Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
de uitoefening van agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met een ondergeschikte tak van niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met een maximale oppervlakte van 250 m²,
en tevens voor:
-
dagrecreatief medegebruik in de vorm van (onder andere) voet- en fietspaden, ruiterpaden, paden bedoel voor aangespannen paarden, picknickplaatsen of vissteigers,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
-
bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
per bestemmingsvlak mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
-
bedrijfsgebouwen dienen ten minste 5 m achter (het verlengde van) de achtergevel van een bedrijfswoning worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 15°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van (mest)silo’s, ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
-
(mest)silo’s mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van silo’s, niet zijnde mestsilo’s, mag niet meer bedragen dan 15 m;
-
per agrarisch bedrijf mag ten hoogste 1 ronde mestsilo worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de wandhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
b. bij een open mestsilo afgedekt met afdekzeil de hoogte van de tentstok/nok van zeilafdekking niet meer mag bedragen dan 6 m.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
-
bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
per agrarisch bedrijf mag ten hoogste 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning (hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen), mag niet meer bedragen dan 175 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
een hoofdgebouw van een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de naar de weg gekeerde gevel(s) in de naar de weg gekeerde bouwgrens dient te worden gebouwd, dan wel in een niet naar de weggekeerde bouwgrens indien dit de bestaande situatie is;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend vanaf 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw van de bedrijfswoning worden gebouwd, dan wel vanaf de bestaande afstand indien deze minder bedraagt dan 1 m;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het achtererfgebied, met dien verstande dat deze gezamenlijke oppervlakte nooit meer dan 70 m² mag bedragen;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel, ten hoogste 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw van de bedrijfswoning;
-
indien vrijstaande bijgebouwen worden voorzien van een kap mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
-
indien vrijstaande bijgebouwen plat worden afgedekt, mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 m.
-
Voor het bouwen van dakopbouwen op aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
aan– en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen worden voorzien van een dakopbouw;
-
de bouwhoogte van een dakopbouw mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bouwhoogte van een dakopbouw niet meer mag bedragen dan 2 m onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw indien de afstand tussen een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw en een ander hoofdgebouw of een andere aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw minder bedraagt dan 1,5 keer de breedte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw;
-
de dakhelling van de dakopbouw dient gelijk te zijn aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
ten hoogste één gevel van de dakopbouw mag verticaal worden opgetrokken tot een goothoogte van 6,5 m, met inachtneming van het bepaalde onder 2.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weggekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen een bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 10 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, buiten een bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 1 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
-
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 3, voor het bouwen van gebouwen tot in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub d, onder 2, voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 7 m en 11 m;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub d, onder 2 en onder 3, voor het plat afdekken van hoofdgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m.
-
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning zoals genoemd in sub a, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied d.d. 29 mei 2008.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen en risicovolle inrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van permanente bollenteelt;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bebouwing ten behoeve van glastuinbouwbedrijven;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bebouwing ten behoeve van zaadveredelingsbedrijven;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bebouwing ten behoeve van houtteelt en boomkwekerijen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderijen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van het plaatsen van tunnel-, boog- en gaaskassen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bebouwing voor seizoenshuisvesting;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bebouwing voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel met een verkoopvloeroppervlakte van minder dan 50 m²;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bebouwing ten behoeve van paardenhouderijen en/of maneges;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor de uitoefening van logies aan huis, zodanig dat:
-
dit niet meer is aan te merken als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie;
-
de oppervlakte meer bedraagt dan 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, of meer bedraagt dan 50 m²;
-
er meer dan 2 kamers voor logies aan huis worden gebruikt;
-
parkeren niet op eigen erf plaatsvindt.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
-
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 3.1, voor het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten tot ten hoogste 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen per bedrijf, met dien verstande dat:
a. per bedrijf nooit meer dan 400 m² van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt;
b. uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven dan wel bedrijfsactiviteiten die daarmee vergelijkbaar zijn;
-
het bepaalde in lid 3.4, sub k, voor het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een paardenhouderij tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwvlak per bedrijf, met dien verstande dat per bedrijf nooit meer dan 400 m² van een bouwvlak ten behoeve van een paardenhouderij mag worden gebruikt;
-
het bepaalde in lid 3.1, voor het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van recreatieappartementen, met dien verstande dat:
-
per bedrijf ten hoogste 2 recreatieappartementen zijn toegestaan;
-
de inhoud per recreatieappartement niet meer mag bedragen dan 200 m³;
-
-
het bepaalde in lid 3.4, sub o, voor het gebruik van aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
a. bewoning van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
c. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen wordt past;
d. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande of aaneengebouwde bijgebouwen tot een maximum van 100 m²;
-
het bepaalde in lid 3.4, sub o, voor het gebruik van een woonunit als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
a. bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
c. de woonunit qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen wordt past;
d. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
e. de woonunit verwijderd wordt op het moment dat de mantelzorg is beëindigd.
