3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
de uitoefening van akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
-
uitsluitend op de bestaande locatie, de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
-
bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
-
per bedrijf ten hoogste 1 bedrijfswoning is toegestaan, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
-
niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 75 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
-
alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in bijlage 1 bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken;
-
er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
-
degene die het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
-
er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
-
er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan onderschikte detailhandel;
-
er geen buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf plaatsvindt;
-
op gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten” geen bedrijfswoningen zijn toegestaan,
en tevens voor:
-
behoud en/of versterking van de cultuurhistorische waarde van bebouwing ter plaatse van de aanduidingen “karakteristiek” en “specifieke bouwaanduiding – stolp”;
-
een ijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”;
-
medegebruik ten behoeve van aan de agrarische bedrijfsvoering ondergeschikte nevenactiviteiten in de vorm van:
-
hobbymatige bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend in de bestaande bedrijfswoning en de bestaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan, tenzij gebouwen zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek” en “specifieke bouwaanduiding - stolp”;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
ondergeschikte detailhandel voor zover deze direct gerelateerd is aan de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
-
bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 van de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven;
-
paardenhouderij, tot een oppervlakte van ten hoogste 300 m², exclusief de oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de paardenhouderij als nevenactiviteit, zoals een paardenbak, trainingsmolen en longeercirkel,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
waterlopen en waterpartijen.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
per bouwvlak of door de aanduiding “relatie” met elkaar verbonden bouwvlakken mag slechts voor 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
-
gebouwen dienen ten minste 5 m achter (het verlengde van) de achtergevel van een bedrijfswoning te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is;
-
de minimale en maximale goot- en bouwhoogte en dakhelling van een gebouw mag niet minder dan wel meer dan de aangegeven hoogten en dakhelling ter plaatse van de aanduiding "minimale - maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)" bedragen, dan wel de bestaande hoogten en dakhelling indien deze minder dan wel meer zijn;
-
de afstand tot een gemeenschappelijke bouwgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand, indien deze minder is;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
Voor het bouwen van kassen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden aanvullend op het bepaalde onder a de volgende regels:
-
de oppervlakte teeltondersteunend glas mag niet meer dan 2.000 m² bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 5 m en 8 m bedragen.
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten” geen bedrijfswoning is toegestaan;
-
per bedrijf mag ten hoogste 1 bedrijfswoning worden gebouwd, dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen, indien dit meer is;
-
de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 120 m² bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
-
de gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde onder 3 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met de op grond van sub f, onder 3 toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
-
de minimale en maximale goot- en bouwhoogte en dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder dan wel meer dan de aangegeven hoogten en dakhelling ter plaatse van de aanduiding “minimale - maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)” bedragen, dan wel de bestaande hoogten en dakhelling indien deze minder dan wel meer zijn;
-
de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is.
-
In afwijking van het bepaalde onder a t/m c geldt voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” dat de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven.
-
In afwijking van het bepaalde onder a t/m c geldt voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - stolp” de bestaande stolpvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1, mag 1 uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
-
de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
-
de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde in sub c, onder 3 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, verminderd met de daadwerkelijke oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
-
150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
-
de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder a is toegestaan;
-
het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen dan wel de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen indien deze meer bedraagt;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
-
ondergronds bouwen is niet toegestaan.
-
In afwijking van het bepaalde in sub f geldt voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – stolp” en “karakteristiek” de volgende regels:
-
er mogen geen aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen worden gebouwd;
-
bijgebouwen en vrijstaande overkappingen dienen op ten minste 5 m achter de achtergevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is.
