Correctieve herziening Landelijk gebied Bronckhorst    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3), en een leeswijzer (paragraaf 1.4).

1.1 Aanleiding     

Op 17 mei 2017 heeft de Raad van Bronckhorst het bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst met identificatienummer NL.IMRO.1876.BP01048-VG01 vastgesteld. Tegen dat plan is beroep ingesteld. Bij uitspraak van 27 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:948, zaaknummer 201706783/1/R) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het plan op 8 onderdelen vernietigd. Voor deze vernietigde onderdelen droeg de ABRvS de gemeenteraad op om binnen 26 weken een nieuw besluit nemen. Het besluit richt zich op de toegestane werkzaamheden, de buitenopslag, de buitenstalling en de grondopslag van een aantal loonwerkbedrijven. Bij het nieuwe besluit wordt het overgangsrecht en de gegevens uit het rapport van de Stichting Advisering Bestuursrechtsspraak (StAB) in de afweging betrokken. In één geval betreft het besluit de toestemming om een woning vanuit een woonboerderij te verplaatsen naar een naastgelegen schuur.

Voorliggend bestemmingsplan is de correctieve herziening van deze 8 onderdelen welke door de ABRvS zijn vernietigd. De uitspraak van de ABRvS is als Bijlage 2 bij dit plan opgenomen.

Per bief van 8 oktober 2019 heeft de ABRvS de gemeenteraad laten weten dat er in de uitspraak een kennelijke verschrijving voorkomt. Het betreft de vermelding van een verkeerd adres van een loonwerkbedrijf. De rectificatie strekt louter tot het corrigeren van deze kennelijke verschrijving en heeft geen materiële gevolgen. De rectificatiebrief is opgenomen in Bijlage 3. Het STAB-verslag is opgenomen in Bijlage 4

1.2 Plangebied     

Het plangebied omvat de volgende locaties:

1. Gazoorweg 4 in Vorden;

2. Bielemansdijk 22 in Halle;

3. Eldrikseweg 16-18 in Laag-Keppel;

4. Eldrikseweg naast 17 in Laag-Keppel;

5. Joostinkweg 12 in Vorden;

6. Scharfdijk 2-2a in Hengelo;

7. Heideweversweg 4-4a-4b in Hengelo;

8. Pluimersdijk 25 in Halle.

1.3 Aanpak     

1.3.1 Algemeen     

Onderhavig plan is een partiële herziening van het totaalplan voor landelijk gebied. Deze herziening betreft acht locaties uit het landelijk gebied en is een vertaling van de uitspraak van de Raad van State van 27 maart 2019 op het plan Landelijk gebied Bronckhorst (NL.IMRO.BP01048-VG01). Dit plan geeft zodoende alleen de bestemmingen van de locaties weer welke op grond van de gerechtelijke uitspraak zijn vernietigd.om een aanpassing vragen.

1.3.2 Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst     

Het Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst vormt de basis voor het opstellen van digitale bestemmingsplannen binnen de gemeente Bronckhorst. Doel van het handboek is om de herkenbaarheid en daarmee de raadpleegbaarheid van de bestemmingsplannen te vergroten. Dit geschiedt door de digitale en analoge opzet, vormgeving en inhoud te standaardiseren. Dit draagt bij aan een efficiënter en eenduidige ontwikkeling van ruimtelijke plannen. Over de vorm en opzet hoeft niet meer te worden nagedacht, deze is in het handboek duidelijk voorgeschreven. De inhoud blijft uiteraard maatwerk en kan per plan verschillen. Alle afspraken die in het handboek zijn vastgelegd dienen bij het vervaardigen van alle ruimtelijke plantypes, waarvoor de digitale verplichting geldt, te worden nageleefd.

Het handboek is niet bedoeld als extra standaard, maar als hulpmiddel bij het (laten) vervaardigen, interpreteren en beoordelen van (digitale) ruimtelijke plannen. Het handboek sluit aan bij de verplichtingen die voortvloeien uit de Wro, het Bro, de RO Standaarden 2012 en de Werkafspraken RO Standaarden, waarin is voorgeschreven dat ruimtelijke plannen in elk stadium van de procedure digitaal vervaardigd, raadpleegbaar en beschikbaar dienen te zijn. Het digitale exemplaar is het authentieke plan. De analoge exemplaren zijn enkel een afgeleide daarvan, oftewel het digitale plan is leidend. Voorliggend bestemmingsplan is conform het handboek opgesteld.

1.4 Leeswijzer     

De toelichting is als volgt opgebouwd.



Hoofdstuk 2 Beschrijving Planonderdelen

In dit hoofdstuk worden de 8 planonderdelen welke op grond van de uitspraak van de ABRvS opnieuw moeten worden beoordeeld en gecorrigeerd, toegelicht.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspect (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).

Bijlagen bij de toelichting

Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Planonderdelen     

1. Gazoorweg 4 in Vorden

In het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Bronckhorst' heeft dit adres de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Door de eigenaar is in beroep verzocht om verplaatsing van één van de twee (bedrijfs)woningen uit de woonboerderij met geschakeld aangebouwde veestal (het hoofdgebouw) naar een bestaande vrijstaande schuur. De gemeente is aan deze wens niet tegemoet gekomen, gelet op het algemene uitgangspunt dat de bestaande bouwwijze niet wordt gewijzigd. Dat wil zeggen dat twee woningen in een hoofdgebouw niet mogen worden omgezet in twee woningen in twee afzonderlijke hoofdgebouwen.

Bij uitspraak van 27 maart 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat er geen ruimtelijke verschillen zijn tussen de bewoning in de geschakeld aangebouwde veestal en de door de eigenaar gewenste situatie. Volgens de Afdeling heeft de gemeente niet in redelijkheid kunnen nalaten om te voorzien in de gewenste (bedrijfs)woning in de vrijstaande schuur. Om die reden is in deze herziening de verplaatsing van één van de (bedrijfs)woningen uit het hoofdgebouw naar de bestaande vrijstaande schuur planologisch geregeld.

Concreet betekent dit dat de beide (bedrijfs)woningen in aparte hoofdgebouwen worden gesitueerd. In de tabel, dat de verdeling van de woningen over de hoofdgebouwen aangeeft, is het kruisje verplaatst van 'Een hoofdgebouw met daarin twee of meer woningen' naar 'Twee hoofdgebouwen met elk daarin één woning'. In artikel 4.2.3 van dit plan is deze tabel opgenomen. De aanduiding 'Wonen- uitgesloten' is opgenomen om het bewonen van de geschakelde aangebouwde veestal, dat onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw, tegen te gaan. De eigenaar is immers bereid om de mogelijkheid om deze te bewonen af te staan als een woning in de vrijstaande schuur wordt toegelaten.

De eigenaar heeft verzocht om het mogelijk te maken om de te realiseren woning in de bestaande vrijstaande schuur te laten bewonen door personen die geen relatie hebben met het agrarische bedrijf. Dit is mogelijk door deze woning aan te duiden als plattelandswoning. Een plattelandswoning kent een lager beschermingsregime dan een reguliere burgerwoning en is gelijk aan dat van een agrarische bedrijfswoning. De woning blijft juridisch gezien onderdeel van het agrarisch bedrijf (bedrijfswoning) waardoor ook omliggende bedrijven niet extra belemmerd worden door de aanwijzing.

Hiervoor is op 28 mei 2019 een luchtkwaliteitsonderzoek aangeleverd. Deze is opgenomen in bijlage 5 van de toelichting. Hierin wordt aangetoond dat het woon- en leefklimaat van de woning op Gazoorweg 4a in Vorden goed is. Deze woning heeft op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' gekregen.

2. Bielemansdijk 22 in Halle

In het rapport van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) Bijlage 3 is terecht vermeld dat er in 1994 een vergunning is verleend voor de opslag van dunne mest in twee foliebassins met een oppervlakte van 875 m2. De folliebassins moeten beschouwd worden als een voorziening ten behoeve van buitenopslag. In deze herziening is om die reden in tabel 5.1.2. onder a, 875 m2 voor een mestbassin opgenomen.

In het StAB rapport wordt tevens melding gemaakt van de opslag van grond, zand en overige bouwstoffen en de stalling van machines en werktuigen. Het betreft circa 1000 m2. In het beroepschrift heeft de bedrijfsvoerder aangegeven dit aantal m2 te willen (blijven) gebruiken voor buitenopslag en buitenstalling. Op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zelhem 2011' was dit gebruik niet toegestaan. Op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2-1988' had het perceel de bestemming 'Agrarisch produktiegebied A' met de aanduiding 'bouwperceel I' en Loonwerkbedrijf (Lb). Er golden voor de locatie geen beperkingen t.a.v. buitenopslag en -stalling binnen het bestemmingsvlak.

Gezien de overgangsbepalingen van het bestemmingsplanplan 'Buitengebied Zelhem 2011' mocht het gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan op 22 augustus 2011 worden voortgezet. Op dat tijdstip was circa 1000 m2 buitenopslag aanwezig. Dit blijkt uit luchtfoto's van 2010/2011. In het bestemmingsplan 'Buitengebied Zelhem 2011' is het bestemmingsvlak voor dit bedrijf vergroot zodat alle buitenopslag binnen het vlak is komen te liggen. In de loop der tijd is dit gebruik niet veranderd.

Op 22 mei 2019 heeft de gemeenteraad de notitie 'Uitbreidingsmogelijkheden in het buitengebied voor bedrijven met de bestemming 'Bedrijf' vastgesteld. Op grond van dit beleid wordt de buitenstalling van voertuigen en machines niet meer gerekend tot buitenopslag. Dit wordt bij recht binnen het bestemmingsvlak toegestaan. Daarom vervalt de vermelding buitenstalling. De in het ontwerpplan vermelde m2 wijzigen niet omdat deze m2 allen zijn toe te schrijven aan de buitenopslag van goederen en materiaal. In het ontwerpplan zijn de oppervlakten voor buitenopslag van goederen en materiaal nog opgeteld bij die voor buitenstalling van voertuigen en machines. Dat betekent dat op de, in het ontwerpplan in de tabel 5.1.2. onder a vermelde toegestane oppervlakten, de m2 voor buitenstalling in mindering wordt gebracht.

In de tabel 5.1.2. onder a is voor dit bedrijf om die reden 1000 m2 voor buitenopslag en 875 m2 voor een mestbassin opgenomen.

3. Eldrikseweg 16-18 in Laag-Keppel

Volgens het StAB rapport bedraagt de bestaande buitenstalling ongeveer 1000 m2 en de bestaande buitenopslag 1300 m2. Uit luchtfoto's van 2018 blijkt dat dit op dit moment in totaal circa 2000 m2 bedraagt. Op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel' was dit gebruik niet toegestaan. Op grond van het daarvoor geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Hummelo en Keppel 1988' had het perceel de bestemming 'Bedrijfsbebouwing met bestemmingscategorie I: functioneel aan het buitengebied gebonden niet agrarisch bedrijf. Er golden geen beperkingen t.a.v. buitenopslag en -stalling binnen het bestemmingsvlak.

Dit bestemmingsplan verviel met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel' op 20 september 2012. Het op dat moment bestaande gebruik mocht op grond van de daarin opgenomen overgangsbepalingen worden voortgezet. Uit gemeentelijk onderzoek blijkt dat er ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel' circa 2000 m2 aan buitenopslag en – stalling plaatsvond. Dit blijkt uit de luchtfoto van 2012. Daarom is in het ontwerpplan in de tabel 5.1.2. onder a voor dit bedrijf 2000 m2 voor buitenopslag en buitenstalling opgenomen.

Op 22 mei 2019 heeft de gemeenteraad de notitie 'Uitbreidingsmogelijkheden in het buitengebied voor bedrijven met de bestemming 'Bedrijf' vastgesteld. Op grond van dit beleid wordt de buitenstalling van voertuigen en machines niet meer gerekend tot buitenopslag. Dit wordt bij recht binnen het bestemmingsvlak toegestaan. Daarom vervalt de vermelding buitenstalling. Dit betekent dat op de, in het ontwerpplan in de tabel 5.1.2. onder a vermelde toegestane oppervlakten, de m2 voor buitenstalling in mindering wordt gebracht. Voor dit bedrijf leidt dit tot 722 m2 toegestane buitenopslag.

Het StAB rapport vermeldt als huidige activiteiten: akkerbouw, agrarisch loonwerk, grondverzet, spuitwerkzaamheden, opslag van bestrijdingsmiddelen en transportwerkzaamheden (zes vrachtwagens en een containerwagen). Volgens het StAB rapport vallen transport en sloop- en straatwerk dat niet voortvloeit uit het agrarische loonwerk niet onder de definitie van loonwerkbedrijf. Op grond van de voorgaande plannen waren deze activiteiten ook niet mogelijk. Daartoe is voorts, ook volgens StAB, geen vergunningsaanvraag gedaan.

In de tabel 5.1.2. onder a is in de kolom 'aard van de bedrijvigheid' naast het loonwerk en akkerbouw op grond van een zienswijze het 'transport van goederen vergelijkbaar met die van loonwerk' toegevoegd.

4. Eldrikseweg naast 17 in Laag-Keppel

Volgens het StAB rapport bedraagt de totale oppervlakte van de bestaande buitenopslag en -stalling 850 m2. Volgens het gemeentelijk onderzoek gaat het om circa 1823 m2. Dit is vastgesteld op basis van de luchtfoto´s van 2017/2018. Op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel' was dit gebruik niet toegestaan. Op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hummelo en Keppel 1988' had het perceel de bestemming 'Bedrijfsbebouwing met bestemmingscategorie I: functioneel aan het buitengebied gebonden niet agrarisch bedrijf. Er golden voor deze locatie geen beperkingen t.a.v. buitenopslag en - stalling binnen het bestemmingsvlak.

De bestaande buitenopslag en -stalling ten tijde van de inwerkingtreding van het daaropvolgende bestemmingsplan 'Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel' op 20 september 2012 mocht op grond van de daarin opgenomen overgangsbepalingen worden voortgezet. Uit gemeentelijk onderzoek blijkt dat ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel' circa 2380 m2 ten behoeve van buitenopslag en -stalling in gebruik was. Dit valt onder het overgangsrecht. In de tabel 5.1.2. onder a is voor dit bedrijf in het ontwerpplan daarom 2380 m2 voor buitenopslag en buitenstalling opgenomen.

Op 22 mei 2019 heeft de gemeenteraad de notitie 'Uitbreidingsmogelijkheden in het buitengebied voor bedrijven met de bestemming 'Bedrijf' vastgesteld. Op grond van dit beleid wordt de buitenstalling van voertuigen en machines niet meer gerekend tot buitenopslag. Dit wordt bij recht binnen het bestemmingsvlak toegestaan. Daarom vervalt de vermelding buitenstalling. Dit betekent dat op de, in het ontwerpplan in de tabel 5.1.2. onder a vermelde toegestane oppervlakten, de m2 voor buitenstalling in mindering wordt gebracht. Voor dit bedrijf leidt dit tot 2086 m2 toegestane buitenopslag.

5. Joostinkweg 12 in Vorden

Het StAB rapport vermeldt dat de buitenopslag op dit moment deels plaats vindt op gronden met de bestemming 'bedrijf' en deels op gronden met de bestemming 'agrarisch'. Volgens het rapport bedraagt te totale oppervlakte van de buitenopslag circa 1500 m2. Uit een luchtfoto van 2018 blijkt dat de totale oppervlakte van de buitenopslag binnen het bouwvlak circa 2850 m2 bedraagt. En buiten het bouwvlak circa 700 m2. Dit gebruik was grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hengelo/Vorden 2005' en de 'Correctieve herziening bestemmingsplan Hengelo 2005/2008' niet toegestaan.

Op grond van het daarvoor geldende bestemmingsplan 'Vorden Buitengebied 1982' had het perceelgedeelte binnen het bouwvlak de bestemming 'Bijzondere agrarische bedrijven C'. Op grond van die bestemming mocht het perceel onder meer worden gebruikt voor agrarisch grondgebruik met bebouwing en agrarische loonbedrijven. Er gold geen definitie van loonwerkbedrijf. Ook waren er geen voorschriften m.b.t. buitenopslag en -stalling binnen het bouwvlak opgenomen. Binnen het bouwvlak waren buitenopslag en – stalling daardoor ongeacht de oppervlakte en de hoogte daarvan toegestaan.

Gezien de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hengelo/Vorden 2005' mocht het gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan op 1 februari 2007 worden voortgezet. Volgens gemeentelijk onderzoek was er ten tijde van inwerkingtreding van dit plan circa 2900 m2 buitenopslag en –stalling, binnen het bouwvlak, aanwezig op het perceel. Dit is vastgesteld op basis van de luchtfoto uit 2007. In de tabel 5.1.2. onder a is voor dit bedrijf in het ontwerpplan daarom 2900 m2 voor buitenopslag en buitenstalling opgenomen.

Op 22 mei 2019 heeft de gemeenteraad de notitie 'Uitbreidingsmogelijkheden in het buitengebied voor bedrijven met de bestemming 'Bedrijf' vastgesteld. Op grond van dit beleid wordt de buitenstalling van voertuigen en machines niet meer gerekend tot buitenopslag. Dit wordt bij recht binnen het bestemmingsvlak toegestaan. Daarom vervalt de vermelding buitenstalling. Dit betekent dat op de, in het ontwerpplan in de tabel 5.1.2. onder a vermelde toegestane oppervlakten, de m2 voor buitenstalling in mindering wordt gebracht. Voor dit bedrijf leidt dit tot 2733 m2 toegestane buitenopslag.

