BESTEMMINGSPLAN

halsjuk sommelsdijk

 

Regels

 

 

 

 

Hoofdstuk 1. Inleidende regels

Artikel 1  Begrippen

Artikel 2  Wijze van meten

 

Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels

Artikel 3  Tuin

Artikel 4  Wonen

 

Hoofdstuk 3. Algemene regels

Artikel 5  Antidubbeltelregel

Artikel 6  Algemene bouwregels

Artikel 7  Algemene gebruiksregels

Artikel 8  Algemene afwijkingsregels

Artikel 9  Overige regels

 

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels

Artikel 10  Overgangsrecht

Artikel 11  Slotregel

 


 

 

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

 1.1        plan

het bestemmingsplan Halsjuk Sommelsdijk van de gemeente Goeree-Overflakkee.

 

 1.2        bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1924.SLDHalsjuk60-BP30 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

 

 1.3        aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

 

 1.4        aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

 1.5        aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

 1.6        achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

 

 1.7        bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

 1.8        bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

 

 1.9        bedrijf

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze planregels eveneens als bedrijf aangemerkt.

 

1.10        bedrijfsmatige activiteiten (in of bij een woning)

het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelsbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (voor wat betreft milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, zoals een kapper, bloemschikker en meubelmaker.

 

1.11        beroepsmatige activiteiten (in of bij een woning)

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning kan worden uitgeoefend en dat geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, zoals een advocaat, belastingconsulent, dierenarts, fysiotherapeut, huisarts, interieurarchitect, juridisch adviseur, kunstenaar, medisch specialist, notaris, psycholoog, registeraccountant, stedenbouwkundige, tandarts, tolk/vertaler.

 

1.12        bestaand

a.      bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het plan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b.      bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het plan.

 

1.13        bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

 

1.14        bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.15        bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

 

1.16        bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

 

1.17        bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.18        bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

 

1.19        bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

 

1.20        bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.21        bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

 

1.22        bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

1.23        bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.24        dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

 

1.25        dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

 

1.26        dakopbouw

een constructie ter vergroting van een hoofdgebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

 

1.27        detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder een tuincentrum.

 

1.28        eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

 

1.29        erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

 

1.30        erker

hoekige of ronde uitbouw aan een gevel.

 

1.31        gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.32        hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

 

1.33        kelder

een geheel ondergronds gelegen ruimte, die is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.

1.34        overkapping

een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren.

 

1.35        peil

a.      voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

b.      voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van aansluitende, afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;

c.      indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:

d.      indien de hoofdtoegang van het bouwwerk aan de weg grenst: de hoogte van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelbouwgrens van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;

e.      indien de hoofdtoegang van bouwwerk niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein;

f.       voor vrijstaande bijgebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein;

g.      indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of ander plaatselijk aan te houden waterpeil).

 

1.36        prostitutie

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten.

 

1.37        seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:

a.      een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;

b.      een seksbioscoop of sekstheater;

c.      een seksautomatenhal;

d.      een seksclub of parenclub,

e.      al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.

 

1.38        voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

 

1.39        voorgevelrooilijn

de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft.

 

 

1.40        waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit., waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

 

1.41        woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 


 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1   de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

2.2   de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken samen.

 

2.3   de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.4   de hoogte van de eerste bouwlaag:

wordt gemeten 0,30 centimeter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning.

 

2.5   de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.6   de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.7   de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 


 

HOOFDSTUK 2. BESTEMMINGSREGELS

 

 

Artikel 3 Tuin

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      bij woningen behorende tuinen;

dan wel voor

b.      onbebouwde erven;

c.      toegangspaden tot de gebouwen;

d.      parkeren en andere verhardingen;

e.      voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

 

 

3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

 

3.2.1 Gebouwen

Er mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1 meter.

 

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

Het bevoegd gezag mag bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 ten behoeve van de bouw van een erker/entreeportaal aan de voorgevel, alsmede de zijgevel, voor zover gelegen aan de openbare weg, van een hoofdgebouw binnen de aangrenzende bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

a.      de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag;

b.      de breedte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter;

c.      de diepte niet meer mag bedragen dan 1 meter, gemeten uit de voorgevelrooilijn dan wel de zijgevelbouwgrens van de woning.

Artikel 4 Wonen

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      wonen;

b.      beroepsmatige activiteiten;

 

met daarbij behorende:

c.      erven en tuinen;

d.      groenvoorzieningen;

e.      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f.       paden en inritten;

g.      parkeervoorzieningen.

 

 

4.2 Bouwregels

Ter plaatse van de binnen de bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

 

4.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.      Het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer dan één woning bedragen.

b.      Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

c.      De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte’ is aangegeven.

d.      De bouwhoogte mag niet meer dan 4 meter meer bedragen dan de aangegeven goothoogte.

 

4.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Ten aanzien van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

a.      De oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:

1.      in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50% van dat bebouwingsgebied;

2.      in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;

3.      in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m².

b.      De goothoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3 meter.

c.      De goothoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter.

d.      Bijbehorende bouwwerken worden op niet minder dan 3 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd.