-
Voor gebouwen ten behoeve van een ijsbaan gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”;
-
de minimale en maximale goot- en bouwhoogte en dakhelling van een gebouw mag niet minder dan wel meer dan de aangegeven hoogten en dakhelling ter plaatse van de aanduiding “minimale - maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)” bedragen, dan wel de bestaande hoogten en dakhelling indien deze minder dan wel meer zijn;
-
er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
silo’s, niet zijnde mestsilo’s, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen;
-
per agrarisch bedrijf mag binnen een bouwvlak ten hoogste 1 mestsilo worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de inhoud van de mestsilo niet meer dan 750 m³ mag bedragen;
-
in afwijking van bepaalde onder 4 is ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – mestopslag”, een mestopslagplaats toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen;
-
ten behoeve van de paardenhouderij als nevenactiviteit zijn de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan:
-
voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de paardenhouderij als nevenactiviteit, gelden de volgende regels:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen op een afstand van ten minste 30 m van een woning van derden te worden gebouwd, dan wel ten minste op de bestaande afstand indien deze minder is;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de paardenhouderij als nevenactiviteit, zoals een paardenbak, trainingsmolen en longeercirkel, mag niet meer dan 1.250 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de hoogte van een omheining mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
-
ten hoogste 4 lichtmasten ten behoeve van het verlichten van een paardenbak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen en dat het verlichtingsniveau geen hinder of overlast voor de omgeving met zich mee mag brengen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen een bouwvlak mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten een bouwvlak mag niet meer dan 1 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
lid 3.2, sub a, onder 1, voor het bouwen van schuilstallen, met dien verstande dat:
-
een schuilstal uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van hobbymatig gehouden dieren;
-
de oppervlakte van een schuilstal niet meer dan 30 m² mag bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 2 m en 3 m mogen bedragen;
-
het bouwen van een schuilstal uitsluitend is toegestaan wanneer dit noodzakelijk en doelmatig is in het kader van dierenwelzijn;
-
bij de landschappelijke inpassing aansluiting moet worden gezocht bij bestaande opstanden aan de rand van een agrarisch perceel;
-
naast de schuilstal ter plaatse geen andere bouwwerken mogen worden gerealiseerd;
-
lid 3.2, sub a, onder 1 voor het bouwen van sleufsilo's, mestsilo's en mestopslagplaatsen, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van de sleufsilo's niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 500 m² mag bedragen;
-
de oppervlakte van de mestsilo's en mestopslagplaatsen niet meer dan 750 m² mag bedragen;
-
de gronden niet zijn gelegen binnen de volgende gebieden:
-
Ecologische Hoofdstructuur, als bedoeld in artikel 19 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie;
-
Weidevogelleefgebieden, als bedoeld in artikel 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie;
-
lid 3.2, sub a, onder 3, voor het bouwen van gebouwen tot in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning;
-
lid 3.2, sub a, onder 4 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m mogen bedragen;
-
lid 3.2, sub b, onder 2 voor een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
-
lid 3.2, sub c, onder 5 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m mogen bedragen;
-
lid 3.2, sub d en e voor het bouwen van een afwijkende hoofdvorm indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 9 m en een dakhelling van ten minste 45°;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub f, onder 7 en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
-
de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
-
de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij de omliggende percelen;
-
er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub g, onder 1 voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, met dien verstande dat:
-
de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
-
de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping in het verlengde van de gevels van de stolp of het karakteristieke hoofdgebouw wordt gebouwd;
-
de dakhelling van de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping overeenkomstig de dakhelling van de stolp of het karakteristieke hoofdgebouw is;
-
voor het overige de bouwregels uit artikel 3.2, sub f van overeenkomstige toepassing zijn;
-
lid 3.2, sub h, onder 3 tot een bouwhoogte van niet meer dan 25 m;
-
lid 3.2, sub h, onder 6 voor het geheel of gedeeltelijk bouwen van een paardenbak buiten een bouwvlak, voor zover daarvoor aantoonbaar geen ruimte is binnen het betreffende agrarische bouwvlak, dan wel het aangrenzende bestemmingsvlak voor ‘Wonen’ of ‘Gemengd’ ter plaatse waarvan het hobbymatig paarden worden gehouden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval begrepen:
-
het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van glastuinbouw, anders dan de in lid 3.2, sub b genoemde oppervlakte teeltondersteunend glas;
-
het gebruik van gronden ten behoeve van energieopwekking;
-
het plaatsen of geplaatst hebben van tijdelijke en/of permanente boog- en gaaskassen, met een bouwhoogte van meer dan 3 m en/of een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
-
het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruik van gronden en bebouwing voor detailhandel anders dan de in lid 3.1, sub c, onder 1 bedoelde ondergeschikte detailhandel en sub f, onder 2 bedoelde productiegebonden detailhandel met een verkoopvloeroppervlakte van minder dan 50 m²;
-
het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van paardenhouderijen en/of maneges, anders dan in de vorm en omvang aangegeven in lid 3.1, sub f, onder 4;