-
Bij een het verlenen van een omgevingsvergunning zoals genoemd in sub a, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied, d.d. 29 mei 2008.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van Burgemeester en Wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanleggen van landbouwontsluitingswegen;
-
het aanleggen van voet- en fietspaden;
-
het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen.
-
De in sub a, bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden.
-
De in sub a, bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de verkeersveiligheid.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het plan in die zin wijzigen dat:
-
de oppervlakte van het bouwvlak als bedoeld in lid 3.2, sub a, onder 1 wordt vergroot tot ten hoogste 2 hectare, met dien verstande dat:
-
de breedte van het bouwvlak niet meer dan 125 m mag bedragen;
-
de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is nagegaan of er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde en, voor zover deze aanwezig, een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg met de waterbeherende instantie dient te zijn gepleegd;
-
de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’, met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
buitenopslag niet is toegestaan;
-
de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
voor het overige de bepalingen uit artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
-
de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen - Lintbebouwing’ ten behoeve van 1 woning met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, met dien verstande dat de woning uitsluitend in het voormalige agrarische hoofdgebouw mag worden gesitueerd;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
de nieuwe functie de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet mag beperken;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
aan de ruimtelijke kwaliteitseis als bedoeld in artikel 15 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie van de provincie Noord-Holland moet zijn voldaan;
-
voor het overige de bepalingen uit artikel 16 van overeenkomstige toepassing zijn.
-
de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen - Lintbebouwing’ ten behoeve van 1 extra woning en de voormalige dienstwoning met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1, door een tweede woning te realiseren op een locatie buiten het oorspronkelijke bouwblok wanneer de ruimtelijke kwaliteit daarmee gediend is;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
de wijziging alleen kan plaatsvinden, indien de voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt, waarbij ten minste 800 m², kan worden gesloopt, met dien verstande dat de herstructurering en sloop eerst dienen plaats te vinden voordat nieuwe bebouwing wordt gebouwd;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd;
-
de wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
-
aan de ruimtelijke kwaliteitseis als bedoeld in artikel 15 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie van de provincie Noord-Holland moet zijn voldaan;
-
voor het overige de bepalingen uit artikel 16 van overeenkomstige toepassing zijn.
-
de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Recreatie’ ten behoeve van recreatieappartementen, met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing, met bijbehorende erven;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
recreatieappartementen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen, met uitzondering van kassen en de voormalige bedrijfswoningen;
-
per voormalig agrarisch bedrijf ten hoogste 5 recreatieappartementen mogen worden gerealiseerd;
-
de inhoud per recreatieappartement niet meer dan 200 m³ mag bedragen;
-
permanente bewoning van de recreatieappartementen is uitgesloten;
-
de nieuwe functie de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet mag worden beperkt;
-
de nieuwe functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben en er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
aan de ruimtelijke kwaliteitseis als bedoeld in artikel 15 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie van de provincie Noord-Holland moet zijn voldaan.
