Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
-
plan:
het bestemmingsplan Buitengebiedvoormalige gemeente Niedorp, van de gemeente Hollands Kroon;
-
het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1911.BpBuitengebied2010-va02 met de bijbehorende regels en bijlagen;
-
aan-huis-verbonden beroep:
een in bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met die woonfunctie in overeenstemming is;
-
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
-
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
-
aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
-
achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
-
afhankelijke woonruimte:
woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
-
agrarisch bedrijf:
een bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf, tuinbouwbedrijf of dierenhouderijbedrijf, dan wel in de vorm van een combinatie daarvan;
-
agrarisch medegebruik:
een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan;
-
akkerbouw- en tuinbouwbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen;
-
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouw- dan wel bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
-
bed & breakfast:
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
-
bedrijf:
een onderneming waarin doorgaans met economisch oogmerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt en/of opgeslagen;
-
bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
-
bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bestemd voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
-
beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
-
beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
-
bestaand:
-
ten aanzien van paardenbakken:
-
paardenbakken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan vergund zijn;
-
paardenbakken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet vergund zijn maar die:
-
op 1 januari 2008 aanwezig waren, en;
-
die grenzen aan het bouwperceel waarop zich de bij de paardenbak behorende (bedrijfs)woning bevindt, en;
-
die op een afstand van ten minste 30 m van gevoelige bestemmingen van derden liggen;
-
ten aanzien van andere bouwwerken of gebruik: het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo;
-
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
-
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
-
bijbehorend bouwwerk:
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
-
bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
-
bollenteelt:
de teelt en vermeerdering van bloembollen in de volle grond;
-
boog-, tunnel en gaaskas:
verplaatsbare en gemakkelijk te demonteren constructies, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor agrarisch gebruik als trek- of kweekkas;
-
boomkwekerij:
een bedrijf gericht op het kweken/telen van bomen in de volle grond, al dan niet in combinatie met de verhandeling daarvan;
-
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
-
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
-
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
-
bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
-
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
-
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
-
chalet:
een houten gebouw, dat naar de aard en inrichting bestemd is voor recreatief verblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
-
dagrecreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, met uitzondering van verblijfsrecreatieve voorzieningen;
-
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
-
dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst:
-
dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;
-
dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 m;
-
de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 en 1 m;
-
de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 m of meer;
-
de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 m of meer;
-
de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak;
-
dakkapellen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduidingen “specifieke bouwaanduiding – stolp” en “karakteristiek”;
-
dakoverstek:
een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken;
-
delfstoffen:
een natuurlijke concentratie of afzetting van ertsen, mineralen of substanties van organische oorsprong, in vaste, vloeibare of gasvormige toestand, met uitzondering van water en van de op de zeebodem of onmiddellijk onder de oppervlakte daarvan aanwezige schelpen, grind, zand en klei;
-
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
-
dierenhouderijbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren;
-
dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kunstgalerieën en expositieruimten, de beoefening van scheppende kunst en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
-
druiplijn:
de horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande:
-
erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
-
folly:
een bouwwerk dat opzettelijk nutteloos is en geen ander doel dan decoratie dient;
-
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
-
geluidgevoelig object:
gebouw dat dient ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
-
geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
-
glastuinbouwbedrijf:
een agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie uitsluitend of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
-
grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;
-
hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
-
hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
-
horecabedrijf:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie;
-
horecabedrijf categorie 1:
een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit-restaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
-
horecabedrijf categorie 2:
een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of een zalencentrum;
-
horecabedrijf categorie 3:
een horecabedrijf, dat voornamelijk is gericht op het ‘s avonds en/of
‘s nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-dancing, discotheek, nachtclub en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
-
horecabedrijf categorie 4:
een horecabedrijf, dat in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies, zoals een hotel, motel, pension en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met een restaurant of een café-restaurant;
-
houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
-
kampeermiddel:
een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
-
kantoor:
gebouw ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in geringe mate rechtstreeks te woord wordt gestaan of geholpen;
-
karakteristiek pand:
pand dat van waarde is op grond van de uitwendige hoofdvorm, bepaald door dakvorm, goothoogte, nokhoogte, nokrichting, dakhelling, gevelindeling en karakteristieke elementen;
-
karakteristieke elementen:
elementen aan een pand, zoals windveren, makelaars, raamluiken, pannenspiegel (stolpboerderij), schoorsteen, dakkapel, kroonlijst, dakgoot, typerende detaillering van hout- en metselwerk;
-
kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten;
-
kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
-
longeercirkel:
ruimte in de vorm van een cirkel, waarin een paard onder begeleiding specifieke training kan worden gegeven;
-
maatschappelijke voorziening:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
-
manege:
een bedrijf gericht op het al dan niet in de openlucht bedrijven van de paardensport;
-
mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
-
mobiel kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kleinschalig kampeerterrein gedurende ten hoogste 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;
-
natuurtoets:
een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet en/of een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, indien vereist, kan worden verleend;
-
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;
-
ondergeschikte detailhandel:
detailhandelsactiviteiten die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een niet-detailhandelsbedrijf en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn;
-
ondergeschikte horeca:
horeca-activiteiten die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een niet-horecabedrijf en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn;
-
onderkomens:
voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken – voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;
-
ondersteunend glas:
kassen deel uitmakende van een vollegrondstuinbouwbedrijf of bollenteeltbedrijf, waarbij de productieomvang van de kassen in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf;
-
openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
-
overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
-
paardenfokkerij:
een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden en/of pony’s, de verkoop van gefokte paarden en/of pony’s, en/of het houden van paarden en/of pony’s ten behoeve van de fokkerij;
-
paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony’s en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
-
paardenhouderij:
een bedrijf dat gericht is op het houden, stallen of africhten van paarden en/of pony’s, alsmede de handel in paarden en/of pony’s, niet zijnde een paardenfokkerij;
-
peil:
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
-
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
-
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
-
indien op het water wordt gebouwd:
-
het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
-
perifere detailhandel:
volumineuze detailhandel, inclusief detailhandel in volumineuze vakantie-, sport- en recreatieartikelen; hieronder valt ook klein assortiment voor gebruik, installatie, reparatie of onderhoud van deze volumineuze artikelen, zoals bijvoorbeeld touwen, ankers en lakken;
-
permanente bewoning:
bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;
-
plattelandswoning:
een voormalige agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf;
-
productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
-
recreatieve bewoning:
bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
-
recreatiewoning:
een gebouw dat periodiek dient als verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;
-
risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
-
seizoenhuisvesting:
bewoning die plaatsvindt in het kader van seizoengebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden;
-
schuilstal:
een bouwwerk dat aan ten minste één zijde geheel open is (geen wand of af te sluiten wand) en uitsluitend dient c.q. wordt gebruikt voor het laten schuilen c.q. huisvesten van zogenoemde boerderijdieren, zoals rundvee, (trek)paarden, pony’s, geiten, schapen;
-
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
-
silo:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkstoffen ten behoeve van het agrarisch bedrijf;
-
stolp of stolpboerderij:
boerderijtype met oorspronkelijk wonen, werken en stallen onder één piramidevormig dak, met als kern een houten, vierkante constructie (gebint) waarop een houten kapconstructie van sparren/sporen;.
-
trainingsmolen:
ruimte in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen, draven of galopperen door aansturing via een computergestuurde bedieningskast;
-
trekkershut:
een houten gebouw, dat naar de aard en inrichting bestemd is voor recreatief verblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
-
uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
-
vast kampeermiddel:
een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
-
verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
-
voorerf:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
-
voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
-
voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
-
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, al dan niet noodzakelijk is;
-
woonschip:
een zich in het water bevindend object, dat dient als woning.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen.
Indien bouwwerken van een platte afdekking worden voorzien, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak, de bouwhoogte wordt bepaald door de hoogte van de hoge zijde van het dak;
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de oppervlakte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
-
de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
-
de tiphoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de wieken van de windturbine.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
de uitoefening van akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
-
uitsluitend op de bestaande locatie, de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
-
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “intensieve veehouderij”, de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
-
het hobbymatig agrarisch gebruik (waaronder het houden van paarden) en het weiden van paarden ten behoeve van een bedrijfsmatige paardenhouderij dan wel een paardenhouderij als nevenactiviteit;
-
bedrijfswoningen, met dien verstande dat per bedrijf ten hoogste 1 bedrijfswoning is toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
-
niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
-
alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in bijlage 1 bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
-
degene die het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
-
er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
-
er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan onderschikte detailhandel;
-
buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied;
-
behoud en versterking van aanwezige cultuurhistorische waarden in de vorm van waardevolle bestaande verkavelingspatronen;
-
bestaande paardenbakken,
en tevens voor:
-
windturbines, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “windturbine” en bijbehorende ontsluitingswegen;
-
opslag ten behoeve van akkerbouw- en tuinbouwbedrijven, ter plaatse van de aanduiding “opslag”;
-
behoud en/of versterking van de cultuurhistorische waarde van bebouwing ter plaatse van de aanduidingen “karakteristiek” en “specifieke bouwaanduiding – stolp”;
-
recreatief verblijf anders dan bedoeld in sub h, onder 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal recreatiewoningen”;
-
medegebruik ten behoeve van aan de agrarische bedrijfsvoering ondergeschikte nevenactiviteiten in de vorm van:
-
hobbymatige bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan, tenzij gebouwen zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek” of “specifieke bouwaanduiding - stolp”;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
ondergeschikte detailhandel voor zover deze direct gerelateerd is aan de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
-
bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 van de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijven;
-
paardenhouderij, tot een oppervlakte van ten hoogste 300 m², exclusief de oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de paardenhouderij als nevenactiviteit, zoals een paardenbak, trainingsmolen en longeercirkel,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen- en partijen.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
per bouwvlak of door de aanduiding “relatie” met elkaar verbonden bouwvlakken mag slechts voor 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd, dan wel voor het aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal bedrijven” aangegeven aantal bedrijven;
-
gebouwen dienen ten minste 5 m achter (het verlengde van) de achtergevel van een bedrijfswoning te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 7 m en 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
-
de dakhelling dient ten minste 15° te bedragen, dan wel ten minst de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
-
de afstand tot een gemeenschappelijke bouwgrens dient ten minste 2,5 m te bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is.