 

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 meter waarbij vanaf een hoogte van 1 meter per strekkende meter minimaal 50% open dient te blijven.

b.      De bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter.

c.      De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5 meter.

 

 

4.3 Specifieke gebruiksregels

 

4.3.1 Beroepsmatige activiteiten (aan huis)

Het gebruik van hoofdgebouwen alsmede aan- en uitbouwen voor beroepsmatige activiteiten aan huis is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a.      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 35% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 50 m².

b.      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c.      Detailhandel is niet toegestaan.

d.      De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).

 

 

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

 

4.4.1 Bedrijfsmatige activiteiten (aan huis)

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen hoofdgebouwen en bijgebouwen voor bedrijfsuitoefening aan huis als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a.      Uitoefening van een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit is toegestaan voor zover de activiteiten behoren tot maximaal categorie 1 en 2 zoals genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten.

b.      De activiteit mag geen onevenredige afbreuk van en hinder aan het woonmilieu veroorzaken.

c.      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 35% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing, tot een maximum van 50 m².

d.      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

e.      Detailhandel is niet toegestaan.

f.       De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).

 


 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

 

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 


 

Artikel 6  Algemene bouwregels

 

 

6.1 Overschrijding bouwvlakken / bestemmingsgrenzen ondergeschikte bouwdelen

 

6.1.1 Toepassing

De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:

a.      stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;

b.      plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, indien de overschrijding van de voorgevelbouwgrens niet meer dan 12 cm bedraagt;

c.      gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, mits zij de voorgevelbouwgrens met niet meer dan 0,5 meter overschrijden;

d.      voor de bouw van balkons of luifels dan wel, uitsluitend bij woningen op de verdiepingen, van galerijen, mits:

1.      de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter;

2.      de afstand tot de openbare weg niet minder dan 2 meter mag bedragen, met uitzondering van galerijen, waarvan de afstand tot de openbare weg niet minder dan 0,5 meter mag bedragen.

e.      ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 meter overschrijden;

f.       hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelbouwgrens met meer dan 1 meter overschrijden.

 

6.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1.1 voor het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 1,5 meter, indien het overige ondergeschikte bouwdelen betreft, zoals:

a.      overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee gebouwen;

b.      toegangen van bouwwerken;

c.      stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;

d.      plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten;

e.      gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

f.       balkons en galerijen;

g.      luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

h.      hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;

i.       kelderingangen en kelderkoekoeken.

 

 

6.2 Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen

 

Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 meter overschrijden.

 

 

6.3 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties

 

Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,5 meter en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.

 

 

6.4 Onderkeldering

 

6.4.1 Bouwregels

De planregels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a.      ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen;

b.      gebouwd mag worden tussen peil en 3,5 meter onder peil.

 

6.4.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4.1 ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a.      de hoogte van kelders bedraagt ten hoogste 10 cm beneden peil;

b.      de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijperceelgrens mag worden gebouwd;

c.      kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.

Artikel 7  Algemene gebruiksregels

 

 

7.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a.      het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;

b.      het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;

c.      het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;

d.      het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;

e.      het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;

f.       het gebruik van gronden en bouwwerken voor coffeeshops;

 

met uitzondering van:

 

1.      vormen van gebruik, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;

2.      het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.

 

 

7.2 Ondergeschikte functies

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, tenzij anders bepaald in de bestemmingen.

 


 

Artikel 8  Algemene afwijkingsregels

 

 

8.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kunnen bij omgevingsvergunning afwijken:

a.      van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

b.      van de regels, en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 meter;

c.      van de regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van andere bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot:

d.      ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 meter;

e.      ten behoeve van een vlaggenmast, speelvoorzieningen, een kunstwerk, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 15 meter;

f.       ten behoeve van de bouw van overige andere bouwwerken tot maximaal 10 meter.

g.      ten behoeve van het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes met een inhoud van ten hoogste 100 m³ en een goothoogte van ten hoogste 3 meter.

h.      van de situering en de begrenzing van bouwpercelen dan wel bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de ingekomen aanvragen nodig zijn ter uitvoering van een plan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.

 

8.2 Voorwaarden voor afwijking

De onder lid 8.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a.      een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.      de verkeersveiligheid;

c.      de sociale veiligheid;

d.      de milieusituatie; en

e.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 


 

Artikel 9  Overige regels

 

 

9.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

 

9.2 Voldoende parkeergelegenheid

a.      Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden – al dan niet gecombineerd – , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.

b.      Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-richtlijn (dan wel de vervanger daarvan) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

c.      Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

 

 


 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 10 Overgangsrecht

 

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

a.      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.      Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

c.      Lid 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

10.2 Overgangsrecht gebruik

a.      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.      Indien het gebruik, bedoeld in het lid 10.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.      Lid 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

 

 


 

Artikel 11 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan ‘Halsjuk Sommelsdijk'.