-
de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Verkeer - Verblijf’ ten behoeve van ondergeschikte aanpassingen aan wegen met dien verstande dat:
-
de wijziging niet mag leiden tot een wegprofiel dat bestaat uit meer dan 2 rijstroken;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid akoestisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd;
-
voor het overige de bepalingen uit artikel 13 van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven die zijn genoemd in de Staat van bedrijven onder de categorieën 1 en 2, en bedrijven die ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan aanwezig zijn;
-
een agrarisch hulpbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – agrarisch hulpbedrijf”;
-
een verkooppunt voor motorbrandstoffen, waaronder lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen met lpg”;
-
een vulpunt voor lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “vulpunt lpg”,
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
wegen en paden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
4.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
-
bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
per bestemmingsvlak mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen ten behoeve van één bedrijf worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 15°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 175 m² (hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen), dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
per bedrijf mag ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
bedrijfswoningen mogen uitsluiten binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend vanaf 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het achtererfgebied, met dien verstande dat deze gezamenlijke oppervlakte nooit meer dan 70 m² mag bedragen;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel, ten hoogste 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingscon-structie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
-
indien vrijstaande bijgebouwen worden voorzien van een kap mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
-
indien vrijstaande bijgebouwen plat worden afgedekt, mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 m.
-
Voor het bouwen van dakopbouwen op aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
aan– en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen worden voorzien van een dakopbouw;
-
de bouwhoogte van een dakopbouw mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning, met dien verstande dat de bouwhoogte van een dakopbouw niet meer mag bedragen dan 2 m onder de bouwhoogte van de bedrijfswoning indien de afstand tussen een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw en een ander (hoofd)gebouw of een andere aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw minder bedraagt dan 1,5 keer de breedte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw;
-
de dakhelling van de dakopbouw dient gelijk te zijn aan de dakhelling van de bedrijfswoning;
-
ten hoogste één gevel van de dakopbouw mag verticaal worden opgetrokken tot een goothoogte van 6,5 m, met inachtneming van het bepaalde onder 2.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het stallen van onderkomens voor een periode langer dan 8 achtereenvolgende dagen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor de uitoefening van logies aan huis, zodanig dat:
-
dit niet meer is aan te merken als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie;
-
de oppervlakte meer bedraagt dan 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, of meer bedraagt dan 50 m²;
-
er meer dan 2 kamers voor logies aan huis worden gebruikt;
-
parkeren niet op eigen erf plaatsvindt.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
-
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 4.3, sub c, voor het gebruik van aan – of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
a. bewoning van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
c. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen het in lid 4.2, sub c en d, gestelde past;
d. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande of aaneengebouwde bijgebouwen tot een maximum van 100 m²;
-
het bepaalde in lid 4.3, sub c, voor het gebruik van een woonunit bij een bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
a. bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
c. de woonunit qua maatvoering binnen het in lid 4.2, sub c en d, gestelde past;
d. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
e. de woonunit verwijderd wordt op het moment dat de mantelzorg is beëindigd.
-
Bij een het verlenen van een omgevingsvergunning zoals genoemd in sub a, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld zoals bedoeld in de welstandsnota en de Beeldvisie Breezand;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
Artikel 5 Detailhandel
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
detailhandelsbedrijven;
-
een woning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “wonen”;
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
wegen en paden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
5.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van detailhandelsbedrijven gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één detailhandelsbedrijf worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 15°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van detailhandelsbedrijven en woningen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van een (bedrijfs)woning mag niet meer bedragen dan 175 m² (hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen), dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
per detailhandelsbedrijf mag ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen worden gebouwd;
-
een woning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “wonen” worden gebouwd, met dien verstande dat per aanduiding ten hoogste 1 woning mag worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen van (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
-
(bedrijfs)woningen mogen uitsluiten binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend vanaf 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het achtererfgebied, met dien verstande dat deze gezamenlijke oppervlakte nooit meer dan 70 m² mag bedragen;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel, ten hoogste 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
-
indien vrijstaande bijgebouwen worden voorzien van een kap mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
-
indien vrijstaande bijgebouwen plat worden afgedekt, mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 m.
