27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen - buitenplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. één landhuis;
b. drie woningen;
c. tuinen, erven, terreinen met het karakter van een buitenplaats, watergangen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
d. het behoud en herstel van de ter plaatse voorkomende of daaraan eigen natuurlijke en landschappelijke waarden;
met dien verstande dat in de bestemming de uitoefening van aan huis verbonden beroepen of bedrijven is begrepen, met dien verstande dat:
1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep of bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
3. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep of bedrijf met een maximum van 50 m²;
4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep of bedrijf uitoefent;
5. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving, hetgeen betekent dat:
a. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
b. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
c. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
d. bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of zijn gelijk te stellen met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven.
27.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van buitenplaats
HOOFDGEBOUW
1. De oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is.
2. In afwijking hiervan bedraagt de oppervlakte van een landhuis maximaal 300 m².
3. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen. In afwijking hiervan bedragen de goot- en bouwhoogte van een landhuis respectievelijk maximaal 4 m en 10 m.
4. Het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen. In afwijking hiervan bedraagt de dakhelling van een landhuis minimaal 20° en maximaal 50°.
5. Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaande verschijningsvorm.
6. Landhuis en woningen dienen te worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat het bebouwingspercentage maximaal 30% mag bedragen.
b. Bouwregels voor aan-, uitbouwen en bijgebouwen
AANBOUWEN EN BIJGEBOUWEN
1. De bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
2. De maximale goothoogte bedraagt 3 m, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze meer is.
3. De oppervlakte van aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
4. Indien een aanbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling minimaal 30°,dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is.
5. In afwijking van het bepaalde onder 4 bedraagt de dakhelling van een aanbouw of bijgebouw bij een landhuis minimaal 20° en maximaal 50°.
6. De afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 4 m.
7. Aanbouwen en bijgebouwen dienen te worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak.
c. Bouwregels voor bouwwerken geen gebouwen zijnde
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. carports zullen op ten minste 3 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
1. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de woningen en het landgoed niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
2. de hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m.
27.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
27.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
27.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van:
a. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak, met dien verstande dat:
1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m²;
2. de afstand tussen de paardenbak en de woning van derden minimaal 30 m bedraagt;
3. lichtmasten zijn toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- het aantal lichtmasten bedraagt niet meer dan vier;
- de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
- de verlichting mag uitsluitend worden gebruikt tussen 7.00 uur en 23.00 uur;
- de verlichting mag maximaal 60 LUX/m² produceren, gemeten 1 m boven de bodem van de bak;
- de lichtbundel wordt door afscherming gericht op de bak.