-
Voor het bouwen van kassen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden aanvullend op het bepaalde onder a de volgende regels:
-
de oppervlakte ondersteunend glas mag niet meer dan 2.000 m² bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 5 m en 8 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is.
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten” geen bedrijfswoning is toegestaan;
-
per bedrijf mag ten hoogste 1 bedrijfswoning worden gebouwd, dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen, indien dit meer is;
-
de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 120 m² bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
-
de gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde onder 3 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met de in sub f, onder 3 toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
-
de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen;
-
de afstand tussen de bedrijfswoning en de bouwgrens van een bouwvlak met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’, dan wel de perceelsgrens van bedrijven met de bestemmingen ‘Bedrijf’, ‘Bedrijf – Nutsbedrijf’, ‘Horeca’, ‘Maatschappelijk’, ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie’ en ‘Sport’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
In afwijking van het bepaalde in sub a t/m c geldt voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” dat de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven.
-
In afwijking van het bepaalde in sub a t/m c geldt voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - stolp” dat de bestaande stolpvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1, mag 1 uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
-
de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
-
de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde in sub c, onder 3 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, verminderd met de daadwerkelijke oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
-
70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²
-
100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
-
125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
-
150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
-
de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder a tot en met d is toegestaan;
-
het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen dan wel de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen indien deze meer bedraagt;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
-
ondergronds bouwen is niet toegestaan.
-
In afwijking van het bepaalde in sub f gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – stolp” of “karakteristiek” de volgende regels:
-
er mogen geen aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen worden gebouwd;
-
bijgebouwen en vrijstaande overkappingen dienen op ten minste 5 m achter de achtergevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is.
-
Het aantal recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan het aantal aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal recreatiewoningen”, met dien verstande dat:
-
de oppervlakte van een recreatiewoning niet meer dan 70 m² mag bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
-
de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van recreatiewoningen en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
silo’s, niet zijnde mestsilo’s, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen;
-
mestsilo’s mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de inhoud van een mestsilo niet meer dan 750 m³ mag bedragen;
-
voor windturbines geldt dat deze uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “windturbine” gebouwd mogen worden;
-
de bouwhoogte van windturbines als bedoeld onder 5 mag niet meer dan 45 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte, indien deze meer is;
-
de tiphoogte van windturbines als bedoeld onder 5 mag niet meer dan 45 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande tiphoogte, indien deze meer is;
-
voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de paardenhouderij als nevenactiviteit gelden de volgende regels:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen op een afstand van ten minste 30 m van een woning van derden te worden gebouwd, dan wel ten minste op de bestaande afstand indien deze minder is;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de paardenhouderij als nevenactiviteit, zoals een paardenbak, trainingsmolen en longeercirkel, mag niet meer dan 1.250 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de hoogte van een omheining mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
-
ten hoogste 4 lichtmasten ten behoeve van het verlichten van een paardenbak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen en dat het verlichtingsniveau geen hinder of overlast voor de omgeving met zich mee mag brengen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen een bouwvlak mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten een bouwvlak mag niet meer dan 1 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
-
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
-
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 3.2, sub a, onder 1, ten behoeve van de bouw van schuilstallen, met dien verstande dat:
-
een schuilstal uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van hobbymatig gehouden dieren;
-
de oppervlakte van een schuilstal niet meer dan 30 m² mag bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 2 m en 3 m mogen bedragen;
-
het bouwen van een schuilstal uitsluitend is toegestaan wanneer dit noodzakelijk en doelmatig is in het kader van dierenwelzijn;
-
bij de landschappelijke inpassing aansluiting moet worden gezocht bij bestaande opstanden aan de rand van een agrarisch perceel;
-
naast de schuilstal ter plaatse geen andere bouwwerken mogen worden gerealiseerd;
-
lid 3.2, sub a, onder 3, voor het bouwen van gebouwen tot in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning;
-
lid 3.2, sub a, onder 4, voor een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 14 m mag bedragen;
-
lid 3.2, sub b, onder 1, voor het vergroten van de oppervlakte aan ondersteunend glas tot een totale oppervlakte van niet meer dan 4.000 m² of tot een maximum van 200 m² per hectare voor een bedrijf met een perceel van minimaal 20 hectare, mits de financiële noodzaak daartoe blijkt uit een bedrijfsplan;
-
lid 3.2, sub b, onder 2, voor een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
-
lid 3.2, sub c, onder 5, voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m mogen bedragen;
-
lid 3.2, sub c, onder 8, voor het verkleinen van de bestaande afstand, met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeurswaarde bedraagt, dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
-
lid 3.2, sub c, onder 9, voor het verkleinen van de bestaande afstand;
-
lid 3.2, sub d en e, voor het bouwen van een afwijkende hoofdvorm indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 9 m en een dakhelling van ten minste 30°;
-
lid 3.2, sub f, onder 7 en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
-
de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
-
de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij de omliggende percelen;
-
er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend;
-
lid 3.2, sub g, onder 1, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, met dien verstande dat:
-
de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
-
de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping in het verlengde van de gevels van de stolp of het karakteristieke hoofdgebouw wordt gebouwd;
-
de dakhelling van de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping overeenkomstig de dakhelling van de stolp of het karakteristieke hoofdgebouw is;
-
voor het overige de bouwregels uit artikel 3.2, sub f van overeenkomstige toepassing zijn;
-
lid 3.2, sub i, onder 3, tot een bouwhoogte van niet meer dan 25 m;
-
lid 3.2, sub i, onder 3 en 4, voor het bouwen van sleufsilo’s, mestsilo’s en mestopslagplaatsen buiten een bouwvlak, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van de sleufsilo’s niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 500 m² mag bedragen;
-
de oppervlakte van de mestsilo’s en mestopslagplaatsen niet meer dan 750 m² mag bedragen;
-
lid 3.2, sub i, onder 8 voor het geheel of gedeeltelijk bouwen van een paardenbak buiten een bouwvlak, voor zover daarvoor aantoonbaar geen ruimte is binnen het betreffende agrarische bouwvlak, dan wel het aangrenzende bestemmingsvlak voor ‘Bedrijf’ met de aanduiding “paardenhouderij", dan wel het aangrenzende bestemmingsvlak voor ‘Wonen’ ter plaatse waarvan hobbymatig paarden worden gehouden.
De onder a tot en met n genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 3.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van glastuinbouw, anders dan de in lid 3.2, sub b genoemde oppervlakte ondersteunend glas;
-
het gebruik van gronden ten behoeve van energieopwekking door middel van biomassavergisting;
-
het plaatsen of geplaatst hebben van tijdelijke en/of permanente boog- en gaaskassen, met een bouwhoogte van meer dan 3 m en/of een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
-
het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruik van gronden en bebouwing voor detailhandel anders dan de in lid 3.1, sub e bedoelde detailhandel en de sub l, onder 2 bedoelde ondergeschikte detailhandel met een verkoopvloeroppervlakte van minder dan 50 m²;
-
het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van paardenhouderijen en/of maneges anders dan in de vorm en omvang als aangegeven in lid 3.1, sub l, onder 4;
-
het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
-
het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruik van gronden en bebouwing voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
-
het gebruik van gronden en bebouwing voor de huisvesting van seizoenarbeiders, anders dan op een bestaande locatie en in bestaande omvang;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van bebouwing voor recreatieve bewoning anders dan ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal recreatiewoningen”;
-
het gebruik van bebouwing voor een bed & breakfast anders dan bedoeld onder 3.1, sub l, onder 1;
-
het gebruik van bebouwing voor recreatieappartementen en/of groepsaccommodaties;
-
het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van horeca in de vorm van een theeschenkerij of een vergelijkbare lichte vorm van horeca;
-
het gebruik van gronden en bebouwing voor een atelier.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, sub e en toestaan dat een bestaande bedrijfswoning als plattelandswoning gebruikt wordt, met dien verstande dat bij het agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning deel uit maakte, geen nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5, sub d voor het gebruik van gronden ten behoeve van het bieden van standplaatsen voor kampeermiddelen, met dien verstande dat:
-
ten hoogste 15 mobiele kampeermiddelen bij een agrarisch bedrijf zijn toegestaan;
-
medewerking uitsluitend wordt verleend aan het plaatsen van kampeermiddelen direct aansluitend bij de bebouwing van een agrarisch bedrijf.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5, sub l en toestaan dat naast de in lid 3.2, sub f, onder 3 genoemde oppervlakte een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
-
het in lid 3.2, sub f, onder 4 genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5, sub l en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5, sub n en toestaan dat een bedrijfsmatige bed & breakfast voor maximaal 7 personen wordt toegestaan, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan, tenzij gebouwen zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek” of “specifieke bouwaanduiding - stolp”;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5, sub o en toestaan dat:
-
ten hoogste 2 recreatieappartementen per agrarisch bedrijf worden gerealiseerd met een inhoud van ten hoogste 200 m³ per appartement;
-
groepsaccommodaties worden gerealiseerd.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5, sub p en toestaan dat gronden en bebouwing wordt gebruikt ten behoeve van horeca in de vorm van een theeschenkerij of een vergelijkbare lichte vorm van horeca tot een bruto-oppervlakte van ten hoogste 75 m².