-
Voor het bouwen van dakopbouwen op aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
-
aan– en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen worden voorzien van een dakopbouw;
-
de bouwhoogte van een dakopbouw mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning, met dien verstande dat de bouwhoogte van een dakopbouw niet meer mag bedragen dan 2 m onder de bouwhoogte van de bedrijfswoning indien de afstand tussen een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw en een ander (hoofd)gebouw of een andere aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw minder bedraagt dan 1,5 keer de breedte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw;
-
de dakhelling van de dakopbouw dient gelijk te zijn aan de dakhelling van de bedrijfswoning;
-
ten hoogste één gevel van de dakopbouw mag verticaal worden opgetrokken tot een goothoogte van 6,5 m, met inachtneming van het bepaalde onder 2.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het stallen van onderkomens voor een periode langer dan 8 achtereenvolgende dagen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor de uitoefening van logies aan huis, zodanig dat:
-
dit niet meer is aan te merken als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie;
-
de oppervlakte meer bedraagt dan 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, of meer bedraagt dan 50 m²;
-
er meer dan 2 kamers voor logies aan huis worden gebruikt;
-
parkeren niet op eigen erf plaatsvindt.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
-
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 5.3, sub c, voor het gebruik van aan – of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
a. bewoning van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
c. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen het in lid 5.2, sub c en d, gestelde past;
d. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande of aaneengebouwde bijgebouwen tot een maximum van 100 m²;
-
het bepaalde in lid 5.3, sub c, voor het gebruik van een woonunit bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
a. bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
c. de woonunit qua maatvoering binnen het in lid 5.2, sub c en d, gestelde past;
d. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
e. de woonunit verwijderd wordt op het moment dat de mantelzorg is beëindigd.
-
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning zoals genoemd in sub a, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld zoals bedoeld in de welstandsnota en de Beeldvisie Breezand;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
Artikel 6 Dienstverlening
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Dienstverlening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
dienstverlenende bedrijven,
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
wegen en paden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
6.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van dienstverlenende bedrijven gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één dienstverlenend bedrijf worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven hoogten;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 15°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het stallen van onderkomens voor een periode langer dan 8 achtereenvolgende dagen.
Artikel 7 Gemengd
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
detailhandelsbedrijven;
-
dienstverlenende bedrijven;
-
wonen,
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
wegen en paden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
7.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de in lid 7.1, sub a tot en met c, genoemde functies gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 15°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend vanaf 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het achtererfgebied, met dien verstande dat deze gezamenlijke oppervlakte nooit meer dan 70 m² mag bedragen;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel, ten hoogste 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
-
indien vrijstaande bijgebouwen worden voorzien van een kap mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
-
indien vrijstaande bijgebouwen plat worden afgedekt, mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 m.
-
Voor het bouwen van dakopbouwen op aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:
-
aan– en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen worden voorzien van een dakopbouw;
-
de bouwhoogte van een dakopbouw mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de woning, met dien verstande dat de bouwhoogte van een dakopbouw niet meer mag bedragen dan 2 m onder de bouwhoogte van de woning indien de afstand tussen een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw en een ander (hoofd)gebouw of een andere aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw minder bedraagt dan 1,5 keer de breedte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw;
-
de dakhelling van de dakopbouw dient gelijk te zijn aan de dakhelling van de woning;
-
ten hoogste één gevel van de dakopbouw mag verticaal worden opgetrokken tot een goothoogte van 6,5 m, met inachtneming van het bepaalde onder 2.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
7.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het stallen van onderkomens voor een periode langer dan 8 achtereenvolgende dagen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor de uitoefening van logies aan huis, zodanig dat:
-
dit niet meer is aan te merken als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie;
-
de oppervlakte meer bedraagt dan 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, of meer bedraagt dan 50 m²;
-
er meer dan 2 kamers voor logies aan huis worden gebruikt;
-
parkeren niet op eigen erf plaatsvindt.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
-
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3, sub c, voor het gebruik van aan – of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
-
bewoning van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
-
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
-
de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen het in lid 7.2, sub a en b, gestelde past;
-
de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande of aaneengebouwde bijgebouwen tot een maximum van 100 m².
