Inhoud
Artikel 3 Agrarisch met waarden
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bijlagen:
— Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2
— ‘Landschapschapsplan perceelranden en voorontwerp plein Mingels Petit’
In deze regels wordt verstaan onder:
het
bestemmingsplan ‘Putstraat, Eckelrade – Honthem
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO. 1903.BPLKOM05001-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
een aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, bestaande uit één bouwlaag, dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, in of bij een woonhuis, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
vormen van duurzame, hernieuwbare energie, niet verkregen uit fossiele brandstoffen, maar uit windkracht, stromend water, zonnestraling en/of aardwarmte.
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zoals een erfafscheiding.
zendmast ten behoeve van telecommunicatie.
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
het met de straat gelijk liggende deel van een gebouw.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
een aangebouwd dan wel vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat architectonisch en/of bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
de grens van een bouwvlak.
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, dakopbouw of setback.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis gebonden beroep, gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of bewaren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen. De verhuur van goederen zoals hiervoor omschreven is hierbij inbegrepen.
een
omheining of erfafscheiding bestaande uit één of meerdere evenwijdig aan elkaar
lopende of haaks op elkaar staande draden met een onderlinge afstand van ten
minste
de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf dan wel perceel of van de openbare ruimte.
een natuurlijk proces waarbij stenen en aarde loskomen en verplaatst worden van de ene locatie naar de andere.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
bebouwing waarbij het hoofdgebouw niet grenst aan een ander hoofdgebouw maar waarbij het hoofdgebouw door een bijgebouw is geschakeld aan een ander hoofdgebouw.
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
één of enkele struiken en/of bomen.
het kenmerkende reliëf, de historische landschapsstructuur en de daarin aanwezige cultuurhistorische landschapselementen, de afwisseling open-besloten en het groene karakter inclusief aanwezige natuurlijke waarden, zoals verwoord in de POL-aanvulling Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.
het binnen de woning bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband.
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport, de telecommunicatie, het transport van drinkwater en afvalwater en daarmee vergelijkbare voorzieningen, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.
een
gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant
minder dan
het bouwen van bouwwerken welke geheel beneden peil zijn gelegen.
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf.
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserij, alsmede voor routeondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
een gelegenheid waarin beroepsmatig, bedrijfsmatig of in clubverband:
— voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk porno-erotische aard plaatsvinden, en/of
— verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van porno-erotische aard plaatsheeft, en/of
— seksuele diensten/handelingen (van welke aard dan ook) worden verricht.
het delen van een locatie door meerdere gebruikers, in het geval van antennemasten het delen van een mast door meerdere mobiele telefonieaanbieders.
voorzieningen/constructies
— met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlengen ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen dat leidt tot een betere kwaliteit van het product;
— noodzakelijk voor de teelt van gewassen in verband met het vergroten van de opbrengst van de oogst en het vergemakkelijken van de oogst, zoals tafelconstructies en gewasondersteunende constructies.
teeltondersteunende voorziening, die korter dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig is.
bebouwing in halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen, waarvan het hoofdgebouw aan maximaal één zijde grenst aan een ander (hoofd)gebouw en daardoor aan één zijde in de perceelsgrens is gebouwd.
a de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
b de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw, die naar het openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, tot aan de perceelsgrenzen.
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de perceelsgrens.
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouding, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd.
begrenzing van het perceel aan de zijkanten van de bebouwing, niet gericht naar de weg of openbaar groen.
de bovenste verdieping van een gebouw die zich onder de schuine daken bevindt.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel of bouwvlak, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
a voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld aan de zijde van de hoofdtoegang.
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a agrarisch gebruik;
b bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast, waaronder begrepen de aanleg van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water;
c instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden en de daarmee samenhangende landschapskarakteristiek;
d bescherming van aangrenzend natuurgebied;
e hoogstamboomgaarden;
met daaraan ondergeschikt:
f ontsluiting van de afzonderlijke percelen ten behoeve van het toegestane gebruik;
g recreatief medegebruik.
