BESTEMMingsplan

ZernikeWEG 2 middelharnis

 

REGELS

 

 

Hoofdstuk 1. Inleidende regels

Artikel 1  Begrippen

Artikel 2  Wijze van meten

 

Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels

Artikel 3  Bedrijventerrein

 

Hoofdstuk 3. Algemene regels

Artikel 4  Antidubbeltelregel

Artikel 5  Algemene bouwregels

Artikel 6  Algemene gebruiksregels

Artikel 7  Algemene afwijkingsregels

 

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels

Artikel 8  Overgangsrecht

Artikel 9  Slotregel

 


 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

1.1        plan

het bestemmingsplan Zernikeweg 2 Middelharnis van de gemeente Goeree-Overflakkee.

 

1.2        bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1924.MDHZernikeweg2-BP30 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

 

1.3        aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4        aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.5        bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

1.6        bebouwingspercentage

een op de kaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd door gebouwen en overkappingen, tenzij in de afzonderlijke bestemmingen anders is bepaald.

 

1.7        bedrijf

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt.

 

1.8        bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

 

1.9        bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

 

1.10     bestaand

a.      ten aanzien van bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd;

b.      ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

 

1.11     bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

 

 1.12     bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.13     bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.14     bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

 

1.15     bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd en dat een oppervlakte beslaat van meer dan 50% van het grondvlak van het hoofdgebouw, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

 

1.16     bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.17     bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

 

1.18     bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

1.19     bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.20     bijgebouw

een aangebouwd of op zichzelf staand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

1.21     coffeeshop

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van softdrugs.

 

1.22     detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

1.23     functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

1.24     garagebedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor onderhoud en reparatie van motorvoertuigen en waarbij aan de hoofdfunctie ondergeschikte detailhandel is toegestaan, met dien verstande dat niet is toegestaan:

a.      de verkoop van motorbrandstoffen;

b.      de verkoop van auto’s (auto showroom).

 

1.25     gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.26     hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de functie, constructie en afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

 

1.27     horeca

activiteiten die in zijn algemeenheid zijn gericht op het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie.

 

1.28     kantoor- en/of praktijkruimte

een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, medische en/of ontwerptechnische arbeid.

 

1.29     kelder

een geheel ondergronds gelegen ruimte, die is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.

 

1.30     kunstwerk

voorziening ten behoeve van de infrastructuur.

 

1.31     ondergeschikte functie

functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

 

1.32     onderkomen

voor verblijf van de mens geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

 

1.33     opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

 

1.34     overkapping

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen.

 

1.35     peil

a.      voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van die weg;

b.      in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

1.36     productiegebonden detailhandel

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

 

1.37     prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

 

1.38     raamprostitutie

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prositué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

 

1.39     risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

 

1.40     seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

1.41     straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals:

a.      verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;

b.      telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen;

c.      kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;

d.      afvalinzamelsystemen.

 

1.42     voorgevel

de gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken en waarvan de gebouwen in hoofdzaak toegankelijk zijn.

 

1.43     waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

 

 


 

Artikel 2 Wijze van meten

 

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1        afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

2.2        bebouwde oppervlakte van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

 

2.3        goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.4        hoogte van de eerste bouwlaag

wordt gemeten 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping.

 

2.5        inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.6        bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.7        oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

 

 


 

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

Artikel 3 Bedrijventerrein

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van deze regels, en daarmee naar de aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijfsactiviteiten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd;

b.        garagebedrijven;

c.        kantoren, ondergeschikt aan de hoofdfunctie;

d.        productiegebonden detailhandel;

e.        bedrijfsgebonden parkeervoorzieningen;

f.         alsmede erven en tuinen, paden en wegen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

Ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’ zijn tevens toegestaan zelfstandige kantoren.

 

 

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

 

3.2.1 Gebouwen

a.        Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

b.        Per bouwperceel of een gedeelte daarvan mag tot een maximum van 80% worden bebouwd.

c.        Ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan aangegeven.

 

3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

a.        Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd worden.

b.        De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter.

c.        De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 12 meter.

 

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder c voor het vergroten van de bouwhoogte tot 14 meter, mits zulks noodzakelijk is in het kader van de bedrijfsvoering.

