openbare ruimte;
  5. e. herinrichten en/of wijzigen van oevers;
  6. f. het aanbrengen en/of wijzigen van niveauverschillen in het maaiveld en peil;
  7. g. het vellen, rooien of beschadigen van bomen en andere opgaande beplanting die zichtbaar is vanaf de openbare ruimte en die hoger zijn dan 4 m, met dien verstande dat voor aaneengesloten beplanting een hoogte van 2 m geldt;
  8. h. het schilderen, sauzen, pleisteren of ontpleisteren van gevels die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte.

6.4.2 Toelaatbaarheid

  1. a. De in lid 6.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien noodzakelijk voor het in de enkelbestemming toegestane gebruik van de grond, en indien door werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde en het beeldbepalende karakter van de aanwezige bebouwing en de karakteristieke inrichting van het aangewezen gebied;
  2. b. alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag advies in bij de monumentencommissie.

6.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 6.4.1 is niet van toepassing op:

  1. a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. b. werken en werkzaamheden die reeds bestaan of in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.

6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

6.5.1 Slopen

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen of delen van gebouwen te slopen anders dan ter uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend of ter vernieuwing van onderdelen, welke uit oogpunt van onderhoud noodzakelijk is.

6.5.2 Toelaatbaarheid

  1. a. De in lid 6.5.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien noodzakelijk voor het in de enkelbestemming toegestane gebruik van de grond, en in geval van gedeeltelijke sloop, indien door de sloopwerkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde en het beeldbepalende karakter van de aanwezige bebouwing en de karakteristieke inrichting van het aangewezen gebied;
  2. b. alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag advies in bij de monumentencommissie.

6.5.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 6.5.1 is niet van toepassing op:

  1. a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. b. werken en werkzaamheden die reeds bestaan of in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.

 

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 


Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat – Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water;
  2. b. aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering;

met inachtneming van het volgende:

  1. c. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt het volgende: gebouwen zijn niet toegestaan.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximale bouwhoogte van 3 m mogen worden gebouwd ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de waterkering.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 en lid 7.2.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de bebouwing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het waterkerende vermogen van de waterkering;
  2. b. het bevoegd gezag wint schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. a. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
  2. b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  3. c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  5. e. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

7.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 7.4.1 is niet van toepassing op:

  1. a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. b. werken en werkzaamheden die reeds bestaan of in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.

7.4.3 Toelaatbaarheid

  1. a. De in lid 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering;
  2. b. alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 9 Algemene bouwregels

 

9.1 Bestaande afmetingen en afstanden

  1. a. In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van bouwwerken die in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, horizontale dan wel verticale diepte in afwijking daarvan als maximaal toegestaan;
  2. b. in die gevallen dat de afstand tot enige grens van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven toegestaan, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan;
  3. c. in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde sub a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

9.2 Bestaand bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

 

9.3 Ondergronds bouwen

Ondergrondse gebouwen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. ondergrondse gebouwen mogen worden gebouwd op alle gronden waar ingevolge de bestemming gebouwen toelaatbaar zijn;
  2. b. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse gebouwen mag niet meer dan 3 m onder peil bedragen;
  3. c. ondergrondse gebouwen worden meegerekend bij het bebouwingsoppervlak, indien en voor zover ze niet onder een bovengronds gebouw zijn gelegen.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

 

10.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a.       a. het doen of laten gebruiken van gronden, alsmede gebouwen, onderkomens en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van (de exploitatie van) een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;

b.      b. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw als zelfstandige woonruimte;

c.       c. het inrichten en/of gebruiken van een vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte en/of voor bewoning;

d.      d. het doen of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor het opslaan van goederen voor bedrijfsdoeleinden, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;

e.       e. het doen of laten gebruiken van gronden als opslagplaats van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;

f.        f. het doen of laten gebruiken van gronden als opslagplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;

g.      g. het doen of laten gebruiken van gebouwen voor zelfstandige kantoren;

h.      h. het doen of laten van onbebouwde gronden voor het storten c.q. lozen en/of het opslaan van bagger, grondspecie, puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;

i.        i. het doen of laten van onbebouwde gronden voor het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, containers, oude en nieuwe bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen, machines of onderdelen hiervan, afval, puin, grind en brandstoffen;

j.        j. het doen of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

 

10.2 Ondergeschikte functie

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer van 30% van de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de bebouwing.