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5, sub q en toestaan dat bebouwing wordt gebruikt ten behoeve van een atelier.
De onder a tot en met h genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het dempen of (ver)graven van sloten en andere waterlopen;
-
het afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden;
-
het aanleggen van voet- en fietspaden;
-
het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
-
het aanleggen van kavelpaden en andere verhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m².
-
De sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning is aangetoond dat de cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatronen door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn.
-
De onder sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt ten aanzien van cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatronen.
3.8 Wijzigingsbevoegdheden
-
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van het veranderen van een bouwvlak, met dien verstande dat:
-
de bestaande oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
-
het bouwvlak voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden dezelfde gronden dient te omvatten als ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
-
gebouwen door toepassing van de wijziging niet buiten het bouwvlak mogen komen te liggen;
-
de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door de initiatiefnemer voorafgaand aan de aanvraag is aangetoond;
-
alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een watertoets is uitgevoerd waaruit blijkt dat de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast;
-
alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een natuurtoets is uitgevoerd;
-
alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een milieuhygiënisch bodemonderzoek is uitgevoerd, waaruit blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ (artikel 3) van overeenkomstige toepassing zijn.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak tot ten hoogste 1,5 hectare, met dien verstande dat:
-
de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast voor de in lid 3.1, sub a genoemde akkerbouw- en tuinbouwbedrijven;
-
de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door de initiatiefnemer voorafgaand aan de aanvraag is aangetoond;
-
alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een watertoets is uitgevoerd waaruit blijkt dat de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast;
-
alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een natuurtoets is uitgevoerd;
-
alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een milieuhygiënisch bodemonderzoek is uitgevoerd, waaruit blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ (artikel 3) van overeenkomstige toepassing zijn.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
er ten hoogste 1 woning is toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – stolp” er in de stolpboerderij 2 woningen zijn toegestaan;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten”;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Wonen’ (artikel 17) van overeenkomstige toepassing zijn.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’ om een bouwperceel behorende bij een woning te vergroten, met dien verstande dat:
-
het oppervlak van het bouwperceel bij een woning mag worden vergroot met 50% van de bestaande bouwperceeloppervlakte tot een maximumoppervlak van 3.000 m²;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan Burgemeester en Wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Wonen’ (artikel 17) van overeenkomstige toepassing zijn.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’, met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
de oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die ten behoeve van de bedrijfsfunctie mag worden gebruikt ten hoogste 650 m² mag bedragen;
-
de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 in de bij deze regels als bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
buitenopslag niet is toegestaan;
-
de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtings- en beeldkwaliteitsplan overlegt aan Burgemeester en Wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Bedrijf’ (artikel 4) van overeenkomstige toepassing zijn.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van een paardenhouderij met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
-
de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
de paardenhouderij geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtings- en beeldkwaliteitsplan overlegt aan Burgemeester en Wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Bedrijf’ (artikel 4) van overeenkomstige toepassing zijn.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van een groepsaccommodatie als hoofdactiviteit, met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
-
de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
de groepsaccommodatie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan Burgemeester en Wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie 1’ (artikel 12) van overeenkomstige toepassing zijn.
De onder a tot en met g genoemde wijzigingen kunnen uitsluitend worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven die zijn genoemd in categorieën 1 en 2 van de bij deze regels als bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijven,
en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:
-
“agrarisch loonbedrijf” uitsluitend voor een agrarisch loonbedrijf;
-
“hovenier” uitsluitend voor een hoveniersbedrijf;
-
“opslag” uitsluitend voor opslag van bouwmaterialen met bijbehorende kantoorfunctie ten behoeve van een bouwbedrijf;
-
“paardenhouderij” uitsluitend voor een paardenhouderij met de daar bijbehorende coachings- en begeleidingsactiviteiten;
-
“specifieke vorm van bedrijf – aannemersbedrijf” uitsluitend voor een aannemersbedrijf;
-
“specifieke vorm van bedrijf – bollenbedrijf” uitsluitend voor een bedrijf gericht op het telen en verwerken van bloembollen, snijbloemen, potplanten, groenten en andere akkerbouwgewassen;
-
“specifieke vorm van bedrijf – bouwbedrijf” uitsluitend voor een bouwbedrijf;
-
“specifieke vorm van bedrijf – brandstofopslag” uitsluitend voor een groothandel in brandstoffen met bijbehorende opslag;
-
“specifieke vorm van bedrijf – constructiebedrijf” uitsluitend voor een constructiebedrijf;
-
“specifieke vorm van bedrijf – handel in vrachtvoertuigen” uitsluitend voor een leverancier van trucks en trailers;
-
“specifieke vorm van bedrijf – rietdekkersbedrijf” uitsluitend voor een rietdekkersbedrijf;
-
“specifieke vorm van bedrijf – schroothandel” uitsluitend voor een schroothandel;
-
“specifiek vorm van bedrijf - sfeerboerderij” uitsluitend voor een inrichting voor creatieve, (dag)recreatieve activiteiten en feesten en partijen al dan niet in groepsverband (sfeerboerderij), met ondergeschikte horeca;
-
“specifieke vorm van bedrijf – smederij” uitsluitend voor een smederij;
-
“specifieke vorm van bedrijf – viswinkel” uitsluitend voor detailhandel in vis;
-
“verkooppunt motorbrandstoffen met lpg” uitsluitend voor een tankstation met lpg;
-
“verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg” uitsluitend voor een tankstation zonder lpg,
en tevens voor:
-
bedrijfswoningen, met dien verstande dat per bedrijf ten hoogste 1 bedrijfswoning is toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt, al dan niet in combinatie met:
-
aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
-
niet meer dan 1/3 van het totale oppervlak van de bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
-
alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in bijlage 1 bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
-
degene die het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de gebruiker van de woning is;
-
er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
-
er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan onderschikte detailhandel;
-
buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied;
-
het hobbymatig gebruik voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan, tenzij gebouwen zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek”;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
ondergeschikte detailhandel;
-
behoud en/of versterking van de cultuurhistorische waarde van bebouwing ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;
-
recreatief verblijf anders dan bedoeld in sub s, onder 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal recreatiewoningen”,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
4.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
-
per bestemmingsvlak of door de aanduiding “relatie” met elkaar verbonden bestemmingsvlakken mag slechts voor 1 bedrijf worden gebouwd, dan wel voor het aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal bedrijven” aangegeven aantal bedrijven;
-
de oppervlakte aan gebouwen mag niet meer dan de bestaande oppervlakte bedragen;
-
de gebouwen dienen ten minste 5 m achter (het verlengde van) de voorgevel van een bedrijfswoning te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
-
de dakhelling mag niet minder dan 15° bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling, indien deze minder is, met dien verstande dat voor een oppervlakte aan gebouwen van niet meer dan 100 m² geldt dat deze plat afgedekt mogen worden;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 1 per bedrijf dan wel het bestaande aantal, indien dat meer bedraagt;
-
de oppervlakte van de bedrijfswoning (hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) mag niet meer dan 175 m² bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
-
de gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde onder 2 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met de in sub d, onder 3 toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
-
de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen;
-
de afstand tussen de bedrijfswoning en de bouwgrens van een bouwvlak met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’, dan wel de perceelsgrens van bedrijven met de bestemmingen ‘Bedrijf’, ‘Bedrijf – Nutsbedrijf’, ‘Horeca’, ‘Maatschappelijk’, ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie’ en ‘Sport’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt voor (hoofd)gebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” dat de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1, mag 1 uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
-
de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
-
de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde in sub b toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, verminderd met de daadwerkelijke oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
-
70 m² bij rijenwoning, niet zijnde halfvrijstaande woningen;
-
70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
-
100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
-
125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
-
150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
-
de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder a t/m e is toegestaan,
waarbij de oppervlakte van de bedrijfswoning (hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) niet meer dan 175 m² mag bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
-
het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen dan wel de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen indien deze meer bedraagt;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
-
ondergronds bouwen is niet toegestaan.
-
In afwijking van het bepaalde in sub d gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” de volgende regels:
-
er mogen geen aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen worden gebouwd;
-
bijgebouwen en vrijstaande overkappingen dienen op ten minste 5 m achter de achtergevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is.