Uit de luchtfoto van 1999 blijkt dat buitenopslag buiten het bouwvlak nog niet plaats vond en dus daarna is ontstaan. Op grond van het bestemmingsplan 'Vorden Buitengebied 1982' had dit gedeelte van het perceel de bestemming 'Agrarisch gebied van landschappelijke waarden'. Binnen deze bestemming was uitsluitend tijdelijke opslag van hooibalen toegestaan, mits niet langer dan 6 weken. Tegen de bestaande buitenopslag is in 2015 handhavend opgetreden. De gemeente wil deze buitenopslag buiten het bouwvlak niet toestaan. Daarom is deze opslag in deze hierziening niet positief bestemd.

Volgens het StAB rapport verricht het bedrijf agrarisch loonwerk, straat- en sloopwerk, tuinbouwmechanisatie, landschapsonderhoud (natuurterreinen) en bosbouw (voor onder andere Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer). Bosbouw, cultuurhistorisch grondverzet en sloop- en straatwerk dat niet voortvloeit uit het agrarisch loonwerk valt volgens het StAB niet onder de definitie van loonwerkbedrijf. Ook voorgaande plannen maakten deze activiteiten niet mogelijk. Voor deze activiteiten is, ook volgens StAB, geen vergunningaanvraag gedaan. Daarom worden deze activiteiten in deze herziening niet planologisch geregeld.

6. Scharfdijk 2-2a in Hengelo

In het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Bronckhorst' is de toegestane oppervlakte van de bedrijfsbebouwing vastgesteld op 1160 m2. Dit had uitgaande van de bestaande rechten 1656 m2 moeten bedragen. In de tabel 5.1.2. onder a is daarom 1656 m2 als toegestane bedrijfsbebouwing opgenomen.

Volgens het StAB rapport vindt de bestaande buitenopslag deels plaats op gronden met de bestemming 'bedrijf' en deels op gronden met de bestemming 'agrarisch'. Dit gebruik was op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hengelo/Vorden 2005' niet toegestaan. In het daarvoor geldende bestemmingsplan 'Hengelo Buitengebied 1984' had het perceelgedeelte binnen het bouwvlak de bestemming 'Bijzondere agrarische bedrijven A'. Er golden geen definities en er waren er geen voorschriften m.b.t. buitenopslag en -stalling binnen het bouwvlak opgenomen.

Gezien de overgangsbepalingen van het daarop volgende bestemmingsplan 'Buitengebied Hengelo/Vorden 2005', dat op 1 februari 2007 in werking is getreden, en de Correctieve herziening bestemmingsplan Buitengebied 'Hengelo/Vorden 2005/2008' mocht het bestaande gebruik dat bestond op 1 februari 2007 worden voortgezet. Blijkens de luchtfoto van 2007 was er op dat moment een oppervlakte van circa 2300 m2 in gebruik voor buitenopslag en -stalling. In de tabel 5.1.2. onder a is voor dit bedrijf in het ontwerpplan om die reden 2300 m2 voor buitenopslag en buitenstalling opgenomen.

Op 22 mei 2019 heeft de gemeenteraad de notitie 'Uitbreidingsmogelijkheden in het buitengebied voor bedrijven met de bestemming 'Bedrijf' vastgesteld. Op grond van dit beleid wordt de buitenstalling van voertuigen en machines niet meer gerekend tot buitenopslag. Dit wordt bij recht binnen het bestemmingsvlak toegestaan. Daarom vervalt de vermelding buitenstalling. Dit betekent dat op de, in het ontwerpplan in de tabel 5.1.2. onder a vermelde toegestane oppervlakten, de m2 voor buitenstalling in mindering wordt gebracht. Voor dit bedrijf leidt dit tot 2198 m2 toegestane buitenopslag.

Voor het gebruik van de gronden met de agrarische bestemming t.b.v. opslag is een tijdelijke omgevingsvergunning verleend (tot 31 december 2023). Deze buitenopslag was in strijd met het bestemmingsplan 'Buitengebied Hengelo/Vorden 2005' en de 'Correctieve herziening bestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden 2005/2008'. Ook met het daarvoor geldende plan 'Hengelo Buitengebied 1984'. Na het verstrijken van de geldigheid van de verleende tijdelijke omgevingsvergunning is het wenselijk dat het gebruik wordt beëindigd. Om die reden wordt de buitenopslag niet als zodanig bestemd en wordt het bestemmingsvlak niet vergroot.

Cultuurtechnisch grondverzet en sloop- en straatwerk dat niet voortvloeit uit het agrarisch loonwerk is, volgens het StAB niet toegestaan op grond van de huidige regeling in het plan 'Landelijk gebied Bronckhorst'. Ook de voorgaande plannen maakten deze activiteiten niet mogelijk. Voor deze activiteiten is ook geen vergunning aangevraagd. Daarom worden deze activiteiten niet planologisch geregeld in deze herziening.

7. Heideweversweg 4-4a-4b in Hengelo

In het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Bronckhorst' is de toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing vastgesteld op 1320 m2. Uitgaande van de bestaande rechten had dit 1624 m2 moeten bedragen. In de tabel 5.1.2. onder a is daarom 1624 m2 als toegestane bedrijfsbebouwing opgenomen.

Het loonwerkbedrijf is sinds 2003 op de locatie gevestigd. Tot die tijd was op de locatie een akkerbouwbedrijf en een varkenshouderij gevestigd. In 2003 is het loonwerkbedrijf gevestigd aan de Heideweversweg en het akkerbouwbedrijf aan de Vaalverinkdijk 1. Volgens het StAB rapport beslaat de bestaande buitenopslag en –stalling een oppervlakte van 2500 m2. Uit luchtfoto's van 2018/2019 blijkt dat de oppervlakte van de bestaande buitenopslag en –stalling op dit moment circa 600 a 700 m2 bedraagt.

Dit gebruik was op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hengelo/Vorden 2005' in combinatie met de 'Correctieve herziening bestemmingsplan buitengebied Hengelo/Vorden 2005/2008' niet toegestaan. Op grond van het daarvoor geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Hengelo 1984' had het perceel de bestemming 'Agrarisch gebied'. Op grond van deze bestemming mocht het perceel alleen worden gebruikt voor agrarisch grondgebruik, met de bijbehorende buitenopslag en –stalling en niet voor een loonwerkbedrijf, met de bijbehorende buitenopslag en -stalling.

Op grond van de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hengelo 1984' mocht enkel het strijdige gebruik dat reeds plaatsvond ten tijde van het van kracht worden van dit plan worden voortgezet. Dat het gebruik toen reeds bestond hebben wij niet kunnen aantonen op basis van luchtfoto's. Aangezien het loonwerkbedrijf pas sinds 2003 op locatie is gevestigd, is het niet aannemelijk dat dit gebruik al ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hengelo 1984' op het perceel plaatsvond. Daarmee valt de buitenopslag voor het loonwerkbedrijf niet onder het overgangsrecht en is dit niet als zodanig bestemd in deze herziening.

Voor de akkerbouwtak hebben wij kunnen vaststellen dat ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hengelo/Vorden 2005' op 1 februari 2007 circa 230 m2 aan buitenopslag en stalling aanwezig was. Dit valt onder het overgangsrecht. Samen met de reeds toegestane 100 m2 komt de opslag hiermee op 330 m2. Deze oppervlakte is in het ontwerpplan opgenomen in tabel 5.1.2 onder a van de planregels.

Op 22 mei 2019 heeft de gemeenteraad de notitie 'Uitbreidingsmogelijkheden in het buitengebied voor bedrijven met de bestemming 'Bedrijf' vastgesteld. Op grond van dit beleid wordt de buitenstalling van voertuigen en machines niet meer gerekend tot buitenopslag. Dit wordt bij recht binnen het bestemmingsvlak toegestaan. Daarom vervalt de vermelding buitenstalling. Dit betekent dat op de, in het ontwerpplan in de tabel 5.1.2. onder a vermelde toegestane oppervlakten, de m2 voor buitenstalling in mindering wordt gebracht. Voor dit bedrijf leidt dit tot ca. 200 m2 toegestane buitenopslag. Omdat op grond van het nieuwe uitbreidingsbeleid bij een gebiedsgebonden bedrijf bij recht binnen het bestemmingsvlak 250 m2 is toegestaan, geldt voor dit bedrijf daarom 250 m2 aan buitenopslag.

Cultuurtechnisch grondverzet en sloop – en straatwerk dat niet voortvloeit uit het agrarisch loonwerk is niet, ook volgens StAB, niet toegestaan onder de huidige regeling in het plan 'Landelijk gebied Bronckhorst'. De voorgaande plannen maakten deze activiteiten ook niet mogelijk. Voor zover bekend is voor die activiteiten ook geen vergunning verleend. Daarom worden deze activiteiten in deze herziening niet planologisch geregeld.

8. Pluimersdijk 25 in Halle.

Tot de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zelhem 2011' was het perceel op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2 - 1998' bestemd als 'Agrarisch productiegebied B' met een gedeeltelijke aanduiding 'Bouwperceel II' en 'Lb'(loonwerkbedrijf) en 'RI' (reparatiebedrijf voor landbouwwerktuigen). Deze activiteiten waren zodoende bij recht toegestaan. In de tabel 5.1.2. onder a is in de kolom onder de kolom 'aard van de bedrijvigheid' om die reden naast agrarisch loonbedrijf tevens akkerbouw opgenomen. Tevens zijn de activiteiten landbouwmechanisatiebedrijf en verhuur van werktuigen en landbouwmachines opgenomen.

Daarnaast is de bestaande buitenopslag binnen het bouwvlak ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zelhem 2011' op 22 augustus 2011 voor zowel het loonwerkbedrijf als het akkerbouwbedrijf positief bestemd. Volgens gemeentelijk onderzoek was er in 2011 circa 1333 m2 aan buitenopslag binnen het bestemmingsvlak aanwezig. Dit betreft 136 m2 voor opslag auto's, landbouwvoertuigen, 84 m2 voor akkerbouw, 534 m2 voor loonwerk, inclusief kalkopslag aan de noordzijde van het perceel en 579 m2 voor loonwerk aan de zuidzijde van het perceel.

Ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zelhem 2011' vond ook opslag ten behoeve van het normale agrarische gebruik buiten het bouwperceel plaats. Hierop was ook overgangsrecht van toepassing omdat de bestemming 'Agrarisch produktiegebied en/of bosgebied 2' uit het daarvoor geldende bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2 – 1988' van de gemeente Zelhem van toepassing was. Loonwerkactiviteiten welke op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan werden uitgevoerd buiten het bouwperceel vallen niet onder het overgangsrecht.

Met de ondernemer is inmiddels een vormverandering van het bestemmingsvlak overeengekomen waarbij de oppervlakte ervan gelijk blijft. Door deze vormverandering past de op peildatum 2011 waargenomen buitenopslag en -stalling welke buiten het bestaande bouwvlak plaatsvindt beter binnen de bedrijfsbestemming. Het betreft 423 m2 waarbij het totaal aan buitenopslag en -stalling op 1756 m2 komt. In de tabel 5.1.2. onder a is in het ontwerpplan dit als toegestane aantal m2 voor buitenopslag en -stalling opgenomen.

Op 22 mei 2019 heeft de gemeenteraad de notitie 'Uitbreidingsmogelijkheden in het buitengebied voor bedrijven met de bestemming 'Bedrijf' vastgesteld. Op grond van dit beleid wordt de buitenstalling van voertuigen en machines niet meer gerekend tot buitenopslag. Dit wordt bij recht binnen het bestemmingsvlak toegestaan. Daarom vervalt de vermelding buitenstalling. Dit betekent dat op de, in het ontwerpplan in de tabel 5.1.2. onder a vermelde toegestane oppervlakten, de m2 voor buitenstalling in mindering wordt gebracht. Voor dit bedrijf leidt dit tot ca. 902 m2 toegestane buitenopslag.

Generiek voor de percelen genoemd onder 2 t/m 8

Transport, sloop en straatwerk dat niet voortvloeit uit het agrarische loonwerk valt (ook volgens StAB) vooralsnog niet onder definitie van agrarisch loonwerk. Deze activiteiten waren op grond van de voorgaande bestemmingsplannen ook niet mogelijk. Daarvoor is mede volgens StAB ook geen vergunningaanvraag gedaan. Bedrijfsuitbreidingen waarvan de oppervlakten en werkzaamheden niet passen binnen de regeling van deze herziening kunnen eventueel met een buitenplanse herziening gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het beleid het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Volgens artikel 2.10 van het Barro worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen alsmede de wezenlijke kenmerken hiervan. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

  1. er sprake is van een groot openbaar belang,
  2. er geen reële alternatieven zijn, en
  3. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Daarnaast biedt het Barro de mogelijkheid de begrenzing te wijzigen:

  1. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van de ecologische hoofdstructuur, voor zover:
    1. de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur worden behouden, en
    2. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  2. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:
    1. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van de ecologische hoofdstructuur beperkt is,
    2. de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur, of een vergroting van de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur, en
    3. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  3. ten behoeve van de toepassing van de krachtens artikel 2.10.4, eerste lid, gestelde regels.

De uitwerking in de provinciale Omgevingsvisie van Gelderland wordt toegelicht in paragraaf 3.2.1.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Per 1 juli 2017 is de 'nieuwe' ladder in werking getreden. Hiermee heeft de wetgever gepoogd een aantal knelpunten die in de praktijk zijn gesignaleerd, zoveel mogelijk op te lossen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Voor iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling (binnen en buiten bestaand stedelijk gebied) moet de behoefte worden beschreven in de plantoelichting. Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien dat niet mogelijk is, dan dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.

Bij de Ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.

De Ladder moet ook worden toegepast bij globale en flexibele bestemmingsplannen, op een moment dat de ontwikkeling nog niet concreet is. Ook een wijzigings- of uitwerkingsplan moet aan de Ladder worden getoetst. In zo’n geval kan dus sprake zijn van een dubbele laddertoets. In de Omgevingswet is al meegenomen dat het zwaartepunt van de te verrichten onderzoeken ligt op het moment dat ontwikkelingen meer concreet zijn. Vooruitlopend op de Omgevingswet kan bij het (globale) bestemmingsplan worden bepaald dat de laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het bestemmingsplan, maar eerst op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan. De gemeenteraad kan er dus voor kiezen om de laddertoets door te schuiven, maar hoeft dit niet te doen. Het eventueel doorschuiven van de laddertoets laat onverlet dat het (globale) bestemmingsplan ter ruimtelijke onderbouwing een toelichting moet bevatten. Er geldt dus een onderzoeksplicht bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht in een (globaal) bestemmingsplan. Wel wordt aangenomen dat de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan dat voorziet in de mogelijkheid van een wijzigings- of uitwerkingsplan, wat globaler kan worden gemotiveerd.

Provincies hebben de bevoegdheid om in hun verordening op de Ladder in het Bro aanvullende regels te stellen, mits deze niet strijdig zijn met het Bro. Bij het geven van aanvullende regels moeten provincies uitgaan van de Bro-definities en prudent omgaan met de vraag of er nog wel behoefte is om aanvullende regels te stellen.

3.1.3 Moderninering Monumentenzorg     

De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. De Directie Erfgoed & Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling van deze modernisering.

Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening

Cultureel erfgoed krijgt een belangrijke plaats binnen de ruimtelijke ordening. Met de visie Kiezen voor karakter toont het kabinet zijn verantwoordelijkheid voor een goede omgang met onroerend cultureel erfgoed van nationale betekenis bij integrale ruimtelijke afwegingen.

Vijf prioriteiten

Het kabinet kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:

  1. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  5. wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Dit betekent dat de rol die gemeenten, provincies en de rijksoverheid hebben in de erfgoedzorg verandert. In oktober 2010 stuurden de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten een brief over de ondersteuning op dit gebied aan de gemeenten.

Besluit ruimtelijke ordening

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst helpt gemeenten hiermee met de Handreiking erfgoed en ruimte. In deze handreiking staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan.

Krachtiger en eenvoudigere regels

Minder regels, kortere procedures en structureel meer financiële middelen zorgen voor een duurzame instandhouding van rijksmonumenten. Deze regels hebben betrekking op vergunningen, subsidie en kwaliteit

Vergunning

De monumentenvergunning wordt onderdeel van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Ook wordt bepaald welke werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.

Subsidie

Het aanvragen van een Brim-subsidie is in 2011 nog verder vereenvoudigd. De minister heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor zowel reguliere instandhouding als incidentele restauraties.

Kwaliteit

De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel van dat project.



Herbestemming

Monumenten die hun functie verliezen, komen vaak leeg te staan. Belangrijke cultuurhistorische waarden gaan dan verloren. Herbestemming van gebouwen, complexen en structuren kan dit tegengaan. Bij de modernisering van de monumentenzorg is herbestemming een essentieel onderwerp. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2010 een Nationaal Programma Herbestemming in het leven geroepen. Bovendien ondersteunt de Rijksdienst het programma met geld en medewerkers. Een groot aantal organisaties werkt verder aan een gezamenlijke agenda van activiteiten om herbestemming te stimuleren. Deze Nationale Agenda Herbestemming bestrijkt het brede veld van herbestemming. In deze Nationale Agenda Herbestemming wordt ingezet op:

  • het bevorderen van de praktijk van herbestemming;
  • het ontwikkelen en verspreiden van kennis over herbestemming;
  • het inhoudelijk, politiek en publiek agenderen van het onderwerp.



Het opzetten van een kennisinfrastructuur

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende rol.

Kennisuitwisseling

Om uitwisseling van kennis mogelijk te maken, is een goed functionerende kennisinfrastructuur nodig. Daaromheeft de Rijksdienst het programma Kennisinfrastructuur Modernisering Monumentenzorg (KIMOMO) opgezet. Met dit informatiesysteem voorziet de Rijksdienst de erfgoedsector van digitale informatie. Het programma KIMOMO liep van januari 2010 tot en met december 2013.

3.1.4 Nationaal Waterplan     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015, inclusief alle tussentijdse wijzigingen.

Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid, met een vooruitblik richting 2050. Met dit waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het streven is gericht op een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het NWP2 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

In het NWP2 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Belangrijke onderdelen van dit plan zijn:

  • rijksbeleid dat voortvloeit uit de deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie);
  • Beleidsnota Noordzee 2016-2021, waarmee het beleid voor doorvaart en medegebruik in windparken op zee onder voorwaarden is vastgesteld;
  • Stroomgebiedbeheerplannen en Maatregelenprogramma's voor de Eems, Maas, Rijn en Schelde 2016-2021, met de beschrijving van de watersystemen, doelen en maatregelen;
  • verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet (Internationale Waterambitie) en bestuurlijke verhoudingen (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma);
  • het voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het marine milieu door geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma's op te nemen.

Voor het NWP2 is een milieueffectrapport opgesteld. Daarin is ook een passende beoordeling vanuit Natura 2000 opgenomen.

Gelijktijdig met de vaststelling van het NWP2 is ook het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 vastgesteld. Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren beschrijft hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer.

3.1.5 Waterbeleid van de 21e eeuw     

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.

3.1.6 Natuurbescherming     

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.



Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente

De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, net als onder de geldende wetgeving, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning; de inhoudelijke natuurtoets wordt (ook) dan uitgevoerd door de provincie, die een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente moet afgeven.

Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de Wet Natuurbescherming. Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen.

Gebiedsbescherming

Wat betreft gebiedsbescherming vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten, maar verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2017 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is.

Bescherming van dieren en planten

Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

De lijsten met beschermde soorten zijn aangepast. Zo is een aantal soorten planten, insecten en vissen voortaan niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het aantal beschermingsregimes terug.

De beschermde status van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Bescherming van bosopstanden

De regels van de huidige Boswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zo zijn de ‘bebouwde kom Boswet’, melding en herplantplicht hetzelfde. Wel is er een aantal vrijstellingen opgenomen van de herplantplicht, zoals bij maatregelen opgenomen in een ontheffing of vergunning, of via een goedgekeurde gedragscode.



Jacht om schade te beperken

Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies, grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan. Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten. Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht.

3.1.7 Externe veiligheid     

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Dit wordt in de navolgende paragrafen nader toegelicht.

3.1.7.1 Besluit externe veiligheid Inrichtingen     

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden en regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De gemeentelijke beleidsvisie op externe veiligheidbeleid voor inrichtingen is opgenomen in paragraaf 3.4.13.

3.1.7.2 Besluit externe veiligheid buisleidingen     

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.

Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6 contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Voor een aantal installaties, zoals bijvoorbeeld lpg tankstations, pgs 15 kluizen en ammoniak koelinstallaties, gelden vaste afstanden voor het plaatgebonden risico en het invloedsgebied. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet een berekening worden gemaakt om de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied te kunnen bepalen. Daarnaast wordt in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor onderhoud aan de leiding door een belemmerende strook van minimaal 5,0 m aan weerszijden van de leiding met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel.

3.1.7.3 Besluit externe veiligheid transportroutes     

Het Besluit externe veiligheid transportroutes, inwerking getreden op 1 april 2015, betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het besluit bevat de uitwerking van de ruimtelijke component van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Doel van dit besluit is het waarborgen van een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Verder maakt het besluit de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk en biedt het regels voor het afwegen van het risico ten opzichte van de ruimtelijke ontwikkelingen.

3.1.8 M.e.r.-beoordeling     

Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.

In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:

  • m.e.r.-plicht;
  • m.e.r.-beoordelingsplicht;
  • vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.

In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.

De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

3.2 Provinciaal beleid     

Op 9 juli 2014 en 24 september 2014 stelden Provinciale Staten respectievelijk de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid (zie 3.2.1) en in de Omgevingsverordening staan de regels (zie 3.2.2). Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden. Visie en verordening zijn nadien enkele malen geactualiseerd. Dit is, indien van toepassing, in de navolgende paragrafen verwerkt.

3.2.1 Omgevingsvisie     

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd. De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.



Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen dienen te worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  1. past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  2. hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

De rijksladder heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Vooruitlopend daarop spreekt de provincie nu al van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

De provincie streeft naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De provincie heeft daartoe de Ecologische Hoofdstructuur opnieuw gedefinieerd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN). In het GNN is uitsluitend sprake van een natuurbestemming. Hier ligt een opgave om nog 2.700 hectare natuur te ontwikkelen. Dit was aanvankelijk 11.000 en vervolgens 5.300 hectare. Het zoekgebied dat hiervoor beschikbaar is, is circa 4.100 hectare groot. De provincie richt zich op het realiseren van een robuust Gelders Natuurwerk met voldoende middelen voor het ontwikkelen, onderhouden en beheren op de langere termijn.

De 'niet-natuur' in de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (woningen, bedrijven, infrastructuur) heet voortaan de Groene Ontwikkelingszone (GO). De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Het betreft 25.000 hectare grond. In de GO liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor organisaties en particulieren. De ontwikkelingen moeten passen bij het karakter van het GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

3.2.2 Omgevingsverordening     

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Algemeen     

Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij respectievelijk de gemeente Aalten en Bronckhorst.

3.3.2 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012     

De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.



Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.



De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • Samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid
  • Bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal
  • Balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap
  • Innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening
  • Ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

3.3.3 Regionale Detailhandelsvisie     

Door de Kamer van Koophandel, MKB Nederland, Provincie Gelderland en de regio Achterhoek is een Regionale Detailhandelsvisie voor de Regio Achterhoek opgesteld. In deze visie staan, kijkend naar de huidige situatie, (toekomstige) ontwikkelingen en bestaande beleidsstukken, het toekomstbeeld van de winkelstructuur in de Achterhoek centraal. De visie maakt strategische keuzen en geeft beleidsstandpunten. Het beleid is gericht op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur. De dynamiek in vraag en aanbod wordt ingezet in de bestaande winkelgebieden. De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn: geen uitbreiding van het aantal detailhandelsconcentraties, voortzetten en versterken van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur, versterking van de koppositie van de binnensteden van Doetinchem en Winterswijk t.o.v. Twente, KAN en Duitsland, compacte winkelcentra in een omgeving met hoge verblijfswaarde, regionale toetsing bij initiatieven met gemeenteoverschrijdende effecten, versterking van het bestaande woonthemacentrum in Doetinchem. Verder is er sprake van terughoudend beleid ten aanzien van perifere en grootschalige detailhandel, is flankerend beleid vanuit andere beleidssectoren noodzakelijk om de leefbaarheid van dorpen en kernen te stimuleren door behoud van voorzieningen, het bevorderen van samenwerking tussen recreatie/toerisme en detailhandel en is er geen plaats voor het realiseren van een Factory Outlet Center. Initiatieven in de regiogemeenten worden getoetst aan de regionale visie. Initiatieven met gemeente overschrijdende effecten worden ter toetsing aan de Regio Achterhoek voorgelegd. Er vindt periodiek regionaal overleg plaats.

3.3.4 Regionaal programma Bedrijventerreinen Regio Achterhoek     

De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.



De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor de opvang van de vervangingsvraag.



Afspraken

Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. De gemeenten in West-Achterhoek werken samen rondom A18 Bedrijvenpark en het EBT in Montferland.

De vraag in West-Achterhoek is 109,8 hectare aan bedrijventerreinen in de periode 2009-2023. Een overaanbod dreigt. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden. Winkelskamp Oost en Dambroek Zuid betreffen zachte plannen. Voor Dambroek Zuid wordt in de periode 2010-2015 de behoefte nader bekeken.

Subregio West-Achterhoek pakt de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen samen op met de herstructurering van oude bedrijventerreinen. Binnen de gemeente Bronckhorst hebben de volgende terreinen een transformatieopgave: het HAVO-terrein, het buitengebied en de kleine kernen. Bij de transformatie van deze terreinen kan gebruik gemaakt worden van het HRT-fonds, waarin positieve opbrengsten van de ontwikkeling van het A18 Bedrijvenpark en het EBT Montferland en gelden van de provincie zijn opgenomen.

De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.

Monitoring moet uitwijzen of aanpassing van de gemaakte afspraken nodig en mogelijk is.

3.3.5 Waterbeheerplan     

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 3 november 2015 het Waterbeheerplan 2016 - 2021 vastgesteld.

Doel en functie van het WBP

Het waterschap heeft een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Zij heeft wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van het waterschap mag verwachten. Namelijk: zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In dit waterbeheerplan beschrijft het waterschap hoe zij dit in de periode 2016-2021 doet. Ook stellen zij de benodigde maatregelen voor. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt. Dat volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Dit plan geeft dus vooral de koers aan die het waterschap gaat varen.

Doelgroep

Het waterbeheerplan gaat niet alleen over het werk van het waterschap, maar ook over de verbinding die zij van daaruit legt met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders. Hierbij hebben zij de overtuiging dat partijen samen verder komen.

Samenwerking in Rijn-Oost

Dit waterbeheerplan is gezamenlijk door de waterschappen in Oost-Nederland opgesteld. Dit zijn de waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Groot Salland. Wat hen bindt is de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost, dat behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Daarom is de tekst van dit waterbeheerplan grotendeels identiek voor de vier waterschappen. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Van watervisie naar waterbeheerplan

Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030' opgesteld. Vanuit deze visie vult zij het beleid voor de periode 2016-2021 verder in. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staan in deze visie centraal. De ambities uit de watervisie wil zij samen met haar partners verder vormgeven. Dit waterbeheerplan biedt hiervoor concrete aanknopingspunten.

 

Relatie met andere waterplannen en overheden

De verantwoordelijkheid voor het waterbeheer in Nederland ligt bij het Rijk, de provincies en de waterschappen. Ieder heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheden en taken (zie bijlage A). Voor het waterschap als functionele overheid, zijn de wettelijke en beleidsmatige kaders vanuit het Rijk en provincie van belang. Dit waterbeheerplan staat dan ook niet op zich zelf, maar houdt rekening met de plannen van het Rijk en provincie. Zo staat het nationale waterbeleid in het nationale Waterplan en het – voor ons gebied relevante – Stroomgebiedbeheerplan Rijn. Het provinciale waterbeleid is opgenomen in de Omgevingsvisies van de provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe. De provincies stellen onderdelen van deze visies bij, om een actueel kader voor de waterschappen te bieden.

PlanMER toetsing

Net als bij het vorige waterbeheerplan, is ook voor dit waterbeheerplan geen planMER toetsing nodig. Het huidige plan is kaderstellend voor diverse maatregelen. De basis voor concrete uitvoeringsmaatregelen ligt in nog te nemen besluiten over projectplannen, op basis van artikel 5.4 en verder van de Waterwet. Deze projectplannen zullen, wanneer ze de ‘drempelwaarden’ overschrijden, MER-plichtig dan wel MER-beoordelingsplichtig zijn. Dit wordt per projectplan afzonderlijk bekeken.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie     

Op grond van de Wro dient elke gemeente een of meerdere structuurvisies vast te stellen voor haar gehele grondgebied. Beleidsdoelen uit de structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen.



De structuurvisie voor de gemeente Bronckhorst is op 25 oktober 2012 vastgesteld en kent een plantermijn van 10 jaar. De structuurvisie is een visie waarin het bestaande beleid geactualiseerd en afgestemd is. Voor het landelijk gebied vormt het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) dat op 25 juni 2009 is vastgesteld, een belangrijke basis (zie paragraaf 3.4.9).

In deze Structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in grote kernen, kleinere kernen, buurtschappen en overig buitengebied. De kernen betreffen de vier grote kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem en de kleinere kernen Achter-Drempt, Baak, Bronkhorst, Halle, Hoog-Keppel, Hummelo, Keijenborg, Kranenburg, Laag-Keppel, Olburgen, Toldijk, Veldhoek, Velswijk, Voor-Drempt en Wichmond. De buurtschappen onderscheiden zich van het overige buitengebied door een concentratie van woonbebouwing met eventuele voorzieningen. De buurtschappen zijn Bekveld, De Meene, Delden, Dunsborg, Eldrik, Gooi, Halle-Heide, Halle-Nijman, Heidenhoek, Heurne, Linde, Medler, Mossel, Noordink, Oosterwijk, Rha, Varssel, Veldwijk, Vierakker, Wassinkbrink, Wildenborch, Winkelshoek, Wittebrink en Wolfersveen.



De gemeente Bronckhorst heeft in 2006 een groot aantal gebieden aangewezen onder de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Deze zogenaamde Wvg-gebieden reserveren ruimte voor woningbouw, bedrijvigheid en maatschappelijke doeleinden, zoals scholen, gemeentehuis en sportvoorzieningen. Met de vaststelling van de structuurvisie zijn de aangewezen gebieden die onder de Wet voorkeursrecht gemeenten vallen (Wvg-gebieden), bestendigd. De structuurvisie geeft mede de ruimtelijke onderbouwing van het al dan niet bestendigen van de Wvg en de omvang daar van. Inmiddels zijn alle Wvg-aanwijzingen komen te vervallen.

De structuurvisie kent een uitvoeringsparagraaf. In de structuurvisie wordt bepaald welke voorzieningen als 'bovenwijks' worden aangeduid en hoe deze kunnen worden gefinancierd. Hierin wordt aangegeven welk deel van de kosten mogelijk ten laste zal komen van ontwikkelingslocaties. In de structuurvisie wordt ook bepaald of er ten aanzien van nieuwe ontwikkellocaties sprake zal zijn van verevening tussen die locaties. Ook beschrijft de structuurvisie het beleidskader voor eventuele eisen aan woningbouwcategorieën in ontwikkellocaties.

3.4.2 Kernenbeleid     

Op 1 januari 2005 zijn vijf gemeenten samengevoegd tot 1 nieuwe gemeente. Voor de herindeling had bijna ieder dorp een eigen gemeentehuis en gemeentebestuur in de nabije omgeving. De wethouders waren bekenden en ook de meeste ambtenaren woonden in het dorp. Zij maakten deel uit van de gemeenschap en waren daardoor vanzelfsprekend op de hoogte van wat er leefde in hun dorp. Zaken die de dorpsbewoners dwars zaten werden bijvoorbeeld op informele wijze, tijdens de wekelijkse sportavond, besproken of men liep even het gemeentehuis binnen om navraag te doen hoe het met de voortgang van een bepaald project stond. Sinds de herindeling bestrijkt de gemeente nu een groot gebied, waardoor de afstand tussen de burger en de gemeente in zowel sociaal als fysiek opzicht groter is geworden. De contacten met het gemeentebestuur verlopen via formelere procedures en de gemeente moet haar aandacht verdelen over ruim 40 kernen en buurtschappen. Vanaf 1 januari 2010 is het convenant dorpsbelangenorganisaties en gemeenten van kracht.

Het kernenbeleid verschaft in het convenant duidelijkheid over de wijze waarop de gemeente omgaat met de kernen. Het kernenbeleid van de gemeente Bronckhorst wordt beschreven in de volgende twee doelstellingen:

  • Het behouden van de bestaande korte lijnen in de relatie tussen burger en bestuur. Door deze korte communicatielijnen met de burgers kan een beter draagvlak worden gecreëerd voor het gemeentelijk beleid binnen het dorp.
  • De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in de gemeente Bronckhorst in stand houden en verbeteren. De kernen in Bronckhorst hebben allemaal een eigen identiteit, meestal gekenmerkt door een rijk verenigingsleven en grote sociale betrokkenheid. Zowel de gemeente als de burgers willen dit graag in stand houden.

3.4.3 Woonbeleid     

De provincie Gelderland, de Achterhoekse woningcorporaties (verenigd in het ACO) en de zeven Achterhoekse gemeenten willen vanuit een gedeeld urgentiegevoel en een gezamenlijk belang zorgen voor een gezonde woningmarkt. De partijen werken daarom sinds 2010 nauw samen. Deze samenwerking heeft geresulteerd in een regionale woonvisie voor de Achterhoek voor de periode 2010-2020 met als titel 'Alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze woonvisie is vastgesteld op 27 januari 2011 en speelt in op de gevolgen van de bevolkingsdaling en vergrijzing. In 2013 is de regionale geëvalueerd en geactualiseerd. Gebleken is dat de bevolkingskrimp doorzet en dat aanscherping van de afspraken noodzakelijk was. Een van de maatregelen was dat de werkingsduur van de afspraken verlengd werd van 2010-2020 naar 2010-2025. In mei 2015 is vervolgens de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 vastgesteld met een verdere bijstelling van de afspraken op het gebied van woningbouw en bestaande woningvoorraad. Deze vervangt de voorgaande regionale woonvisie en vormt het nieuwe afsprakenkader met de provincie Gelderland. Nieuw bij de regionale Woonagenda is, dat deze mede tot stand is gekomen met burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties.



De Achterhoek heeft te maken met bevolkingskrimp en heeft inmiddels de officiële status van 'Krimpregio' gekregen. De Achterhoekse gemeenten hebben zich de afgelopen jaren georiënteerd op deze problematiek en hebben verschillende krimpregio's bezocht. Samen met de provincie en de corporaties zijn ze in gesprek gegaan over de prognoses over de demografische ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de woningbouw en woningvoorraad in de Achterhoek. Uiteraard is wonen mede afhankelijk van ontwikkelingen op andere terreinen, zoals economie en recreatie. De relatie met de totaalvisie van de Achterhoek, zoals weergegeven in de regionale structuurvisie mag dan ook niet uit het oog worden verloren. Er zijn regionale afspraken gemaakt over de nog toe te voegen woningaantallen alsmede kwalitatieve afspraken over de nieuwbouw en bestaande woningvoorraad. Ook thema's zoals wonen en zorg en de toenemende leegstand in zowel de woningvoorraad als in maatschappelijk en zakelijk vastgoed worden belicht, Het is belangrijk dat de plannen die het meest bijdragen aan het versterken van de woonkwaliteit in de Achterhoek uitgevoerd worden. Het bepalen van de beste locaties is maatwerk dat door de gemeenten zelf wordt gedaan.



