INHOUDSOPGAVE

 

 

Hoofdstuk I      Inleidende bepalingen                                           1

Artikel 1       Begripsbepaling                                                                      1

Artikel 2       Wijze van meten c.q. berekenen                                              5

 

Hoofdstuk II     Bestemmingsbepalingen                                       7

Artikel 3       Wonen                                                                                   7

Artikel 4       Gemengd gebied                                                                   12

Artikel 5       Maatschappelijke voorzieningen                                             14

Artikel 6       Verkeer en verblijf                                                                  16

Artikel 7       Tuincentrum                                                                         17

Artikel 8       Spoorwegdoeleinden                                                             18

Artikel 9       Groen                                                                                  19

Artikel 10     Agrarisch gebied                                                                   20

Artikel 11     Veiligheidszone ondergrondse leidingen                                  23

 

Hoofdstuk III    Algemene bepalingen                                          25

Artikel 12     Vrijstellingsbevoegdheden ex artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening         25

Artikel 13     Gebruiksbepaling                                                                  25

Artikel 14     Bepaling ter algemene bescherming van het plan                     26

Artikel 15     Overgangsbepalingen                                                            27

Artikel 16     Strafrechtelijke bepaling                                                         28

Artikel 17     Procedurebepaling                                                                28

Artikel 18     Slotbepaling                                                                         28

 

 

Bijlage 1:      Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2:      Toetsings- en veiligheidsafstanden hogedruk aardgastransportleidingen

 



 

Hoofdstuk I

Inleidende bepalingen

 

Artikel 1    Begripsbepaling

 

In deze voorschriften wordt verstaan onder:

 

aan huis verbonden beroep

het uitoefenen van een vrij beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met dien verstande dat de woonfunctie hoofdfunctie blijft en het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner;

 

aanbouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn kleinere constructie of geringere afmetingen visueel onderscheidt maar functioneel een integrerend onderdeel vormt van het hoofdgebouw;

 

agrarisch bedrijf

een bedrijf, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

 

bebouwing

één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

bebouwingsgrens I

een op de plankaart blijkens de daarop voorkomende aanduiding als zodanig aangegeven lijn, welke door bebouwing naar de wegzijde toe niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn of kunnen worden toegestaan, welke lijn tevens dient als hoofdoriëntatie voor hoofdgebouwen en wordt aangemerkt als voorgevelrooilijn;

 

bebouwingsgrens II

een op de plankaart blijkens de daarop voorkomende aanduiding als zodanig aangegeven lijn, welke door gebouwen naar de wegzijde en naar de zijdelingse perceelsgrens toe niet mag worden overschreden, welke lijn op hoekpercelen wordt aangemerkt als voorgevelrooilijn;

 

bebouwingsvlak

een op de plankaart blijkens de daarop voorkomende aanduiding als zodanig aangegeven oppervlak, waarbinnen krachtens deze voorschriften bepaalde bebouwing mag worden gebouwd;

 

bedrijfsvloeroppervlak (bvo)

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte (vvo);


bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw, dan wel op of bij een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming;

 

beeldbepalend pand

pand, aangewezen overeenkomstig de bepalingen van de ‘Verordening van Monumenten en Cultuurhistorie’, waarvan het straatbeeld zowel op zichzelf als in zijn ruimtelijke context markante, (bouw-) historische kenmerken vertoont, dan wel een belangrijk onderdeel vormt van de historisch gegroeide structuur van zijn directe omgeving;

 

bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

a      bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzageligging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b      het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

 

bestemmingsvlak

op de plankaart aangegeven aaneengesloten gronden met een zelfde bestemming;

 

bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn kleinere constructie of geringere afmetingen visueel onderscheidt en in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

bouwmassa

een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen;

 

bouwperceel

de aaneengesloten bebouwde en/of onbebouwde grond, behorende bij bestaande of op te richten bebouwing;

 

bouwwerk

elke bouwconstructie, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

commerciële dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

 

detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse;

 

erker

een hoekige of ronde uitbouw aan de gevel van het hoofdgebouw, gericht naar de weg, niet hoger dan de begane grond laag van het hoofdgebouw;

 


gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

hoekperceel

het perceel dat is gelegen op de hoek van twee wegen welke tenminste toegankelijk zijn voor gemotoriseerde voertuigen;

 

hoofdfunctie

functie waarvoor het hele bouwperceel als zodanig mag worden gebruikt;

 

hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

 

horeca

1      horeca I’:

     een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;

2        ‘horeca II’:

-       elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die geheel of nagenoeg geheel is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

-       inrichtingen waarin een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend;

-       seksinrichtingen.