-
Het aantal recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal recreatiewoningen”, met dien verstande dat:
-
de oppervlakte van een recreatiewoning mag niet meer dan 70 m² bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding “paardenhouderij” mag, voor zover het lichtmasten betreft, niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 4.2, sub a, onder 2, voor een vergroting van de bestaande oppervlakte aan gebouwen met ten hoogste 20%, met dien verstande dat een dergelijke omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer een beeldkwaliteits- en beplantingsplan wordt opgesteld, waarin de vergroting van de bebouwde oppervlakte landschappelijk wordt ingepast;
-
lid 4.2, sub a, onder 3, voor het bouwen van gebouwen tot in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning;
-
lid 4.2, sub a, onder 4, voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 15 m mogen bedragen;
-
lid 4.2, sub a, onder 7, voor het verkleinen van de bestaande afstand;
-
lid 4.2, sub b onder 1 t/m 5 indien het hoofdgebouw een karakteristieke West-Friese dan wel een Noordhollandse stolp betreft, met dien verstande dat:
-
deze afwijking niet wordt toegepast indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek”;
-
in de stolp maximaal 2 bedrijfswoningen mogen worden gerealiseerd;
-
de inhoud van de stolp minimaal 1.000 m³ dient te bedragen;
-
de stolp een oppervlakte kent van minimaal 12 m bij 12 m en maximaal 20 m bij 20 m;
-
de dakhelling van de stolp minimaal 45°en maximaal 52° dient te bedragen;
-
het bouwperceel waarop de stolp wordt gebouwd minimaal 8 m breder dient te zijn dan de breedte van de te bouwen stolp;
-
de voorgevel van de stolp op minimaal 6 m uit de weg dan wel waterkant dient te worden gesitueerd;
-
in lid 4.2, sub b, onder 1 en toestaan dat een bestaande karakteristieke West-Friese dan wel Noordhollandse stolp wordt gesplitst ten behoeve van 2 bedrijfswoningen, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan het uiterlijk van de stolp en het bijbehorende erf;
-
lid 4.2, sub b, onder 4, voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m mogen bedragen;
-
lid 4.2, sub b, onder 7, voor het verkleinen van de bestaande afstand, met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeurswaarde bedraagt, dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
-
lid 4.2, sub b, onder 8, voor het verkleinen van de bestaande afstand;
-
lid 4.2, sub c voor het bouwen van een afwijkende hoofdvorm indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 9 m en een dakhelling van ten minste 30°;
-
lid 4.2, sub d, onder 7, en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
-
de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
-
de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij de omliggende percelen;
-
er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend;
-
lid 4.2, sub e, onder 1, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, met dien verstande dat:
-
de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
-
de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping in het verlengde van de gevels van het karakteristieke hoofdgebouw wordt gebouwd;
-
de dakhelling van de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping overeenkomstig de dakhelling van het karakteristieke hoofdgebouw is;
-
voor het overige de bouwregels uit artikel 4.2, sub d van overeenkomstige toepassing zijn.
De onder a tot en met l genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 4.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
het gebruik van gronden en bebouwing voor detailhandel anders dan de in lid 4.1, sub p, q en r bedoelde detailhandel en de in lid 4.1, sub s, onder 1 en sub t bedoelde ondergeschikte detailhandel;
-
het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf en anders dan de in lid 4.1, sub d bedoelde opslag;
-
het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
-
het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruik van gronden en bebouwing voor de huisvesting van seizoenarbeiders;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van bedrijfswoningen voor recreatieve bewoning anders dan ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal recreatiewoningen”;
-
het gebruik van bebouwing voor een bed & breakfast anders dan bedoeld onder 4.1, sub s, onder 1.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor de vestiging van bedrijven, die niet zijn genoemd in de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijven onder de voor de betreffende gronden van toepassing zijnde categorieën, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon-leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5, sub h en toestaan dat naast de in lid 4.2, sub d, onder 3 genoemde oppervlakte een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
-
het in lid 4.2, sub d, onder 4 genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5, sub h en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijgebouw of het deel van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5, sub j en toestaan dat een bedrijfsmatige bed & breakfast voor maximaal 7 personen wordt toegestaan, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan, tenzij gebouwen zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek”;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
De onder a tot en met d genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
4.7 Wijzigingsbevoegdheden
-
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige bedrijfsbebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
er ten hoogste 1 woning is toegestaan;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan Burgemeester en Wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Wonen’ (artikel 17) van overeenkomstige toepassing zijn.
-
De onder a genoemde wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
Artikel 5 Bedrijf - Nutsbedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf – Nutsbedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,
en tevens voor:
-
behoud en/of versterking van de cultuurhistorische waarde van bebouwing ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
5.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
-
de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 50 m² bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd.
-
In afwijking van het bepaalde onder a geldt voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” dat de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
Artikel 6 Bos
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bos;
-
het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van bosbouwkundige, landschappelijke en natuurlijke waarden;
-
dagrecreatief medegebruik, uitsluitend in de vorm van parkeer- en picknickvoorzieningen, voet-, fiets- en ruiterpaden en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen,
met daaraan ondergeschikt:
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
6.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 6.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
-
het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen en beplanting,
met daaraan ondergeschikt:
-
waterlopen en -partijen;
-
oevers en taluds;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd;
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
-
de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 20 m² bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 2 m bedragen.
7.3 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld in lid 7.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
-
het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 8 Horeca
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
horecabedrijven categorie 1 en horecabedrijven categorie 2;
-
bedrijfswoningen, met dien verstande dat per bedrijf ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen is toegestaan, al dan niet in combinatie met:
-
aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
-
niet meer dan 1/3 van het totale oppervlak van de bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
-
alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in bijlage 1 bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
-
degene die het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de gebruiker van de woning is;
-
er geen activiteiten ten aanzien van een seksinrichting worden uitgeoefend;
-
er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan onderschikte detailhandel;
-
buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied,
-
het hobbymatig gebruik voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
8.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de uitoefening van het horecabedrijf gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van gebouwen mag ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
-
de dakhelling dient ten minste 15° te bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van de uitoefening van het horecabedrijf gelden de volgende regels:
-
uitsluitend de bestaande inpandige bedrijfswoningen zijn toegestaan;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen;
-
de afstand tussen de gevels van de bedrijfswoning en de bouwgrens van een bouwvlak met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’, dan wel de perceelsgrens van bedrijven met de bestemmingen ‘Bedrijf’ of ‘Maatschappelijk’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1, mag 1 uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
-
de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
-
de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de daadwerkelijke oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
-
70 m² bij rijenwoning, niet zijnde halfvrijstaande woningen;
-
70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
-
100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
-
125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
-
150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
-
de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder a t/m e is toegestaan;
-
het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen dan wel de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen indien deze meer bedraagt;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan
6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw; -
een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
-
ondergronds bouwen is niet toegestaan.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 8.2, sub a, onder 1, voor een vergroting van de bestaande oppervlakte aan gebouwen met ten hoogste 20%, met dien verstande dat een dergelijke omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer een beeldkwaliteits- en beplantingsplan wordt opgesteld, waarin de vergroting van de bebouwde oppervlakte landschappelijk wordt ingepast;
-
lid 8.2, sub a, onder 2 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m mogen bedragen;
-
lid 8.2, sub a, onder 5, voor het verkleinen van de bestaande afstand;
-
lid 8.2, sub b, onder 2, voor het verkleinen van de bestaande afstand, met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeurswaarde bedraagt, dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
-
lid 8.2, sub b, onder 3, voor het verkleinen van de bestaande afstand;
-
lid 8.2, sub c, onder 7 en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
-
de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
-
de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij de omliggende percelen;
-
er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend.
De onder a tot en met f genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld in lid 8.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
het gebruik van gronden voor horecabedrijven categorie 3 en horecabedrijven categorie 4;
-
het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van een woning voor recreatieve bewoning;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruik van bebouwing voor bed & breakfast voor meer dan 4 personen.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.5, sub c en toestaan dat naast de in lid 8.2, sub c, onder 3 genoemde oppervlakte een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
-
het in lid 8.2, sub c, onder 4 genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.5, sub c en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijgebouw of het deel van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.5, sub f en toestaan dat een bedrijfsmatige bed & breakfast voor maximaal 7 personen wordt toegestaan, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
De onder a tot en met c genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
Artikel 9 Kantoor
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Kantoor’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
kantoren;
-
bedrijfswoningen, met dien verstande dat per bedrijf ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen is toegestaan is, al dan niet in combinatie met:
-
aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
-
niet meer dan 1/3 van het totale oppervlak van de bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
-
alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in bijlage 1 bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
-
degene die het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de gebruiker van de woning is;
-
er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
-
er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan onderschikte detailhandel;
-
buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied,
-
het hobbymatig gebruik voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
9.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de uitoefening van de kantoorfunctie gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte aan gebouwen mag ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
-
de dakhelling dient ten minste 15° te bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is.
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van de uitoefening van de kantoorfunctie gelden de volgende regels:
-
uitsluitend de bestaande inpandige bedrijfswoningen zijn toegestaan;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen;
-
de afstand tussen de gevels van de bedrijfswoning en de bouwgrens van een bouwvlak met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’, dan wel de perceelsgrens van bedrijven met de bestemmingen ‘Bedrijf’, ‘Horeca’ en ‘Maatschappelijk’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1, mag 1 uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
-
de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
-
de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de daadwerkelijke oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
-
70 m² bij rijenwoning, niet zijnde halfvrijstaande woningen;
-
70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
-
100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
-
125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
-
150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
-
de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder a t/m e is toegestaan;
-
het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen dan wel de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen indien deze meer bedraagt;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
-
ondergronds bouwen is niet toegestaan.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
9.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 9.2, sub a, onder 1, voor een vergroting van de bestaande oppervlakte aan gebouwen met ten hoogste 20%, met dien verstande dat een dergelijke omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer een beeldkwaliteits- en beplantingsplan wordt opgesteld, waarin de vergroting van de bebouwde oppervlakte landschappelijk wordt ingepast;
-
lid 9.2, sub a, onder 2, voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m mogen bedragen;
-
lid 9.2, sub a, onder 5, voor het verkleinen van de bestaande afstand;
-
lid 9.2, sub b, onder 2, voor het verkleinen van de bestaande afstand, met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeurswaarde bedraagt, dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
-
lid 9.2, sub b, onder 3, voor het verkleinen van de bestaande afstand;
-
lid 9.2, sub c, onder 7 en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
-
de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
-
de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij de omliggende percelen;
-
er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend.
