BESTEMMingsplan

ZANDWEG 18

ACHTHUIZEN

 

REGELS

 

 

Hoofdstuk 1. Inleidende regels

Artikel 1  Begrippen

Artikel 2  Wijze van meten

 

Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels

Artikel 3  Recreatie

Artikel 4  Tuin

Artikel 5  Water

Artikel 6  Wonen

 

Hoofdstuk 3. Algemene regels

Artikel 7  Antidubbeltelregel

Artikel 8  Algemene bouwregels

Artikel 9  Algemene aanduidingsregels

Artikel 10  Algemene afwijkingsregels

 

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels

Artikel 11  Overgangsrecht

Artikel 12  Slotregel

 

 


 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

1.1        plan

het bestemmingsplan Zandweg 18 Achthuizen van de gemeente Goeree-Overflakkee.

 

1.2        bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1924.OFLZandweg18 –BP30 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

 

1.3        aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4        aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.5        aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

 

1.6        aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

1.7        achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

 

1.8        bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

1.9        bebouwingspercentage

een op de kaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

 

1.10     bedrijf

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt.

 

1.11     bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

 

1.12     bestaande bouwwerken

op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bouwwerken, die zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

 

1.13     bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

 

1.14     bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.15     bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

1.16     bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.17     bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

 

1.18     bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

 

1.19     bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.20     bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

 

1.21     bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

1.22     bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.23     bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

 

1.24     dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie zich onder de noklijn bevindt en de voorzijde van de constructie binnen de gevel van het gebouw is gelegen.

 

1.25     dakopbouw

een constructie op het dak ter vergroting van een gebouw, niet zijnde een dakkapel.

 

1.26     detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

1.27     extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

 

1.28     gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.29     hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

1.30     kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

 

1.31     kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het (in een woning door de bewoner) op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de oorspronkelijke hoofdfunctie in overwegende mate behouden blijft met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

 

1.32     landschapsdeskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landschap.

 

1.33     landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak welke wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de bodem, water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wisselwerking.

 

1.34     nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie of hiermee gelijk te stellen voorzieningen.

 

1.35     opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

 

1.36     overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

 

1.37     paardenbak

niet-overdekte piste, voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem en een omheining, waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.

 

1.38     peil

voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van die weg;

in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

1.39     voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw aangemerkt als voorgevel.

 

1.40     woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

 

 


 

Artikel 2 Wijze van meten

 

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1        afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

 

2.2        bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.3        breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

 

2.4        dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.5        goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.6        inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.7        oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

 

 


 

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

Artikel 3 Recreatie

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        dierenweiden;

b.        extensieve dagrecreatie;

c.        het geven van trainingen met paarden;

d.        ter plaatse van de aanduiding 'groen': tevens de realisatie en instandhouding van groen en water met landschapswaarden;

e.        uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak': tevens een paardenbak;

f.         bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, verhardingen, nutsvoorzieningen en water.

 

 

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

 

3.2.1 Gebouwen en overkappingen

a.        Gebouwen en overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

b.        Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

c.        De goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3,5 meter.

 

3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

a.        Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' zijn lichtmasten toegestaan met een maximale hoogte van 8 meter.

b.        Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' is een transparante afscheiding toegestaan met een maximale hoogte van 2 meter.

c.        De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter.

d.        De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 meter.

 

 

3.3 Specifieke gebruiksregels

 

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

a.        Voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zoals mestbassins en bassins voor de opslag van andere stoffen zoals water, zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan.

b.        In het bouwvlak mogen maximaal 4 paarden worden gestald.

c.        Tijdens trainingen met paarden mogen niet meer dan 4 paarden tegelijkertijd worden ingezet.

d.        Het gebruik van een geluidsinstallatie is niet toegestaan.

e.        Het gebruik van verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, is niet toegestaan.

 

 

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de functieaanduiding ‘groen’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.      het verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b.      het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

c.      het aanleggen van drainage;

d.      het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;

e.      het omzetten van grasland in bouwland.

 

3.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.      normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

c.      reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;

d.      dienen ten behoeve van de verbetering van de landschapswaarden in het gebied.

 

3.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 3.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschapswaarden:

a.      niet worden aangetast of;

b.      niet significant worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien nodig mitigerende en zo nodig compenserende maatregelen worden getroffen.

 

3.4.4 Advisering

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de landschapsdeskundige of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 3.4.3 wordt voldaan.