 

ondergeschikte functie

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;

 

het plan

de plankaart en de voorschriften met bijbehorende bijlage, welke deel uitmaken van het bestemmingsplan ‘Limbricht’ van de gemeente Sittard-Geleen;

 

peil

1      voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;

2      voor andere gebouwen en bouwweken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;

 

rijksmonument

onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

 

verkoopvloeroppervlakte (vvo)

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;

 

volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf van een zodanige omvang dat daarin tenminste één persoon een volledige dagtaak met een daarbij passende arbeidsomvang met een daaruit redelijkerwijze ter verwachten bedrijfsinkomen aanwezig is;

 


seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.


 

Terug naar inhoudsopgave
Artikel 2    Wijze van meten c.q. berekenen

 

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

 

de lengte, diepte c.q. breedte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

 

de hoogte van een bouwwerk

verticaal vanuit het hoogste punt van een bouwwerk tot aan het peil, met dien verstande dat schoorstenen, lichtkoepels, antennes en soortgelijke ondergeschikte onderdelen van een bouwwerk buiten beschouwing blijven;

 

de goothoogte van een bouwwerk

verticaal vanaf de bovenkant goot, boeibord of druiplijn tot aan het peil;

 

de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren en wel 1 m boven peil, dan wel indien het bouwwerk uit meerdere bouwlagen bestaat, over de laag met het grootste oppervlak;

 

de inhoud van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren en dakvlakken, zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen en boven peil, met dien verstande dat bij woonruimten in gebouwen, die niet uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de inhoud van de woning wordt gemeten boven de afgewerkte vloer van de woonlaag c.q. woonlagen;

 

de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

 

bebouwingspercentage

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming of een in de voorschriften nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;

 

bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

 

vloeroppervlakte

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen gemeten op de begane grond.

 


Terug naar inhoudsopgave



Hoofdstuk II

Bestemmingsbepalingen

Artikel 3    Wonen

1      Doeleindenomschrijving

 

De op de plankaart als ‘Wonen’ aangegeven gronden zijn bestemd voor:

-        woondoeleinden in de vorm van vrijstaande, halfvrijstaande en geschakelde en aaneengebouwde woningen;

-        aan huis verbonden beroepen;

-        lichte bedrijvigheid in zone ‘Wonen A’;

-        kantoor uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor toegestaan’ op de plankaart;

-        horeca I uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca toegestaan’ op de plankaart;

-        detailhandel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel toegestaan’ op de plankaart;

-        parkeerdoeleinden;

-        agrarisch gebruik uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch gebruik toegestaan’ op de plankaart.

 

Alsmede voor de instandhouding en bescherming van de op de plankaart als ‘rijksmonument’ aangeduide gebouwen.

2      Beschrijving in hoofdlijnen

 

De wijze waarop met dit plan de voor deze bestemming aangegeven doeleinden worden nagestreefd, wordt in hoofdlijnen als volgt omschreven.

 

Toetsingsfunctie

Bij het verlenen van bouwvergunningen en/of het toepassen van vrijstellingsbepalingen en nadere eisen worden de volgende regels in acht genomen:

 

Functionele structuur

a      In de op de plankaart als zone ‘Wonen A’ aangegeven gronden zijn bij iedere woning, in de woning, aan huis verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      de omvang niet meer bedraagt dan 30% voor aan huis verbonden beroepen en 50% voor lichte bedrijvigheid van de vloeroppervlakte van de woning tot een maximum 30 m2;

2      uitsluitend bedrijvigheid in categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals bij deze voorschriften is gevoegd zijn toegestaan, hierbij wordt rekening gehouden met de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten gehanteerde afstanden. Bedrijvigheid welke niet voorkomt op de Staat van bedrijfsactiviteiten maar naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijk te stellen is, is na vrijstelling toegestaan;

3      het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;

4      detailhandel niet mag plaatsvinden;

5      de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving;

6      het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner.


 

b      In de op de plankaart als zone ‘Wonen B’ aangegeven gronden zijn bij iedere woning, in de woning, aan huis verbonden beroepen toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      de omvang niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 30 m2;

2      het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;

3      detailhandel niet mag plaatsvinden;

4      de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving;

5      het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner.

c      Het kantoor ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor toegestaan’ mag worden voortgezet en uitbreiden met maximaal 10% van het bestaande vloeroppervlak.

d      Horeca I ter plaatse van de aanduiding ‘horeca toegestaan’ mag worden voortgezet en uitbreiden met maximaal 10% van het bestaande bedrijfsvloeroppervlak.

e      Detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel toegestaan’ mag worden voortgezet en uitbreiden met maximaal 10% van het bestaande verkoopvloeroppervlak.

 

Bebouwingsstructuur

a      De op de plankaart door middel van de aanduidingen ‘zeer open’, ‘open’, halfopen’ en ‘gesloten’ aangegeven bebouwingskarakteristiek mag niet worden aangetast.

b      Van aantasting van de karakteristiek is sprake indien door het toevoegen van woningen de kenmerken van de hiervoor genoemde aanduidingen verloren gaan.

c      De aangegeven bebouwingskarakteristieken bestaat uit de volgende woningtypen:

1      zeer open bebouwing: vrijstaande hoofdgebouwen;

2      open bebouwing: overwegend vrijstaande hoofdgebouwen, en halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen;

3      halfopen bebouwing: overwegend halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen, en vrijstaande en aangebouwde (maximaal 3 aaneen) hoofdgebouwen;

4      gesloten bebouwing: aaneengebouwde hoofdgebouwen, waarbij op de plankaart onderscheid wordt gemaakt tussen grondgebonden en gestapelde bebouwing.

3           Bebouwing

 

3.1   Algemeen

a           De bebouwingsgrenzen I en II zoals aangeduid op de plankaart mogen niet door bouwwerken worden overschreden, behoudens het onder b bepaalde.

b           Overschrijding van bebouwingsgrens I en II is uitsluitend toegestaan indien dit uit verkeerskundig oogpunt niet onaanvaardbaar is, met ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals erkers, luifels en balkons, mits de diepte niet meer bedraagt dan 1,25 m uit de gevel en de afstand tot de naar de weg gekeerde begrenzing van de bestemming niet minder dan 1 m.

c           Indien op de plankaart een bebouwingsvlak is aangegeven, mogen gebouwen uitsluitend binnen het bebouwingsvlak worden gebouwd.

 

 


3.2   Hoofdgebouwen

a           De voorgevel moet worden gesitueerd in bebouwingsgrens I.

b           De afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen moeten bedragen:

-       voor vrijstaande hoofdgebouwen in bebouwingskarakteristiek ‘zeer open’: aan beide zijden niet minder dan 5 m;

-       voor vrijstaande hoofdgebouwen in bebouwingskarakteristiek ‘open’: aan beide zijden niet minder dan 3 m;

-       voor halfvrijstaande en geschakelde hoofdgebouwen: aan één zijde niet minder dan 3 m;

-       voor aaneengebouwde hoofdgebouwen: bij eindwoningen niet minder dan 3 m;

-       indien de afstand in de bestaande situatie minder dan 3 m bedraagt geldt deze afstand als minimale afstand.

c           De breedte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan:

-       voor vrijstaande hoofdgebouwen 15 m;

-       voor halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen en aaneengebouwde 10 m.

d           De diepte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 12 m bedragen;

e           De goothoogte zoals aangeduid op de plankaart dient te worden aangehouden.

f             De hoogte mag niet meer bedragen dan de maximaal toegestane goothoogte, vermeerderd met 5 meter.

 

3.3   Aan- en bijgebouwen

Aan- en bijgebouwen mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:

a           De afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw moet ten minste 3 m bedragen.

b           De afstand tussen het bijgebouw en het hoofdgebouw mag niet meer dan 10 m bedragen.

c           Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw bedraagt 50%, tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 70 m2.

d           Achter de achtergevel van het hoofdgebouw moet een aaneengesloten open ruimte aanwezig zijn van ten minste 30 m2 groot en ten minste 5 m diep.

e           Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter bebouwingsgrens I.

f             Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevel van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m2 mag de onder c geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m2.

g           De goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

h           De hoogte:

-       in de zijdelingse perceelsgrens niet meer dan 3 m en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toenemend tot niet meer dan 4,5 m, behoudens het hieronder bepaalde;

-       indien de betreffende gebouwen aan weerzijden van de zijdelingse perceelsgrens aaneengesloten worden gebouwd, mag de hoogte maximaal 4,5 m bedragen.

 

3.4   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

 


3.5   Garageboxen

Ter plaatse van de aanduiding ‘garageboxen’ mogen uitsluitend garageboxen worden gebouwd, mits per garagebox aan de volgende eisen wordt voldaan:

a           De inhoud mag niet meer dan 50 m3 bedragen.

b           De breedte mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

c           De hoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

4           Vrijstellingen

 

a           Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in 3.2 onder a voor het situeren van de voorgevel achter bebouwingsgrens I mits de afstand niet meer dan 3 meter achter bebouwingsgrens I bedraagt.

 

b           Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in 3.3 onder b voor het plaatsen van een aan- of bijgebouw op een afstand van meer dan 10 m van het hoofdgebouw indien dit stedenbouwkundig niet onaanvaardbaar is.

 

c           Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in 3.1 voor het overschrijden van bebouwingsgrens II in straten waar alleen zijgevels aan grenzen, voor het bouwen van aan- en bijgebouwen buiten bebouwingsgrens II, waarbij de afstand tot de weg niet minder dan 2 m mag bedragen en indien dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt niet onaanvaardbaar is.

 

d           Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen voor het gebruik van de woning en aan- en bijgebouwen voor aan huis verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid in zone ‘Wonen A’ en aan huis verbonden beroepen in zone ‘Wonen B’ tot een maximum oppervlak van 60 m2 mits:

-        de omvang voor lichte bedrijvigheid niet meer gaat bedragen dan 50% van de vloeroppervlakte van de woning;

-        de omvang voor aan huis verbonden beroepen niet meer gaat bedragen dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning;

-        voor lichte bedrijvigheid uitsluitend bedrijvigheid in categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals bij deze voorschriften is gevoegd zijn toegestaan, hierbij wordt rekening gehouden met de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten gehanteerde afstanden. Bedrijvigheid welke niet voorkomt op de Staat van bedrijfsactiviteiten maar naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijk te stellen kan worden toegestaan;

-        de woonfunctie de hoofdfunctie blijft;

-        in voldoende mate is verzekerd dat geen onevenredige verkeers- of parkeeroverlast zal optreden voor de omringende bebouwing en functies;

-        geen detailhandel is toegestaan;

-        er geen onevenredige schade aan het woonmilieu wordt of kan worden toegebracht.

 

e           Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen voor het vestigen van detailhandel en commerciële dienstverlening in zone ‘Wonen A’ mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

-       De vestigingslocatie centraal in de kern ligt dan wel gekoppeld is aan een reeds bestaande voorziening.

-       De vestiging dient versterking te zijn van het voorzieningenniveau in het plangebied.

-       De aard en omvang van de vestiging dienen te passen in het plangebied.

 

f        Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen voor het toestaan van bedrijvigheid in zone ‘Wonen A’ welke niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in de beschrijving in hoofdlijnen toegelaten milieucategorieën 1 en/of 2.

 

g      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen voor de bouw van een aanleunwoning bij een bestaande woning, mits:

-        de oppervlakte niet meer bedraagt dan 60 m²;

-        de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;

-        de aanleunwoning ruimtelijk gezien een onderdeel vormt van de bestaande woning.

5      Nadere eisen

 

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de goothoogte van gebouwen alsmede de vormgeving en de dakvorm van hoofd- en bijgebouwen voor zover deze op de plankaart zijn aangeduid als ‘rijksmonument’.

 

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bebouwingsvoorschriften:

1      indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2      voor zover gebouwen op de plankaart zijn aangeduid als rijksmonument voor het behoud van deze bebouwing.

 


6      Wijzigingen

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als ‘gebied met wijzigingsbevoegd’ aangeduide gronden te wijzigen:

a      wat betreft de bebouwingsgrens II te wijzigen in bebouwingsgrens I zodat een nieuwe woning gebouwd kan worden mits;

-        de woningbouw past binnen het Regionaal Volkshuisvestingsplan;

-        door middel van een bodemonderzoek dient te zijn aangetoond dat er geen sprake is van bodemverontreiniging, dan wel dat na bodemsanering de grond voldoet aan de toekomstige functie;

-        door middel van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen sprake is van aantasting van eventueel aanwezige archeologische waarden.

 

Terug naar inhoudsopgave


Artikel 4    Gemengd gebied

 

1           Doeleindenomschrijving

 

De op de plankaart als ‘Gemengd gebied’ aangegeven gronden zijn bestemd voor:

-            detailhandelsdoeleinden;

-            horecadoeleinden;

-            kantoordoeleinden;

-            woondoeleinden.

2           Beschrijving in hoofdlijnen

 

De wijze waarop met dit plan de voor deze bestemming aangegeven doeleinden worden nagestreefd, wordt in hoofdlijnen als volgt omschreven.

 

Toetsingsfunctie

Bij het verlenen van bouwvergunningen en/of het toepassen van nadere eisen worden de volgende regels in acht genomen:

 

Een menging van functies, zoals genoemd in de doeleindenomschrijving, mag plaatsvinden. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

1           Elk van deze functies kan zich in het gebied nieuwvestigen.

2           Voor horecadoeleinden geldt dat uitsluitend horeca I, zoals aangegeven in de begripsomschrijving is toegestaan binnen deze bestemming.

 

Uitvoering en afstemming

Voor de uitvoering van en afstemming op het plan geldt het volgende uitgangspunt:

 

De benodigde parkeermogelijkheden ten behoeve van de in de doeleindenomschrijving genoemde functies moeten zoveel mogelijk op eigen terrein, dan wel in de directe omgeving aanwezig openbaar gebied aanwezig zijn.

3           Bebouwing

 

3.1   Algemeen

a           Bebouwingsgrens I zoals aangeduid op de plankaart mag niet door bouwwerken worden overschreden, behoudens het onder b bepaalde.

b           Overschrijding van bebouwingsgrens I is uitsluitend toegestaan indien dit uit verkeerskundig oogpunt niet onaanvaardbaar is, met ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals erkers, luifels en balkons, mits de diepte niet meer bedraagt dan 1,25 m uit de voorgevel en de afstand tot de naar de weg gekeerde begrenzing van de bestemming niet minder dan 3 m.

 

3.2   Hoofdgebouwen

a           De diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 15 m.

b           De voorgevel moet worden gesitueerd in bebouwingsgrens I.

c           De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens moet bedragen:

-voor vrijstaande hoofdgebouwen: aan beide zijden 3 m;

-voor halfvrijstaande en geschakelde hoofdgebouwen: aan één zijde 3 m;


 


 

-voor aaneengebouwde hoofdgebouwen: bij eindgebouwen aan één zijde 3 m;

-indien de afstand in de bestaande situatie minder dan 3 m bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand.

d           De goothoogte zoals aangeduid op de plankaart dient te worden aangehouden.

e           De hoogte mag niet meer bedragen dan de maximaal toegestane goothoogte, vermeerderd met 5 m.

 

3.3   Aan- en bijgebouwen

Aan- en bijgebouwen bij niet woonfuncties mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:

1           De afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw moet tenminste 3 meter bedragen.

2           Het maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag niet meer dan 70 m² bedragen.

3           De goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

4           De hoogte mag niet meer dan 4 m bedragen.

 

3.4   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2 m bedragen.

4         Vrijstelling

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in 3.2 onder b voor het situeren van de voorgevel achter bebouwingsgrens I mits de afstand niet meer dan 3 meter achter bebouwingsgrens I bedraagt.

 

Terug naar inhoudsopgave


 


Artikel 5    Maatschappelijke voorzieningen

1           Doeleindenomschrijving

 

De op de plankaart als ‘Maatschappelijk voorzieningen’ aangegeven gronden zijn bestemd voor:

-            educatieve voorzieningen;

-            sociaal-medische voorzieningen;

-            (sociaal-)culturele voorzieningen;

-            levensbeschouwelijke voorzieningen;

-            religieuze voorzieningen;

-            onderwijs voorzieningen;

-            voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.

 

Alsmede voor de instandhouding en bescherming van de op de plankaart als ‘rijksmonument’ aangeduide gebouwen.

 

2           Bebouwing

 

2.1   Gebouwen

a           Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bebouwingsvlak worden gebouwd.

b           Het op de plankaart aangegeven bebouwingspercentage mag niet worden overschreden.

c           De goothoogte mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven.

d           De hoogte mag niet meer bedragen dan de op de plankaart toegestane maximale goothoogte, vermeerderd met 5 m.

 

2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

3           Nadere eisen

 

a           Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofd- en bijgebouwen voor zover deze op de plankaart zijn aangeduid als ‘rijksmonument’.

 

b           De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bebouwingsvoorschriften:

1      voor het behoud van de rijksmonumenten;

2      indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing.


 

4           Wijzigingen

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen zodat wonen en kantoren als functie zijn toegelaten, mits:

a           de kantoren worden gevestigd binnen de bestaande bebouwing;

b           in voldoende mate is verzekerd dat geen onevenredige verkeers- of parkeeroverlast zal optreden voor de omringende bebouwing en functies;

c           door middel van een bodemonderzoek dient te zijn aangetoond dat er geen sprake is van bodemverontreiniging, dan wel dat na bodemsanering de grond voldoet aan de toekomstige functie;

d           de woningbouw past binnen het Regionaal Volkshuisvestingsplan.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

 

 

 

 

 


Artikel 6    Verkeer en verblijf

1           Doeleindenomschrijving

 

De op de plankaart als ‘Verkeer en verblijf’ aangegeven gronden zijn bestemd voor verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van:

-            straten en erven;

-            fiets en/of voetpaden;

-            parkeervoorzieningen;

-            nutsvoorzieningen;

-            speelvoorzieningen;

-            groenvoorzieningen;

-            waterhuishoudkundige doeleinden;

-            (muziek)kiosk, abri's, telefooncellen, straatmeubilair e.d;

-            ter plaatse van de aanduiding ‘parkeren’ op de plankaart zijn uitsluitend parkeervoorzieningen toegestaan.

