Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
14.1 Luchtvaartverkeerzone – Invliegfunnel
14.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduidingen “luchtvaartverkeerzone – Invliegfunnel 130” t/m “luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel 150” gelden ten behoeve van een invliegstrook dan wel laagvliegroute voor de luchtvaart de volgende aanvullende regels:
14.1.2 Bouwregels
-
Op de met “luchtvaartverkeerzone – Invliegfunnel 130” t/m “luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel 150” aangegeven gronden mag de bebouwing ten dienste van de aangegeven andere bestemming, de met de aanduiding aangegeven maximale bouwhoogte, niet overschrijden.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van ten behoeve van afwijking van:
-
de in het plan gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
-
de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
-
de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m. Deze omgevingsvergunning zal pas worden verleend indien na beoordeling door het Ministerie van Defensie is gebleken dat hiertegen uit het oogpunt van vliegveiligheid en functioneren van radar- en telecommunicatievoorzieningen van de Koninklijke Luchtmacht geen bezwaar bestaat;
-
De onder a t/m d bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid.