direct naar inhoud van Regels

Herenweg-Gageldijk e.o.

Status: Vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.1904.BPHerenwegGagelMRS-VG02
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 25 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 26 Algemene bouwregels

 

26.1 Algemeen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's, koekoeken en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;

  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;

  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

 

26.2 Toelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:

  1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;

  2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.

  1. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

  2. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

 

26.3 Ondergronds bouwen

  1. Ondergrondse bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende gronden, waar de bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht, enkel onder de gebouwen die daar zijn of worden opgericht, met dien verstande dat ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen zijn toegestaan. Indien onder de bestemming is aangegeven dat ondergronds bouwen niet is toegestaan, mag niet ondergronds worden gebouwd.

  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. de verticale diepte van kelders bedraagt maximaal 3,5 m beneden peil;

  2. een kelder mag, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, niet minder dan 0,1 m onder het aansluitende afgewerkte terrein zijn gelegen;

  3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m;

  4. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel, met dien verstande dat ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel zijn toegestaan;

  5. ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 m buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd, tellen mee in de oppervlakteregeling voor bijgebouwen.

 

26.4 Karakteristieke bebouwing

 

26.4.1 Vergunningplicht

Voor het slopen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is een omgevingsvergunning vereist.

 

26.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 26.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

26.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

  4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt;

  5. de initiatiefnemer dient met een schriftelijke advies van een deskundige aan te tonen dat aan het gestelde onder a, b c en d wordt voldaan.

 

 

 

 

 

Artikel 27 Algemene gebruiksregels

 

27.1 Algemeen

  1. Onder gebruik in strijd met de bestemming en de daarbij behorende regels wordt in ieder geval verstaan gronden of bouwwerken te gebruiken als seksinrichting en erotisch getinte horeca, met uitzondering van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van cultuur en ontspanning – parenclub’.

  2. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.

 

 

Artikel 28 Afwijken van de gebruiksregels

 

28.1 Ten behoeve van mantelzorg

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg, mits:

  1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder-kindrelatie waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn) is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;

  2. het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;

  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

  4. de oppervlakte welke wordt gebruikt voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m².

  1. Het bevoegd gezag kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg.

  2. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de alsdan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.

 

 

Artikel 29 Algemene aanduidingsregels

 

29.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor de bescherming van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van ten hoogste 2 m;

  2. het bouwen en gebruik krachtens andere bestemmingen van de gronden mits aangetoond is dat de belangen van het waterwingebied dat toelaten;

  1. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge lid a onder 1, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

 

29.2 veiligheidszone - lpg

Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – lpg’ gelden de volgende regels:

  1. Op de gronden met de aanduiding ‘veiligheidszone – lpg’ is het niet toegestaan gebouwen te bouwen in verband met de veiligheid van personen en objecten bij calamiteiten ter plaatse.

  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde onder a, voor het bouwen in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, mits;

  1. de veiligheid van personen en objecten in het kader van externe veiligheid kan worden gegarandeerd;

  2. vooraf advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

 

Artikel 30 Algemene afwijkingsregels

 

30.1 Overschrijding bouwgrenzen

  1. Het bevoegd gezag kan, tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijken mogelijk is, bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;

  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

  1. De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

30.2 Gebouwen openbaar nut

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in hoofdstuk 2, teneinde de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen toe te staan ten dienste van het openbaar nut, zoals wachthuisjes, ambulanceposten, telefooncellen, gemaalgebouwtjes en nutsgebouwtjes, met inachtneming van het volgende:

  1. de inhoud van het gebouw mag niet meer bedragen dan 100 m3;

  2. de goothoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 3 m;

  3. de bouwhoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 m;

  4. het gebouw niet mogelijk is op grond van lid 14.1.

 

 

 

Artikel 31 Algemene wijzigingsregels

 

31.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit, zoals vastgelegd in het Beeldkwaliteitplan Herenweg – Gageldijk en omgeving d.d. 18 januari 213 (bijlage 1).

 

31.2 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, zoals wachthuisjes, ambulanceposten, telefooncellen, gemaalgebouwtjes en nutsgebouwtjes, waarbij de inhoud niet meer dan 100 m³, de goothoogte niet meer dan 3,5 m en de bouwhoogte niet meer dan 4,5 m mag bedragen, voor zover deze op grond van lid 14.1, niet kunnen worden gebouwd;

  2. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken, zoals opgenomen in deze regels, met niet meer dan 20%, indien in verband met ingekomen bouwaanvragen waarvan de realisering ruimtelijk wenselijk of noodzakelijk is, deze wijzigingen nodig zijn, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit, zoals vastgelegd in het Beeldkwaliteitplan Herenweg – Gageldijk en omgeving d.d. 18 januari 2013 (bijlage 1).;

  3. het wijzigen op de verbeelding van de situering en/of de vorm van bouwvlakken en bestemmingsgrenzen van de bestemmingen zoals genoemd in hoofdstuk 2 indien in verband met ingediende aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen zulks ruimtelijk wenselijk of noodzakelijk is, mits:

  1. het totale bebouwingsoppervlak dat voor bebouwing in aanmerking komt zoals aangewezen op de verbeelding niet wordt vergroot;

  2. indien blijkt dat de oppervlakte van bouwvlakken of bestemmingsvlakken niet voldoende is om de maximale toegestane maatvoering voor bebouwing te realiseren behoort een vergroting, in tegenstelling tot het bepaalde onder 1 wel tot de mogelijkheden;

  3. het bepaalde in de Natuurbeschermingswet in acht wordt genomen;

  4. burgemeester en wethouders geven geen toepassing aan deze wijzigings-bevoegdheid, dan na schriftelijk advies van een onafhankelijk deskundige op dit gebied;

  5. de wijziging geen nadelige gevolgen heeft voor omliggende bedrijven en/of functies

  1. De bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit, zoals vastgelegd in het Beeldkwaliteitplan Herenweg – Gageldijk en omgeving d.d. 18 januari 2013 (bijlage 1).

 

31.3 Woningsplitsing cultuurhistorisch waardevolle panden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan te wijzigen ten einde het toestaan van extra wooneenheden in cultuurhistorisch waardevolle panden die hoofdgebouwen zijn en reeds worden bewoond, met inachtneming van het volgende:

  1. woningsplitsing is alleen toegestaan in cultuurhistorisch waardevolle panden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';

  2. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden;

  3. de cultuurhistorische waarde van deze panden wordt niet aangetast;

  4. ter plaatse van de gesplitste woning dient de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat de woning aaneengebouwd is en dient te blijven.

 

 

Artikel 32 Overige regels

 

32.1 Parkeren

  1. In het geval van nieuwbouw of functiewijziging waarbij de parkeerbehoefte toeneemt, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen, waarbij ten minste het aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd conform de parkeernormen zoals opgenomen in de bijlage 'Parkeernormen'.

  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a, indien:

  1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte redelijkerwijs niet kan worden verlangd; of

  2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.