2           Bebouwing

 

2.1   Gebouwen

a           De inhoud mag niet meer dan 50 m3 bedragen.

b           De hoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen.

 

2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a           De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag met uitzondering van speeltoestellen en lichtmasten niet meer dan 2 m bedragen.

b           De hoogte van lichtmasten mag niet meer dan 9 m bedragen.

c           De hoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 5 m bedragen.

Terug naar inhoudsopgave


Artikel 7    Tuincentrum

1     Doeleindenomschrijving

 

De op de plankaart als ‘Tuincentrum’ aangegeven gronden zijn bestemd voor detailhandelsdoeleinden in de vorm van een tuincentrum tot een maximum verkoopvloeroppervlak van 1000 m2.

 

2     Bebouwing

 

2.1   Gebouwen

a           Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bebouwingsvlak worden gebouwd.

b           De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

c           De hoogte mag niet bedragen dan 5 m.

 

2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2 m bedragen.

Terug naar inhoudsopgave


Artikel 8    Spoorwegdoeleinden

 

1      Doeleindenomschrijving

 

De op de plankaart als ‘Spoorwegdoeleinden’ aangegeven gronden zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van voorzieningen ten behoeve van het spoorwegverkeer en spoorwegovergangen met daarbij behorende voorzieningen.

 

2      Bebouwing

 

De tot ‘Spoorwegdoeleinden’ bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming, mits de hoogte niet meer bedraagt dan 10 m.

Terug naar inhoudsopgave


Artikel 9    Groen

1     Doeleindenomschrijving

 

De op de plankaart als ‘Groen’ aangegeven gronden zijn bestemd voor:

-            openbare groenvoorzieningen of plantsoen;

-            speelvoorzieningen;

-            groenvoorzieningen met een afschermende functie;

-            voet- en fietspaden;

-            nutsvoorzieningen;

-            water.

 

2     Bebouwing

 

2.1   Gebouwen

Gebouwen mogen alleen worden gebouwd ten dienste van nutsvoorzieningen, mits:

a           de inhoud niet meer dan 50 m3 bedraagt;

b           de hoogte niet meer dan 3 m bedraagt.

 

2.2   Bouwwerken geen gebouwen zijnde

a           De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag, met uitzondering van speeltoestellen, niet meer dan 3 m bedragen.

b           De hoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

Terug naar inhoudsopgave


Artikel 10  Agrarisch gebied

1           Doeleindenomschrijving

 

De op de plankaart als ‘Agrarisch gebied’ aangegeven gronden zijn bestemd voor:

-                     duurzaam agrarisch gebruik;

-                     oppervlaktewaterbeheersing en erosiebestrijding;

met daaraan ondergeschikt:

-            instandhouding en ontwikkeling van de landschapsstructuur;

-            instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke openheid;

-            recreatief medegebruik.

2           Beschrijving in hoofdlijnen

 

De wijze waarop met dit plan de voor deze bestemming aangegeven doeleinden worden nagestreefd, wordt in hoofdlijnen als volgt omschreven.

 

a     gestreefd wordt naar continuering van het duurzaam agrarisch gebruik van de gronden.

b     ter zake de landschapsstructuur wordt gestreefd naar instandhouding en ontwikkeling van kleinschalige landschapselementen. Deze worden bij voorkeur gesitueerd op perceelsgrenzen en langs bermen, opdat de agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd.

c     ter zake de landschappelijke openheid wordt gestreefd naar handhaving van deze landschappelijke karakteristiek. Het aanbrengen van transparante beplanting langs wegen wordt niet strijdig geacht met de landschappelijke openheid.

d     ter zake het recreatief medegebruik wordt gestreefd naar realisering van aanvullende eenvoudige recreatieve voorzieningen, zoals zit- en schuilgelegenheid, picknickplaatsen, en bewegwijzering.

e     gebruik van de gronden als kampeerterrein, als bedoeld in de Wet op de Openluchtrecreatie, wordt niet toegelaten.

f      ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de verschillende doeleinden geldt dat aan oppervlaktewaterbeheersing en erosiebestrijding prioriteit wordt gegeven boven de andere doeleinden. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de maatregelen zoals opgenomen in de erosieverordening en de Keur van het waterschap.

 

3      Bebouwing

 

3.1   Algemeen

a     Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het op de plankaart aangeduide bebouwingsvlak.

b           Het bebouwingspercentage binnen het bebouwingsvlak bedraagt 40%.