10.3 Parkeren

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw of een omgevingsvergunning voor een afwijking van het gebruik wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemiddelde van de minimum en maximum parkeernormen, zoals opgenomen in de CROW parkeerkencijfers, publicatie 381 'Toekomsbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen’ met inachtneming van het volgende:
    1. het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal;
    2. getoetst moet worden aan de gehanteerde gebiedsindeling “rest bebouwde kom” en “weinig stedelijk”.
    3. Parkeerplaatsen dienen aanwezig te zijn dan wel aangelegd te worden in het plangebied.
  2. Bij omgevingsvergunning kan door burgemeester en wethouders worden afgeweken van het bepaalde onder a. Van het afwijken van de parkeereis kan sprake zijn bij:
    1. Maatwerk: de afwijking moet onderbouwd worden aan de hand van specifieke kenmerken van de locatie, functie of doelgroep van het project.
    2. Locatie: er moet sprake zijn van een locatie waar het feitelijk onmogelijk is om geheel of gedeeltelijk aan de parkeereis te voldoen of waar het in alle redelijkheid onmogelijk of onwenselijk is (o.a. op grond van planeconomische overwegingen) om geheel of gedeeltelijk te voldoen aan de parkeereis.
  3. Indien gedurende de planperiode door burgemeester en wethouders nieuwe parkeernormen worden vastgesteld en bekendgemaakt, treden deze parkeernormen in de plaats van de CROW parkeerkencijfers, publicatie 381 'Toekomsbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen’.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Geluidzone – industrie

11.1.1 Bouwregels

Binnen de als 'geluidzone - industrie' aangegeven gronden mogen geen nieuwe geluidgevoelige functies worden gebouwd, tenzij daarvoor een hogere waarde industrielawaai is vastgesteld.

11.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop

11.2.1 Bouwregels

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. binnen een afstand van 100 m vanaf het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. b. binnen een afstand van 100 tot 400 m vanaf het middelpunt van de wiek mag geen bebouwing worden opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot de molen, gerekend vanaf het onderste punt van de verticaal staande wiek.

111111.2.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.1.1 indien:

  1. a. er sprake is van een situatie waarin vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt zijn door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt; óf
  2. b. zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.

11.2.3 Voorrang bouwregels

Indien op basis van de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming een lagere bouwhoogte ten hoogste is toegestaan dan de bouwhoogte welke op grond van lid 11.2.1 of lid 11.2.2 kan worden toegestaan, gaat het bepaalde in deze bouwregels voor het hier bepaalde.

11.2.4 Specifieke gebruiksregels

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop' gelden de volgende regels:

  1. a. binnen een afstand van 100 m vanaf het middelpunt van de molen mag geen beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. b. binnen een afstand van 100 tot 400 m vanaf het middelpunt van de wiek mag geen beplanting aanwezig zijn met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot de molen, gerekend vanaf het onderste punt van de verticaal staande wiek.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor:

  1. a. overschrijding van de gegeven maten, afmetingen en bebouwingspercentages tot maximaal 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages;
  2. b. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit en/of praktische omstandigheden daartoe aanleiding geeft;
  3. c. het in geringe mate overschrijden van het bouwvlak, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² mag bedragen én de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m;
  5. e. vergroting van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde tot niet meer dan 40 m;
    2. 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 40 m;
    3. 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot niet meer dan 10 m.
  6. f. overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde realisering en/of plaatsing van bestemmingen of bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat:

  1. a. verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 m toelaatbaar zijn;
  2. b. het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt vergroot;
  3. c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  4. d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  5. e. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  6. f. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid niet in het gedrang komen.

 

Terug naar de inhoudsopgave


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Visserszijde 11a  Geervliet '.