Op de tot 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
Het onder 3.2.1 bepaalde geldt niet voor omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat:
a
de hoogte ten hoogste
a Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
1 de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
2 voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en met inachtneming van de regels zoals deze gesteld zijn in de POL-uitwerking BOM+.
b de onder a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
1 indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing, of
2 ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2, ten behoeve van het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, waaronder begrepen containervelden, boogkassen en regenkappen, mits:
a in het geval de oppervlakte ten behoeve van tijdelijke boogkassen en tijdelijke regenkappen na omgevingsvergunning meer dan 10% van de totale teeltoppervlakte van een bedrijf uitmaakt, vooraf advies is verkregen van de Kwaliteitscommissie;
b omliggende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast;
c de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
d de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, zoals aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale ‘Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen’;
dde omgevingsvergunning geen betrekking heeft op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 4%, volgens de bij de herziening ‘Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen’ behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen;
e zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing, zoals in de vorm van een omsluitende haag van voldoende hoogte,
met dien verstande, dat:
1 containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van boogkassen en regenkappen, voor zover deze niet binnen het bouwvlak van een agrarische bouwkavel opgericht kunnen worden, enkel mogen worden opgericht op aan de agrarische bouwkavel aansluitende gronden, indien en voor zover niet gelegen binnen de dubbelbestemming beekdal; bij de omgevingsvergunning worden de voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen te gebruiken gronden vastgelegd;
2 indien vanuit agrarische en/of landschappelijke motieven aangetoond kan worden dat aansluiting aan de bestaande agrarische bouwkavel niet mogelijk is, containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van regenkappen en boogkassen ook op verder gelegen gronden mogen worden opgericht, waarbij geen zelfstandige bouwkavel mag ontstaan;
3
de hoogte van boogkassen ten hoogste
4
de hoogte van regenkappen ten hoogste
5 de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen alleen aanwezig mogen zijn, als deze daadwerkelijk in gebruik zijn, met een maximum van 6 maanden per jaar. Op momenten dat de teeltondersteunende voorzieningen niet in gebruik zijn, dienen deze te worden verwijderd;
6 bij een negatief advies van de Kwaliteitscommissie slechts een omgevingsvergunning mag worden verleend, nadat Gedeputeerde Staten hiermee hebben ingestemd.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2, ten behoeve van het oprichten van hagelnetten, mits:
a de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
b door de zichtbaarheid van de hagelnetten geen onevenredige aantasting van de beleving van het landschap, zoals die wordt bepaald door het reliëf rond de beek- en droogdalen, de openheid op de plateaus en de ligging ten opzichte van wegen, paden, dorpen en bebouwing, ontstaat of kan ontstaan, dan wel door landschappelijke inpassing, zoals in de vorm van een omsluitende haag van voldoende hoogte, een en ander kan worden voorkomen;
c voldaan wordt aan de ‘Beleidsregel hagelnetten’, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 9 maart 2004, of een daarvoor in de plaats tredend beleidskader,
met dien verstande dat:
1 bij de omgevingsvergunning de voor hagelnetten te gebruiken gronden worden vastgelegd;
2 de hagelnetten niet door mogen lopen tot aan de grond;
3
de hoogte van hagelnetten ten hoogste
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
a standplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
b sport- en wedstrijdterrein, buitenmanege, ligplaats en speelweide of volkstuin;
c het beproeven van voertuigen, de beoefening van motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen al dan niet in wedstrijdverband;
d het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen al dan niet in wedstrijdverband;
e staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
f militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
g terrein voor het aanbrengen, het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen, behoudens het bepaalde in artikel 7 van de Grondwet;
h het opslaan van mest(stoffen), waaronder het opslaan van mest in mestzakken;
i nieuwvestiging van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf;
j opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik; onder opslag inherent aan het toegelaten gebruik wordt niet begrepen de opslag van in plastic verpakte hooibalen;
k bedrijfswegen ten behoeve van het agrarisch bedrijf;
l het bebossen van gronden;
m voor boomgaarden en boomkwekerijen waarbij gebruik gemaakt wordt van niet natuurlijke bestrijdingsmiddelen;
n voor het aanleggen en het in exploitatie nemen van nieuwe boomgaarden en boomkwekerijen, behoudens voor zover het betreft hoogstamfruitbomen indien geen gebruik wordt gemaakt van niet natuurlijke bestrijdingsmiddelen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.5, ten behoeve van bedrijfswegen ter ontsluiting van agrarische bouwkavels of veldkavels, mits dit niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.5 onder m en n indien het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aantoonbaar geen gezondheidsrisico’s voor nabijgelegen gevoelige objecten van derden met zich meebrengt.
Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b
het ontginnen, bodemverlagen, afgraven of
ophogen met meer dan
c het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
d het aanbrengen van hoog opgaande beplanting, niet zijnde bebossing, anders dan ten behoeve van de ecologische structuur of de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap.
Het in 3.7.1 bepaalde is niet van toepassing voor:
a werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
b werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
d werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 3.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de eerst bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a groenvoorzieningen;
b speelvoorzieningen;
c fiets- en voetpaden;
d straatmeubilair, zoals straatverlichting en afvalbakken;
e verhardingen voor in- en uitritten;
f parkeervoorzieningen;
g (openbare) nutsvoorzieningen;
h water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer dan
b
De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer
bedragen dan
c De bouwhoogte van voorzieningen voor verlichting mag niet meer bedragen dan 6,5 m.
d
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in 4.2.2 onder d en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken,
geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan
a deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde qua aard en omvang in de omgeving passen;
b bij speelvoorzieningen, de bodem, blijkens voorafgaand bodemonderzoek niet zodanig verontreinigd is, dat bezwaren tegen de realisatie bestaan.
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a tuinen;
b instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden en de daarmee samenhangende landschapskarakteristiek, ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’;
c water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het vellen en/of rooien of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas dan wel waardevolle vegetatie ten gevolge kunnen hebben;
b het planten van bomen en struiken.
Het in 5.3.1 bepaalde is niet van toepassing voor:
a werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
b werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
d werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
e werken of werkzaamheden conform het ‘Landschapsplan perceelranden en voorontwerp plein Mingels Petit’ d.d. 8 februari 2008.
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 5.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de landschapswaarden waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bewegend en stilstaand wegverkeer;
b wegen en (rijwiel)paden, inclusief bewegwijzering en verlichting;
c straatmeubilair, waaronder afvalcontainers;
d parkeervoorzieningen;
e (openbare) nutsvoorzieningen;
f groenvoorzieningen;
g speelvoorzieningen;
h water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van voorzieningen voor verlichting mag niet meer bedragen dan 6,5 m.
b
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b aan huis gebonden beroepen;
c tuinen, erven en verhardingen;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Hoofdgebouwen mogen uitsluitend in het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
b Ter plaatse van de aanduiding ’twee-aaneen’ en ’vrijstaand’ mogen uitsluitend de aangeduide type(n) worden gebouwd.
c Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven.
d
De voorgevel moet worden gesitueerd in de
voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan
e De goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
f De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen ter plaatse van de aanduiding:
1
‘vrijstaand’ mag aan beide zijden niet minder
dan
2
‘twee-aaneen’ mag aan één zijde niet minder dan
g De bouwgrens grenzend aan het openbaar gebied mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1
De oppervlakte mag niet meer bedragen dan
2
De diepte mag niet meer bedragen dan
3 De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan eerste bouwlaag.
Voor het bouwen van bijgebouwen bij woningen gelden de volgende bepalingen:
a Bijgebouwen mogen zowel ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ als in het bouwvlak worden gebouwd.
b
Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste
c De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mogen voor niet meer dan 50% worden bebouwd.
d Bij woningen mag het totaal oppervlak aan:
1
bovengrondse bijgebouwen per woning niet meer
dan
2
ondergrondse bijgebouwen per woning niet meer
dan
e
Bijgebouwen mogen in niet meer dan één bouwlaag
worden gebouwd, waarbij de goothoogte niet meer dan
f
De bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer
bedragen dan
g
De afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de
woning mag niet minder bedragen dan
h
Bijgebouwen dienen in de zijdelingse
perceelsgrens of op een afstand van niet minder dan
i
In afwijking van het bepaalde onder g dienen
bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ op een afstand van niet
minder dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer
dan
b
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde mag niet meer dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 onder a voor het overschrijden van de zijdelingse bouwgrens, met dien verstande dat:
a
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet
minder dan
b
de overschrijding van de zijdelingse bouwgrens
niet meer dan
1 ten behoeve van de verkeersveiligheid voldoende afstand tot de bestemming ‘Verkeer’ wordt aangehouden;
2 geen onevenredige aantasting van het stedenbouwkundig beeld plaatsvindt.
c Ten aanzien van het gestelde onder a en b kan geen gebruik worden gemaakt van een algemene afwijking van 10%.