-
Bij een het verlenen van een omgevingsvergunning zoals genoemd in sub a, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld zoals bedoeld in de welstandsnota en de Beeldvisie Breezand;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
-
-
groenvoorzieningen;
-
-
alsmede voor:
-
-
-
volkstuinen ter plaatse van de aanduiding “volkstuin”,
-
een kinderboerderij ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van groen - hertenkamp”,
-
-
met de daarbij behorende:
-
-
-
paden;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
sport- en speelvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
-
-
8.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van volkstuinen gelden de volgende regels:
-
per volkstuin mag ten hoogste 1 gebouw worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 10 m² bedragen;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van het hertenkamp gelden de volgende regels:
-
een gebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag niet meer dan 120 m² bedragen;
-
de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 5 m bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
8.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
-
Artikel 9 Horeca
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
horecabedrijven, categorie 1 en 2,
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
wegen en paden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
9.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van horecabedrijven gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven hoogten;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 15°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het stallen van onderkomens voor een periode langer dan 8 achtereenvolgende dagen.
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
een brandweerkazerne, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “brandweerkazerne”;
-
een begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats,
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
wegen en paden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
10.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en een brandweerkazerne gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één maatschappelijke voorziening worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven hoogten;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 15°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats” gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m²;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
10.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het stallen van onderkomens voor een periode langer dan 8 achtereenvolgende dagen.
Artikel 11 Sport
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
sport- en speelterreinen;
-
een sporthal;
-
een openluchtzwembad,
met daaraan ondergeschikt:
-
horecavoorzieningen, categorie 1,
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
wegen en paden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
11.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van sporthallen, sanitaire voorzieningen, kleedvoorzieningen, horecavoorzieningen en beheervoorzieningen gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
in afwijking van het gestelde onder 1, mogen gebouwen ten behoeve van beheersvoorzieningen, met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 50 m² per bestemmingsvlak, buiten het bouwvlak worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven hoogten.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van lichtmasten en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de sportvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m;
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat ten minste 80% van de afscheidingen een visueel open erfafscheiding moet zijn;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
11.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
Artikel 12 Tuin
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
-
paden;
-
parkeren.
12.2 Bouwregels
-
In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers en entreepartijen, met dien verstande dat:
-
de diepte van erkers en entreepartijen niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
-
de afstand van erkers en entreepartijen tot aan de bestemmingsgrens van de bestemming ‘Verkeer – Verblijf’ niet minder mag bedragen dan 1,5 m;
-
erkers en entreepartijen mogen worden gebouwd aan zowel de voorgevel als een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw;
-
de breedte van erkers en entreepartijen aan de voorgevel niet meer mag bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel;
-
de breedte van erkers en entreepartijen aan de zijgevel van een gebouw niet meer mag bedragen dan 1/3 van de breedte van de zijgevel;
-
de bouwhoogte van erkers en entreepartijen niet meer mag bedragen dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.
12.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot.
Artikel 13 Verkeer - Verblijf
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
woonstraten;
-
voet- en fietspaden;
-
alsmede uitsluitend voor parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein”,
met de daarbij behorende:
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
water;
-
bruggen en andere kunstwerken ten behoeve van het kruisen van water,
waarbij gestreefd wordt naar een inrichting die hoofdzakelijk is gericht op de afwikkeling van het verkeer, met dien verstande dat de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel van de hoofdrijbaan voorziet.
13.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van wegen en openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
de inhoud per gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m³;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 5 m.
Artikel 14 Water
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
water met een functie voor het scheepvaartverkeer, de waterhuishouding en de waterrecreatie,
met de daarbij behorende:
-
oeverstroken en kaden;
-
bruggen, dammen en duikers.
14.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
14.3 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als ligplaats voor woonschepen;
-
het gebruiken en of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
Artikel 15 Wonen
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met:
-
aan huis verbonden beroepen of bedrijven;
-
bed and breakfast;
-
mantelzorg,
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
wegen en paden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
15.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen van woningen gelden de volgende regels:
-
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de naar de weg gekeerde gevel(s) in de naar de weg gekeerde bouwgrens dienen te worden gebouwd;
-
het aantal hoofdgebouwen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal, met dien verstande dat:
a. ter plaatse van de aanduiding “vrijstaand” uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
b. ter plaatse van de aanduiding “twee-aaneen” uitsluitend twee-onder-een-kap woningen mogen worden gebouwd;
c. ter plaatse van de aanduiding “aaneengebouwd” uitsluitend rijwoningen mogen worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “vrijstaand” mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “twee-aaneen” en “aaneengebouwd” mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 40°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
de afstand van de niet aangebouwde zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder bedragen dan 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van dakkapellen op het voordakvlak of een naar openbaar gebied gekeerd zijdakvlak van het hoofdgebouw van een woning gelden de volgende regels:
-
per dakvlak van een woning mag ten hoogste 1 dakkapel worden gebouwd;
-
de hoogte van de dakkapel mag niet meer dan 1,75 m zijn, gemeten vanaf de voet van de dakkapel;
-
de onderzijde van de dakkapel mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m boven de dakvoet liggen;
-
de bovenzijde van de dakkapel mag niet minder dan 0,5 m onder de daknok liggen;
-
de zijkanten van de dakkapel mogen niet minder dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak liggen;
-
bij twee-onder-één-kapwoningen en rijwoningen mogen dakkapellen op de tussenmuur worden geplaatst met dien verstande dat dit bij de twee betrokken woningen gelijktijdig wordt uitgevoerd;
-
bij meerdere dakkapellen op een doorgaand dakvlak dienen dakkapellen regelmatig te worden gerangschikt op een horizontale lijn.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het achtererfgebied, met dien verstande dat deze gezamenlijke oppervlakte nooit meer dan 70 m² mag bedragen;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel, ten hoogste 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
-
indien vrijstaande bijgebouwen worden voorzien van een kap mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
-
indien vrijstaande bijgebouwen plat worden afgedekt, mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 3,5 m.
-
Voor het bouwen van dakopbouwen op aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
aan– en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen worden voorzien van een dakopbouw;
-
de bouwhoogte van een dakopbouw mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bouwhoogte van een dakopbouw niet meer mag bedragen dan 2 m onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw indien de afstand tussen een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw en een ander hoofdgebouw of een andere aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw minder bedraagt dan 1,5 keer de breedte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw;
-
de dakhelling van de dakopbouw dient gelijk te zijn aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
ten hoogste één gevel van de dakopbouw mag verticaal worden opgetrokken tot een goothoogte van 6,5 m, met inachtneming van het bepaalde onder 2.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
15.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
-
de oppervlakte meer bedraagt dan 50 m²;
-
de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
-
er reclame-uitingen worden gedaan;
-
parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
-
er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
-
buitenopslag van goederen plaats vindt;
-
het aan huis verbonden beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door de bewoner;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het stallen van onderkomens voor een periode langer dan 8 achtereenvolgende dagen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor de uitoefening van logies aan huis, zodanig dat:
-
dit niet meer is aan te merken als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie;
-
de oppervlakte meer bedraagt dan 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, of meer bedraagt dan 50 m²;
-
er meer dan 2 kamers voor logies aan huis worden gebruikt;
-
parkeren niet op eigen erf plaatsvindt.
15.4 Afwijken van de gebruiksregels
-
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 15.3, sub a, voor het gebruik van aan – of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
a. bewoning van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
c. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen het in lid 15.2, sub c en d, gestelde past;
d. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande of aaneengebouwde bijgebouwen tot een maximum van 100 m²;
-
het bepaalde in lid 15.3, sub a, voor het gebruik van een woonunit bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
a. bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
c. de woonunit qua maatvoering binnen het in lid 15.2, sub c en d, gestelde past;
d. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
e. de woonunit verwijderd wordt op het moment dat de mantelzorg is beëindigd.
