5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch - bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat intensieve veehouderijen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij', en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bomenteelt’ tevens de uitoefening van een bomenkwekerij is toegestaan;
b. de opwekking van elektriciteit door middel van (co-)vergisting, voor zover:
- bij de exploitatie van een dergelijke installatie voor ten minste 50% gebruik wordt gemaakt van mest of co-substraten afkomstig uit het eigen bedrijf, dan wel dat het product van de vergisting, waaronder begrepen restproduct, voor minimaal 50% wordt ingezet binnen het eigen agrarische bedrijf;
- de capaciteit niet meer bedraagt dan 100 ton per dag;
c. bedrijfswoningen;
d. cultuurgrond;
e. bedrijfsgebouwen;
f aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
g. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
h. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
en tevens voor:
i. een dienstverlenend bedrijf (paardenfluisteraar), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’;
j. beplanting bestaande uit opgaand en streekeigen groen ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;
k. een horecabedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’;
l. voorzieningen ten behoeve van de naastgelegen jachthaven in de vorm van ondergeschikte horecavoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘jachthaven’;
m. een gebruiksgerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’;
n. ten hoogste één recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’;
o. een biomassavergistingsinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – biomassavergisting’;
p. een galerie met daaraan ondergeschikte horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – galerie’;
q. een groepsaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch- groepsaccommodatie’;
r. een kaasboerderij met bijbehorende ondergeschikte horeca en detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - kaasboerderij’;
s. een metaalbewerkingsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerking’;
t. de inrichting van de gronden ten behoeve van waterberging voor minimaal 1.150 m3 op het perceel Kerkelaan 4 te Midwolda;
met dien verstande dat in het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf':
1. de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen is inbegrepen voor zover deze functie ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsvoering;
2. paardenbakken zijn inbegrepen voor zover deze worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf en met dien verstande dat:
a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m²;
b. de afstand tussen de paardenbak en de woning van derden minimaal 30 m bedraagt;
c. de paardenbak achter de achtergevel van de bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
d. de hoogte van de omheining niet meer dan 2 m bedraagt;
3. kleinschalige verblijfsrecreatie is inbegrepen in de vorm van:
a. minicampings, met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze staan vermeld op de bij deze regels behorende lijst met bestaande minicampings;
b. bed and breakfast met ten hoogste twee kamers, dan wel het bestaande aantal kamers indien dat meer bedraagt;
4. kleinschalige aan de agrarische bedrijfsvoering ondergeschikte detailhandel in ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten op een inpandige vloeroppervlakte van ten hoogste 120 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – boerderijwinkel’ een boerderijwinkel is toegestaan overeenkomstig de bestaande oppervlakte.
5.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van de bedrijfsmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf
1. Ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf is bebouwing toegestaan, met dien verstande dat:
a. de omvang van het bouwperceel in landbouwontwikkelingsgebied niet meer mag bedragen dan 15.000 m2 en in verwevingsgebied niet meer dan 10.000 m2; de gebouwen dienen zoveel mogelijk aaneengesloten te worden gebouwd;
b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor de navolgende agrarische bedrijven – volgend uit de maatwerkbenadering en de in dat kader gevoerde keukentafelgesprekken – de volgende maximale omvang van het bouwperceel:
- Hoofdstraat 8 te Beerta: 19.000 m2;
- Polderweg 15 te Oostwold: 20.000 m2
- Polderweg 21 te Oostwold: 17.000 m2;
- Polderweg 25 a te Oostwold: 20.000 m2;
- Scheemderzwaag 17 te Scheemda: 15.000 m2;
- Ulsderweg 2 te Beerta: 40.000 m2;
- Ulsderweg 37 te Beerta: 20.000 m2;
- Weg Finsterwolderhamrik 20 te Finsterwolde: 15.000 m2;
- Westbaan 11 te Finsterwolde: 25.000 m2;
c. alleen bebouwing binnen het bouwperceel is toegestaan;
d. uitsluitend de bestaande stallen zijn toegestaan;
e. een uitzondering op het bepaalde onder d geldt voor het oprichten van nieuwe gebouwen ten behoeve van het houden van vee onder de voorwaarde dat dit uitsluitend is toegestaan indien is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
f. binnen de bestemming geen kassen en binnenrijbanen mogen worden gebouwd;
g. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' de stalvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij ten hoogste:
1. de bestaande oppervlakte bedraagt ter plaatse van de witte gebieden op de als bijlage bij deze regels opgenomen ‘gebiedenkaart intensieve veehouderij’;
2. ten hoogste 7.500 m2 bedraagt, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is ter plaatse van de groene gebieden op de als bijlage bij deze regels opgenomen ‘gebiedenkaart intensieve veehouderij’;
h. in afwijking van het bepaalde onder g geldt voor de navolgende agrarische bedrijven – volgend uit de maatwerkbenadering en de in dat kader gevoerde keukentafelgesprekken - de volgende maximale stalvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij:
-
D.H. Vinkesweg 1 te Westerlee: 7.500 m2
- Hoofdstraat 8 te Beerta: 7.693 m2;
-
Polderweg 21 te Oostwold: 8.415 m2;
-
Polderweg 25a te Oostwold: 8.656 m2;
-
Ulsderweg 2 te Beerta: 11.316 m2;
-
Westbaan 11 te Finsterwolde: 11.966 m2;
i. ter plaatse van de aanduiding ‘aantal bedrijven’ het daar aangegeven aantal bedrijven is toegestaan.
2. Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste respectievelijk 5 m en 14 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze meer bedragen;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ mag, in afwijking van de beperkingen als gevolg van de ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’, een bedrijfsgebouw met een bouwhoogte van 10,5 m worden gebouwd;
c. de dakhelling moet minimaal 20° bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
3. Voor bebouwing ten behoeve van het gebruik als bedoeld in lid 5.1, sub b (co-vergisting) gelden de volgende regels:
a. de inhoud van bouwwerken ten behoeve van deze functie mag niet meer bedragen dan 2.500 m³, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m exclusief de afdekking.
4. Binnen de bestemming mag de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 5 m bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is, met dien verstande dat:
a. de bouwhoogte van opslagsilo’s ten hoogste 12 m mag bedragen;
b. het oprichten van lichtmasten ten behoeve van paardenbakken niet is toegestaan;
c. windmolens mogen worden gebouwd met een askophoogte van ten hoogste 15 m.
b. Bebouwing ten dienste van bedrijfswoningen
HOOFDGEBOUW
1. Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt.
2. In afwijking van het bepaalde onder 1 is geen bedrijfswoning toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.
3. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – tweede bedrijfswoning toegestaan’ is de bouw van een tweede bedrijfswoning toegestaan.
4. De bedrijfswoningen op de percelen Nieuwlandseweg 5 en 6 en Kerkelaan 4 worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd; de afstand van de voorgevel van de bedrijfswoning tot de naar de weg gekeerde perceelgrens bedraagt ten minste:
- 40 m op de percelen Nieuwlandseweg 5 en 6 te Midwolda;
- 20 m op het perceel Kerkelaan 4 te Midwolda.
5. Voor gebouwen ten behoeve van de woonfunctie gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering:
a. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
b. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning bedragen respectievelijk maximaal 6 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. de dakhelling van een bedrijfswoning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
d. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
e. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
f. indien een aanbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
g. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is;
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
6. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. carports zullen op ten minste 3 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
1. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
2. de hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m.
c. Bebouwing ten dienste van recreatiewoningen
1. Ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’ is ten hoogste één recreatiewoning toegestaan.
2. De oppervlakte van een recreatiewoning bedraagt, inclusief aanbouwen en bijgebouwen, ten hoogste 100 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
3. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
4. De dakhelling van een recreatiewoning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
5. Voor het overige zijn de bebouwingsbepalingen ten behoeve van bedrijfswoningen van lid 5.2 sub b onder 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de duisternis;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde zoveel mogelijk in stand wordt gehouden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:
-
het bepaalde in artikel 5.2, sub a, onder 1d voor het bouwen van stallen, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie;
2. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 1f voor het oprichten van kassen, met dien verstande dat:
a. de goothoogte niet meer bedraagt dan 4,5 m;
b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 7 m;
c. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 400 m²;
d. uit een erfinrichtingsplan moet blijken op welke wijze de kassen in het omringende landschap worden ingepast; het gebruik van de kassen is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het erfinrichtingsplan;
e. maatregelen worden genomen waardoor lichtuitstraling zoveel mogelijk wordt voorkomen;
3. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 1f voor het bouwen van een binnenrijbaan, met dien verstande dat:
a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.200 m²;
b. de goothoogte en de bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m;
c. de noodzaak voor de agrarische bedrijfsvoering wordt aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
d. uit een erfinrichtingsplan moet blijken op welke wijze de binnenrijbaan in het omringende landschap wordt ingepast het gebruik van de binnenrijbaan is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het erfinrichtingsplan;
4. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 1g ten behoeve van een vergroting van de stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderijen, uitsluitend indien:
a. het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’;
b. dit noodzakelijk is in verband met eisen op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
c. het aantal gehouden dieren niet toeneemt ten opzichte van het aantal dieren genoemd in de milieuvergunning, zoals deze bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.
5. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 2a ten behoeve van een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
6. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 2b ten behoeve van een dakhelling kleiner dan 20o;
7. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 4b ten behoeve van het oprichten van lichtmasten bij paardenbakken, met dien verstande dat:
a. het aantal lichtmasten niet meer bedraagt dan vier;
b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
c. de verlichting uitsluitend mag worden gebruikt tussen 7.00 uur en 23.00 uur;
d. de verlichting maximaal 60 LUX/m² mag produceren, gemeten 1 m boven de bodem van de bak;
e. de lichtbundel door afscherming volledig wordt gericht op de bak;
8. het bepaalde in lid 5.2, sub b, onder 5a ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
a. de maximaal toegestane oppervlakte met ten hoogste 100 m² mogen worden overschreden;
b. de zorgbehoefte overtuigend dient te zijn aangetoond middels een indicatiestelling door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ);
c. bijgebouwen waarin de mantelzorg wordt ondergebracht qua ligging een ruimtelijke eenheid dienen te vormen met de bedrijfswoning.
b. De onder a bedoelde omgevingsvergunningen mogen:
1. voor zover het bestemmingsvlak is gelegen in een gebied dat voor het overige is bestemd voor Agrarisch met waarden geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden die voor het betreffende gebied zijn omschreven;
2. geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Onder met dit bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in elk geval begrepen:
a. het gebruik van bestaande gebouwen, niet zijnde stallen, voor het houden van vee;
b. het gebruik van meer dan één bouwlaag voor het houden van vee ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’;
c. het opwekken van elektriciteit door middel van (co-)vergisting van mest met een capaciteit van meer dan 100 ton per dag;
d. het toepassen van naar buiten uitstralende stalverlichting tenzij wordt voldaan aan de volgende voorwaarde:
1. de lichtsterkte bedraagt niet meer dan 150 LUX/m²;
2. de onder 1 geldende beperking geldt niet wanneer de stal wordt voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling tussen 20.00 uur en 06.00 uur met ten minste 90% reduceren;
e. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
g. het gebruik van gronden voor de in de bestemmingsomschrijving beschreven doeleinden, indien niet is voldaan aan de volgende voorwaarde:
- het aanleggen, aanplanten en in stand houden van beplanting bestaande uit opgaande en streekeigen groen, ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ met het oog op een goede waarborging van de landschappelijke inpassing (zoals omschreven in het erfinrichtingsplan).
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
VEESTALLEN
-
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 5.5, sub a voor het gebruik van bestaande gebouwen voor het houden van vee, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie.
MINICAMPINGS
b. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 5.1 onder 3a en toestaan dat minicampings worden gevestigd op percelen die niet voorkomen op de als bijlage bij deze regels opgenomen lijst met bestaande minicampings, met dien verstande dat aan het verlenen van een dergelijke omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden gesteld:
- de afstand tussen de perceelgrens van het meest nabijgelegen kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt minimaal 500 m;
- de afstand tussen het kleinschalig kampeerterrein en de erfgrens van woningen van derden bedraagt minimaal 50 m;
- het kleinschalig kampeerterrein dient te grenzen aan de woning/bedrijfsbebouwing van de betreffende beheerder;
- de oppervlakte van het terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt minimaal 0,5 ha;
- chalets, trekkershutten of stacaravans zijn niet toegestaan op kleinschalige kampeerterreinen;
- de oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m²;
- het aantal kampeerplaatsen is beperkt tot 15;
- vergunning wordt uitsluitend verleend voor percelen gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘verwevingsgebied’.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
FUNCTIEWIJZIGING VRIJGEKOMEN AGRARISCHE BEDRIJVEN
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voor zover het betreft vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven bij beëindiging van het agrarisch bedrijf, wijzigen:
a. ten behoeve van een woonfunctie, mits het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf niet meer dan twee bedraagt en met dien verstande dat:
- de oppervlakte van het te splitsen hoofdgebouw minimaal 180 m² bedraagt;
- de splitsing past binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde nieuwbouwruimte;
- na wijziging de bepalingen van artikel 28 van overeenkomstige toepassing zijn;
b. ten behoeve van sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
c. ten behoeve van bedrijven genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering'(2009) van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
met dien verstande dat:
- de functies genoemd onder b en c uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- de functies genoemd onder b en c uitsluitend plaats mogen vinden binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
- de maatvoering van de bestaande bebouwing wat betreft goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte behouden blijft;
- landschappelijk verstorende bebouwing dient te worden afgebroken;
- geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
- op basis van een inpassings- en beplantingsplan zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- de genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar zijn;
- de bestemming ook weer kan worden gewijzigd naar een agrarisch bedrijf.
Toetsingscriterium
Een besluit tot wijziging wordt niet genomen indien de wijziging een negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.