De onder a tot en met f genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
9.5 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld in lid 9.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van een woning voor recreatieve bewoning;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruik van bebouwing voor bed & breakfast voor meer dan 4 personen.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5, sub c en toestaan dat naast de in lid 9.2, sub c, onder 3 genoemde oppervlakte een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
-
het in lid 9.2, sub c, onder 4 genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5, sub c en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijgebouw of het deel van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5, sub e en toestaan dat een bedrijfsmatige bed & breakfast voor maximaal 7 personen wordt toegestaan, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
De onder a tot en met c genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
bedrijfswoningen, met dien verstande dat per maatschappelijke voorziening ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen is toegestaan is, al dan niet in combinatie met:
-
aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
-
niet meer dan 1/3 van het totale oppervlak van de bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
-
alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in bijlage 1 bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
-
degene die het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de gebruiker van de woning is;
-
er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
-
er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan onderschikte detailhandel;
-
buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied;
-
het hobbymatig gebruik voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan, tenzij gebouwen zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek”;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt,
en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:
-
“begraafplaats” tevens voor een begraafplaats,
en tevens voor:
-
behoud en/of versterking van de cultuurhistorische waarde van bebouwing ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”,
met de daarbij behorende:
-
speelvoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
10.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte aan gebouwen mag ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
-
de dakhelling dient ten minste 15° te bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen gelden de volgende regels:
-
bedrijfswoningen mogen niet worden gebouwd op de gronden ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning (hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 175 m² bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
-
de gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde onder 2 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met de in sub d, onder 3 toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
-
de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of andere geluidsgevoelige objecten en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen;
-
de afstand tussen de bedrijfswoning en de bouwgrens van een bouwvlak met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’, dan wel de perceelsgrens van bedrijven met de bestemmingen ‘Bedrijf’ of ‘Horeca’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt voor (hoofd)gebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” dat de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1, mag 1 uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
-
de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
-
de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde in sub b toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, verminderd met de daadwerkelijke oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
-
70 m² bij rijenwoning, niet zijnde halfvrijstaande woningen;
-
70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
-
100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
-
125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
-
150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
-
de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder a t/m e is toegestaan,
waarbij de oppervlakte van de bedrijfswoning (hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) niet meer dan 175 m² mag bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
-
het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen dan wel de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen indien deze meer bedraagt;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
-
ondergronds bouwen is niet toegestaan.
-
In afwijking van het bepaalde in sub d gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” de volgende regels:
-
er mogen geen aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen worden gebouwd;
-
bijgebouwen en vrijstaande overkappingen dienen op ten minste 5 m achter de achtergevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 10.2, sub a, onder 1, voor een vergroting van de bestaande oppervlakte aan gebouwen met ten hoogste 20%, met dien verstande dat een dergelijke omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer een beeldkwaliteits- en beplantingsplan wordt opgesteld, waarin de vergroting van de bebouwde oppervlakte landschappelijk wordt ingepast;
-
lid 10.2, sub a, onder 2, voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m mogen bedragen;
-
lid 10.2, sub a, onder 5, voor het verkleinen van de bestaande afstand;
-
lid 10.2, sub b, onder 6, voor het verkleinen van de bestaande afstand, met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeurswaarde bedraagt, dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
-
lid 10.2, sub b, onder 7, voor het verkleinen van de bestaande afstand;
-
lid 10.2, sub c voor het bouwen van een afwijkende hoofdvorm indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 9 m en een dakhelling van ten minste 30°;
-
lid 10.2, sub d, onder 7 en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
-
de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
-
de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij de omliggende percelen;
-
er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend;
-
lid 10.2, sub e, onder 1 voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, met dien verstande dat:
-
de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
-
de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping in het verlengde van de gevels van het karakteristieke hoofdgebouw wordt gebouwd;
-
de dakhelling van de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping overeenkomstig de dakhelling van het karakteristieke hoofdgebouw is;
-
voor het overige de bouwregels uit artikel 10.2, sub d van overeenkomstige toepassing zijn.
De onder a tot en met h genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
10.5 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 10.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van een woning voor recreatieve bewoning;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruik van bebouwing voor bed & breakfast voor meer dan 4 personen.
10.6 Afwijken van de gebruiksregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.5, sub c en toestaan dat naast de in lid 10.2, sub d, onder 3 genoemde oppervlakte een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
-
het in lid 10.2, sub d, onder 4 genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.5, sub c en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijgebouw of het deel van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.5, sub e en toestaan dat een bedrijfsmatige bed & breakfast voor maximaal 7 personen wordt toegestaan, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan, tenzij gebouwen zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek”;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
De onder a tot en met c genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
Artikel 11 Natuur
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke waarden alsmede voor het behoud en herstel van landschappelijke waarden;
-
waterlopen en -partijen;
-
agrarisch medegebruik;
-
dagrecreatief medegebruik, uitsluitend in de vorm van parkeer- en picknickvoorzieningen, voet-, fiets- en ruiterpaden en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen,
en daaraan ondergeschikt:
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen.
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het graven, verbreden en/of dempen van watergangen;
-
het aanleggen van voet- en fiets- en ruiterpaden;
-
het aanleggen van verhardingen groter dan 50 m²;
-
het ontgraven van gronden tot een diepte van ten hoogste 2 m.
-
De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en beheer betreffen;
-
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
-
De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien uit een natuurtoets is gebleken dat de natuurwaarden die dit bestemmingsplan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden aangetast.
11.5 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 11.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
-
het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 12 Recreatie - Verblijfsrecreatie 1
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
standplaatsen voor kampeermiddelen, met dien verstande dat het aantal standplaatsen voor mobiele respectievelijk vaste kampeermiddelen van de betreffende campings ten hoogste het in onderstaande tabellen aangegeven aantal mag bedragen:
Maximum aantal mobiele kampeermiddelen:
Camping |
Adres |
Aantal |
Camping ‘t Zand |
Zuiderkanaalweg 2a, Winkel |
0 |
Camping ‘t Kolhornerdiep |
Albert Beensweg 5, Kolhorn |
57 |
Camping de Rietkraag |
Zandweg 6, Zijdewind |
15 |
Maximum aantal vaste kampeermiddelen:
Camping |
Adres |
Aantal |
Camping ‘t Zand |
Zuiderkanaalweg 2, Winkel |
16 |
Camping ‘t Kolhornerdiep |
Albert Beensweg 5, Kolhorn |
0 |
Camping de Rietkraag |
Zandweg 6, Zijdewind |
150 |
-
beheervoorzieningen en sanitaire voorzieningen;
-
aan de verblijfsrecreatie ondergeschikte horeca en ondergeschikte detailhandel;
-
bedrijfswoningen, met dien verstande dat per bedrijf ten hoogste 1 bedrijfswoning is toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is, al dan niet in combinatie met:
-
aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
-
niet meer dan 1/3 van het totale oppervlak van de bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
-
alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in bijlage 1 bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
-
degene die het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de gebruiker van de woning is;
-
er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
-
er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan onderschikte detailhandel;
-
buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied;
-
het hobbymatig gebruik voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
12.2 Bouwregels
-
Voor stacaravans gelden de volgende regels:
-
stacaravans mogen uitsluitend worden geplaatst in de onder lid 12.1 genoemde aantallen per camping (tabel vaste kampeermiddelen);
-
de oppervlakte van een stacaravan mag ten hoogste 55 m² bedragen;
-
de afstand tussen twee stacaravans dient ten minste 5 m te bedragen;
-
de hoogte van een stacaravan mag ten hoogste 3,40 m bedragen.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van beheervoorzieningen en sanitaire voorzieningen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte aan gebouwen mag ten hoogste de bestaande oppervlakte te bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
-
de dakhelling dient ten minste 15° te bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 1 per bedrijf dan wel het bestaande aantal, indien dat meer bedraagt;
-
de oppervlakte van de bedrijfswoning (hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) mag niet meer dan 175 m² bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
-
de gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde onder 2 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met de in sub d, onder 3 toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte, indien deze hoger is;
-
de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze kleiner is;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen;
-
de afstand tussen de bedrijfswoning en de bouwgrens van een bouwvlak met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’, dan wel de perceelsgrens van bedrijven met de bestemmingen ‘Bedrijf’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1, mag 1 uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
-
de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
-
de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde in sub c, onder 2 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, verminderd met de daadwerkelijke oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
-
70 m² bij rijenwoning, niet zijnde halfvrijstaande woningen;
-
70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
-
100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
-
125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
-
150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
-
de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder a t/m e is toegestaan,
waarbij de oppervlakte van de bedrijfswoning (hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) niet meer dan 175 m² mag bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
-
het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen dan wel de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen indien deze meer bedraagt;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
-
ondergronds bouwen is niet toegestaan.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
12.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 12.2, sub b, onder 1, voor een vergroting van de bestaande oppervlakte aan gebouwen met ten hoogste 20% met dien verstande dat een dergelijke omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer een beeldkwaliteits- en beplantingsplan wordt opgesteld, waarin de vergroting van het bebouwde oppervlak landschappelijk wordt ingepast;
-
lid 12.2, sub b, onder 2, voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m mogen bedragen;
-
lid 12.2, sub b, onder 5, voor het verkleinen van de bestaande afstand;
-
lid 12.2, sub c, onder 7, voor het verkleinen van de bestaande afstand, met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeurswaarde bedraagt, dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
-
lid 12.2, sub c, onder 8, voor het verkleinen van de bestaande afstand;
-
lid 12.2, sub d, onder 7 en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
-
de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
-
de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij de omliggende percelen;
-
er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend.