 

 


 

Artikel 4 Tuin

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

b.        inritten en paden naar de op de aangrenzende gronden gelegen erven.

 

 

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a.        Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

b.        De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter.

c.        De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

 

 


 

Artikel 5 Water

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        water, waterhuishoudkundige en waterstaatkundige voorzieningen.

 

 

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a.        Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

b.        De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van verkeersregeling of verlichting bedraagt ten hoogste 3 meter.

 

 

 


 

Artikel 6 Wonen

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

b.        bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, tuinen en water.

 

 

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

 

6.2.1 Hoofdgebouwen

a.      Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b.      Hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd.

c.      De voorgevel van hoofdgebouwen dient in of op een afstand van maximaal 10 meter van de voorste bestemmingsgrens te worden gebouwd.

d.      De afstand van hoofdgebouwen tot de achterste perceelsgrens dient minimaal 15 meter te bedragen.

e.      De oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 150 vierkante meter.

f.       De afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen.

g.      Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte’ mag de goothoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding van het plan is aangegeven.

h.      Hoofdgebouwen dienen voor meer dan 90% van het dakoppervlak te worden afgedekt met een kap, waarvan de helling tussen 25 en 65 graden bedraagt.

i.       Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal woningen’ mag het aantal woningen niet meer bedragen dan op de verbeelding van het plan is aangegeven.

 

6.2.2 Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen

a.      Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen op niet minder dan 1 meter achter de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen loopt, worden gebouwd.

b.      De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mag per perceel niet meer bedragen dan:

1.   50% van het gebied waar bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen op grond van lid a zijn toegestaan, in het geval dat het gebied waar bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen op grond van lid a zijn toegestaan, kleiner is dan of gelijk is aan 100 vierkante meter;

2.   50 vierkante meter vermeerderd met 20% van het gebied waar bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen op grond van lid a zijn toegestaan, in het geval dat het gebied waar bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen op grond van lid a zijn toegestaan, groter is dan 100 vierkante meter en kleiner is dan of gelijk is aan 300 vierkante meter;

3.   90 vierkante meter vermeerderd met 10% van het gebied waar bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen op grond van lid a zijn toegestaan, tot een maximum van 150 vierkante meter, in het geval dat het gebied waar bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen op grond van lid a zijn toegestaan, groter is dan 300 vierkante meter.

c.      De goothoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 30 centimeter tot een maximum van 4 meter.

d.      De goothoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.

 

 

6.2.3 Bouwwerken geen gebouwen of overkappingen zijnde

a.      De bouwhoogte van erfafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw, of het verlengde hiervan, bedraagt ten hoogste 1 meter.

b.      De bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 meter.

c.      De bouwhoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 7 meter.

d.      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

 

 

6.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

a.      De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast bedraagt ten hoogste 35% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 vierkante meter.

b.      Het gebruik van de gronden en gebouwen is uitsluitend toegestaan indien er per bouwperceel twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden toegevoegd en duurzaam in stand worden gehouden.

 

 

 

 


 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

 

Artikel 7. Antidubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan

uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere

bouwplannen, waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is vereist, buiten beschouwing.

 

 

 

Artikel 8 Algemene bouwregels

 

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

a.        tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;

b.        tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;

c.        andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.

 

 

 

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

 

9.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels:

a.      De maximale hoogte van op te richten bebouwing en aan te brengen beplanting is:

1.      binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, niet hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;

2.      binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen:

                     i.    voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;

                    ii.    voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.

b.      In afwijking van het bepaalde onder a mag bebouwing worden opgericht en mag beplanting worden aangebracht, zolang de vrije windvang van en het zicht op de molen niet verder worden beperkt of als zeker gesteld is dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.

c.      Indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge het bepaalde onder a, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

 

 

 

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

 

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels:

a.      voor afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;

b.      voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;

c.      in artikel 9.1 onder a2 en toestaan dat de bouwhoogte van het hoofdgebouw de maximale bouwhoogte volgens artikel 9.1 onder a2 met maximaal 50 centimeter overschrijdt, onder de voorwaarde dat bij de omgevingsvergunning een onderbouwing zit waaruit blijkt dat de invloed op de windvang van de molen minimaal is.

 

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

 


 

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

 

Artikel 11 Overgangsrecht

 

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

a.      een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.   na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

b.      het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;

c.      dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

a.      het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.      het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.      indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.      dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

 

Artikel 12 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Zandweg 18 Achthuizen’.