-
het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
-
het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruik van gronden en bebouwing voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan de stalling en/of opslag van onderkomens ten behoeve van seizoenhuisvesting;
-
het gebruik van gronden en bebouwing voor de huisvesting van seizoenarbeiders;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van bebouwing voor bed & breakfast anders dan bedoeld in lid 3.1, sub g, onder 1;
-
het gebruik van bebouwing voor recreatieve bewoning;
-
het gebruik van bebouwing voor recreatieappartementen en/of groepsaccommodaties;
-
het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van horeca in de vorm van een theeschenkerij of vergelijkbaar lichte vorm van horeca;
-
het gebruik van gronden en bebouwing voor een atelier.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 3.5, sub d voor het gebruik van gronden ten behoeve van het bieden van standplaatsen voor kampeermiddelen, met dien verstande dat:
-
ten hoogste 15 mobiele kampeermiddelen bij een agrarisch bedrijf zijn toegestaan;
-
medewerking uitsluitend wordt verleend aan het plaatsen van kampeermiddelen direct aansluitend bij de bebouwing van een agrarisch bedrijf;
-
het bepaalde in lid 3.5, sub j voor het gebruik van bedrijfswoningen en/of bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:
-
de totale oppervlakte die ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders mag worden gebruikt ten hoogste 200 m² bedraagt;
-
de oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van slaapvertrekken ten hoogste 150 m² mag bedragen;
-
de oppervlakte aan gemeenschappelijke recreatieruimte, keuken en sanitair ten minste 50 m² moet bedragen;
-
de omgevingsvergunning niet wordt verleend voor de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten”;
-
het bepaalde in lid 3.5, sub l en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijbehorende bouwwerk als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt;
-
het bepaalde in lid 3.5, sub l en toestaan dat naast de in lid 3.2, sub f, onder 3 genoemde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
het in lid 3.2, sub f, onder 4 genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd;
-
het bepaalde in lid 3.5, sub m en toestaan dat een bedrijfsmatige bed & breakfast voor maximaal 7 personen wordt toegestaan, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend in de bestaande bedrijfswoning en de bestaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
-
er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan, tenzij gebouwen zijn voorzien van de aanduidingen “karakteristiek” of “specifieke bouwaanduiding - stolp”;
-
permanente bewoning niet is toegestaan;
-
geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
-
geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
het bepaalde in lid 3.5, sub n en toestaan dat:
-
ten hoogste 2 recreatieappartementen per bedrijf worden gerealiseerd met een inhoud van ten hoogste 200 m³ per appartement;
-
groepsaccommodaties worden gerealiseerd;
-
het bepaalde in lid 3.5, sub o en toestaan dat bebouwing wordt gebruikt ten behoeve van horeca in de vorm van een theeschenkerij of vergelijkbaar lichte vorm van horeca tot een bruto-oppervlakte van ten hoogste 75 m².
-
het bepaalde in lid 3.5, sub p en toestaan dat bebouwing wordt gebruikt ten behoeve van een atelier.
3.7 Wijzigingsbevoegdheden
-
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van het veranderen van een bouwvlak, met dien verstande dat:
-
de bestaande oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
-
het bouwvlak voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden dezelfde gronden dient te omvatten als ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
-
gebouwen door toepassing van de wijziging niet buiten het bouwvlak mogen komen te liggen;
-
de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door de initiatiefnemer voorafgaand aan de aanvraag is aangetoond;
-
alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een watertoets is uitgevoerd waaruit blijkt dat de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast;
-
alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een natuurtoets is uitgevoerd;
-
alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een milieuhygiënisch bodemonderzoek is uitgevoerd, waaruit blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ (artikel 3) van overeenkomstige toepassing zijn.
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming "Wonen" met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
er ten hoogste 1 woning is toegestaan, met dien verstande dat indien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – stolp” er in de stolpboerderij 2 woningen zijn toegestaan;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten”;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Wonen’ (artikel 21) van overeenkomstige toepassing zijn.
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’ om een bouwperceel behorende bij een woning te vergroten, met dien verstande dat:
-
het oppervlak van het bouwperceel bij een woning mag worden vergroot met 50% van de bestaande bouwperceeloppervlakte tot een maximumoppervlak van 2.000 m²;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Wonen’ (artikel 21).
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming "Bedrijf", met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
de oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die ten behoeve van de bedrijfsfunctie mag worden gebruikt ten hoogste 650 m² mag bedragen;
-
de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 in de bij als bijlage 2 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
buitenopslag niet is toegestaan;
-
de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtings- en beeldkwaliteitsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Bedrijf’ (artikel 4) van overeenkomstige toepassing zijn.
De onder a tot en met d genoemde wijzigingen kunnen uitsluitend worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen van derden;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie.