Bestemmingsplan  Drogendijk 14 en 14 a

 

Regels

 

 

 

Inhoudsopgave                                                                                                       

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels                                                                              

Artikel 1  Begrippen                                                                                                

Artikel 2  Wijze van meten                                                                                     

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels                                                                                       

Artikel 3  Groen                                                                                                       

Artikel 4  Tuin                                                                                                          

Artikel 5  Water                                                                                            

Artikel 6  Wonen -1  

Artikel 7  Waarde – Archeologie - 2

                                                                                                                                             

Hoofdstuk 3 Algemene regels                                                                               

Artikel 8   Anti-dubbeltelbepaling                                                                          

Artikel 9   Algemene bouwregels                                                                            

Artikel 10   Algemene gebruiksregels                                                                                 

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels                                                                     

                                                                      

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels                                                                  

Artikel 12 Overgangsrecht                                                                                      

Artikel 13  Slotregel                                                                                                

 

 

 


HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.    plan

het bestemmingsplan ‘Drogendijk’ met identificatienummer NL.IMRO.1930.BPDrogendijk14-3001 van de gemeente Nissewaard.

 

2.    bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

 

3.    aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

4.    aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

5.    aanduidingsvlak:

een vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.

 

6.    aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

 

7.    antennedrager:

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

 

8.    antenne(installatie):

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

 

9.    bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

10.  bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak en indien geen bouwvlak aanwezig van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd. Indien geen bebouwingspercentage wordt aangegeven mag het hele bouwvlak bebouwd worden.

 

11.  bestaande bebouwing:

een bouwwerk dat:

 

12.  bestaand gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het betreffende gebruiksverbod.

 

13.  bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

14.  bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

15.  bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

 

16.  bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

 

17.  bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in functioneel als architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

18.  bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

19.  bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

20.  bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

21.  bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

 

22.  bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

23.  bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

24.  carport:

stalling voor een auto onder een vrijstaand dak (zonder wanden) of afdak aan het huis.

 

25.  detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen brandstoffen zijnde, aan personen, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, horecadoeleinden worden hier niet onder begrepen.

 

26.  eerste bouwlaag:

de eerste bouwlaag gerekend vanaf de begane grond bouwlaag.

 

27.  gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

28.  groenvoorziening:

ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, bermen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

 

29.  hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste gebouw op een perceel valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht.

 

30.  kamerverhuurbedrijf:

a. een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging;

b. een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.

 

31.  kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen door een bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningsplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningen besluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

 

32.  maatvoeringsvlak:

lijn welke is aangeduid en de grens vormt tussen verschillende maximale hoogtematen en verschillende maximale bebouwingspercentages.

 

33.  nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

 

34.  onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.

 

35.  ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van het vloeroppervlak mag worden gebruikt.

 

36.  onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, zoals woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuiltenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

 

37.  peil:

  1. a. voor gebouwen: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdingang van het gebouw dan wel de hoogte van die weg ter plaatse van de toegang tot het bouwperceel;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

38.  prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

39.  seksinrichting en/of seksbedrijf:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, raamprostitutie en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

40.  staat van bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

 

41.  voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

 

42.  voorgevelrooilijn:

de voorgevelrooilijn is de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van een hoofdgebouw die niet mag worden overschreden door een bouwwerk.

 

43.  weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

 

44.  wonen:

 gebruiken van een woning of wooneenheid voor het huisvesten van niet meer dan één huishouden.

 

45.  woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

 

46.  zijerf:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel, uitgezonderd brandgangen.

 

Terug naar inhoudsopgave


Artikel 2 Wijze van meten

 

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk


Terug naar inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bij deze doeleinden behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, uitritten, straatmeubilair, reclameborden, kunstwerken, parkeer- en speelvoorzieningen, abri's en nutsvoorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 3.1genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. behoudens abri's en nutsgebouwen mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. voor abri's en nutsgebouwen gelden de volgende maxima:
    1. 1. bouwhoogte: 3 m;
    2. 2. inhoud 40 m3.
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maxima:
    1. 1. bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten 9 m;
    2. 2. bouwhoogte van speeltoestellen: 4 m;
    3. 3. bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2b onder 2 en toestaan dat een nutsgebouw met een grotere inhoud tot ten hoogste 60 m3 wordt gebouwd mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. 2. de verkeersveiligheid;
  3. 3. sociale veiligheid;
  4. 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

Parkeren is binnen de bestemming ‘Groen’ niet toegestaan.


Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen (en erven) behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

 

4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. behoudens erkers aan hoofdgebouwen, vlaggenmasten en erf- en terreinafscheidingen mogen op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd;
  2. b. de horizontale diepte van een erker mag niet meer dan 1 m bedragen;
  3. c. een erker mag ten hoogste 60% van de breedte van de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw bedragen;
  4. d. de bouwhoogte van een erker mag ten hoogste gelijk zijn aan die van de begane grondlaag van het hoofdgebouw;
  5. e. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  6. f. de bouwhoogte van een vlaggenmast mag niet meer dan 6 m bedragen.

 

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water ten behoeve van aan- en afvoer, waterberging en sierwater;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals bruggen, duikers, visvlonders en andere vergelijkbare voorzieningen.

5.2 Bouwregels

  1. a. op en onder de in lid 5.1bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

5.3 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat gronden met de bestemming 'Water' worden gewijzigd in de bestemming 'Groen' als bedoeld in artikel 3, mits minstens hetzelfde oppervlak aan het water als in die wijziging is betrokken, elders binnen of buiten het plangebied wordt gerealiseerd.
  2. b. Burgemeester en wethouders winnen alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid advies in bij de waterbeheerder.

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 6 Wonen - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in grondgebonden woningen;
  2. bij deze doeleinden behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen;

b. e.

f. 6.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

 

6.2.1 Hoofdgebouwen

  1. a. de hoofdgebouwen dienen uitsluitend binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  2. b. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de hoogte zoals aangeduid ter plaats van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)', met dien verstande dat indien er geen aanduiding is opgenomen de maximale goothoogte 3 m bedraagt;
  3. c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de hoogte zoals aangeduid ter plaats van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)', met dien verstande dat indien er geen aanduiding is opgenomen de maximale bouwhoogte 3 m bedraagt.
  4. per bestemmingsvlak mogen niet meer woningen worden gebouwd dan de voor dat bestemmingsvlak aangegeven maximum aantal via de aanduiding ‘maximaal aantal wooneenheden’;
  5. alle woningen worden vrijstaand gebouwd. De minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 2.50m.

 

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

  1. a. voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende maxima:
    1. 1. goothoogte: 3 m tenzij anders is aangeduid;
    2. 2. bouwhoogte: 3 m tenzij anders is aangeduid;

b.

  1. c. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken gelden de volgende maxima:
    1. 1. goothoogte: 3 m;
    2. 2. bouwhoogte: 5 m;
  2. d. het gezamenlijk te bouwen oppervlak aan bijbehorende bouwwerkenmag ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende zij- en/of achtererf bedragen met een maximum van 50 m2, met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlak van ten minste 25 m2 van het zij- en achtererf tezamen onbebouwd en onoverdekt dient te blijven.

 

6.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

  1. a. van erf- en terreinafscheidingen 2 m;
  2. b. van schotelantennes, ongeacht of zij op of aan bouwwerken worden gebouwd 3 m;
  3. c. van tuinmeubilair 2 m;
  4. d. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder d en toestaan dat het gezamenlijk oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen meer dan 50 m2 bedraagt (mits het gezamenlijk te bouwen oppervlak ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende zij- en/of achtererf bedraagt);
  2. b. De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

a.       a. Het in gebruik nemen van de woning of delen van de woning als een kamerverhuur-bedrijf is niet toegestaan;

b.      b. Op de in lid 6.1 bedoelde gronden is- in samenhang daarmee- ook het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1, voor zover:

1.      1. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 25 m2;

2.      2. de woning mag hierdoor niet, c.q. niet in betekende mate het karakter van een woning verliezen;

3.      3. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;

4.      4. de activiteit mag geen onevenredige afbreuk doen aan het woonklimaat in de directe omgeving en mag niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkt verkoop, die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

 

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4 en toestaan dat er kleinschalige bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1, worden toegestaan, voor zover deze bedrijfsactiviteiten naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in milieucategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1, mits vooraf een milieudeskundige hierover is gehoord.
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels om een kamerverhuurbedrijf toe te staan, mits:
    1. 1. de belangen van direct omwonenden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. er voldoende parkeergelegenheid is.

Het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan het gebruik van de woning als kamerverhuurbedrijf.

 

6.6 Parkeren

Het gebruik van de gronden zoals bedoeld in lid 6.1 mag slechts in gebruik worden genomen indien:

  1. a. er in voldoende mate wordt voldaan aan de CROW parkeerkencijfers (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie');
  2. b. indien gedurende de planperiode nieuwe parkeernormen worden vastgesteld door de gemeente, dient rekening gehouden te worden met deze nieuwe normen bij wijzigingen in gebruik nadat dit nieuwe beleid is vastgesteld.

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 7 Waarde - Archeologie – 2

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

 

7.2 Bouwregels

7.2.1 Rapport archeologisch deskundige

In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en dieptematen welke genoemd zijn in 7.3.1.

 

7.2.2 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag de hierna onder 7.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0.50 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan.

 

7.3.2 Het vergunningsvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden

  1. d. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  2. e. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  3. f. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. g. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  5. h. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  6. i. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

 

7.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

 

7.3.4 Vergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

7.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  1. j. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. k. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. l. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

Terug naar inhoudsopgave


 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Bestaande afstanden en maten

  1. a. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands- hoogte- inhouds- en oppervlaktematen, die meer bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands- hoogte- inhouds- en oppervlaktematen, die minder bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. Ingeval van herbouw is het bepaalde in de vorige leden uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

 

9.2 Overschrijding bouwgrenzen en hoogtematen

  1. a. De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
    1. 1. tot hoofdgebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt;
    2. 2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
  2. b. De bouwhoogte van gebouwen mag worden overschreden door schoorstenen, antennemasten, installaties voor de benutting van zonne-energie en andere ondergeschikte bouwdelen.

 

Terug naar inhoudsopgave


Artikel 10 Algemene gebruiksregels

 

10.1 Verbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen of laten gebruiken voor een doel of op een wijze, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming(en).

 

10.2 Strijdig gebruik

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. de opslag van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;
  2. b. de opslag van rij- of voertuigen, die voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn, of daaruit reeds gesloopte materialen;
  3. c. het gebruik van vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen ten behoeve van zelfstandige bewoning;
  4. d. verkooppunt voor motorbrandstoffen;
  5. e. standplaats voor onderkomens, uitgezonderd kampeerwagens en tenten indien gelijktijdig niet meer dan één kampeerwagen en/of tent per bouwperceel wordt/worden geplaatst en deze niet voor bewoning wordt/worden gebruikt;
  6. f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting is verboden;
  7. het het het gebruik van de bestemming ‘groen’ voor parkeren.

 

10.3 Niet naleving

Bij niet naleving van een aan de ontheffing verbonden voorwaarden, zoals genoemd in deze regels, wordt het betrokken strijdige gebruik geacht plaats te vinden zonder ontheffing.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsplanbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 20 m;
  4. d. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen (niet zijnde een ondergeschikt bouwdeel), luchtkokers, liftkokers, technische ruimtes en lichtkappen worden vergroot, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 16 m² bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 12 Overgangsrecht

 

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

1.         Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a.         gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.         na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

2.         Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking  van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

3.         Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

12.2 Overgangsrecht gebruik

1.         Het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

2.         Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerst lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

3.         Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

4.         Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 13 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ´Drogendijk 14 en 14a’ van de gemeente Nissewaard.

 

Terug naar inhoudsopgave