Doelstellingen en ambities Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025:

  1. Er zijn in 2025 voldoende woningen van een door bewoners en woningzoekenden gewenste prijs en kwaliteit voorhanden in de bestaande woningvoorraad.
  2. Het eerder afgesproken aantal netto toe te voegen woningen op regioniveau van 5.900 in de periode 2010-2025, wordt met 10% verlaagd.
  3. Op termijn zal sloop van woningen meer dan ooit noodzakelijke worden. Sloop/nieuwbouw is een gezamenlijke regionale opgave en levert een belangrijke bijdrage aan het instandhouden van de woonkwaliteit van de regio. Het draagt tevens bij aan het realiseren van de energiedoelstellingen en aan het vergroten van de woningvoorraad die levensloopbestendig is.
  4. Bij de monitoring van leegstand van woningen hanteren we de grens van maximaal 2%. Hierbij maken we onderscheid tussen huur en koop: huur maximaal 1% en koop maximaal 3%. Als de werkelijke leegstand hoger is dan genoemde percentages wordt aan de hand van een nadere analyse bepaald of maatregelen nodig zijn.
  5. Binnen de bestaande woningvoorraad is enerzijds sprake van waardevermindering en anderzijds van waardetoevoeging. Per saldo streven we zowel op regionaal als lokaal niveau op waardebehoud.
  6. De leefbaarheidsaspecten worden door bewoners gewaardeerd met eenzelfde oordeel als uit het Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek uit 2013.
  7. Er zijn voldoende kwalitatief hoogwaardige en bereikbare voorzieningen (ontmoeting, sport, zorg) om in de behoefte van de inwoners te voorzien.
  8. In het Akkoord van Groenlo is afgesproken toe te werken naar een energieneutrale Achterhoek in 2030. Een van de onderdelen hierbij vormt het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad.



Verdeling per gemeente

De zeven Achterhoekse gemeenten hebben op 9 juli 2010 consensus bereikt over de onderlinge verdeling per gemeente van de 5.900 woningen. Ook hebben zij een convenant ondertekend, onder andere inhoudend dat geen nieuwe plannen in behandeling worden genomen die tot een toename van de netto-woningvoorraad leiden. De zeven gemeenteraden hebben in januari 2011 de eerste regionale woonvisie vastgesteld.

In de opvolger hiervan, de Regionale Woonagenda die vastgesteld is op 28 mei 2015, is op basis van nieuwe inzichten besloten dat de afspraak om nog 5.900 woningen toe te voegen in de periode 2010-2025 met 10% zal worden verlaagd. Aan de hand van monitoring kan op een later moment besloten worden of verdere verlaging van het nog toe te voegen aantal woningen plaats moet vinden.

Voor Bronckhorst betekent de regionale verdeling dat er fors geschrapt moest en nog steeds moet worden in de eerder voorziene plannen/aantallen nieuw te bouwen woningen. De destijds berekende lokale woningbehoefte van Bronckhorst van ca. 900 woningen voor de periode 2006-2015 is in de Regionale Woonvisie bijgesteld naar 385 woningen voor de periode 2010-2025. Dit aantal blijft voor Bronckhorst blijft overigens in de Regionale Woonagenda gehandhaafd.

Een groot deel van deze woningen is al in aanbouw, dan wel staat in de startblokken. Voor zover mogelijk blijft de gemeente sturen op het bouwen van het leeuwendeel van de woningen in de vier grotere kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem. Het handhaven en bevorderen van het voorzieningenniveau heeft hier aandacht, daarnaast is er versnelde aandacht voor de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Wonen en zorg is een belangrijk thema. Maar ook leegstaand en leegkomend vastgoed heeft nadrukkelijk de aandacht gezien het effect hiervan op de kwaliteit en leefbaarheid van het omliggende gebied.

De beperkte mogelijkheden voor nieuwbouw hebben ook consequenties voor het ruimtelijk beleid. Zo zal er aanzienlijk geschrapt moeten worden in de woningbouwplannen. Ook in al bestaande capaciteit, variërend van grotere plannen tot mogelijkheden op perceelsniveau. Niet-benutte bouwvergunningen worden ingetrokken en niet-benutte woningbouwmogelijkheden zullen in de bestemmingsplannen worden wegbestemd.

Voor het buitengebied betekent het bijstellen van de aantallen dat er nog maar zeer beperkte mogelijkheid voor toepassing van het functieveranderingsbeleid in de vorm van woningtoevoeging is en is ook het splitsen van de grotere woningen niet meer mogelijk.

De constructieve samenwerking van de partijen bij de totstandkoming van de eerdere Regionale woonvisie en de huidige regionale Woonagenda zal ook bij de uitvoering ervan, samen met de marktpartijen, cruciaal zijn.

3.4.4 Economisch beleid     

Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening.'

Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.

Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor deze en andere sectoren. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.

Daarnaast is bereikbaarheid via snelle en toekomstvaste telecommunicatieverbindingen een absolute voorwaarde om een concurrerende positie te kunnen blijven houden.

Het bedrijfsleven is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.

3.4.5 Monumenten, archeologisch en cultuurhistorisch beleid     

Monumenten

De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.

Archeologie

De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)–beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.

Cultuurhistorie

De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld en op 9 januari 2014 in werking getreden.

De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.

De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:

  • Cultuurhistorisch vrije gebieden
    1. geen leidraad vanuit cultuurhistorie voor ontwikkelingen
    2. cultuurhistorie als vrije inspiratie
    3. gemeente vraagt niets en biedt enthousiasme en welwillendheid
  • Cultuurhistorische kansgebieden
    1. cultuurhistorie als kans en inspirerende leidraad
    2. cultuurhistorie levert een bijdrage aan ontwikkelingen en de ontwikkelingen versterken de cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert en inspireert
  • Cultuurhistorische topgebieden
    1. cultuurhistorie als uitgangspunt
    2. ontwikkeling versterkt cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert, stimuleert en werkt mee

Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen als inspiratie of leidraad dienen bij ontwikkelingen.

3.4.6 Welstandsnota     

De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.

De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.

De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.

De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.

3.4.7 Reclamebeleid     

Op 9 september 2008 hebben B en W het definitieve beleid vastgesteld voor het plaatsen van permanente reclame-uitingen in de gemeente. Hiermee willen zij de beeldkwaliteit in Bronckhorst verhogen en aantasting van de architectuur voorkomen. Een rustig en overzichtelijk straatbeeld verhoogt de beeldkwaliteit en creëert een toegankelijke en veilige openbare ruimte voor bezoekers, bewoners en hulpdiensten. Daarnaast biedt dit beleid rechtszekerheid voor ondernemers, die hun bedrijf op de kaart willen zetten, door duidelijke richtlijnen te stellen. Het nieuwe reclamebeleid staat in verband met de Welstandsnota en is afgestemd op de functie van de verschillende delen van de gemeente (gebiedsgerichte benadering), die hierin is opgenomen. In het ene gebied mag meer dan in het andere.

Richtlijnen

De gemeente maakt in het reclamebeleid onderscheid in algemene en gebiedsgerichte richtlijnen. Alle reclame-uitingen moeten aan de algemene richtlijnen voldoen. Het gaat hierbij om functioneel, technische eisen (reclame-objecten moeten een verband hebben met de activiteiten van het bedrijf, het gebruikte materiaal moet deugdelijk zijn etc.), verkeersveiligheidseisen (er mag geen overlast zijn voor gebruikers van nabijgelegen onroerend goed, er mag geen sprake zijn van uitzichtbelemmering etc.) en welstandsaspecten (eisen ten aanzien van het uiterlijk van het reclameobject; de uiting moet bij voorkeur een verrijking zijn van gevels en de openbare ruimte/nabije omgeving etc). Ook geldt dat alle reclame-uitingen op eigen terrein moeten worden geplaatst. Voor de gebiedsgerichte richtlijnen is het uitgangspunt dat de reclame moet passen binnen de functie van het karakter van een gebied. Zo verdienen historische centra een extra bescherming en zijn er op bedrijven- en kantoorterreinen meer mogelijkheden voor reclame.

Veel bedrijven hebben een huisstijl en/of huiskleuren die zij willen gebruiken in hun reclame-uitingen. Deze spelen geen overwegende rol in de beoordeling van de aanvraag om een vergunning voor reclameobjecten.

Gebieden

De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen. Voor het buitengebied geldt bijvoorbeeld in principe dat alle reclame-objecten ontoelaatbaar zijn. Om ondernemers in het buitengebied echter niet te benadelen, zijn enkele reclamevormen toegestaan onder bepaalde voorwaarden:

  • reclameborden moeten een direct verband hebben met de activiteiten, die de ter plaatse gevestigde ondernemer op dat perceel uitoefent;
  • in totaal zijn maximaal twee reclameobjecten toegestaan per onderneming.

Verwijsborden

Het is moeilijk te bepalen waar bewegwijzering eindigt en reclame begint. De gemeente ontwikkelt beleid om de vraag naar verwijsborden te kunnen reguleren en wil een uniform bewegwijzeringsysteem voor heel Bronckhorst realiseren. Op dit moment is alleen een keuze gemaakt in toeristische bewegwijzering. Het overige bewegwijzeringsbeleid is nog in ontwikkeling. Om niet alle vormen van verwijzing naar een onderneming te verbieden, is in het nieuwe reclamebeleid voor een tussenoplossing gekozen. Op het moment dat de beleidsnota met regels voor bewegwijzering in werking treedt, komt dit onderdeel hierover in het reclamebeleid te vervallen. Volgens het reclamebeleid geldt voorlopig dat voor nieuwe aanvragen voor bewegwijzering alleen een tijdelijke vergunning afgegeven kan worden.

Overgangsregeling

In Bronckhorst staan, net zoals elders in ons land, veel reclame-objecten. De vergunningen voor deze permanente reclame-uitingen blijven van kracht totdat een eigenaar zijn reclameborden wil vervangen. Dan geldt het nieuwe reclamebeleid. Het nieuwe beleid is nu al wel van kracht voor alle nieuwe aanvragen die binnenkomen. Deze worden hieraan getoetst. Reclame-objecten die zonder vergunning zijn geplaatst, zijn in principe illegaal en moeten verwijderd worden.

Handhaving

In 2007 is de hele gemeente in beeld gebracht op panoramafoto's. Op de foto's zijn alle aanwezige reclame-uitingen vanaf de verharde rijweg zichtbaar, voor zover openbaar en redelijkerwijs toegankelijk. Deze foto's zijn voor de gemeente de nulsituatie. Van de reclame-uitingen die op de foto's zichtbaar zijn, wordt uitgezocht of ze met een vergunning zijn geplaatst. Niet vergunde objecten zijn niet toegestaan en moet de eigenaar verwijderen. Voor vergunde objecten die niet voldoen aan de nieuwe reclameregels geldt zoals aangegeven de overgangsregeling. De gemeente zet handhaving in om toe te zien op het naleven van de regels rond reclame-uitingen.

Relatie met ander gemeentelijk beleid 

Naast de regels in het reclamebeleid, kunnen voor het al dan niet vergunnen van reclame-uitingen, bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen van kracht zijn. Deze gaan vóór op de regels in het reclamebeleid. Verder vormt het reclamebeleid dus een aanvulling op de Welstandsnota.

3.4.8 Groenstructuurplan     

Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.

3.4.9 Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen     

Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012, dat als basis voor onderhavig bestemmingsplan dient.

Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit. Bij planontwikkelingen waarbij landschappelijke inpassingen hebben plaatsgevonden of deze met een voorwaardelijke verplichting of anderzins zijn geregeld, moeten deze landschappelijke inpassingen worden gerespecteerd, behouden en beheerd. Deze bescherming geldt ook voor de bestaande landschapselementen.

3.4.10 Verkeersbeleid     

Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.

Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:

  • Verkeersveiligheid: eenduidige inrichting van wegen volgens de duurzaam veilig filosofie.
  • Bereikbaarheid: definiëren van verkeersaantrekkende locaties (woon, werk of bijvoorbeeld recreatieve locaties), benoemen van routes tussen hoofdwegen en deze verkeersaantrekkende locaties, beschrijven van bereikbaarheidsniveaus, prioriteren van locaties.
  • Leefbaarheid: benoemen van kwetsbare gebieden en robuuste wegen, beschrijven van acceptabele grenzen voor intensiteit, milieu en geluid en benoemen van voorwaarden.

3.4.11 Parkeerbeleid     

Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.

De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Niet alle functies zijn opgenomen in de beleidsregels. Voor functies die niet in de beleidsregels staan hanteren wij als uitgangspunt de maximale norm uit de CROW publicatie 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie'.

De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie. Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels, als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelike plannen en beoordeling van verzoeken om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.



Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijdert te worden.

3.4.12 Milieubeleid     

De gemeente Bronckhorst kende een Milieubeleidsplan 2009-2012. Dit beleidsplan geldt niet meer. Een milieubeleidsplan is niet verplicht en om deze reden is er geen nieuwe meer opgesteld. De gemeente Bronckhorst handelt echter nog wel volgens dit beleid.

Het Milieubeleid van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.

In het milieubeleid worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen is al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is verwerkt en waar nodig aangescherpt. Er zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleid zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.

Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.

Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:

  • In een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming wordt inzicht verkregen in de gevolgen voor milieu, duurzaamheid en natuur.
  • Elk ruimtelijk plan/besluit wordt voorzien van een afgewogen keuze ten aanzien van milieuaspecten (geluid, lucht, externe veiligheid, bodem, flora en fauna en waterhuishouding).
  • Toepassen van de afstandcriteria voor externe veiligheid, geluid, geur en lucht.
  • Onderzoeken in hoeverre de bestemmingsplannen voldoen aan de normen met betrekking tot externe veiligheid (risicovolle planologische situaties worden zoveel mogelijk voorkomen en de gewenste veiligheidsituatie wordt planologisch vastgelegd).
  • Onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om duurzaamheid te integreren in bestemmingsplannen.

Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.

3.4.13 Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen     

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.

Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.

Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”. In de onderstaande tabel is de beleidslijn van de Gemeente Bronckhorst samengevat

verplicht

De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:

Plaatsgebonden risico

In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.

Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten: Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.

Groepsrisico

De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.

Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.

Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:

Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken

Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.

Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen

Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.

Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:

  1. De risico's moeten ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie.
  2. Binnen de invloedssfeer van de inrichting mogen uitsluitend nieuwe beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet binnen de invloedsfeer van de inrichting worden gerealiseerd.
  3. De oriëntatiewaarde mag worden overschreden. Het totaal aantal personen dat zich in de invloedssfeer bevindt in kwetsbare objecten mag de oriëntatiewaarde niet overschrijden. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het aantal personen in kwetsbare objecten is niet toegestaan.

3.4.14 Geluidsbeleid     

De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.

De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.

3.4.15 Duurzaamheidsbeleid     

De gemeente streeft naar duurzaamheid en wil inzetten op het gebruik van alternatieve energiebronnen, met name biogas en zonne-energie. Daartoe heeft de gemeenteraad op 27 september 2012 de 'Duurzaamheidsagenda Bronckhorst 2013 - 2016' vastgesteld.

Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente is afgestemd op de EU-doelen voor Nederland en voorziet in een reductie van CO2-uitstoot met 20% en het toepassen van 14% duurzame energie in 2020. Daarnaast is het de ambitie van de gemeente om in 2030 energieneutraal te worden.

De gemeente ziet duurzaamheid als een kans voor economische groei. Door het innovatieve karakter liggen er kansen om nieuwe, vaak kennisintensieve werkgelegenheid te scheppen. Het duurzaamheidsbeleid geeft een belangrijke impuls aan de leefbaarheid in de gemeente en aan de lokale en regionale economie.

Lokale initiatieven zijn essentieel voor een duurzaam klimaat. Naast initiatieven om haar eigen bedrijfsvoering energieneutraal te maken, heeft de gemeente het plan om ook met inwoners, dorpsbelangenorganisaties en bedrijven gezamenlijk duurzaamheidsprojecten op te starten en zo bijvoorbeeld de kernen energieneutraal te maken. De gemeente wil deze lokale initiatieven faciliteren.

In de Duurzaamheidsagenda worden tenslotte de speerpunten en belangrijkste acties bij het creëren van een duurzame en groene economie vermeld. Deze speerpunten zijn: klimaat & energie, grondstoffen & produktketens, duurzame gebouwde omgeving, duurzame mobiliteit, duurzame economie en duurzame energieproductie.

3.4.16 Waterbeleid     

De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het beleid van het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (zie ook pargraaf 3.1.5) en beleid van het Waterschap Rijn en IJssel ten aanzien van integraal waterbeheer zoals dat in het Waterbeheerplan 2010-2015 en de Watervisie is vastgelegd.

Het Waterbeheerplan beschrijft het beleid op hoofdlijnen voor de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de waterkeringen in het beheersgebied van het waterschap. Het plan sluit aan op de beleidskaders van de provincie Gelderland en het Rijk, zoals opgenomen in het provinciale waterhuishoudingsplan en de Kaderrichtlijn Water. De hoofdthema's in het waterbeheerplan zijn veiligheid, watersysteembeheer en waterketenbeheer.

In de Watervisie geeft het Waterschap aan hoe ze aankijken tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het werkgebied om de wateropgaven waarvoor ze de komende vijftig jaar staan, duurzaam op te lossen.