De onder a tot en met f genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
12.5 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 12.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
permanente bewoning van kampeermiddelen;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor seizoenshuisvesting;
-
het gebruik van bebouwing voor bed & breakfast voor meer dan 4 personen.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.5, sub c en toestaan dat naast de in lid 12.2, sub d, onder 3 genoemde oppervlakte een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
-
het in lid 12.2, sub d, onder 4 genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.5, sub c en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijgebouw of het deel van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.5, sub e en toestaan dat een bedrijfsmatige bed & breakfast voor maximaal 7 personen wordt toegestaan, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
De onder a tot en met c genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
Artikel 13 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
standplaatsen voor kampeermiddelen, met dien verstande dat het aantal standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen ten hoogste 70 mag bedragen, uitsluiten ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”;
-
beheervoorzieningen en sanitaire voorzieningen;
-
aan de verblijfsrecreatie ondergeschikte horeca en ondergeschikte detailhandel;
-
bedrijfswoningen, met dien verstande dat ten hoogste 1 bedrijfswoning is toegestaan, al dan niet in combinatie met:
-
aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
-
niet meer dan 1/3 van het totale oppervlak van de bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
-
alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in bijlage 1 bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
-
degene die het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de gebruiker van de woning is;
-
er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
-
er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan onderschikte detailhandel;
-
buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied;
-
het hobbymatig gebruik voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen, met dien verstande dat rondom de camping dient te worden voorzien in afschermende beplanting;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
13.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van beheervoorzieningen en sanitaire voorzieningen gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”;
-
de oppervlakte aan gebouwen mag ten hoogste 200 m² bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m bedragen;
-
de dakhelling dient ten minste 15° te bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling, indien deze minder is.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 1;
-
de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte, indien deze hoger is;
-
de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen” worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1, mag 1 uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
-
de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
-
de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 200 m² bedragen;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen dan wel de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen indien deze meer bedraagt;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
-
ondergronds bouwen is niet toegestaan.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd welke zijn genoemd in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht jo. artikel 2, bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zoals deze luidde op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 13.2, sub c, onder 6 en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
-
de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
-
de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij de omliggende percelen;
-
er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend;
-
lid 13.2, sub d, onder 3, sub d tot een bouwhoogte van ten hoogste 12 m.
De onder a en b genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
13.5 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 13.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
permanente bewoning van kampeermiddelen;
-
het gebruik van gronden voor permanente kampeermiddelen dan wel chalets;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor seizoenshuisvesting;
-
het gebruik van gebouwen voor bed & breakfast voor meer dan 4 personen.
13.6 Afwijken van de gebruiksregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.5, sub d en toestaan dat naast de in lid 13.2, sub d, onder 3 genoemde oppervlakte een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.5, sub d en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijgebouw of het deel van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.5, sub f en toestaan dat een bedrijfsmatige bed & breakfast voor maximaal 7 personen wordt toegestaan, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
De onder a tot en met c genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
Artikel 14 Sport
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
sportterreinen en sportvoorzieningen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals een kantine en kleed- en wasruimten;
-
aan de sportvoorzieningen ondergeschikte horeca;
-
bedrijfswoningen, met dien verstande dat per bedrijf ten hoogste 1 bedrijfswoning is toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is, al dan niet in combinatie met:
-
aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
-
niet meer dan 1/3 van het totale oppervlak van de bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
-
alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in bijlage 1 bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
-
degene die het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de gebruiker van de woning is;
-
er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
-
er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan onderschikte detailhandel;
-
buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied;
-
het hobbymatig gebruik voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt,
en uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding:
-
“golfbaan” voor een golfbaan en horecabedrijf categorie 2, met dien verstande dat een horecabedrijf uitsluitend is toegestaan bij de golfbaan aan de Limmerschouw te Winkel;
-
“manege” voor een manege, met dien verstande dat op het perceel Terdiekerweg 2 te Nieuwe Niedorp tevens een kattenpension voor ten hoogste 20 katten is toegestaan;
-
“ijsbaan” voor een ijsbaan,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
14.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van sportvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte aan gebouwen mag ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
-
de dakhelling dient ten minste 15° te bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan voor zover het bestaande bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding “manege” betreft;
-
de oppervlakte van de bedrijfswoning (hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) mag niet meer dan 175 m² bedragen, dan ten hoogste dan de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
-
de gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde onder 2 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met de in sub d, onder 3 toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
-
de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen;
-
de afstand tussen de bedrijfswoning en de bestemmingsgrens van de bestemming ‘Bedrijf’ en ‘Sport’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1, mag 1 uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
-
de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
-
de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde in sub b, onder 2 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, verminderd met de daadwerkelijke oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
-
70 m² bij rijenwoning, niet zijnde halfvrijstaande woningen;
-
70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
-
100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
-
125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
-
150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
-
de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder a t/m e is toegestaan,
waarbij de oppervlakte van de bedrijfswoning (hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) niet meer dan 175 m² mag bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
-
het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen dan wel de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen indien deze meer bedraagt;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
-
ondergronds bouwen is niet toegestaan.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van lichtmasten en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de sportvoorzieningen, mag niet meer dan 15 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
14.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 14.2, sub a, onder 1, voor een vergroting van de bestaande oppervlakte aan gebouwen met ten hoogste 20%, met dien verstande dat een dergelijke omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer een beeldkwaliteits- en beplantingsplan wordt opgesteld, waarin de vergroting van de bebouwde oppervlakte landschappelijk wordt ingepast;
-
lid 14.2, sub a, onder 2 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m mogen bedragen;
-
lid 14.2, sub a, onder 5, voor het verkleinen van de bestaande afstand;
-
lid 14.2, sub b onder 1 t/m 5 indien het hoofdgebouw een karakteristieke West-Friese dan wel een Noordhollandse stolp betreft, met dien verstande dat:
-
deze afwijking niet wordt toegepast indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek”;
-
in de stolp maximaal 2 bedrijfswoningen mogen worden gerealiseerd;
-
de inhoud van de stolp minimaal 1.000 m³ dient te bedragen;
-
de stolp een oppervlakte kent van minimaal 12 m bij 12 m en maximaal 20 m bij 20 m;
-
de dakhelling van de stolp minimaal 45°en maximaal 52° dient te bedragen;
-
het bouwperceel waarop de stolp wordt gebouwd minimaal 8 m breder dient te zijn dan de breedte van de te bouwen stolp;
-
de voorgevel van de stolp op minimaal 6 m uit de weg dan wel waterkant dient te worden gesitueerd;
-
in lid 14.2, sub b, onder 1 en toestaan dat een bestaande karakteristieke West-Friese dan wel Noordhollandse stolp wordt gesplitst ten behoeve van 2 bedrijfswoningen, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan het uiterlijk van de stolp en het bijbehorende erf;
-
lid 14.2, sub b, onder 7, voor het verkleinen van de bestaande afstand, met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeurswaarde bedraagt, dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
-
lid 14.2, sub b, onder 8, voor het verkleinen van de bestaande afstand;
-
lid 14.2, sub c, onder 7 en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
-
de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
-
de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij de omliggende percelen;
-
er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend.
De onder a tot en met h genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
14.5 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 14.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruik van bijbehorend bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van een woning voor recreatieve bewoning;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruik van bebouwing voor bed & breakfast voor meer dan 4 personen.
14.6 Afwijken van de gebruiksregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.5, sub b en toestaan dat naast de in lid 14.2, sub c, onder 3 genoemde oppervlakte een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
-
het in lid 14.2, sub c, onder 4 genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.5, sub b en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijgebouw of het deel van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.5, sub e en toestaan dat een bedrijfsmatige bed & breakfast voor maximaal 7 personen wordt toegestaan, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
De onder a tot en met c genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
Artikel 15 Verkeer
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen met een doorgaande functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden;
-
voet- en fietspaden;
-
bermen en taluds;
-
geluidwerende voorzieningen;
-
verlaadplaatsen voor landbouwproducten,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
waterlopen en –partijen,
met dien verstande dat:
-
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, bruggen, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes e.d. zijn begrepen;
-
de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel dan wel in een toename van het aantal rijstroken voorziet.
15.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
-
de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 20 m² bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 6 m bedragen.
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de waterhuishouding;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bebouwing.
15.4 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 15.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
het inrichten van gronden in afwijking van het dwarsprofiel ter plaatse van de aanduiding “dwarsprofiel”;
-
het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
15.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.4 en toestaan dat van het dwarsprofiel ter plaatse van de aanduiding “dwarsprofiel” wordt afgeweken, mits:
-
de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad;
-
indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeurswaarde bedraagt, dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde.
Artikel 16 Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
water en oeverstroken, met een functie voor het scheepvaartverkeer, de waterrecreatie, de natuur en de waterhuishouding;
-
dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer-, en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en het scheepvaartverkeer;
-
agrarisch medegebruik;
-
de inrichting en het beheer van vaarwegen met dien verstande dat de bestaande indeling voor wat betreft de waterlijn, kaden en oevers uitgangspunt is,
en tevens voor:
-
een ligplaats voor woonschepen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “woonschepenligplaats”, met dien verstande dat per aanduidingsvlak ten hoogste 1 woonschip is toegestaan;
-
voet- en fietspaden;
-
wegen.
16.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het realiseren van aanleggelegenheid;
-
het aanbrengen van walbeschoeiing en steigers en het aanleggen van verhardingen.
