Artikel 3                   Agrarisch – Agrarisch bedrijf

 

3.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

b      bedrijfswoningen, met inbegrip van mantelzorg, aan huis gebonden beroepen en gastouderschap;

c       detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, verwerkt of bewerkt, dan wel waarvan de verkoop inherent en van ondergeschikte betekenis is aan het toegelaten gebruik.

d      (openbare) nutsvoorzieningen;

e      wegen en paden;

f        tuinen, erven en verhardingen;

g       groenvoorzieningen;

h      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26, lid 26.1.

 

3.2             Bouwregels

 

3.2.1         Algemeen

Op de voor ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ aangewezen gronden geldt het volgende:

a      Op de gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

1      gebouwen, geen woningen zijnde, ten behoeve van de onder 3.1 genoemde doeleinden;

2      één bedrijfswoning per bouwperceel;

en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.

 


3.2.2         Gebouwen en bouwwerken

Voor het bouwen van gebouwen en de daarbij behorende andere bouwwerken, welke qua aard en afmeting bij deze bestemming passen, gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen, boogkassen, teeltondersteunende voorzieningen en mestopslagplaatsen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd. Tijdelijke boogkassen en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, mogen ook buiten het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.

b      De goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)‘ is aangegeven.

c       De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)‘ is aangegeven.

d      Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

e      De inhoud van mestopslagplaatsen mag per bouwperceel in totaal niet meer bedragen dan 2.500 m³.

f        De oppervlakte aan boogkassen mag per bouwperceel in totaal niet meer bedragen dan 2.500 m².

g       De bouwhoogte van boogkassen mag niet meer bedragen dan 3,50 meter. De bouwhoogte van tijdelijke boogkassen mag niet meer bedragen dan 2,50 meter.

h      De bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 8,00 meter.

i        In afwijking van het bepaalde onder h mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan 2,00 meter.

 

3.2.3         Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a      De voorgevel van de bedrijfswoning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van maximaal 3,00 meter daarachter.

b      De inhoud van een bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 250 m³ en niet meer bedragen dan 750 m³.

c       De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 7,00 meter.

d      De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10,00 meter.

 

3.3             Afwijken van de bouwregels

3.3.1         Vergroten bedrijfswoning t.b.v. rustende boer

Het bevoegde gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 voor het vergroten van de bedrijfswoning ten behoeve van de huisvesting van de rustende boer, met dien verstande dat:

a      dit niet leidt tot een zelfstandige extra woning;

b      de inhoud van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1.000 m³.

 

3.3.2         Overschrijden bouwgrenzen

Het bevoegde gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen, respectievelijk het vergroten van het bouwvlak, mits:

a      de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;

b      landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

 

3.4             Specifieke gebruiksregels

 

3.4.1         Strijdig gebruik

Onder verboden gebruik wordt tenminste verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

a      standplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;

b      opslag, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;

c       woondoeleinden, anders dan in een bedrijfswoning. Bij de bedrijfswoning zijn voorzieningen voor huisvesting van ouders, kinderen of andere familieleden toegestaan voor zover dit niet leidt tot het ontstaan van een nieuwe zelfstandige woning.

 

3.5             Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1         Toestaan recreatiewoningen en/of vakantieappartementen

Het bevoegde gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van recreatiewoningen en/of –appartementen, met dien verstande dat:

a      het pand waarin de recreatiewoning en/of het –appartement wordt gerealiseerd:

1      noodzakelijk is te handhaven voor of ondersteunend aan de stedenbouwkundige structuur, dan wel;

2      een minimale inhoud heeft van 800 m³;

b      het vloeroppervlak van een recreatiewoning en/of -appartement, inclusief bijbehorende bouwwerken, niet meer dan 100 m² mag bedragen;

c       de agrarische functie als hoofdfunctie gehandhaafd blijft, c.q. het agrarisch bedrijf als zodanig blijft functioneren;

d      het agrarische bedrijf als zodanig herkenbaar blijft;

e      de recreatiewoning en/of het -appartement:

1      binnen de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd;

2      de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het gebouw niet aantast;

3      de parkeerbalans in de directe omgeving niet nadelig beïnvloedt;

4      geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en omliggende bedrijven oplevert.

 

3.5.2         Onderkomens

Het bevoegde gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 onder a voor het toestaan van het stallen van onderkomens tot een maximum van 30 onderkomens, met dien verstande dat:

a      stalling plaatsvindt in bestaande gesloten gebouwen;

b      hiertegen geen milieuhygiënische bezwaren bestaan.

 

3.5.3         Andere activiteiten

Het bevoegde gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van andere activiteiten dan agrarische bedrijfsdoeleinden, in het kader van de dynamische ontwikkeling van het landelijk gebied en ter versterking van de recreatieve functie van het platteland, zoals de uitoefening van activiteiten op het gebied van ambachtelijke nijverheid, horeca, boerderijverkoop, expositie en tentoonstelling, cultuur en educatie, gezondheidsrecreatie en/of daarmee qua aard en omvang naar het oordeel van Burgemeester en wethouders gelijk te stellen activiteiten, mits:

a      de agrarische functie in overwegende mate gehandhaafd blijft;

b      aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad;

c       de aanwezige infrastructuur niet onevenredig wordt belast als gevolg van de verkeersafwikkeling.

 

3.6             Wijzigingsbevoegdheid

 

3.6.1         Wijzigen naar wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      Het aantal aanwezige woningen mag niet toenemen.

b      De agrarische functie is geheel komen te vervallen.

c       Vanuit milieuhygiënisch oogpunt een verantwoord woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd.

d      Handhaving van de bestaande bedrijfsbebouwing is toegestaan voor zover het betreft karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, die noodzakelijk is voor de bestaande bebouwing of die ondersteunend is aan de instandhouding van de stedenbouwkundige structuur, dan wel bijdraagt aan een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering. De initiatiefnemer dient, in het geval van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, aan te tonen welke gebouwen noodzakelijk zijn voor de nieuwe woonfunctie. De overige gebouwen dienen te worden gesloopt.

e      De landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van de bebouwing dienen behouden te blijven.

f        Aangrenzende landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden en belangen, dan wel functies mogen niet onevenredig worden aangetast of in hun mogelijkheden beperkt.

g       De effecten op de omgeving, zoals de belasting van het milieu en het aantal verkeersbewegingen, mogen per saldo niet toenemen.

h      De bodem, blijkens bodemonderzoek vooraf, mag niet zodanig verontreinigd zijn, dat bezwaren bestaan tegen het voorgestane gebruik.