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen voor:
a ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
b detail- en/of groothandel;
c horecadoeleinden;
d verblijfsrecreatieve doeleinden;
e opslag, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan huis gebonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a
De omvang van de activiteit mag niet meer
bedragen dan 30% van het gezamenlijke vloeroppervlak van de woning inclusief
daarbij behorende bijgebouwen tot een maximum van
b Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
c Detailhandel is niet toegestaan.
d De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is het realiseren van voorzieningen voor de huisvesting van ouders, kinderen of andere familieleden in (bij)gebouwen, onderdeel uitmakende van de woning, mits:
a het geen vrijstaande bijgebouwen betreft;
b dit niet leidt tot het creëren van een zelfstandige woning;
c de totstandkoming van een goed woonklimaat in de betreffende (bij)gebouwen gegarandeerd kan worden;
d de betreffende (bij)gebouwen na het beëindigen van het huisvesten van de betreffende persoon, opnieuw onderdeel gaan uitmaken van de reeds bestaande woning;
e het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen niet wordt overschreden.
Per woning dient ten minste één parkeergelegenheid, niet zijnde een parkeergelegenheid in een bijgebouw, op eigen terrein te worden gerealiseerd.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.1 voor het uitoefenen van consumentverzorgende en kleinschalige ambachtelijke bedrijfsactiviteiten, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a
De omvang van de activiteit mag niet meer
bedragen dan 30% van het gezamenlijke vloeroppervlak van de woning inclusief
daarbij behorende bijgebouwen tot een maximum van
b Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
c Detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel.
d De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage).
e De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van waardevolle elementen en terreinen.
a
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de
andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een
omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter
dan
b Indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1 De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
2 De verplichting tot het doen van opgravingen.
3 De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het ophogen, egaliseren en ontginnen van
gronden, waarbij de hoogte van het maaiveld met meer dan
b
het bodemverlagen of afgraven van gronden
waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist, waarbij de hoogte van het
maaiveld met meer dan
c
het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan
d het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
e
het graven of dempen van sloten, watergangen,
vijvers of vaarten, waarbij de hoogte van het maaiveld met meer dan
f het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
g het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem.
Het in lid 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing voor:
a werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
b werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
d werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings-)vergunning, of anderszins mogen worden uitgevoerd;
e
werken of werkzaamheden met een oppervlakte
kleiner dan
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien de in bedoelde gronden aanwezige archeologische waarden niet dan in geringe mate worden of kunnen worden aangetast of als voorafgaand archeologisch onderzoek aantoont dat de werkzaamheden geen schade aanrichten.
De voor 'Waterstaat – Erosie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het bestrijden en voorkomen van:
a bodemerosie en wateroverlast;
b het verloren gaan van het voortbrengend vermogen van de bodem;
c de aantasting van het grondwaterpakket.
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
a het geheel of gedeeltelijk egaliseren of slechten van graften;
b het in hun functioneren belemmeren of aantasten van aanwezige of kunstmatige waterbuffers (inclusief aan- en afvoervoorzieningen).
Het is verboden op of in de voor 'Waterstaat – Erosie' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a
het rooien en/of verwijderen van opgaande
begroeiing (met een hoogte van
b
het ophogen of egaliseren van de in het
landschap aanwezige laagten, waarbij de hoogte van het maaiveld met meer dan
c het afgraven van grond, indien door de afgraving de kans op bodemerosie en/of wateroverlast toeneemt;
d het aanbrengen van verhardingen op gronden steiler dan 10%.
Het in 9.3.1 bepaalde is niet van toepassing voor:
a werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
b werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
d werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 9.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
a gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
b het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning.
Binnen het bodembeschermingsgebied Mergelland ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – bodembeschermingsgebied’ is duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden een als bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk. Het streven is naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige bijzondere biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden stellen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met dan wel afstemming te worden gezocht met het beleid ter zake van de Omgevingsverordening Limburg en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.
Binnen het grondwaterbeschermingsgebied ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied’ mag worden gebouwd voor zover dat op grond van de onderliggende bestemming is toegestaan en met inachtneming van de voorwaarden, zoals die door de Omgevingsverordening Limburg worden gesteld.