-
De sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en beheer betreffen;
-
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
-
De sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
de verkeersveiligheid.
16.5 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 16.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
-
het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 17 Wonen
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen al dan niet in combinatie met:
-
aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
-
niet meer dan 1/3 van het totale oppervlak van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
-
alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in bijlage 1 bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
-
degene die het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de gebruiker van de woning is;
-
er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
-
er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan onderschikte detailhandel;
-
buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied;
-
het hobbymatig gebruik voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend in de bestaande woning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan, tenzij gebouwen zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek” of “specifieke bouwaanduiding stolp”;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
het hobbymatig houden van vee (waaronder paarden),
en tevens voor:
-
recreatief verblijf, anders dan in sub a, onder 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal recreatiewoningen”;
-
behoud en/of versterking van de cultuurhistorische waarde van bebouwing ter plaatse van de aanduidingen “karakteristiek” en “specifieke bouwaanduiding – stolp”;
-
folly’s, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – folly”;
-
een plattelandswoning, ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen – plattelandswoning”;
-
bestaande paardenbakken,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
17.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedragen dan wel het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal;
-
woningen dienen vrijstaand dan wel twee aaneen te worden gebouwd, dan wel het bestaande aantal aaneengebouwde woningen indien dat meer is;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van hoofdgebouwen en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen;
-
voor de locatie van het hoofdgebouw geldt de bestaande locatie;
-
de oppervlakte per hoofdgebouw mag niet meer dan 120 m² bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
de gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde onder 5 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met de in sub c, onder 3 toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
-
de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
-
de dakhelling mag niet minder dan 30° bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
-
de afstand van de niet aaneen gebouwde zijde(n) van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is;
-
in afwijking van het bepaalde onder 7 t/m 9 geldt dat voor de (hoofd)gebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven;
-
in afwijking van het bepaalde onder 7 t/m 9 geldt dat voor de (hoofd)gebouwen ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - stolp” de bestaande stolpvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven.
-
Het aantal recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal recreatiewoningen”, met dien verstande dat:
-
de oppervlakte van een recreatiewoning niet meer dan 70 m² mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
-
de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
-
de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste de bestaande afstand te bedragen.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen de volgende regels:
-
bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1, mag 1 uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
-
de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
-
de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde in sub a, onder 5 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, verminderd met de daadwerkelijke oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
-
70 m² bij rijenwoning, niet zijnde halfvrijstaande woningen;
-
70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
-
100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
-
125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
-
150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
-
de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder a t/m e is toegestaan;
-
het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen dan wel de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen indien deze meer bedraagt;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
-
ondergronds bouwen is niet toegestaan.
-
In afwijking van het bepaalde in sub c gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – stolp” of “karakteristiek” de volgende regels:
-
er mogen geen aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen worden gebouwd;
-
bijgebouwen en vrijstaande overkappingen dienen op ten minste 5 m achter de achtergevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – folly” de bouwhoogte van folly’s ten hoogste 8 m mag bedragen.
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
17.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 17.2, sub a onder 1 t/m 9 indien het hoofdgebouw een karakteristieke West-Friese dan wel een Noordhollandse stolp betreft, met dien verstande dat:
-
deze afwijking niet wordt toegepast indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek”;
-
in de stolp maximaal 2 woningen mogen worden gerealiseerd;
-
de inhoud van de stolp minimaal 1.000 m³ dient te bedragen;
-
de stolp een oppervlakte kent van minimaal 12 m bij 12 m en maximaal 20 m bij 20 m;
-
de dakhelling van de stolp minimaal 45°en maximaal 52° dient te bedragen;
-
het bouwperceel waarop de stolp wordt gebouwd minimaal 8 m breder dient te zijn dan de breedte van de te bouwen stolp;
-
de voorgevel van de stolp op minimaal 6 m uit de weg dan wel waterkant dient te worden gesitueerd;
-
in lid 17.2, sub a, onder 1 en toestaan dat een bestaande karakteristieke West-Friese dan wel Noordhollandse stolp wordt gesplitst ten behoeve van 2 woningen, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan het uiterlijk van de stolp en het bijbehorende erf;
-
lid 17.2, sub a, onder 3, voor het verkleinen van de bestaande afstand, met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeurswaarde bedraagt, dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
-
lid 17.2, sub a, onder 4, voor het bouwen van het hoofdgebouw van de woning op een andere locatie dan de bestaande;
-
lid 17.2, sub a, onder 11 en 12 voor het bouwen van een afwijkende hoofdvorm indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij als passende bouwvorm wordt aangemerkt:
-
een hoofdvorm met van een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 9 m en een dakhelling van ten minste 30°;
-
een stolpvorm met een inhoud van minimaal 1.000 m³, een oppervlakte van minimaal 12 m bij 12 m en maximaal 20 m bij 20 m en een dakhelling van minimaal 45°en maximaal 52°, mits het bouwperceel waarop de stolp wordt gebouwd minimaal 8 m breder is dan de breedte van de te bouwen stolp en met dien verstande dat de voorgevel van de stolp op minimaal 6 m uit de weg dan wel waterkant dient te worden gesitueerd;
-
lid 17.2, sub c, onder 7 en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
-
de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
-
de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij de omliggende percelen;
-
er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend;
-
lid 17.2, sub d, onder 1 voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, met dien verstande dat:
-
de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
-
de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping in het verlengde van de gevels van de stolp of het karakteristieke hoofdgebouw wordt gebouwd;
-
de dakhelling van de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping overeenkomstig de dakhelling van de stolp of het karakteristieke hoofdgebouw is;
-
voor het overige de bouwregels uit artikel 17.2, sub c van overeenkomstige toepassing zijn;
-
lid 17.2, sub e ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden, met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden zoals een paardenbak, trainingsmolen en longeercirkel, niet meer dan 1.250 m² mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de hoogte van een omheining niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
-
ten hoogste 4 lichtmasten ten behoeve van het verlichten van een paardenbak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen en dat het verlichtingsniveau geen hinder of overlast voor de omgeving met zich mee mag brengen.
De onder a tot en met h genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
17.5 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 17.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven anders dan bedoeld in lid 17, sub a, onder 1;
-
het gebruik van woningen voor recreatieve bewoning anders dan ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal recreatiewoningen”;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van bebouwing voor het uitoefenen van een bed & breakfast, anders dan bedoeld in lid 17.1, sub a, onder 2.
17.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 17.5, sub c en toestaan dat een dagrecreatieve voorziening in de vorm van een theetuin, een openbaar toegankelijke bloementuin of een vergelijkbare dagrecreatieve voorziening wordt gerealiseerd, met dien verstande dat:
-
de dagrecreatieve voorziening onderschikt dient te zijn aan de woonfunctie;
-
de dagrecreatieve voorziening geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
er geen meldingplichtige horeca-activiteiten mogen plaatsvinden;
-
lid 17.5, sub d en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt;
-
het bepaalde in lid 17.5, sub d en toestaan dat naast de in lid 17.2, sub c, onder 2 genoemde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
-
het in lid 17.2, sub c, onder 3 genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd;
-
het bepaalde in lid 17.5, sub f en toestaan dat een bedrijfsmatige bed & breakfast voor maximaal 7 personen wordt toegestaan, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in de bestaande woning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan, tenzij gebouwen zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek” of “specifieke bouwaanduiding stolp”;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
De onder a tot en met d genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.
Artikel 18 Leiding - Gas
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een aardgastransportleiding, met een belemmeringenstrook aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – gas”.
Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming, dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
-
Leiding – Gas (artikel 18);
-
Leiding – Riool (artikel 20);
-
Waterstaat – Waterkering (artikel 30);
-
Waarde – Archeologie 2 (artikel 22);
-
Waarde – Archeologie 4 (artikel 24);
-
Waarde – Vergraven archeologie 2 (artikel 26);
-
Waarde – Vergraven archeologie 4 (artikel 28).
18.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag op of in de voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een aardgastransportleiding.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten, een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:
-
het bepaalde in lid 18.2 sub a en lid 18.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 18.2 sub a en lid 18.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden op of in de in lid 18.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
-
het rooien van diepwortelende beplanting;
-
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels drainage en leidingen, met uitzondering van hoofdaardgastransportleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
-
diepploegen;
-
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
-
het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
-
De sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
-
De sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend nadat vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 19 Leiding - Hoogspanningsverbinding
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bovengrondse hoogspanningsleidingen, met een belemmeringenstrook van 27,5 m aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – hoogspanningsverbinding”.
19.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag op of in de voor bestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ aangewezen gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van bovengrondse hoogspanningsleidingen.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de desbetreffende leiding, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 19.2 sub a en lid 19.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 19.2 sub a en lid 19.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 20 Leiding - Riool
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse rioolleiding, met een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – riool”.
Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming, dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
-
Leiding – Gas (artikel 18);
-
Leiding – Riool (artikel 20).
20.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag op of in de voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een ondergrondse rioolleiding.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de desbetreffende leiding, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 20.2 sub a en lid 20.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 20.2 sub a en lid 20.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden op of in de in lid 20.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
-
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels drainage en leidingen, met uitzondering van rioolleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
-
diepploegen;
-
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
-
het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
-
De sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
-
De sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend nadat vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 21 Waarde - Archeologie 1
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
21.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager:
-
documentatie of archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden aangetoond dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn;
-
archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 21.2 onder a, sub 2 genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen die niet dieper gaan dan 40 cm.
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
het graven van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn;
-
die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn;
-
die niet dieper gaan dan 40 cm.