Voldoende water (in relatie tot klimaatverandering)

De inrichting van het watersysteem, de oppervlaktewaterpeilen en het onderhoud zijn erop gericht om in normale weersomstandigheden de gebruikers en de ruimtelijke functies van het gebied zo goed mogelijk te bedienen met in achtneming van de natuurlijke kenmerken van het watersysteem en de gewenste waterkwaliteit. Daarnaast werkt het waterschap aan een klimaatbestendiger watersysteem, zodat er ook in lange perioden van droogte en bij extreme neerslag zo min mogelijk overlast en schade ontstaat. Voor heel droge of natte situaties worden maatregelen op maat gemaakt. Daarover zijn landelijke of regionale afspraken gemaakt, zoals over de zoetwatervoorziening in droge tijden.

De gemeente Bronckhorst heeft de Intentieverklaring Zoetwatervoorziening Oost-Nederland (ZON) ondertekend. Daarin is een strategie opgesteld voor de zoetwatervoorziening om de nadelige gevolgen van watertekorten te beperken. In de verklaring is duidelijk geworden wat de regio's zelf gaan doen en welke ondersteuning daarbij van het Rijk wordt gevraagd. De waterschappen gaan op basis van deze verklaring en het opgestelde programma de beoogde aanpak en maatregelen verder uitwerken en uitvoeren.

3.4.17 Prostitutiebeleid     

Met ingang van 1 oktober 2000 is tengevolge van wijziging van zedelijkheidswetgeving de opheffing van het algemene bordeelverbod in werking getreden. Met de opheffing van dit verbod is een einde gekomen aan het illegale karakter van deze prostitutiebedrijven. De verwachting bestaat dat van deze wetswijziging een sanerende werking uitgaat en uiteindelijk zal leiden tot een betere regulering van de prostitutiebranche.

Ondanks het feit dat deze bedrijvigheid in Bronckhorst momenteel niet voorkomt, is de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeente aanleiding geweest om de eventuele vestiging en exploitatie van de aan de seksindustrie gelieerde bedrijven/activiteiten planologisch nader te reguleren.

In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden het vestigen van maximaal één seksinrichting in een daarvoor aangwezen zone worden toegelaten. Bij het bepalen van die zone is rekening gehouden met de uitstraling die een sexinrichting heeft naar de omgeving.

3.4.18 Handhavingsbeleid     

Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen.

Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan.

Preventieve handhaving Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting, via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen worden voorkomen.



Repressieve handhaving Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen belang.



Gedogen Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld.

 

De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema’s permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen.

Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden. Deze werkwijze is vastgelegd in de nota “Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving’. Voordat wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht.

3.4.19 Beleidsvisie voor het buitengebied     

In deze paragraaf wordt de gemeentelijke beleidsvisie voor het buitengebied beschreven en de wijze waarop deze in het bestemmingsplan is vertaald. De beleidskeuzes zijn gebaseerd op de bestaande situatie, de beleidskaders van rijk en provincie en het eigen gemeentelijke beleid.



De basis voor de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan wordt gevormd door de provinciale Omgevingsvisie (2014), provinciale Omgevingsverordening en de structuurvisie Bronckhorst (2012). Het beleid uit deze visies en regelgeving is als uitgangspunt gehanteerd voor dit bestemmingsplan. Daarnaast is vertaling gegeven aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de 'Nota van wijzigingen – bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst' welke door de gemeenteraad op 11 december 2014 is vastgesteld.

3.4.19.1 Algemeen     

Het buitengebied van Bronckhorst biedt ruimte aan diverse functies waaronder landbouw, natuur, landschap, recreatie, wonen en werken. De waarden die aan deze functies worden toegekend en de onderlinge relaties verschillen per gebied. Het is dan ook noodzakelijk belangen af te wegen. Soms gaat de ontwikkeling van de ene functie ten koste van de andere functie, soms kunnen ze elkaar ook versterken.

Bij de afweging van de verschillende belangen in het buitengebied is - aansluitend aan het beleid van provincie en rijk - aan de gebiedsfuncties natuur, landbouw en landschap een doorslaggevend belang toegekend. Ontwikkelingen van andere functies mogen dus niet een zodanige omvang of intensiteit hebben dat ze de functies natuur, landschap en landbouw onevenredig beïnvloeden.

De functies natuur, landschap en landbouw vormen ook de grondslag voor de gebiedsbestemmingen in dit plan. Het landschap is het resultaat van de ontwikkelingen op het gebied van landbouw en natuur c.q. de wijze waarop de mens en natuur met elkaar omgaan. Een ingewikkeld samenspel dat in ons land diverse waardevolle cultuurlandschappen met zeer verschillende identiteiten heeft opgeleverd. Ook op de schaal van het buitengebied van Bronckhorst is dit het geval: de ontginningsgeschiedenis heeft geleid tot het huidige cultuurlandschap waarin landbouw en natuur hun eigen plaats hebben.

Vanwege deze wisselwerking tussen landbouw, natuur en het landschap én gelet op het grote belang dat (door de gemeente en ook de hogere overheden) wordt gehecht aan de instandhouding van dit cultuurlandschap geldt voor dit bestemmingsplan de volgende algemene en overkoepelende beleidskeuze: Behoud, herstel en/of ontwikkeling van de verschillende karakteristieke landschapstypen en het waarborgen van de dynamiek daarbinnen.

3.4.19.2 Gebiedsbestemmingen     

De functies landbouw, natuur en landschap vormen de grondslag voor de gebiedsbestemmingen in het bestemmingsplan.

Waar nodig wordt ingezet op een scheiding van de functies landbouw en natuur. Dit vanwege de spanningen die er zijn tussen de productiefunctie landbouw (met de bijhorende schaalvergroting en intensivering) en de kwetsbare natuurfunctie. In de agrarische gebieden worden zo weinig mogelijk beperkingen opgelegd aan de landbouw, in de natuurgebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur kan de natuur zich verder ontwikkelen.

Waar mogelijk wordt ook gekozen voor verweving van de functies landbouw en natuur. Dit omdat ontwikkelingen in de landbouw enerzijds en de natuur (en het landschap) anderzijds elkaar ook kunnen versterken. Zo is het duurzaam voortbestaan van de grondgebonden landbouw een essentiële voorwaarde voor het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle landschap. Ook verbreding van de agrarische bedrijfsvoering en agrarisch natuurbeheer kunnen een gunstig effect hebben op natuur en landschap.

De begrenzing van de gebiedsbestemmingen in dit plan is primair gebaseerd op de zonering van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) zoals deze zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Voor wat betreft 'de witte gebieden' (het multifunctionele gebied en het multifunctionele gebied met landschapswaarden uit de provinciale structuurvisie 2005) is de vertaling uit de eerder geldende bestemmingsplannen Buitengebied aangehouden. Voor het buitengebied van Hengelo/Vorden zijn deze witte gebieden aangegeven op plankaart 3 van het analoge plan Buitengebied 2005: Hengelo/Vorden.

Voor de benaming van de gebiedsbestemmingen hebben de standaardiseringseisen uit het SVBP 2012 (zie Hoofdstuk 4 Juridische aspecten) als leidraad gediend. In het onderstaande schema zijn de gebiedsbestemmingen opgesomd:

Gebiedsbestemming (verbeelding) Omgevingsverordening/ bestemmingsplan
Agrarisch Multifunctioneel gebied
Agrarisch met waarden - Landschap Multifunctioneel gebied met landschapswaarden

Waardevol open gebied
Agrarisch met waarden - Landschap en natuur Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
Natuur Gelders Natuurnetwerk (GNN)

De precieze begrenzing van de bestemmingen is afgestemd op de in het gebied aanwezige waarden.

Agrarisch gebied

Deze bestemming omvat de gronden die geen specifieke waardevolle landschappelijke en/of natuurwaarden bezitten. In deze bestemming staat het functioneren van de landbouw voorop, waarbij wel zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden met de aanwezige (kleinschalige) landschappelijke waarden.

Agrarisch gebied met waarden - Landschap

Onder deze bestemming vallen de gebieden waar ook sprake is Gelders Natuurnetwerk (GNN) van specifieke landschapswaarden. Onder deze bestemming vallen ook de voormalige EHS verbindingszones welke niet onder de Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) vallen. In deze bestemming wordt ruimte geboden voor verdere ontwikkeling van de aanwezige agrarische bedrijven waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de gronden tevens zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en cultuurhistorische waarden.

Agrarisch gebied met waarden - Landschap en natuur

Deze bestemming omvat de gronden die deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) die nog in agarisch gebruik zijn en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Daarom zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden. Hier geldt een beleid waarin landbouw kan functioneren binnen de kaders van natuur, landschap en cultuurhistorie.

Bos / Natuur

De bestaande bos- en natuurgebieden worden apart bestemd als 'Bos' of 'Natuur'. De bestemming 'Natuur' bestaat uit de gebieden die zijn aangewezen als Gelders Natuurnetwerk (GNN). Alle bossen zijn bestemd als 'Bos'. De meeste bos- en natuurgebieden hebben een meervoudige functie, te weten een natuurfunctie, een economische functie (houtproductie) en een recreatieve functie. De regeling voor deze bestemmingen is daarom dusdanig geredigeerd dat bos- en/of natuurbeheer in combinatie met extensieve recreatie en houtproductie mogelijk is.

De zonering in gebiedsbestemmingen werkt door in het bestemmingsplan via de regels ten aanzien van bouwen en gebruik en het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden. Deze regels zijn afgestemd op de aanwezige waarden. Een belangrijk instrument om de gewenste bescherming van de aanwezige waarden te bewerkstelligen is het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (het vroegere aanlegvergunningenstelsel). Doel van dit stelsel is het voorkomen dat specifieke waarden die een gebied herbergt als gevolg van bepaalde activiteiten onevenredig worden geschaad. Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden opgenomen ter bescherming van onder meer de volgende waarden:

  • landschapswaarden (openheid, historische verkaveling, kleinschalige landschapselementen, essen};
  • natuurwaarden (die voor een groot deel samenhangen met de waterhuishouding);
  • aardkundige waarden.

Het Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen (LOP)

Alle ontwikkelingen in het buitengebied welke van invloed zijn op het landschap dienen zorgvuldig te worden ingepast in dit landschap. In alle gevallen zullen deze ontwikkelingen worden getoetst aan het LOP. Dat betekent onder meer dat daar waar in de planregels als voorwaarde is opgenomen dat landschapswaarden niet of niet onevenredig mogen worden aangetast, of dat een zorgvuldige landschappelijke inpassing is vereist, het LOP als toetsteen wordt gebruikt. Bij planontwikkelingen waarbij landschappelijke inpassingen hebben plaatsgevonden of deze met een voorwaardelijke verplichting of anderzins zijn geregeld, moeten deze landschappelijke inpassingen worden gerespecteerd, behouden en beheerd. Deze bescherming geldt ook voor de bestaande landschapselementen.

3.4.19.3 Landbouw     

Het buitengebied van de gemeente Bronckhorst beslaat met bijna 30.000 hectare een groot gebied, waar zich een sterke, vooral grondgebonden veehouderij bevindt. In lijn met de daling van het aantal bedrijven in Gelderland is in landelijk gebied van Bronckhorst het aantal bedrijven sterk gedaald. In 2007 waren er in het plangebied 672 graasdierbedrijven. In 2014 is het aantal bedrijven met ruim 28% verder gedaald naar 485 graasdierbedrijven. Waren er in 2007 nog 159 bedrijven met hokdieren, in 2014 was dit aantal met ruim de helft gedaald tot 81bedrijven.



In 2010 waren er ongeveer 820.000 landbouwdieren in het buitengebied van Bronckhorst. Het aantal dieren en bedrijven voor rundvee en hokdieren is in onderstaande tabel weergegeven. Uit de tabel is af te leiden dat het aantal bedrijven relatief meer is afgenomen dan het aantal dieren, wat duidt op schaalvergroting bij bedrijven.

Buitengebied gemeente Bronckhorst

2007 2008 2009 2010 2014
Aantal melk- en fokvee 35.306 36.292 38.426 38.817 48.400
Aantal vleeskalveren 1.071 1.288 1.300 631 2.364
Aantal bedrijven met graasdieren 672 656 635 621 485
Aantal varkens 123.893 126.615 117.530 113.337 97.963
Aantal kippen 479.887 463.831 567.966 659.019 389.000
Aantal bedrijven met hokdieren 159 157 136 125 81

(Bron: CBS 2011 en 2014)

Voor het buitengebied van Bronckhorst zijn de dieraantallen uit de milieuvergunningen vergeleken met de gegevens van het CBS op basis van de mei-tellingen in 2014. Uit deze vergelijking blijkt dat het aantal dieren volgens de mei-tellingen lager uitvalt dan de vergunde aantallen. Vanwege deze verschillen is een correctie toegepast van 28% op de rundvee-aantallen en 48% op die van pluimvee.

De gemeente Bronckhorst wil continuïteit bieden aan de bestaande agrarische bedrijven. Zij moeten ruimte krijgen zich op een verantwoorde manier te kunnen ontwikkelen. In de bedrijfsvoering dienen de aanwezige landschapswaarden te worden gerespecteerd. Met name de provinciale Omgevingsverordening stuurt op doelen en kwaliteiten, zoals het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Binnen het GNN geldt een 'nee tenzij' beleid. De landbouw zal zich, als grootste grondgebruiker-, moeten verduurzamen door meer aandacht te geven aan dierenwelzijn, kwaliteitsproducten, gezonde productie en landschappelijke inpassing. Voor het platteland streeft de provincie naar een balans tussen vitaliteit, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit.

Agrarische bouwvlakken

Alle agrarische gebouwen en bouwwerken in het buitengebied (bedrijfswoning, bijgebouwen, stallen, mestopslag, voedersilo's) zijn met de bijbehorende voorzieningen (tuin, erfverharding, kuilvoerplaten en erfbeplanting) zoveel mogelijk binnen een op de verbeelding begrensd bouwvlak opgenomen. Indien sleufsilo's en kuilvoerplaten buiten het bouwvlak zijn gelaten, zijn deze toegestaan mits vergund. Binnen dit bouwvlak dient ook de nieuwe bebouwing te worden gesitueerd.

Voor het behoud (c.q. de toekenning) van agrarische bouwvlakken is de norm van 46 Standaard Opbrengst (SO) gebruikt. Deze grens hanteert het CBS als onderscheid tussen hobbymatige- en bedrijfsmatige activiteiten.

Voor de bedrijven met een bedrijfsomvang tot 46 SO is per bedrijf bekeken wat de bestemming moet worden. In het buitengebied doen zich ook situaties voor waar op het perceel wel sprake is van agrarische activiteiten, maar deze, gelet op de omvang, niet meer als bedrijfsmatig zijn aan te merken (minder dan 46 SO. In die situaties vormt het wonen de hoofdfunctie en zijn de agrarische activiteiten meer een hobbymatige dan wel nevenfunctie. Bij de woonbestemming wordt dan naast de regulier toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bij een burgerwoning, 200 m2 voor het hobbymatig uitvoeren van agrarische activiteiten toegestaan.

De bestaande oppervlakte en vorm van de agrarische bouwpercelen zijn gehandhaafd. De exacte begrenzing van het bouwvlak is afgestemd op de feitelijke situering van sloten, beplanting, steilrand of perceelsrand aan de hand van recente luchtfoto's. Daarnaast is er ten behoeve van de actualisatie voor het deelgebied Hengelo/Vorden via een aantal inloopdagen aanvullende wensen van agrariërs geïnventariseerd wat betreft vorm en grootte van hun bouwvlak. Verzoeken tot toekenning van een groter bouwvlak zijn - indien onderbouwd met een adequaat bedrijfsplan - ingewilligd.

Aard van de agrarische bedrijvigheid

Ten behoeve van de ontwikkelingsmogelijkheden binnen de agrarische bouwvlakken wordt onderscheid gemaakt in grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderijbedrijven.Een niet-grondgebonden bedrijf onderscheidt zich van een grondgebonden bedrijf doordat het bedrijf over onvoldoende cultuurgrond beschikt om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien

Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden, wordt niet aangemerkt als niet-grondgebonden veehouderij. Nieuwvestiging van biologische bedrijven is op dit moment op grond van de provinciale Omgevingsverordening niet mogelijk.

In het plangebied zijn in totaal circa 570 veehouderijen, waarvan 85 intensieve veehouderijen.

Nieuw- en hervestiging van agrarische bedrijven

De gemeente is voorstander van het benutten van bestaande bebouwde locaties boven de

nieuwvestiging van een nieuw agrarisch bedrijf op onbebouwde gronden. Op die wijze wordt

doelmatig omgegaan met bestaande locaties en wordt een verdere versnippering van het gebied door bebouwing voorkomen. Voor de incidentele situaties voor de grondgebonden veehouderij, als benoemd in de Omgevingsverordening staat zo nodig de weg van het in te voeren Bronckhorster bestemmingsplanproces open.

Uitbreiding van agrarische bedrijven

De ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende agrarische bedrijfsvormen binnen dit plan zijn afgestemd op:

a. de mogelijkheden welke de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland biedt en

b. op grond van de PlanMER-resultaten toelaatbaar zijn.

ad a. Omgevingsverordening Gelderland

Hoewel het Reconstructieplan is vervallen blijft de provincie de daarin onderscheiden zoneringen hanteren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie zones: extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied.

In het extensiveringsgebied wordt de ontwikkeling van de niet-grondgebonden veehouderij beperkt. In het verwevingsgebied (grootste deel plangebied) wordt gestreefd naar behoud en ontwikkeling van bestaande wel- en niet grondgebonden agrarische bedrijven tot een duurzame omvang, maar wel in evenwicht met andere omgevingswaarden en functies.

