Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
-
-
-
agrarische cultuurgronden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
waterberging en waterhuishouding.
-
-
-
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd;
-
de inhoud per gebouw bedraagt niet meer dan 50 m³;
-
de bouwhoogte van een gebouw bedraagt niet meer dan 3 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschappelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, met inachtneming van de procedure zoals voorgeschreven in de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduidingen “wro-zone - wijzigingsgebied” wijzigen in de bestemming ‘Bedrijventerrein’, met dien verstande dat:
-
ten opzichte van woningen wordt voldaan aan de in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen ‘Staat van Bedrijven’ opgenomen afstanden;
-
voor het overige na wijziging de bestemmingsregels van artikel 4 ‘Bedrijventerrein’ van overeenkomstige toepassing zijn;
-
wijziging niet mag leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
-
de regels in artikel 14 ten aanzien van de beperkingen die voortvloeien uit de aanwezigheid van de luchtvaartverkeerzone in acht worden genomen.
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven zoals genoemd in de categorie 1 van de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’ uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 1”;
-
bedrijven zoals genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’ uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 2”;
-
bedrijven zoals genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1”;
-
bedrijven zoals genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’, op gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”;
-
bedrijfswoningen, met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” en dat gronden ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend mogen worden gebruikt ten behoeve van de woonfunctie van de bij het bedrijf behorende bedrijfswoning,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water- en oeverstroken, waterberging en waterhuishouding,
en met dien verstande dat:
-
detailhandel uitsluitend is toegestaan voor zover deze betrekking heeft op detailhandel in volumineuze goederen, dan wel op detailhandel in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen die ondergeschikt is aan de bedrijfsvoering;
-
in afwijking van het bepaalde onder j zijn ook andere vormen van detailhandel toegestaan ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” met uitzondering van detailhandel in voedingsmiddelen;
-
ter plaatse van de aanduiding “opslag” uitsluitend het opslaan van goederen in een gebouw is toegestaan;
-
kantoorfuncties uitsluitend zijn toegestaan als onderdeel van de bedrijfsvoering van een op het terrein gevestigd bedrijf;
-
risicovolle en geluidszoneringsplichtige inrichtingen niet in de bestemming zijn begrepen;
-
tankstations niet in de bestemming zijn begrepen;
-
parkeren plaats dient te vinden op eigen terrein;
-
bij kantoren wordt per 50 m² bedrijfsvloeroppervlak ten minste 1 parkeerplaats gerealiseerd;
-
per 300 m² vloeroppervlak wordt ten minste 1 parkeerplaats voor bezoekers gerealiseerd;
-
de opslag van goederen en materialen ten behoeve van de bestemming plaats dient te vinden op eigen terrein en uitsluitend achter de bedrijfswoning dan wel achter de voorste bouwgrens van een bedrijfsgebouw.
4.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt niet minder dan 3 m.
-
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
-
de goot- en bouwhoogte van een gebouw bedragen niet meer dan respectievelijk 6 m en 9 m;
-
de afstand tussen gebouwen onderling bedraagt niet minder dan 4 m, tenzij gebouwen aaneen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
bedrijfswoningen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" worden gebouwd;
-
per aanduidingsvlak mag ten hoogste 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning bedragen niet meer dan respectievelijk 6 m en 9 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 10 m.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschappelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 4.2 onder a sub 2 voor het bouwen op een afstand tot de perceelgrens kleiner dan 3 m, met dien verstande dat een dergelijke omgevingsvergunning alleen wordt verleend wanneer:
-
aangetoond wordt dat dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
-
het afgeven van een omgevingsvergunning niet leidt tot ongewenste verdichting van de bebouwing;
-
lid 4.2 onder b sub 2 voor het bouwen op een kleinere onderlinge afstand tussen gebouwen, met dien verstande dat:
-
vergunningverlening niet mag leiden tot een ongewenste verdichting van de bebouwing ter plaatse;
-
vergunningverlening niet mag leiden tot niet of moeilijk toegankelijke ruimtes tussen gebouwen.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruik van bedrijfsbebouwing voor bewoning, met uitzondering van bedrijfswoningen voor zover deze zijn toegestaan;
-
niet-permanente bewoning;
-
het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van de bedrijfsvoering.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangegeven gronden zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen, waaronder bomen en andere opgaande beplanting;
-
bermen;
-
paden;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
waterberging en waterhuishouding.
5.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen en straten;
-
paden;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
waterberging en waterhuishouding.
In de bestemming zijn dammen, duikers en bruggen begrepen.
6.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, bedraagt niet meer dan 10 m.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschappelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
vaarwater en oeverstroken,
alsmede voor:
-
nutsvoorzieningen,
en daaraan ondergeschikt
-
voet- en fietspaden;
-
wegen.