-
Bij een het verlenen van een omgevingsvergunning zoals genoemd in sub a, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld zoals bedoeld in de welstandsnota en de Beeldvisie Breezand;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
Artikel 16 Wonen - Lintbebouwing
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - Lintbebouwing’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met:
-
aan huis verbonden beroepen of bedrijven;
-
bed and breakfast;
-
mantelzorg,
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
wegen en paden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
16.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen van woningen gelden de volgende regels:
-
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de naar de weg gekeerde gevel(s) in de naar de weg gekeerde bouwgrens dienen te worden gebouwd;
-
het aantal hoofdgebouwen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte;
-
de afstand van de niet aangebouwde zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder bedragen dan 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van dakkapellen op het voordakvlak of een naar openbaar gebied gekeerd zijdakvlak van het hoofdgebouw van een woning gelden de volgende regels:
-
per dakvlak van een woning mag ten hoogste 1 dakkapel worden gebouwd;
-
de hoogte van de dakkapel mag niet meer dan 1,75 m zijn, gemeten vanaf de voet van de dakkapel;
-
de onderzijde van de dakkapel mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m boven de dakvoet liggen;
-
de bovenzijde van de dakkapel mag niet minder dan 0,5 m onder de daknok liggen;
-
de zijkanten van de dakkapel mogen niet minder dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak liggen;
-
bij twee-onder-één-kapwoningen en rijwoningen mogen dakkapellen op de tussenmuur worden geplaatst met dien verstande dat dit bij de twee betrokken woningen gelijktijdig wordt uitgevoerd;
-
bij meerdere dakkapellen op een doorgaand dakvlak dienen dakkapellen regelmatig te worden gerangschikt op een horizontale lijn.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen van woningen gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het achtererfgebied, met dien verstande dat deze gezamenlijke oppervlakte nooit meer dan 70 m² mag bedragen;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel, ten hoogste 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
-
indien vrijstaande bijgebouwen worden voorzien van een kap mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
-
indien vrijstaande bijgebouwen plat worden afgedekt, mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 m.
-
Voor het bouwen van dakopbouwen op aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen gelden de volgende regels:
-
aan– en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen worden voorzien van een dakopbouw;
-
de bouwhoogte van een dakopbouw mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bouwhoogte van een dakopbouw niet meer mag bedragen dan 2 m onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw indien de afstand tussen een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw en een ander hoofdgebouw of een andere aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw minder bedraagt dan 1,5 keer de breedte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw;
-
de dakhelling van de dakopbouw dient gelijk te zijn aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
ten hoogste één gevel van de dakopbouw mag verticaal worden opgetrokken tot een goothoogte van 6,5 m, met inachtneming van het bepaalde onder 2.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
16.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
-
de oppervlakte meer bedraagt dan 50 m²;
-
de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
-
er reclame-uitingen worden gedaan;
-
parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
-
er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
-
buitenopslag van goederen plaatsvindt;
-
het aan huis verbonden beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door de bewoner;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het stallen van onderkomens voor een periode langer dan 8 achtereenvolgende dagen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor de uitoefening van logies aan huis, zodanig dat:
-
dit niet meer is aan te merken als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie;
-
de oppervlakte meer bedraagt dan 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, of meer bedraagt dan 50 m²;
-
er meer dan 2 kamers voor logies aan huis worden gebruikt;
-
parkeren niet op eigen erf plaatsvindt.
16.4 Afwijken van de gebruiksregels
-
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 16.3, sub a, voor het gebruik van aan – of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
a. bewoning van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
c. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen het in lid 16.2, sub c en d, gestelde past;
d. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande of aaneengebouwde bijgebouwen tot een maximum van 100 m²;
-
het bepaalde in lid 16.3, sub a, voor het gebruik van een woonunit bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
a. bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
c. de woonunit qua maatvoering binnen het in lid 16.2, sub c en d, gestelde past;
d. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
e. de woonunit verwijderd wordt op het moment dat de mantelzorg is beëindigd.
-
Bij een het verlenen van een omgevingsvergunning zoals genoemd in sub a, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld zoals bedoeld in de Welstandsnota en de Beeldvisie Breezand;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.