In de Omgevingsverordening Gelderland is in artikel 2.5.3.2. geregeld dat uitbreiding van het agrarische bouwvlak met een niet-grondgebonden veehouderijtak, dat is gelegen in het gebied dat door de provincie is aangewezen als plussenbeleid, slechts mogelijk is, indien zij voldoen aan de beleidsregels die door de gemeenteraad zijn vastgesteld en welke in overeenstemming zijn met de Omgevingsvisie Gelderland. Maar op grond van het overgangsrecht uit deze verordening is, deze bepaling niet van toepassing op dit bestemmingsplan. De reden daarvoor is het feit dat het ontwerp van dit plan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de provinciale verordening ter visie heeft gelegen en door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend. Het plussenbeleid moet eerst op 1 januari 2027 in dit bestemmingsplan zijn vertaald.

Op vergrotingen van agrarische bouwvlakken van niet-grondgebonden veehouderijtakken welke niet passen binnen de wijzigingsbevoegheid van burgemeester en wethouders in dit plan, en om die reden een partiële herziening vereisen, is het plussenbeleid wel van toepassing.

Bij uitbreiding van de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel met een grondgebonden veehouderijtak is het plussenbeleid niet van toepassing. Voor de ontwikkeling van grondgebonden agrarische bedrijven , waaronder bv akkerbouwbedrijven zijn in de Omgevingsverordening geen nadere randvoorwaarden opgenomen.

In de provinciale verordening aangewezen ammoniakbuffergebied geldt dat uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijtak uitsluitend is toegestaan indien de ondernemer aantoont dat de emissie van ammoniak op de locatie niet toeneemt en dat nieuw- en hervestiging van niet-grondgebonden veehouderij niet is toegestaan.

ad b. Milieu Effect Rapportage (PlanMER)

Om het aspect milieu een volwaardige plaats in de bestuurlijke besluitvorming te geven is voor dit plan een Milieu Effect Rapportage (PlanMER) opgesteld. Dit document is verplicht omdat het plan ontwikkelingen mogelijk maakt (bijvoorbeeld uitbreiding van agrarische bouwvlakken) waarvoor in individuele gevallen een zogenaamde BesluitMER is vereist. Daarnaast is het niet uitgesloten dat dit nieuwe plan significant negatieve effecten veroorzaakt op nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Op grond daarvan moet een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 worden opgesteld waardoor de planm.e.r.-plicht aan de orde is.

Wat betreft uitbreiding van agrarische bedrijven is de conclusie uit de PlanMER als volgt:

Door emissieberekeningen is vastgesteld dat er maatregelen nodig zijn om, bij wijzigingsbevoegdheid, in beginsel de bouwvlakken van de niet-grondgebonden veehouderij te laten groeien tot maximaal 1 ha. en de bouwvlakken van de grondgebonden (melk)veehouderij te kunnen laten groeien tot een maximum van 2 ha., zonder dat daar significante effecten op de kwalificerende habitats uit voortvloeien. Uit het aanvullend onderzoek op de PlanMER is gebleken dat niet alle bedrijven stalmaatregelen kunnen nemen en zo de volledige ruimte van het bestemmingsplan kunnen benutten. Om deze reden is een beperking in de bovengenoemde uitbreidingsmogelijkheden opgenomen om te komen tot een uitvoerbaar plan. Deze houdt in dat het bouwvlak niet meer dan 40% ten opzichte van het huidge bouwvlak mag uitbreiden tot een maximum van 1 ha voor niet-grondgebonden en 2 ha voor grondgebonden bedrijven.

Door daarnaast in de planregels een generieke gebruiksregels op te nemen waarin een toename van emissies uit een bouwvlak als strijdig gebruik wordt aangemerkt, worden negatieve significante effecten op de gevoelige gebieden voorkomen.

Om nauwgezet regie te kunnen blijven voeren op de oppervlakten van agrarische bouwvlakken dient bij bouwplantoetsing goed te worden bekeken of de bouwwerken overeenkomstig de bestemming kunnen worden gebouwd.

Naast het aspect ammoniak zijn met de aanvulling op de PlanMER ook de effecten van geur en fijnstof uitgebreider in beeld gebracht. Dit heeft niet geleid tot andere inzichten.

Verdere voorwaarden bij uitbreiding

Van bestaande niet -grondgebonden veehouderijen met een bouwvlak reeds groter dan 1 ha wordt het bestaande oppervlak als maximum gerespecteerd. Een melkgeitenhouderij geldt als een niet-grondgebonden veehouderij. Voor een gemengd bedrijf is uitbreiding voor niet-grondgebonden veehouderijtak in het verwevingsgebied, opgenomen in dit bestemmingsplan als 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden - Landschap', met maximaal 40% ten opzichte van het bestaande bouwvlak mogelijk tot maximaal 1 ha. Een eventuele grotere oppervlakte mag in dat geval uitsluitend benut worden voor de grondgebonden tak. Voor uitbreiding van het agrarisch bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf (niet zijnde een veehouderijbedrijf, bv. akkerbouwbedrijf) is geen maximum oppervlakte opgenomen. Er dient wel aan de overige gestelde voorwaarden voor uitbreiding te worden voldaan.

De noodzaak van uitbreiding moet worden aangetoond en er mag tevens geen sprake zijn van onevenredige aantasting van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden en ook mogen omliggende functies en milieuwaarden niet onevenredig worden beperkt. Voor de uitbreiding van een agrarisch bouwvlak binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap en natuur’ vindt een toetsing plaats aan de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Dit om te voldoen aan de provinciale omgevingsverordening. Deze stelt dat uitbreiding van bestaande functies binnen het GNN mogelijk wordt gemaakt indien in de toelichting bij het plan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Daarnaast geldt een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor uitbreiding. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van de nieuwe stal(len), de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving. Dit doel kan mede met de aanleg van beplanting worden gerealiseerd. De initiatiefnemer dient bij een wijzigingsplan een inrichtingsplan te overleggen dat getoetst wordt aan het Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen. Bij planontwikkelingen waarbij landschappelijke inpassingen hebben plaatsgevonden of deze met een voorwaardelijke verplichting of anderzins zijn geregeld, moeten deze landschappelijke inpassingen worden gerespecteerd, behouden en beheerd. Deze bescherming geldt ook voor de bestaande landschapselementen.

Schuilgelegenheid voor vee

In het buitengebied mogen (buiten de agrarische bouwvlakken) geen nieuwe solitaire opstallen worden opgericht, behoudens schuilgelegenheden voor vee tot 30 m2. Hiervoor is voor agrarische bedrijven een omgevingsvergunning voor afwijken opgenomen.

Mestsilo's

Steeds vaker ontvangt de gemeente Bronckhorst verzoeken om hogere mestsilo's. In de meeste gevallen werken we daaraan mee, middels planwijzing. Omdat de mestsilo's vaak tussen/naast of in de direct nabijheid van de bedrijfsgebouwen staan is het vanuit stedenbouwkundig oogpunt minder bezwaarlijk dezelfde maatvoering ook bij mestsilo's te hanteren. In de planregels zijn hiervoor regels opgenomen.

Glastuinbouw

In het buitengebied van Bronckhorst zijn op dit moment geen glastuinbouwbedrijven aanwezig. Omschakeling naar of hervestiging van een glastuinbouwbedrijf is overeenkomstig het provinciale beleid niet toegestaan in het gehele plangebied.

Teeltondersteunende voorzieningen

In de grondgebonden landbouw wordt gebruik gemaakt van teeltondersteunende voorzieningen (folies, insectengaas, schaduwhallen, hagelnetten, ondersteunende tunnel- en/of boogkassen, containerteelt etc.). Het gebruik van deze voorzieningen is aan regels gebonden omdat ze qua aarden en verschijningsvorm van invloed zijn op het landschapsbeeld, de natuur en de waterhuishouding. Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de voorzieningen worden de volgende ruimtelijke criteria betrokken:

  • Grondgebonden/ niet-grondgebonden;
  • Tijdelijk aanwezig (maximaal 8 maanden) permanent;
  • Laag (maximaal 1,5 m) / hoog;
  • Open landschap/ dicht;
  • Situering (binnen/ buiten bouwvlak);
  • Oppervlakte (gedifferentieerd naar soort voorziening)

Binnen de agrarische gebiedsbestemmingen is het oprichten van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zowel binnen als buiten het agrarisch bouwvlak mogelijk. Hoge- en lage permanente voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en gebonden aan een maximum oppervlakte.

Omdat teeltondersteunende voorzieningen de infiltratie van water in de bodem kunnen belemmeren en daarmee invloed hebben op de hydrologische c.q. ecologische situatie in een gebied, is heiermee rekening gehouden binnen de planregels.

(Boom)kwekerijen

Boom- en sierteelt heeft een duidelijke visuele invloed in het landschap. Om deze reden is nieuwe boom- en sierteelt niet mogelijk binnen het 'waardevolle open gebied waaronder essen'. Buiten dit gebied is deze vorm van teelt in het algemeen toegestaan. Bestaande locaties voor teelt en wisselteelt (die al enkele jaren niet meer voor boomteelt worden gebruikt) mogen als zodanig blijvend worden gebruikt, ook als ze binnen het waardevolle open gebied liggen.

Plattelandswoning

Per 1 januari 2013 is de Wet plattelandswoningen in werking getreden. Deze wet speelt in op het als gemeente, met een ruimtelijk besluit, mogelijk maken van bewoning van een agrarische bedrijfswoning, door personen die geen relatie met het agrarische bedrijf hebben. Deze woning blijft ruimtelijk onderdeel uitmaken van het agrarische bedrijf en geniet daarom geen extra bescherming tegen milieuhinder van het betreffende bedrijf. Wordt bewoning planologisch toegestaan, dan volgt uit de wet dat de beschermingseisen die voor burgerwoningen gelden, niet gelden voor de plattelandswoning voor zover het gaat om milieuhinder veroorzaakt door het bedrijf waar de plattelandswoning onderdeel van uitmaakte. Wel geldt dat nieuwe bedrijfsgebouwen en emissiepunten, indien deze behoren tot de niet-grondgebonden veehouderijtak, niet zijn toegestaan binnen 25 meter van de plattelandswoning. Bronckhorst heeft hiervoor beleidsuitgangspunten opgesteld. Deze zijn vertaald in dit plan.

Omvang bedrijfswoning

In principe hebben alle volwaardige agrarische bedrijven recht op één bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoningen worden dan ook positief bestemd. De inhoud van de agrarische bedrijfswoning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Op agrarische bouwvlakken waar volgens de wet Basisadministartie Adressen en Gebouwen (BAG) meer dan één woning voorkomt is dit aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'aantal woningen'. Omdat deze woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw kunnen zijn gesitueerd, zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.

Voor het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning wordt in dit bestemmingsplan geen ruimte geboden. De noodzaak van een dergelijke woning is niet of nauwelijks nog aan te tonen.

Recreatieve en overige niet-agrarische nevenfuncties

Het aantal agrarische bedrijven neemt gestaag af. Om het platteland leefbaar te houden en agrariërs de mogelijkheid te bieden hun inkomen op peil te houden geeft het bestemmingsplan ruimte voor niet-agrarische nevenfuncties bij agrarische bedrijven. Het beleid van de gemeente voor nevenfuncties is gebaseerd op de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' (2006). Deze nota is in regionaal verband opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid ten aanzien van agrarische nevenfuncties, de uitbreidingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven en het hergebruik van vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties (zie paragraaf 3.4.19.4). De schema’s op de volgende bladzijden geven de mogelijkheden voor nevenfuncties binnen de agrarische gebiedsbestemmingen.

In de regeling wordt onderscheid gemaakt tussen karakteristieke en monumentale bebouwing enerzijds (de rijks- en gemeentelijke monumenten en karakteristieke bebouwing die is geïnventariseerd in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project) en de overige bebouwing anderzijds. Het uitgangspunt is dat karakteristieke en monumentale bebouwing een belangrijke bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Voor overige bebouwing geldt dit niet en kan zelfs sprake zijn van het tegendeel, namelijk dat deze bebouwing de ruimtelijke kwaliteit aantast. Daarom wordt in de regeling het behoud van de karakteristieke en monumentale bebouwing en de sloop van delen van de overige bebouwing beide gezien als een vorm van verevening.

Globaal gelden de volgende regels. Binnen bestaande bebouwing kan maximaal 350 m2 (bij recht) worden gebruikt voor nevenfuncties. Een groter oppervlak kan alleen via een omgevingsvergunning voor afwijken worden toegekend. Daarbij geldt in enkele gevallen een vereveningsbijdrage als plicht. Deze bijdrage kan bestaan uit de sloop van overtollige bebouwing, een verkleining van het bouwvlak, een groene invulling, landschappelijke inpassing, verbetering van infrastructuur, de aanleg van recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling of uit een financiële bijdrage.

Indien de nieuwe functie wordt gehuisvest in karakteristiek/monumentale bebouwing bestaat de vereveningsbijdrage uit het behoud van die bebouwing.

De afspraken tussen de gemeente en initiatiefnemer worden in een overeenkomst vastgelegd. Middels die overeenkomst verplicht de gemeente zich om het initiatief in planologisch-juridische zin mogelijk te maken in ruil voor een vereveningsbijdrage van de initiatiefnemer. In de overeenkomst wordt een boetclausule en de termijn van realisatie opgenomen. Wanneer een activiteit bij recht is toegestaan wordt geen verevening geëist.

Voor het toestaan van agrarische nevenfuncties geldt altijd als voorwaarde dat de belangen van in de omgeving aanwezige functies niet onevenredig mogen worden geschaad en er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

 

In de schema's zijn alleen de hoofdcategorieën van functies opgenomen. De volledige lijst met functies, geordend onder deze hoofdcategorieën is opgenomen in de bijlage 'Toegelaten functies' bij de regels.

Bestemming Agrarisch
Zone Multifunctioneel gebied
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure vereveningsbijdrage omvang procedure verevening
Toegelaten nevenfuncties
Verblijfsrecreatie tot 500 m² * omgevingsverg. afw. Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 500 m² * omgevingsverg. afw. 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Dagrecreatie tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Zorg tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Opslag tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend bij omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 350 m² *

tot 750 m²*
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend bij omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.

* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt.

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap
Zone Multifunctioneel gebied met landschapswaarden
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure vereveningsbijdrage omvang procedure verevening
Toegelaten nevenfuncties
Verblijfsrecreatie tot 500 m² * omgevingsverg. afw. Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 500 m² * omgevingsverg. afw. 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Dagrecreatie tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Zorg tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Opslag tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijkeng)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.)
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 350 m² *

tot 750 m²*
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.

* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt

 

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap en natuur
Zone Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure vereveningsbijdrage omvang procedure verevening
Toegelaten nevenfuncties
Verblijfsrecreatie tot 500 m² * omgevingsverg. afw. Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 500 m² * omgevingsverg. afw. 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Dagrecreatie tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² * tot 750 m² * bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Zorg tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m²*

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Opslag tot 350 m² *

tot 500 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² * tot 500 m² * bij recht

omgevingsverg. afw
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 350 m² *

tot 500 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(via omgevingsverg voor afwijken)
tot 350 m² * tot 500 m² * bij recht

omgevingsverg. afw
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.

* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt

Paardenhouderij

Onderscheid wordt gemaakt tussen de productiegerichte vormen van paardenhouderij (o.a.fok en dressuur), die als agrarisch worden aangemerkt, en niet productiegerichte vormen (manege, stalling), die als niet-agrarisch bedrijf worden aangemerkt. Vestiging van agrarische - niet intensieve - vormen van veehouderij, waaronder paardenhouderij is in beginsel alleen mogelijk op bestaande agrarische locaties. Voor overige vormen van paardenhouderij geldt het beleid voor de recreatiebedrijven en niet-agrarische bedrijven (zie verderop in dit hoofdstuk).

Paardenbakken

Paardenbakken kunnen binnen de agrarische gebiedsbestemmingen bij recht binnen het agrarisch bouwvlak worden opgericht. Oprichting van een paardenbak buiten het agrarisch bouwvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerken.

Duurzame energie van zon en wind

Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Regelmatig komen er vragen van ondernemers over de mogelijkheden van het plaatsen van zonnepanelen en -collectoren. Zonnepanelen en -collectoren waarvan de aanwending voor de eigen energievoorziening plaatsvindt - binnen het (agrarisch) bouwblok- past binnen de (agrarische) bestemming. Dit betekent op een (agrarisch) bouwvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van bouwpercelen.

Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het agrarisch bouwblok mits dit voor de eigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.

verplicht

 miniwindmolen

Burgemeester en wethouders hebben op 14 januari 2014 de quickscan 'Haalbaarheid

grondgebonden zonnepanelen op (voormalige) agrarische bedrijfsgronden in de gemeente

Bronckhorst' behandeld. In dit bestemmingsplan wordt hieraan uitvoering gegeven door binnen de kaders van het functieveranderingsbeleid de huidige bestemming van agrarische bouwblokken efficiënt te wijzigen in een bestemming passend bij duurzame-energie-productie vanuit grondgebonden zonne-energie-installaties.

Wijziging zonne-energieproductie voor derden

Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden de agrarische bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. In deze gevallen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' opgenomen zodat enkel deze bedrijfsactiviteit op de locatie is toegestaan.

Energie van biovergisting

De Milieueffectrapportage voor het plan Landelijk gebied Bronckhorst laat zien dat het effect van biovergisting voor eigen gebruik (de capaciteit van de installatie niet groter dan 20.000 ton per jaar) geen milieuprobleem oplevert. Dit willen we toestaan in het bestemmingsplan. De mogelijkheden voor de grotere vergisters vragen veelal om maatwerk en moeten boven de 36.000 ton op jaarbasis onderbouwd worden met een Milieu-EffectRapportage. Daarom vragen dit soort activiteiten om een aparte bestemmingsplanprocedure.