 

3.2   Bouwwerken geen gebouwen zijnde

a           Per agrarisch bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat:

-       de goothoogte mag niet minder dan 4 m en niet meer dan 6 m bedragen;

-       de hoogte mag niet meer bedragen dan de maximaal toegestane goothoogte, vermeerderd met 5 m;

-       de diepte mag niet meer dan 12 m bedragen.

b           De hoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 6 m.


 

3.3          Aan- en bijgebouwen

Bij de bedrijfswoning mogen aan- en bijgebouwen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:

a         De afstand tot de voorgevel van de woning moet ten minste 3 m bedragen.

b         De afstand tussen het bijgebouw en de woning mag niet meer dan 10 m bedragen.

c         De gezamenlijke oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevel van de woning mag niet meer dan 70 m² bedragen.

d         Achter de achtergevel van de woning moet een aaneengesloten open ruimte aanwezig zijn van ten minste 30 m² groot en ten minste 5 m diep.

e         De goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

f           De hoogte:

-          in de zijdelingse perceelsgrens niet meer dan 3 m en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toenemend tot niet meer dan 4,5 m behoudens het hieronder bepaalde;

-          indien de betreffende gebouwen aan weerszijden van de zijdelingse perceelsgrens aaneengesloten worden gebouwd, mag de hoogte maximaal 4,5 m bedragen.

 

3.4     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen

 

4           Vrijstelling

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen:

a         Van het bepaalde in lid 3.1 onder a voor het bouwen buiten het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak, voor zover het betreft de bouw van bouwwerken, geen woning zijnde, voor recreatief gebruik, met dien verstande dat:

1      de totale oppervlakte aan recreatieve bouwwerken niet meer dan 20 m2 mag bedragen;

2      de goothoogte niet meer dan 2,4 m mag bedragen;

3      de bouwwerken mogen worden voorzien van een kap, met een dakhelling van ten minste 30º en ten hoogste 45º.

b           Van het bepaalde in lid 3.1 onder a voor het bouwen buiten het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak, voor zover het betreft het oprichten van boogkassen, met dien verstande dat:

1      het oppervlak niet meer dan 0,5 ha per bedrijf mag bedragen;

2      de hoogte niet meer dan 1,5 m mag bedragen.

c           Van het bepaalde in lid 3.1 onder b voor uitbreiding van het bebouwingspercentage met maximaal 10%.

 

5           Gebruik van gronden en opstallen

 

In aanvulling op het bepaalde in artikel 13 lid 1 wordt onder strijdig gebruik van de gronden en opstallen in ieder geval verstaan het gebruik:

a           als standplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;

b           als sport of wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide;

c           voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;

d           voor het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;

e           als standplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel


f             voor opslagdoeleinden, zoals het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;

g           voor het plaatsen van mestzakken of daarmee vergelijkbare voorzieningen;

h           voor het oprichten van boogkassen.


Terug naar inhoudsopgave
Artikel 11  Veiligheidszone ondergrondse leidingen

1                     Doeleindenomschrijving

 

De op de plankaart als ‘Leidingzone ondergrondse leidingen’ aangegeven gronden zijn bestemd voor de veiligheid van personen en objecten bij calamiteiten met daaraan ondergeschikt de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.

2                     Beschrijving in hoofdlijnen:

 

De wijze waarop met dit plan de voor deze bestemming aangegeven doeleinden worden nagestreefd, wordt in hoofdlijnen als volgt omschreven.

 

Binnen het veiligheidsgebied van de leidingenstrook is het beleid gericht op het beperken van het risico voor gevaar voor mensen in verband met de aanwezige leidingen. Hierbinnen moet steeds worden afgewogen of ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden toegestaan. Bepalend daarvoor zijn de tabellen 1 en 2 uit de Streekplanuitwerking Leidingen. Deze tabellen zijn als bijlage bij de voorschriften gevoegd.

3                     Bebouwing

 

Op de tot ‘leidingzone ondergrondse leidingen’ bestemde gronden mogen, in

afwijking van her bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend bouwwerken van geringe omvang ten dienste van de betreffende leiding worden gebouwd, met dien verstande, dat de hoogte ten hoogste 3.20 m mag bedragen.

4                     Vrijstellingen

 

Burgemeester en Wethouders kunnen, gehoord de leidingbeheerder, vrijstelling verlenen van het bepaalde in:

a      lid 3 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de op de plankaart aangegeven bestemming mogen worden opgericht;

b      lid 5, onder b t/m f ten behoeve van her uitvoeren van de vermelde activiteiten mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de vrijstelling verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.