Binnen de veiligheidszone rond ondergrondse leidingen ter plaatse van de aanduiding ‘ veiligheidszone – leiding’ dient het risico voor gevaar voor mensen in verband met het transport van gevaarlijke stoffen door de leidingen te worden beperkt. Binnen de veiligheidszone moet aan de hand van de daarvoor vastgestelde wet- en regelgeving steeds worden afgewogen of ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden toegestaan.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking is niet mogelijk ten aanzien van de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bij woningen;
b in afwijking van sub a mag in die gevallen waarin reeds uit hoofde van de regels in de respectievelijke artikelen een afwijking is verleend niet nogmaals op grond van onderhavige afwijkingsregel een afwijking worden verleend;
c deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
d deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
e deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
1
de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet
meer mag bedragen dan
2 de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
3 er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
f deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
1
de inhoud per gebouwtje niet meer dan
2
de bouwhoogte niet meer dan
g deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van telecommunicatiemasten, wordt vergroot:
1
ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen
zijnde, tot niet meer dan
2
ten behoeve van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, tot niet meer dan
h deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van antennemasten, met dien verstande dat:
1 antennemasten op bestaande gebouwen, zijn toegestaan waarbij de plaatsing op bedrijfsgebouwen de voorkeur heeft, mits er geen sprake is van:
— een monument;
— aantasting van het stedenbouwkundig beeld ter plaatse;
— aantasting van het woonklimaat;
2 antennemasten die niet op bestaande gebouwen worden opgericht, zijn toegestaan, mits:
—
de bouwhoogte van de antennemast maximaal
— de antennemast uitsluitend wordt bedoeld voor telecommunicatiedoeleinden;
— de antennemast niet in beschermde dorpsgezichten dan wel bij monumenten wordt geplaatst, tenzij het beschermde dorpsgezicht of monument hierdoor niet wordt aangetast;
— bij het oprichten van antennemasten wat betreft plaatsing van antennes de hier genoemde volgorde wordt aangehouden:
a in eerste instantie moet de antenne worden geplaatst op/ aan bestaande masten of andere infrastructurele werking (site sharing);
b indien plaatsing zoals genoemd onder a om technische reden niet mogelijk is, wordt de antennemast op een industrieterrein dan wel sportterrein geplaatst;
c indien plaatsing zoals genoemd onder a en b niet mogelijk is, wordt plaatsing aan de rand van de kernen voorgestaan;
d indien plaatsing zoals genoemd onder a, b en c niet mogelijk is, wordt plaatsing in het buitengebied toegestaan, mits:
1 de antennemast past binnen het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld ter plaatse;
2 de mast zoveel mogelijk in de omgeving wordt ingepast;
3 andere waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad;
e deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
1 de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
2 de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw;
f van deze regels ten behoeve van de bouw van een constructie voor de opwekking van alternatieve energie, met dien verstande dat:
1 de constructie uitsluitend mag worden gebruikt voor de opwekking van energie voor eigen gebruik. Eventuele piekstroom mag tegen vergoeding worden afgedragen aan het algemene elektriciteitsnet.
2 de plaatsing uitsluitend mogelijk is bij woningen en bedrijven;
3 het aantal constructies per bouwperceel niet meer dan één mag bedragen;
4
de breedte niet meer dan
5 bij plaatsing op een mast:
a
de afstand niet minder dan 5 en niet meer dan
b
de bouwhoogte, inclusief de constructie, mag
niet meer dan
6 plaatsing op monumenten niet is toegestaan, tenzij de bijzondere monumentale waarden niet worden aangetast;
7 het plaatsen van constructies op een gebouw geschiedt met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a
Op een hellend dak mag de afstand tot de
bovenkant van de nok niet meer dan
b Plaatsing dient zo mogelijk op het van de weg gekeerde dakvlak plaats te vinden.
8 een tweede constructie voor de opwekking van windenergie binnen het bouwperceel kan worden toegestaan, mits:
a één constructie voor de opwekking van windenergie ontoereikend is gebleken voor de energievoorziening;
b geen sprake is van onevenredige aantasting van het stedenbouwkundige beeld en het woonklimaat;
c
het bepaalde onder 1 tot en met
g Het verlenen van de in sub a tot en met f genoemde afwijkingen is mogelijk, met dien verstande dat:
1 de archeologische waarden niet worden aangetast.
Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming van het plan wijzigen ten behoeve van het verschuiven van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en daardoor geen belangen van derden onevenredig worden geschaad.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze
regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Putstraat,
Eckelrade – Honthem
Rosmalen, september 2011 Status: Vastgesteld 20 september 2011