3.4.19.4 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfslocaties     

Het buitengebied was lange tijd het domein van de agrarische sector. Het bieden van continuïteit aan de aanwezige agrariërs is nog steeds een belangrijk streven van de gemeente. Het aantal agrarische bedrijven neemt gestaag af. Om het platteland leefbaar te houden willen de Achterhoekse gemeenten, inclusief Bronckhorst meer mogelijkheden bieden voor nieuwe functies in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. In aansluiting op het provinciale beleid hebben de gemeente in de regio Achterhoek het beleid voor functiewijziging van agrarische bebouwing vastgelegd in de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' (2006). Agrarische bedrijven kunnen op basis van de nota omgevormd worden tot niet-agrarische bedrijven of woningen. Niet-agrarische bedrijven kunnen daarbij uitgroeien tot hoofdfunctie.

De mogelijke functieverandering is afhankelijk van het gebiedstype waarin het gebied is gelegen. De provincie geeft aan, dat in ruil voor de mogelijkheid tot hergebruik of functieverandering een tegenprestatie moet worden geleverd die bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving in het buitengebied. De bijdrage moet in verhouding staan met de gevolgen van de functieverandering voor de omgeving en de vanuit de nieuwe functie(s) gewenste verbeteringen in omgevingskwaliteit. De verevening moet bijdragen aan het algemene criterium van een goede ruimtelijke ordening. Er moet dus een relatie zijn tussen de bijdrage die een gemeente eist en de kwaliteit van de omgeving. Uitgangspunt van de samenwerkende gemeenten is dat hergebruik leidt tot een reductie van het bebouwd oppervlak met 50%.

Bijstelling (regionaal) functieveranderingsbeleid

Van de mogelijkheden voor functieverandering in het buitengebied wordt veel gebruik gemaakt. Het beleid voorziet daarmee in een behoefte. Toch was er aanleiding om het (provinciale en regionale) beleid bij te stellen:

  • ondanks de aanvankelijke insteek naar hergebruik voor andere economische functies, leren de ervaringen dat vooral functieverandering naar wonen plaatsvindt;
  • afnemende woningbehoefte;
  • verwachte veranderingen in de agrarische sector.

De doelstelling van het beleid voor functieverandering blijft hetzelfde, namelijk het stimuleren economische vitaliteit van het buitengebied, het versterken van de leefbaarheid van de kleine kernen en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied.

Om deze doelen te realiseren, is het nodig de bestaande instrumenten te verbeteren en aan te vullen. Het gevolg is een aanpassing van het regionale beleidskader. Vervolgens heeft elke gemeente dat nader uitgewerkt voor de eigen situatie. Gemeente Bronckhorst heeft hieraan gehoor gegeven in haar Structuurvisie (2012), te weten:

- Stimuleren functieverandering naar werken.

Het onderscheid tussen hoofd- en nevenfuncties bij functieverandering naar werken verdwijnt als de nieuwe functie kleiner is dan 350 m2. Deze functie is in alle vrijgekomen of vrijkomende gebouwen mogelijk zonder te verevenen.

- Beperken functieverandering naar wonen.

De gevraagde verevening wordt groter. Als basis geldt dat sloop van ten minste 1000 m2 bebouwing nodig is voor de bouw van één vrijstaande woning en 2500 m2 voor twee woningen. Hiermee wordt ingespeeld op de gedaalde woningbehoefte. Een en ander voorzover het gemeentelijk woningbouwprogramma daartoe voldoende ruimte biedt. In Bronckhorst is er geen ruimte voor toevoeging van extra woningen/toename van de netto-woningvoorraad. Daarom is dit type functieverandering in dit plan niet opgenomen cq mogelijk.

- Zoeken naar nieuwe instrumenten.

Het is mogelijk functieverandering op twee of meer locaties gezamenlijk te bekijken, om de kwaliteitswinst te beoordelen.



- Nieuwbouw bij functieverandering naar werken.

Functieverandering naar werken is alleen toegestaan in bestaande gebouwen. Als die nieuwe functie eenmaal gestart is, kan waarschijnlijk niet worden voorkomen dat sloop en vervangende nieuwbouw voor deze functie plaatsvindt. Daarom kan in specifieke gevallen worden overwogen bij functieverandering direct al nieuwbouw toe te staan.

De schema's op de volgende bladzijden bieden een overzicht van de functies waarvoor de vrijkomende bebouwing benut kan worden. De hoofdcategorieën zijn:

  • Verblijfsrecreatie (zoals recreatieappartementen of bed & breakfast)
  • Dagrecreatie (bijvoorbeeld een kinderboerderij)
  • Zorg (zoals een zorgboerderij)
  • Opslag (waaronder stalling van caravans);
  • Overige functies

Laatstgenoemde categorie is het meest omvangrijk en omvat een aantal subcategorieën te weten landbouw verwante functies, aan-huis-verbonden beroepen, overige dienstverlening, ambachtelijk landbouwproduct verwerkende bedrijven en overige ambachtelijke bedrijven. De volledige lijst met functies, geordend onder deze hoofdcategorieën is opgenomen in de bijlage Toegelaten functies bij de regels

Voorwaarden voor hergebruik van voormalige agrarische bedrijven zijn te allen tijde dat:

  • de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving niet wordt belemmerd;
  • de nieuwe functie niet mag leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling;
  • er geen detailhandel plaatsvindt (anders dan streekeigen geproduceerde agrarische producten);
  • op basis van een inrichtingsplan een zorgvuldige landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd;
  • de initiatiefnemer een (verevenings)bijdrage levert aan de verbetering van de omgevingskwaliteit en de publieke functies van het buitengebied. Deze bijdrage kan bijvoorbeeld bestaan uit de sloop van overtollige bebouwing, een verkleining van het bouwvlak, een groene invulling of uit natuurontwikkeling.

Onderstaande hoofdfuncties kunnen worden gerealiseerd met een wijzigingsprocedure zoals bedoeld in artikel 3.6 Wro

Bestemming Agrarisch
Zone Multifunctioneel gebied
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang vereveningsbijdrage omvang vereveningsbijdrage
Toegelaten hoofdfuncties
Verblijfsrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Dagrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Zorg tot 900 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 900 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Opslag tot 750 m2 Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 750 m2 Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies

** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw.

 

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap
Zone Multifunctioneel gebied met landschapswaarden
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang vereveningsbijdrage omvang verevening
Toegelaten hoofdfuncties
Verblijfsrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Dagrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Zorg tot 900 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 900 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Opslag tot 750 m2 Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies

** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap en natuur
Zone Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure

vereveningsbijdrage
omvang procedure

verevening
Toegelaten hoofdfuncties
Verblijfsrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Dagrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Zorg tot 900 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 900 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Opslag tot 500 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 500 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 500 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 500 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies

** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw

3.4.19.5 Niet-agrarische bedrijven     

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat bedrijven zonder functionele binding met het buitengebied thuis horen in een kern óf op een bedrijventerrein. Onder voorwaarden is het echter wel mogelijk om in een voormalige agrarische bedrijf een niet-agrarisch bedrijf uit te oefenen, bijvoorbeeld in vrijkomende agrarische bebouwing (zie paragraaf 3.4.19.4). Ter bescherming van de agrarische functie en de landschappelijk en cultuurhistorische waarden van het buitengebied zijn daarbij niet alle mogelijke vormen van bedrijvigheid toelaatbaar.

De bestaande niet-agrarische bedrijven zijn - om te voorkomen dat hun impact op het landschap verder groeit - positief bestemd, maar krijgen geen (ruime) ontwikkelingsmogelijkheden.

In de bestemming 'Bedrijf' worden de maximaal toegestane oppervlaktes bij rechte van alle niet-agrarische bedrijven per bedrijf aangegeven. Deze maat is exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en de daarbij behorende bouwwerken.

De oppervlakte voor buitenopslag, stalling en/of grondopslag is maximaal 100 m2 en 2 meter hoog tenzij anders aangegeven in de tabel in artikel 5.1.2 onder a.

De omvang van de uitbreidingsmogelijkheid van een niet-agrarisch bedrijf is afhankelijk van het type bedrijf (wel of niet gebiedsgebonden) en de kwetsbaarheid van de omgeving.

Vanwege de mogelijkheid binnen het bronckhorster bestemmingsplan proces, het onderhavige plan halfjaarlijks aan te passen is de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van grotere bedrijfsoppervlakten niet opgenomen.

Met name niet-gebiedsgebonden bedrijven met grote uitbreidingsplannen kunnen deze plannen niet in het buitengebied realiseren en kunnen in principe alleen gefaciliteerd worden op een bedrijventerrein. In het uiterste geval, als verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk is en een nadere beoordeling ter plaatse een verdere uitbreiding acceptabel maakt, kan hieraan medewerking worden verleend middels een wijziging van het bestemmingsplan.

De uitbreidingsmogelijkheden zijn afgestemd op de ruimte welke de nota Functies zoeken plaatsen zoeken functies hiervoor bieden. Zo is, conform dit beleid, binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap en natuur’ geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de groei van niet-agrarische bedrijven.

Realisering van nieuwe bedrijfswoningen is uitgesloten; in voorkomende gevallen dient hier een afzonderlijke procedure voor gevolgd te worden, waarbij wel rekening moet worden gehouden met het kwalitatief woningbouwprogramma c.q. de gemeentelijke woonvisie.

 

Omschakeling naar een ander vorm van niet-agrarische bedrijvigheid kan alleen via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. Daarbij kan in beginsel de oppervlakte bebouwing gehandhaafd blijven. De aard van de toegestane bedrijvigheid dient gebiedsgebonden te zijn. De lijst van toegelaten bedrijven die voor deze functiewijziging gehanteerd wordt is dezelfde als die welke gehanteerd wordt voor de omzetting van een agrarisch bedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf (zie paragraaf 3.4.19.4).

Omvang en aantal bedrijfswoningen

In principe hebben alle bedrijven recht op één bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoningen worden dan ook positief bestemd. De inhoud van de agrarische bedrijfswoning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Op bestemmingsvlakken waar op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) meer dan één woning voorkomt is dit aangegeven op de verbeelding'. Omdat deze woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw kunnen zijn gesitueerd, zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.

Duurzame energie van zon en wind

Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Regelmatig komen er vragen van ondernemers over de mogelijkheden van het plaatsen van zonnepanelen en -collectoren. Zonnepanelen en -collectoren waarvan de aanwending voor de eigen energievoorziening plaatsvindt - binnen het bouwblok- past binnen de bestemming. Dit betekent op een bouwvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van bouwpercelen.

Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het bouwblok mits dit voor deeigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.

 

Burgemeester en wethouders hebben op 14 januari 2014 de quickscan 'Haalbaarheid

grondgebonden zonnepanelen op (voormalige) agrarische bedrijfsgronden in de gemeente

Bronckhorst' behandeld. In dit bestemmingsplan wordt hieraan uitvoering gegeven door binnen de agrarische bestemming het mogelijk te maken de bestemming te wijzigen in één die past bij het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvande energieproductie wordt afgenomen door derden. Binnen de bestemming bedrijf wordt deze mogelijkheid ook geboden.

Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden de bedrijfsbestemming wijzigen in een bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. In deze gevallen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' opgenomen zodat enkel deze bedrijfsactiviteit op de locatie is toegestaan.

3.4.19.6 Wonen     

Bestaande burgerwoningen in het buitengebied - die volgens het geldende planologische kader als woning worden gezien - krijgen een positieve bestemming. Om een verdere verstening van het buitengebied tegen te gaan worden de inhoud c.q. de oppervlakte van de woningen en de bijgebouwen aan een maximum gebonden. De mogelijkheid bestaat om binnen zekere grenzen de bestaande bebouwing te vervangen door nieuwbouw. De woonfunctie kan ook gecombineerd worden met een kleinschalige bedrijfsactiviteit in de vorm van aan-huis-verbonden activiteiten. Het betreft een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast. Hieraan zijn voorwaarden verbonden.

Bestaande woningen

Het bestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden 2005/2008 moest als enige plan voor het landelijk gebied nog worden geactualiseerd en gedigitaliseerd. Voor de betreffende gronden zijn de bestemmingsvlakken voor woondoeleinden conform de feitelijke situatie op basis van de luchtfoto en digitale ondergrond toegekend, waarbij wordt gelet op een logische begrenzing conform eigendom en fysieke elementen, zoals sloten en wegen. Schapen- en paardenweitjes, delen van grote bestaande tuinen worden als agrarisch gebied beschouwd en ook als zodanig bestemd. Voor de overige gronden van het landelijk gebied is de woonbestemming overgenomen conform de begrenzing van het voorheen geldende bestemmingsplan of doordat eigenaren zelf hebben aangegeven dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestopt.

De toegestane maatvoering voor burgerwoningen is 750 m3. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Indien de inhoud van een woning reeds groter is, is de bestaande inhoud de maximaal toelaatbare maat.

Op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) zijn in een groot aantal gevallen meer dan één woning binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. De woningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gelegen. Om hier zicht op te hebben en over het aantal woningen regie te kunnen voeren, zijn de specifieke situaties in een drietal bestemmingsvarianten vastgelegd:, Wonen, Wonen -1 en Wonen-2. In de regels van elke bestemming is vastgelegd hoe de verdeling van de woning(en) over de gebouwen binnen het betreffende bestemmingsvlak is. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.

Herbouw van een woning is alleen toegestaan met de bestaande situering en in de bestaande bouwwijze. Het bevoegd gezag kan hier onder voorwaarden van afwijken door het verlenen van een omgevingsvergunning. Één van die voorwaarden is dat uit onderzoek zal moeten blijken dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel. Indien niet aan deze normen voldaan kan worden en het toch gewenst is op die locatie de woning te herbouwen, zal de procedure voor een buitenplanse omgeving gevolgd moeten worden, omdat een ontheffing van de Wet geluidhinder (hogere grenswaarde) noodzakelijk is.

Toevoeging aan de netto woningvoorraad door nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is niet toegestaan.

Bijgebouwen

Bij burgerwoningen zijn bijbehorende bouwwerken, uitsluitend in de vorm van bijgebouwen, toegestaan tot een maximum oppervlak van 100 m2. Indien de bestaande oppervlakte van een bestaand bijgebouw groter is dan deze maat is vallen de bestaande oppervlakte de maximaal toelaatbare maat. Vaak zijn deze bijgebouwen voormalige stallen en schuren.

Bij nieuw- en/of herbouw van bijgebouwen geldt een sloopbonus regeling. Bij sloop van bebouwing kan middels een omgevingsvergunning voor afwijken 20% worden teruggebouwd tot een maximum van 375 m2. Eventueel nieuw op te richten bebouwing dient binnen het bestemmingsvlak zo dicht mogelijk tegen de bestaande bebouwing te worden gesitueerd, met een maximale afstand van 20 m tot de woning. Zowel bij een agrarische bedrijfswoning als een burgerwoning wordt een hooiberg toegestaan.

Paardenbakken

Ook bij burgerwoningen is de aanleg van een paardenbak mogelijk. Oprichting van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerk.

Het hobbymatig uitoefenen van agrarische activiteiten

Op een aantal voormalige agarische bedrijven welke in dit plan een woonbestemming hebben gekregen vinden nog hobbymatig agrarische activiteiten plaats. Deze kunnen worden voortgezet waarbij maximaal 200 m2 van de bestaande gebouwen hiervoor mag worden gebruikt. Deze gevallen zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Duurzame energie van zon en wind

Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Daarom wil zij het mogelijk maken dat onder voorwaarden burgers bij hun woning zonnepanelen en –collectoren kunnen plaatsen op de grond. Als deze worden aangewend voor de eigen energievoorziening - binnen het bestemmingsvlak- past dit binnen de bestemming. Dit betekent op een bestemmingsvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van het bestemmingsvlak.

Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het bouwblok mits dit voor de eigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.

Nevenfuncties

Het regionale functieveranderingsbeleid en de gemeentelijke structuurvisie regelen vrijkomende- en vrijgekomen (agrarische) bebouwing in het buitengebied en is dus niet strikt beperkt tot sec de agrarische objecten. Dit plan maakt functieverandering (dus ook functieverandering op het gebied van toerisme en recreatie) ook bij burgerwoningen mogelijk in vrijgekomen of vrijkomende bijgebouwen. Met een omgevingsvergunning kan tot maximaal 350 m² van de bestaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt voor een nevenfuncties. Deze functies moeten wel voorkomen op de lijst met toegelaten functies of in milieuhygiënisch opzicht met deze functies vergelijkbaar zijn. Niet meer dan 50% van de bijbehorende bouwwerken mag voor nevenfunctie worden gebruikt en tot een maximum van 350 m2. Een en ander onder voorwaarden, waaronder verevening.

Aan huis verbonden activiteiten

Binnen de woonfunctie, zowel in de woning als het bijbehoirend bouwwerk bestaat ruimte voor het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep, aan huis verbonde bedrijf, internetverkoop en bed & brakfast. Hierbij geldt wel een aantal randvoorwaarden die moeten garanderen dat de woonfunctie de hoofdfunctie blijft, onder andere:

  • De aan-huis-verbonden activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend;
  • Het grondgebruik voor aan-huis-verbonden beroep en bedrijf mag maximaal 50 m2 en maximaal 40% van het totale vloeroppervlak van de woning bedragen.
  • Bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A

van Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;

Illegale bewoning

Wanneer sprake is van illegale bewoning van bijvoorbeeld vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen is bij het bestemmen van de situatie het volgende uitgangspunt gehanteerd:

  • de huidige illegale bewoning van vrijstaande bijgebouwen/recreatiewoningen is niet positief bestemd;
  • de illegale woonsituaties worden bestuursrechtelijk gehandhaafd.

Permanente bewoning recreatiewoningen

Omzetting van een recreatiewoning in een burger- of bedrijfswoning is niet toegestaan.

Illegale bewoning

Wanneer sprake is van illegale bewoning van bijvoorbeeld vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen is bij het bestemmen van de situatie het volgende uitgangspunt gehanteerd:

  • de huidige illegale bewoning van vrijstaande bijgebouwen/recreatiewoningen is niet positief bestemd;
  • de illegale woonsituaties worden bestuursrechtelijk gehandhaafd.