 

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

a.      Risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;

b.      Geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn niet toegestaan;

c.      Horeca is niet toegestaan;

d.      De opslag van onbebouwde gronden is uitsluitend tot een hoogte van 7 meter toegestaan;

e.      Zelfstandige detailhandel is niet toegestaan;

f.       Zelfstandige kantoren zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’ met dien verstande dat de vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m²;

g.      Inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit zijn uitgesloten;

h.      Activiteiten die M.e.r-plichtig zijn, zijn uitgesloten;

i.       De vloeroppervlakte van kantoren per bedrijf mag niet meer bedragen dan:

1.      voor zover de totale bedrijfsvloeroppervlakte van het betreffende bedrijf kleiner dan of gelijk is aan 4.000 m²: 50 % van de totale bedrijfsvloeroppervlakte van het bedrijf;

2.      voor zover de totale bedrijfsvloeroppervlakte van het betreffende bedrijf groter is dan 4.000 m²: 2.000 m²;

j.       Parkeren vindt volledig op eigen terrein plaats.

 


 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

 

Artikel 4 Antidubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan

uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere

bouwplannen, waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is vereist, buiten beschouwing.

 

 

 

Artikel 5 Algemene bouwregels

 

5.1 Overschrijding bouwvlakken / bestemmingsgrenzen ondergeschikte bouwdelen

 

5.1.1 Toepassing

De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:

a.      stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;

b.      plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, indien de overschrijding van de voorgevelbouwgrens niet meer dan 12 cm bedraagt;

c.      gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, mits zij de voorgevelbouwgrens met niet meer dan 0,5 m overschrijden;

d.      voor de bouw van balkons of luifels dan wel, uitsluitend bij woningen op de verdiepingen, van galerijen, mits:

1.      de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 m;

2.      de afstand tot de openbare weg niet minder dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van galerijen, waarvan de afstand tot de openbare weg niet minder dan 0,5 m mag bedragen.

e.      ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;

f.       hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelbouwgrens met meer dan 1 m overschrijden.

 

5.1.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1.1 voor het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 1,5 meter, indien het overige ondergeschikte bouwdelen betreft, zoals:

a.      overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee gebouwen;

b.      toegangen van bouwwerken;

c.      stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;

d.      plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten;

e.      gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

f.       balkons en galerijen;

g.      luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

h.      hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;

i.       kelderingangen en kelderkoekoeken.

 

 

 

5.2 Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen

 

Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 meter overschrijden.

 

 

5.3 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties

 

Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,5 meter en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.

 

 

5.4 Onderkeldering

 

5.4.1 Bouwregels

De planregels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a.      ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen;

b.      gebouwd mag worden tussen peil en 3,5 meter onder peil.

 

5.4.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a.      de hoogte van kelders bedraagt ten hoogste 10 cm beneden peil;

b.      de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijperceelgrens mag worden gebouwd;

c.      kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.

 

5.4.3 Bestaande afwijkende maatvoering

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

a.      De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.

b.      De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.

c.      In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

 

 

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

 

6.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a.      voor (het verlengde van) de voorgevel het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;

b.      voor (het verlengde van) de voorgevel het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;

c.      voor (het verlengde van) de voorgevel het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;

d.      het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;

e.      het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;

f.       het gebruik van gronden en bouwwerken voor coffeeshops.

 

 

6.2 Ondergeschikte functie

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, tenzij anders bepaald in de bestemmingen.

 

 

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

 

 

7.1 Afwijkingen

 

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a.      de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

b.      deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;

c.      deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 meter;

d.      deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:

1.      de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ mag bedragen;

2.      de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;

e.      deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

1.      ten behoeve van vlaggenmast, speelvoorzieningen, een kunstwerk, beeldende kunst en dergelijke tot niet meer dan 15 meter;

2.      ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 meter;

f.       deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:

1.      de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;

2.      de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

 

7.2 Voorwaarden voor afwijken

 

De onder 7.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a.      een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.      de verkeersveiligheid;

c.      de sociale veiligheid;

d.      de milieusituatie; en

e.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

 


 

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

 

Artikel 8 Overgangsrecht

 

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

a.      een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.   na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

b.      het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;

c.      dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

8.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

a.      het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.      het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.      indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.      dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

 

Artikel 9 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Zernikeweg 2 Middelharnis’.