21.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 22 Waarde - Archeologie 2
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming, dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
-
Leiding – Gas (artikel 18);
-
Waarde – Archeologie 2 (artikel 22).
22.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager:
-
documentatie of archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden aangetoond dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn;
-
archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 22.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen:
-
die betrekking hebben op een oppervlakte van niet meer dan 50 m²;
-
die betrekking hebben op een oppervlakte van meer dan 50 m² maar die niet dieper gaan dan 40 cm.
22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
het graven van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn;
-
die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn;
-
die een oppervlakte van niet meer dan 50 m² hebben;
-
die oppervlakte hebben van meer dan 50 m² maar die niet dieper gaan dan 40 cm.
22.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 23 Waarde - Archeologie 3
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
23.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager:
-
documentatie of archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden aangetoond dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn;
-
archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 23.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen:.
-
die betrekking hebben op een oppervlakte van niet meer dan 500 m²;
-
die betrekking hebben op een oppervlakte van meer dan 500 m² maar die niet dieper gaan dan 40 cm.
23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
het graven van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn;
-
die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn;
-
die een oppervlakte van niet meer dan 500 m² hebben;
-
die oppervlakte hebben van meer dan 500 m² maar die niet dieper gaan dan 40 cm.
23.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 24 Waarde - Archeologie 4
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming, dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
-
Leiding – Gas (artikel 18);
-
Waarde – Archeologie 4 (artikel 24).
24.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager:
-
documentatie of archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden aangetoond dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn;
-
archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 24.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen:
-
die betrekking hebben op een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m²;
-
die betrekking hebben op een oppervlakte van meer dan 2.500 m² maar die niet dieper gaan dan 40 cm.
24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
het graven van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn;
-
die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn;
-
die een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m² hebben;
-
die oppervlakte hebben van meer dan 2.500 m² maar die niet dieper gaan dan 40 cm.
24.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 25 Waarde - Vergraven archeologie 1
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Vergraven archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
25.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager:
-
documentatie of archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden aangetoond dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn;
-
archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 25.2, onder a, sub 2 genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen die niet dieper gaan dan 60 cm.
25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
het graven van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn;
-
die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn;
-
die niet dieper gaan dan 60 cm.
25.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Vergraven archeologie 1’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 26 Waarde - Vergraven archeologie 2
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Vergraven archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming, dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
-
Leiding – Gas (artikel 18);
-
Waarde – Vergraven archeologie 2 (artikel 26).
26.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager:
-
documentatie of archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden aangetoond dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn;
-
archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 26.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen:
-
die betrekking hebben op een oppervlakte van niet meer dan 50 m²;
-
die betrekking hebben op een oppervlakte van meer dan 50 m² maar die niet dieper gaan dan 60 cm.
26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
het graven van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn;
-
die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn;
-
die een oppervlakte van niet meer dan 50 m² hebben;
-
die oppervlakte hebben van meer dan 50 m² maar die niet dieper gaan dan 60 cm.
26.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Vergraven archeologie 2’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 27 Waarde - Vergraven archeologie 3
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Vergaven archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
27.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager:
-
documentatie of archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden aangetoond dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn;
-
archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 23.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen:
-
die betrekking hebben op een oppervlakte van niet meer dan 500 m²;
-
die betrekking hebben op een oppervlakte van meer dan 500 m² maar die niet dieper gaan dan 60 cm.
27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
het graven van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn;
-
die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn;
-
die een oppervlakte van niet meer dan 500 m² hebben;
-
die oppervlakte hebben van meer dan 500 m² maar die niet dieper gaan dan 60 cm.
27.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Vergaven archeologie 3’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 28 Waarde - Vergraven archeologie 4
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Vergaven archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming, dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
-
Leiding – Gas (artikel 18);
-
Waarde – Vergraven archeologie 4 (artikel 28).
28.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager:
-
documentatie of archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden aangetoond dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn;
-
archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 24.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen:
-
die betrekking hebben op een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m²;
-
die betrekking hebben op een oppervlakte van meer dan 2.500 m² maar die niet dieper gaan dan 60 cm.
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
het graven van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn;
-
die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn;
-
die een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m² hebben;
-
die oppervlakte hebben van meer dan 2.500 m² maar die niet dieper gaan dan 60 cm.
28.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Vergaven archeologie 4’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 29 Waarde - Beschermd dorpsgezicht
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de karakteristieke, met historische ontwikkeling samenhangende structuur en de ruimtelijke kwaliteit van de gronden zoals beschreven in het aanwijzingsbesluit, zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regels van dit bestemmingsplan.
29.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
op en in de gronden als bedoeld in 29.1 mag slechts worden gebouwd indien en voor zover zulks verenigbaar is met het behoud en herstel van de karakteristieken die worden beschermd door de aanwijzing tot Beschermd dorpsgezicht.
29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden dieper dan 40 cm;
-
het graven van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 40 cm;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien afdoende is aangetoond dat de beoogde werkzaamheden niet tot aantasting van de met de aanwijzing tot Beschermd dorpsgezicht te beschermen waarden leidt.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen cultuurhistorische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
29.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien afdoende is aangetoond dat de beoogde werkzaamheden niet tot aantasting van de met de aanwijzing tot Beschermd dorpsgezicht te beschermen waarden leidt.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
29.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht’ wordt toegekend of ontnomen, indien het gebied dat is aangewezen als beschermd dorpsgezicht wijzigt.
Artikel 30 Waterstaat - Waterkering
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing.
Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming, dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
-
Leiding – Gas (artikel 18);
-
Waterstaat – Waterkering (artikel 30).
30.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in de gronden binnen de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de waterkering, en met uitzondering van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de volgende regel:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen.
30.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de desbetreffende waterkering, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 30.2 sub a en lid 30.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende dijkbeheerder;
-
het bepaalde in lid 30.2 sub a en lid 30.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende dijkbeheerder.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
-
het afgraven of ophogen van gronden;
-
het aanbrengen van beplanting.
-
Het onder sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
-
De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleen indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de waterkerende functie niet in onevenredige mate kan worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 31 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 32 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van risicovolle inrichtingen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen met lpg” of “specifieke vorm van bedrijf – brandstofopslag”;
-
het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen.
Artikel 33 Algemene aanduidingsregels
33.1 geluidzone - industrie
Ter plaatse van de aanduiding “geluidzone – industrie” gelden ten behoeve van het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten, veroorzaakt door het industrieterrein (zuivelfabriek), de volgende aanvullende regels:
-
In afwijking van het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen in of op deze gronden geen geluidgevoelige objecten worden gebouwd.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en toestaan dat geluidgevoelige objecten worden gebouwd, mits:
-
de geluidruimte, die via deze bestemming voor het industrieterrein is gereserveerd, niet onevenredig wordt beperkt;
-
de geluidsbelasting op de gevels van deze geluidsgevoelige objecten, veroorzaakt door het industrieterrein, niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde of een verkregen hogere waarde.
33.2 veiligheidszone - bevi
Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - bevi” gelden ten behoeve van het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten de volgende aanvullende regels:
-
In afwijking van het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen in of op deze gronden geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en toestaan dat kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:
-
de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht worden genomen;
-
met de toepasselijke richtwaarden en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
-
het groepsrisico wordt afgewogen.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding “veiligheidszone – bevi” ter plaatse wordt verwijderd indien de risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd.
33.3 veiligheidszone - lpg
Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - lpg” gelden ten behoeve van het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten de volgende aanvullende regels:
-
In afwijking van het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen in of op deze gronden geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en toestaan dat kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:
-
de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht worden genomen;
-
met de toepasselijke richtwaarden en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
-
het groepsrisico wordt afgewogen.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding “veiligheidszone – lpg” ter plaatse wordt verwijderd indien de risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd.
33.4 vrijwaringszone - molenbiotoop
Ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – molenbiotoop” gelden ten behoeve van de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, de volgende aanvullende regels.
-
In afwijking van het bepaalde in de bouwregels bij de overigens geldende bestemmingen geldt dat de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de molen als werktuig en landschapsbepalend element.
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanbrengen van bomen, heesters en andere opgaande beplanting.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder c wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de molen als werktuig en landschapsbepalend element.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder c is niet van toepassing op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
Artikel 34 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de op de verbeelding aangeduide en/of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, uitsluitend indien dat om constructieve redenen noodzakelijk is;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 40 m;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, toiletgebouwtjes, en naar de aard daaraan gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
-
de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 15 m bedraagt.
De onder a tot en met e genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid.
Artikel 35 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen:
-
in de bestemming ‘Natuur’ ten behoeve van particuliere natuurontwikkeling, met dien verstande dat een dergelijke wijziging uitsluitend wordt toegepast indien:
-
de ontwikkeling betrekking heeft op een gebied dat aansluitend gelegen is aan de bestemming ‘Natuur’;
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
voorafgaand aan de wijziging een inrichtingsplan wordt ingediend waarin wordt aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de natuurfunctie;
-
door aan gronden één van de bestemmingen ‘Waarde – Archeologie 1’, ‘Waarde – Archeologie 2’, ‘Waarde – Archeologie 3’, ‘Waarde – Archeologie 4’, ‘Waarde – Vergaven archeologie 1’, ‘Waarde – Vergaven archeologie 2’, ‘Waarde – Vergaven archeologie 3’, ‘Waarde – Vergaven archeologie 4’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 4 Hoofdstuk
Artikel 36 Overgangsrecht
36.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
36.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 37 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp”.