7.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan 3 m.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschappelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
woningen, al dan niet in combinatie met een ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, waarbij er sprake dient te zijn van een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
-
tuinen en erven;
-
groenvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
waterberging en waterhuishouding.
In de bestemming zijn seksinrichtingen niet begrepen.
De beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 50 m², met dien verstande dat ten hoogste 16 m² gebruikt mag worden ten behoeve van aan het aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf gebonden detailhandel.
8.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
-
een hoofdgebouw mag uitsluitend in een bouwvlak worden gebouwd;
-
de voorgevel van een woning dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
-
de diepte van een woning bedraagt niet meer dan 15 m;
-
het aantal woningen bedraagt niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m;
-
de dakhelling bedraagt niet minder dan 35o te bedragen;
-
in afwijking van het gestelde in sub 6 en 7, geldt voor hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” dat de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt niet minder dan 2,5 m.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel te worden gesitueerd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per woning bedraagt niet meer dan 75 m², met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het als zij- en achtererf aan te duiden deel van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 20% ;
-
de bouwhoogte van aan-, uit en bijgebouwen met een platte afdekking bedraagt niet meer dan 3 m, terwijl bij afdekking met een kap de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen niet meer bedraagt dan respectievelijk 3 m en 5,5 m ;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt niet meer dan 3,5 m, met dien verstande dat indien de goothoogte van het hoofdgebouw minder bedraagt dan 3,5 m, de goothoogte van aan- en uitbouwen niet meer bedraagt dan de goothoogte van het hoofdgebouw;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt niet meer dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bij platte afdekking, ten hoogste gelijk mag zijn aan de onder 5 toegestane goothoogte.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) niet meer bedraagt dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschappelijk beeld;
-
de milieusituatie;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 8.2 onder a sub 3 voor het bouwen op een afstand van de naar de weg gekeerde bouwgrens van ten hoogste 4 m, met dien verstande dat een dergelijke omgevingsvergunning alleen wordt verleend wanneer:
-
dit niet leidt een tot onevenredige afbreuk van het gevelbeeld langs de betreffende straatwand;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
-
lid 8.2 onder a sub 7 voor een kleinere dakhelling dan wel een platte afdekking, met dien verstande dat bij een platte afdekking de bouwhoogte niet hoger mag zijn dat de maximaal toegestane goothoogte;
-
lid 8.2, onder a, sub 8 voor het bouwen van een afwijkende hoofdvorm indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van de bestaande hoofdvorm waarbij tevens is voldaan aan het gestelde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
-
lid 8.2 onder b sub 3 ten behoeve van een grotere oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen met dien verstande dat:
-
een dergelijke vergunning alleen wordt verleend ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
-
de oppervlakte mag worden vergroot tot ten hoogste 120 m² mits het bebouwingspercentage van 20% niet wordt overschreden.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor huisvesting van seizoensmigranten;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van seksinrichtingen.
Artikel 9 Leiding - Gas
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor een aardgastransportleiding, met een met belemmerde strook ter breedte van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – gas”.
9.2 Bouwregels
-
Op of in de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
-
De oppervlakte en de bouwhoogte van een bouwwerk niet meer bedragen dan respectievelijk 10 m² en 3 meter.
9.3 Afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de aardgastransportleiding, een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:
-
het bepaalde in lid 9.2 sub a en toestaan dat de in de hoofdbestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 9.2 sub b en toestaan dat de in de hoofdbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 10 Leiding - Riool
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor een rioolpersleiding, met een met belemmerde strook ter breedte van 3 meter aan weerszijden van de hartlijn van de rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – riool”.
10.2 Bouwregels
-
Op of in de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
-
De oppervlakte en de bouwhoogte van een bouwwerk niet meer bedragen dan respectievelijk 10 m² en 3 meter.
10.3 Afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de rioolpersleiding, een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:
-
het bepaalde in lid 10.2 sub a en toestaan dat de in de hoofdbestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 10.2 sub b en toestaan dat de in de hoofdbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 11 Waarde – Archeologie 1
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord;
-
indien uit het in lid 11.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Gedeputeerde Staten bij de vergunning te stellen kwalificaties;
-
de verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben op het vervangen van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte met niet meer dan 500 m² wordt vergroot.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm;
-
het graven van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.
-
Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub b, onder 3 wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
Artikel 12 Waarde – Archeologie 2
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord;
-
indien uit het in lid 12.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Gedeputeerde Staten bij de vergunning te stellen kwalificaties;
-
de verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben op het vervangen van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte met niet meer dan 2.500 m² wordt vergroot.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 30 cm;
-
het graven van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.
-
Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub b, onder 3 wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.