BESTEMMingsplan
ZernikeWEG 2 middelharnis
REGELS
Hoofdstuk 1. Inleidende regels
Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels
1.1 plan
het bestemmingsplan Zernikeweg 2 Middelharnis van de gemeente Goeree-Overflakkee.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1924.MDHZernikeweg2-BP30 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.6 bebouwingspercentage
een op de kaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd door gebouwen en overkappingen, tenzij in de afzonderlijke bestemmingen anders is bepaald.
1.7 bedrijf
elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt.
1.8 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.9 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.10 bestaand
a. ten aanzien van bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd;
b. ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd en dat een oppervlakte beslaat van meer dan 50% van het grondvlak van het hoofdgebouw, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 bijgebouw
een aangebouwd of op zichzelf staand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.21 coffeeshop
een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van softdrugs.
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.23 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.24 garagebedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor onderhoud en reparatie van motorvoertuigen en waarbij aan de hoofdfunctie ondergeschikte detailhandel is toegestaan, met dien verstande dat niet is toegestaan:
a. de verkoop van motorbrandstoffen;
b. de verkoop van auto’s (auto showroom).
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de functie, constructie en afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.27 horeca
activiteiten die in zijn algemeenheid zijn gericht op het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie.
1.28 kantoor- en/of praktijkruimte
een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, medische en/of ontwerptechnische arbeid.
1.29 kelder
een geheel ondergronds gelegen ruimte, die is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.
1.30 kunstwerk
voorziening ten behoeve van de infrastructuur.
1.31 ondergeschikte functie
functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.
1.32 onderkomen
voor verblijf van de mens geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.33 opslag
het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.34 overkapping
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen.
1.35 peil
a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van die weg;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.36 productiegebonden detailhandel
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.37 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
1.38 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prositué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
1.39 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.40 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.41 straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals:
a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
b. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen;
c. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
d. afvalinzamelsystemen.
1.42 voorgevel
de gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken en waarvan de gebouwen in hoofdzaak toegankelijk zijn.
1.43 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.2 bebouwde oppervlakte van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 hoogte van de eerste bouwlaag
wordt gemeten 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van deze regels, en daarmee naar de aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijfsactiviteiten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd;
b. garagebedrijven;
c. kantoren, ondergeschikt aan de hoofdfunctie;
d. productiegebonden detailhandel;
e. bedrijfsgebonden parkeervoorzieningen;
f. alsmede erven en tuinen, paden en wegen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’ zijn tevens toegestaan zelfstandige kantoren.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.2.1 Gebouwen
a. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
b. Per bouwperceel of een gedeelte daarvan mag tot een maximum van 80% worden bebouwd.
c. Ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan aangegeven.
3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
a. Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd worden.
b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter.
c. De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 12 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder c voor het vergroten van de bouwhoogte tot 14 meter, mits zulks noodzakelijk is in het kader van de bedrijfsvoering.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
a. Risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
b. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn niet toegestaan;
c. Horeca is niet toegestaan;
d. De opslag van onbebouwde gronden is uitsluitend tot een hoogte van 7 meter toegestaan;
e. Zelfstandige detailhandel is niet toegestaan;
f. Zelfstandige kantoren zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’ met dien verstande dat de vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m²;
g. Inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit zijn uitgesloten;
h. Activiteiten die M.e.r-plichtig zijn, zijn uitgesloten;
i. De vloeroppervlakte van kantoren per bedrijf mag niet meer bedragen dan:
1. voor zover de totale bedrijfsvloeroppervlakte van het betreffende bedrijf kleiner dan of gelijk is aan 4.000 m²: 50 % van de totale bedrijfsvloeroppervlakte van het bedrijf;
2. voor zover de totale bedrijfsvloeroppervlakte van het betreffende bedrijf groter is dan 4.000 m²: 2.000 m²;
j. Parkeren vindt volledig op eigen terrein plaats.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen, waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is vereist, buiten beschouwing.
5.1 Overschrijding bouwvlakken / bestemmingsgrenzen ondergeschikte bouwdelen
5.1.1 Toepassing
De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:
a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, indien de overschrijding van de voorgevelbouwgrens niet meer dan 12 cm bedraagt;
c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, mits zij de voorgevelbouwgrens met niet meer dan 0,5 m overschrijden;
d. voor de bouw van balkons of luifels dan wel, uitsluitend bij woningen op de verdiepingen, van galerijen, mits:
1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 m;
2. de afstand tot de openbare weg niet minder dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van galerijen, waarvan de afstand tot de openbare weg niet minder dan 0,5 m mag bedragen.
e. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelbouwgrens met meer dan 1 m overschrijden.
5.1.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1.1 voor het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 1,5 meter, indien het overige ondergeschikte bouwdelen betreft, zoals:
a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee gebouwen;
b. toegangen van bouwwerken;
c. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
d. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten;
e. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
f. balkons en galerijen;
g. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
h. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
i. kelderingangen en kelderkoekoeken.
5.2 Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen
Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 meter overschrijden.
5.3 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties
Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,5 meter en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
5.4 Onderkeldering
5.4.1 Bouwregels
De planregels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen;
b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,5 meter onder peil.
5.4.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a. de hoogte van kelders bedraagt ten hoogste 10 cm beneden peil;
b. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijperceelgrens mag worden gebouwd;
c. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.
5.4.3 Bestaande afwijkende maatvoering
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
a. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
b. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
6.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
a. voor (het verlengde van) de voorgevel het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
b. voor (het verlengde van) de voorgevel het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
c. voor (het verlengde van) de voorgevel het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor coffeeshops.
6.2 Ondergeschikte functie
Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, tenzij anders bepaald in de bestemmingen.
7.1 Afwijkingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a. de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
b. deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
c. deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 meter;
d. deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ mag bedragen;
2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
e. deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
1. ten behoeve van vlaggenmast, speelvoorzieningen, een kunstwerk, beeldende kunst en dergelijke tot niet meer dan 15 meter;
2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 meter;
f. deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
7.2 Voorwaarden voor afwijken
De onder 7.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de milieusituatie; en
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Zernikeweg 2 Middelharnis’.