5     Gebruik van gronden en opstallen

 

In aanvulling op het bepaalde in artikel 13 lid 1 wordt onder strijdig gebruik van de gronden en opstallen in ieder geval verstaan het gebruik:

a           op een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doen;

b           voor het uitvoeren van ontgrondingen;

c           voor het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;

d           voor het aanbrengen van diep wortelende beplanting;

e           voor het verrichten van grondwerkzaamheden anders dat normaal spit- en ploegwerk;

f             voor het verrichten van grondophogingen;

g           voor heien, draineren en diepwoelen.


De verbodsbepaling onder a t/m g geldt niet voor werken en werkzaamheden vallend onder normaal onderhoud en gebruik van de gronden, tot een maximale diepte van 0,3 m en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad.

 

Terug naar inhoudsopgave


Hoofdstuk III

Algemene bepalingen

 

Artikel 12  Vrijstellingsbevoegdheden ex artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in de voorschriften, ten behoeve van:

1      het afwijken van de voorgeschreven minimum en maximum maten met niet meer dan 10%, met dien verstande dat dit noodzakelijk is voor de bouwkundige dan wel architectonische inpassing;

2      het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bebouwingsvlak- en bebouwingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de plankaart ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt en mits daardoor geen belangen van derden onevenredig worden geschaad;

3      het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van doeleinden van openbaar nut, zoals gemaalgebouwtjes, transformatorhuisjes, reduceerstations met dien verstande dat:

a      de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 10 m²;

b      de goothoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m;

c      de hoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 6 m;

d      de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 10 m.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 13  Gebruiksbepaling

 

1      Het is verboden gebouwen, bouwwerken en werken en/of bijbehorende gronden te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen.

 

2      Burgemeester en wethouders verlenen van het bepaalde onder 1 vrijstelling, als strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 14  Bepaling ter algemene bescherming van het plan

 

Wat betreft de Woningwet artikel 9, lid 2 (uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening) blijven de voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard in dit plangebied buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a   de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

b   invloed van de omgeving op een bouwwerk;

c      bereikbaarheid gebouwen voor wegverkeer;

d      brandblusvoorzieningen;

e   bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

f    bouwen op de weg;

g   erf- en terreinafscheidingen;

h   parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

 

De bouwverordening dient te worden gelezen zoals deze luidt ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan.

 

Terug naar inhoudsopgave


Artikel 15  Overgangsbepalingen

1   Bebouwing

 

a      Voor zover de afwijking van het plan kwalitatief niet wordt vergroot, mag bebouwing die afwijkt van de bestemming van het plan en die bestond op het tijdstip van de terinzageligging van het ontwerpplan, behoudens onteigening:

     -    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

     -    eenmalig worden vergroot met ten hoogste 10% van de oppervlakte en ten hoogste 15% van de inhoud van de bebouwing, zoals die bestond op het tijdstip van de terinzageligging van het ontwerpplan;

     -    geheel worden vernieuwd of veranderd na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, mits de bouwvergunning binnen twee jaar na het tenietgaan is aangevraagd.

 

b   Bebouwing, opgericht dan wel op te richten na de terinzageligging van het ontwerpplan, krachtens een bouwvergunning, verleend of aangevraagd vóór dat tijdstip, wordt voor de toepassing van dit artikel geacht op dat tijdstip te bestaan.

 

2   Gebruik van de grond anders dan voor bebouwing/gebruik van opstallen

 

a   Het gebruik van de grond, anders dan voor bebouwing, en het gebruik van opstallen, strijdig met het plan en dat bestaat op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, mag worden gehandhaafd, tenzij het een gebruik betreft dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan en welk strijdig gebruik een aanvang heeft genomen nadat dit voorheen geldende bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.

 

b   Het is verboden het met het plan strijdig gebruik van grond en opstallen te wijzigen, indien hierdoor de afwijking van het plan wordt vergroot.

Terug naar inhoudsopgave


Artikel 16  Strafrechtelijke bepaling

 

Voor de toepassing van artikel 59 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt overtreding van het bepaalde in artikel 13 lid 1 aangemerkt als een strafbaar feit.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

 

 

Artikel 17  Procedurebepaling

Met betrekking tot de voorbereiding van de wijziging van het plan ingevolge artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en van vrijstelling ingevolge artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening door Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Terug naar inhoudsopgave

 

 

Artikel 18 Slotbepaling

 

Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de titel:

 

‘Voorschriften bestemmingsplan Limbricht van de gemeente Sittard-Geleen’.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, december 2002                             Vastgesteld: 12 december 2002

Croonen Adviseurs b.v.