3.4.19.7 Landgoederen     

Bestaande landgoederen

De beleidsruimte die binnen landgoederen wordt geboden, is gebaseerd op de doelstelling om landschap, natuur en cultuurhistorie in onderlinge samenhang te behouden en herstellen. Om dit mogelijk te maken, is functieverandering soms noodzakelijk voor de exploitatie van het landgoed. In gebieden waar het "ja, mits"- dan wel "nee, tenzij"-beleid geldt, moet de ontwikkeling bijdragen aan, respectievelijk geen significante aantasting vormen van de daar voorkomende kernkwaliteiten.

Voor bestaande landgoederen is het gewenst om nieuwe economische dragers voor de instandhouding van de landgoederen, de gebouwen en het bijbehorende landgoederenlandschap te vinden. Dergelijke nieuwe functies mogen niet leiden tot ongewenste invloeden op het landschap.

Op basis van een wijzigingsplan kan functieverandering binnen het bestaande landgoed plaatsvinden. De basis daarvoor is een visie op het gehele landgoed. Binnen bestaande landgoedbebouwing is omvorming mogelijk naar wonen, hotel of conferentieoord. Daarnaast zijn ook nevenfuncties mogelijk. Het gaat dan om gedeeltelijke functieverandering van bestaande landgoederen naar kantoren, andere verblijfs- en dagrecreatievormen (recreatiewoning, recreatieappartement, B&B, groepsaccommodaties, restaurant of tearoom) en sociaal-culturele functies. Daarvoor mag maximaal 40% van de bebouwing worden benut, waarbij het overige deel voor bewoning wordt benut.

Uit de integrale visie op het landgoed moet blijken dat het initiatief ruimtelijk en planologisch goed inpasbaar is. Naast de ruimtelijke meerwaarde moet aangetoond worden dat verkeer en parkeren goed wordt opgelost en dat omliggende functies geen onevenredige beperkingen ondervinden.

Nieuwe landgoederen

Daarnaast is de ontwikkeling van 'nieuwe landgoederen' mogelijk overeenkomstig het bij raadsbesluit van 18 mei 2006 vastgestelde gemeentelijk beleid voor nieuwe landgoederen. Onder een nieuw landgoed wordt verstaan een openbaar toegankelijk bos- en/of natuurcomplex (al dan niet met overige gronden) met daarin een woongebouw van allure met maximaal 3 wooneenheden en een minimale omvang van het nieuwe bos of natuurgebied van 10 ha. Gezien de aard en omvang van dergelijke ontwikkelingen biedt het bestemmingsplan hiervoor geen rechtstreekse mogelijkheden. Een nieuw landgoed kan alleen op basis van een herziening van het bestemmingsplan.

3.4.19.8 Recreatie en toerisme     

De gemeente Bronckhorst heeft een sterke recreatieve structuur en de potentie voor verdergaande verbetering van zowel dag- als verblijfsrecreatie. Voor de verschillende vormen van recreatie geldt het volgende beleid.

Geen zonering meer

In de bestemmingsplannen tot nu toe is - conform de gemeentelijke Recreatienota - een recreatieve zonering opgenomen die met name van betekenis is voor het beleid ten aanzien van minicampings:

  1. Zone restrictief beleid: stille zones c.q. de bestaande bos- en natuur gebieden waar behoud van rust prioriteit heeft, nu de gebieden van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Hier zijn nieuwe minicampings uitgesloten.
  2. Ontwikkelingszone: randen rondom de bestaande bos- en natuurgebieden waar bestaande concentraties van recreatie selectief versterkt kunnen worden; hier zijn mogelijkheden voor nieuwe minicampings bij agrarische bedrijven en bij voormalige agrarische bedrijven. Het maximaal aantal toegestane kampeerplaatsen is daarbij vastgelegd op 30.
  3. Overig landelijk gebied: zone met een terughoudend beleid. Nieuwe minicampings zijn hier - bij agrarische bedrijven en/of voormalige agrarische bedrijven (die in het geldende bestemmingsplan nog een agrarische bestemming hebben) - mogelijk mits ze in de directe nabijheid liggen van een bewegwijzerde recreatieve route. Ook in deze zone geldt als maximum voor het aantal kampeerplaatsen van 30.

De gemeente wil de beperkingen die voortvloeien uit de aanwijzing als GNN vertalen in de regels van het bestemmingsplan en de zonering overigens laten vervallen. Vanwege het instellen van knooppuntenroutes verliest de in het ruimtelijk recreatiebeleid voorgeschreven koppeling van minicampings in zone 3 aan de nabijheid van bovenlokale fiets- en wandelroutes aan betekenis. Ook die laten we dus vervallen. De mogelijkheid voor minicampings in de huidige zones 2 en 3 worden aldus gelijkgeschakeld.

Recreatiewoningen en -appartementen

Bestaande legale recreatiewoningen en -appartementen hebben een recreatieve bestemming, gericht op verblijf. Permanent wonen wordt daarbij niet toegestaan. De maximale inhoud van een recreatiewoning bedraagt 300 m3 (inclusief kelderrruimte) en de omvang 75 m2 of de bestaande omvang indien deze ruimer is. Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden het plan wijzigen teneinde de inhoud van een recreatiewoning te vergroten. De maximale oppervlakte van chalets en stacaravans bedraagt 55 m². Deze maten zijn inclusief bijbehorende bouwwerken zoals bijgebouwen en overkappingen.

In de regels wordt onderscheid gemaakt tussen mobiele kampeermiddelen en stacaravans, die niet regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen worden voortbewogen. Het gebruik van stacaravans en chalets is vergelijkbaar en geeft geen verschil in recreatiedruk. Omdat de maatvoeringseisen voor stacaravans en chalets overeenkomen, zijn deze twee categorieën planologisch gezien uitwisselbaar op de recreatieparken. Nieuwe chalets zijn dus mogelijk c.q. uitwisselbaar bij omvorming van stacaravanstandplaatsen.



Campings

Bestaande campings met meer dan 30 standplaatsen zijn specifiek bestemd. Oprichting van nieuwe grote campings is vanwege de landschappelijke kwetsbaarheid en recreatieve potenties bij agrarische bedrijven in het bestemmingsplan niet direct of indirect toegestaan. Voor eventuele verzoeken voor nieuwvestiging van een grote camping zal een afzonderlijke, specifieke bestemmingsplanprocedure gevolgd dienen te worden, waarmee een regeling op maat kan worden opgesteld. Daarbij dient dan onder meer een marktonderzoek overlegd te worden.

Met een omgevingsvergunning is het mogelijk een kleinschalig kampeerterrein te starten bij de diverse agrarische en woonbestemmingen. Hiervoor zijn specifieke eisen gesteld aan het aantal kampeermiddelen.

Camperovernachtingsplaatsen

Er is tevens een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het toelaten van camperovernachtingsplaatsen. Camperovernachtingsplaatsen zijn mogelijk en wenselijk omdat daarmee wordt voorzien in een toenemende behoefte aan overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's (campers) buiten reguliere kampeerterreinen. In Bronckhorst wordt tot nu toe alleen gelegenheid geboden op twee openbare plekken in Zelhem en Hengelo (elk 2 plaatsen), op een particulier terrein in Steenderen (8 plaatsen) en bij enkele campings waar speciale plekken op het terrein beschikbaar zijn voor deze vorm van verblijfsrecreatie, veelal op het parkeerterrein. Met deze mogelijkheid wordt het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de gemeente vergroot (vergroting diversiteit in aanbod). Een specifieke doelgroep wordt gestimuleerd een bezoek te brengen aan de gemeente. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers kiest specifiek voor een overnachtingsplaats en maakt geen gebruik van een camping. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers zal, ondanks de komst van een camperovernachtingsplaats, toch specifiek voor een camping kiezen omdat zij gebruik wensen te maken van de daar aanwezige faciliteiten.

Er worden voorwaarden gesteld aan o.a. bereikbaarheid, maximale verblijfsduur, aantal plaatsen, (eenvoudige) inrichting en voorzieningen, parkeren, landschappelijke inpassing en omgevingsaspecten.

De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen specifieke richtafstanden voor een dergelijke voorziening. Voor kampeerterreinen en vakantiecentra e.d. (met keuken) geldt een richtafstand van 50 meter (i.v.m. geluid) tot aan de gevels van woningen van derden. Van een dergelijke richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken.

Op de voorziening is een informatiebord aanwezig met de spelregels die gelden voor gebruikmaking van het terrein. Het bord bevat verder de namen en adressen van één of meer direct in de buurt gelegen (mini)campings waarnaar wordt verwezen als camperovernachtingsplaats vol is. De voorziening is bij voorkeur gesitueerd nabij een dorpskern of een attractie. Dit met het oog op horeca- en middenstandbezoek in verband met de economische spin-off. De voorziening is eigenlijk een soort van speciale parkeerplaats voor campers, waarop in de camper mag worden overnacht. Van verblijfsrecreatie, zoals op een camping, is eigenlijk geen sprake.

Evenementenregeling

Naar aanleiding van een juridische uitspraak over een zaak in de Diepenheim dienen jaarlijks terugkerende evenementen op niet-openbare terreinen bestemd te worden in het bestemmingsplan. Als locaties in of nabij het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of in het waardevol landschap liggen, is het ongewenst om uitbreiding van de evenementenactiviteiten toe te staan. In de regels is dan opgenomen dat deze evenementen zonder uitbreiding naar meer evenementen op deze terreinen mogen blijven voortbestaan.

 

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten     

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na de algemene aspecten (paragraaf (4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).

4.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan is opgesteld overeenkomstig de RO Standaarden zoals opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het plan voldoet aan het Informatiemodel ruimtelijke ordening 2012 (IMRO2012), de Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012), het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening Planteksten 2012 (IMROPT2012), de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012) en de Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart (PRABPK2012).

Het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding tezamen.

Uitgangspunt voor de regels en de verbeelding is het handboek van de gemeente Bronckhorst, welke gebaseerd is op de SVBP2012 en de PRABPK2012. Daarnaast bevat het plan regels die de Wet ruimtelijke ordening voorschrijft. De basis voor de verbeelding is de Grootschalige basiskaart Nederland (GBKN) en de Kadastrale kaart (LKI).

Door gewijzigde wet- en regelgeving voor vergunningvrij bouwen, zijn er ruimere mogelijkheden ontstaan voor aanpassingen aan gebouwen en het realiseren van andere bouwwerken. Bij niet-monumentale gebouwen zijn deze mogelijkheden ruimer dan bij monumentale gebouwen.

4.2 Opbouw regels     

4.2.1 Algemeen     

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat Inleidende regels waarin de onderdelen Begrippen en Wijze van meten zijn opgenomen. Deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2 bevat Bestemmingsregels waarin de diverse bestemmingen zijn opgenomen. De artikelen met de bestemmingen hebben een min of meer vaste opbouw.

Hoofdstuk 3 bevat Algemene regels, die van algemeen belang zijn voor het plan.

Hoofdstuk 4 bevat tenslotte Overgangs- en slotregels.

4.2.2 Functies     

De indeling in bestemmingen is gebaseerd op de gewenste hoofdfunctie van het gebied. Het grootste deel van de locaties in deze herziening heeft de bestemming Bedrijf gekregen. Daarnaast zijn een tweetal agrarische bestemmingen opgenomen, namelijk die van 'Agrarisch en 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Deze bestemmingen hebben elk hun regeling gekregen.

Verder zijn er in het bestemmingsplan enkele dubbelbestemmingen opgenomen , 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2'' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3'' ter bescherming van de in de bodem aanwezige en verwachte archeologische waarden. De 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel' bestemd voor behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie gericht op het verbeteren van de natuur(waarden).

4.3 Inhoud regels     

4.3.1 Inleidende regels     

In de Inleidende regels zijn de volgende inleidende regels opgenomen.

4.3.1.1 Begrippen     

In Begrippen is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor een gedeelte van de begrippen is aansluiting gezocht bij de SVBP2012, de rest is afkomstig uit het handboek Bronckhorst en zijn in de gemeente gebruikelijke definities.

4.3.1.2 Wijze van meten     

In Wijze van meten is aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

4.3.2 Bestemmingsregels     

In de Bestemmingsregels van de planregels zijn de volgende bestemmingsregels opgenomen.

4.3.2.1 Agrarisch     

Dit plan kent twee agrarische bestemmingen: Agrarisch en Agrarisch met waarden - Landschap. De precieze begrenzing van de agarische bestemmingen is afgestemd op de in het plangebied aanwezige natuur- en landschapswaarden welke in meer of mindere mate dienen te worden beschermd. Deze mate van bescherming is her en der in de regels opgenomen, bijvoorbeeld in artikel 3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving en 3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving onder d en Algemene bestemmingsomschrijving, Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving onder c,

Agrarisch

Deze bestemming omvat de gronden die geen specifieke waardevolle landschappelijke en/of natuurwaarden bezitten. In deze bestemming staat het functioneren van de landbouw voorop waarbij wel zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de aanwezige (kleinschalige) landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Agrarisch met waarden - Landschap

Onder deze bestemming vallen gronden waar sprake is van specifieke landschapswaarden. Onder deze bestemming vallen ook de voormalige EHS verbindingszones welke niet onder het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) vallen. Naast de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt rekening gehouden met behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden.

Agrarisch met waarden - Landschap en natuur

Deze bestemming omvat gronden in agrarisch gebruik welke deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Daarom zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden ten behoeve van het GNN en GO.

In de bestemmingsomschrijving in 3.1 Bestemmingsomschrijving en 4.1 Bestemmingsomschrijving is omschreven waarvoor de gronden zijn bestemd.

Bouwvlak

Agrarische bedrijven zijn voorzien van een bouwvlak waarbinnen bebouwing mag plaatsvinden. Daar waar bouwvlakken zijn gekoppeld door middel van de aanduiding 'relatie', gelden de regels als ware het één bouwvlak. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak is toegestaan ten behoeve van het agrarisch grondgebruik, met een maximale bouwhoogte van 3 m. Dit bij recht oprichten geldt niet voor sleufsilo's, kuilvoer-, mestplaten en kassen. Sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten zijn met een omgevingsvergunning onder voorwaarden te realiseren. Daarnaast kunnen perceelafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 m en banken, bewegwijzering, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m worden geplaatst.

Toename van stikstofemissie en stikstofdepositie

Onder verwijzing naar paragraaf Plan-M.E.R. en 3.4.19.3 van deze toelichting bestaat de noodzaak tot het opnemen van een planregel ter voorkoming van significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden. Het ontwerpbestemmingsplan bevatte al zo'n planregel. Sindsdien is sprake van voortschrijdend inzicht, mede als gevolg van jurisprudentie, waardoor een aanpassing van de planregel noodzakelijk was. Uitgangspunt daarbij was en is dat geen sprake mag zijn van een toename van de stikstofemissie dan wel stikstofdepositie.

Volgens artikel toename van stikstofemissie en stikstofdepositie van de planregels is sprake van een toename van stikstofemissie wanneer de emissie N/ha/jaar meer bedraagt dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken. Vervolgens zijn hierop nog enkele afgeleide bepalingen evenals enkele uitzonderingen geformuleerd. Eén van de uitzonderingen is dat onder feitelijke en planologisch legale situatie ook wordt verstaan een reeds verkregen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Nevenfuncties

Naast de uitoefening van agrarische activiteiten mag maximaal 350 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor nevenfuncties. Het gaat daarbij om activiteiten die Toegelaten functies zijn opgenomen. Hierbij geldt onder andere dat maximaal 50% van de bebouwing hiervoor mag worden gebruikt en voor zover het detailhandel betreft, dit alleen is toegestaan in streekeigen geproduceerde agrarische producten tot een maximale oppervlakte van 50 m2. Maximaal 50 m2 van de bebouwing mag worden aangewend voor voor catering, café, restaurant, eethuis, ijssalon, terras/ theetuin en theeschenkerij. Bestaande nevenfuncties bij agrarische bedrijven welke van deze maatvoeringen afwijken zijn specifiek in de regels vastgelegd.

Grondgebondenheid

Omschakeling naar of hervestiging van een grondgebonden veehouderij is rechtstreeks toegestaan.

Niet-grondgebonden

Op grond van de provinciale omgevingsverordening gelden de bepalingen zoals weergegeven in paragraaf 3.4.19.3:

Teeltondersteunende voorzieningen

Binnen de agrarische gebiedsbestemmingen is het oprichten van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zowel binnen als buiten het agrarisch bouwvlak mogelijk. Hoge- en lage permanente voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en gebonden aan een maximum oppervlakte van respectievelijk 500 m² en 1000m2.

Teeltondersteunende voorzieningen kunnen de infiltratie van water in de bodem belemmeren en daarmee invloed hebben op de hydrologische c.q. ecologische situatie in een gebied.

Boomkwekerijen

Boom- en sierteelt heeft een duidelijke visuele invloed in het landschap. Om deze reden is nieuwe boom- en sierteelt niet mogelijk binnen het 'waardevolle open gebied waaronder essen'. Deze open gebieden zijn op de verbeelding specifiek aangegeven. Buiten deze gebieden is deze vorm van teelt in het algemeen toegestaan. Bestaande locaties voor teelt en wisselteelt (die al enkele jaren niet meer voor boomteelt worden gebruikt) mogen als zodanig blijvend worden gebruikt, ook als ze binnen het waardevolle open gebied liggen.

Plattelandswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is een plattelandswoning toegestaan. Een plattelandswoning mag door een derde (welke geen binding heeft met het bedrijf of er niet werkzaam is) worden bewoond. De woning behoudt echter de agrarische bestemming. Nieuwe bedrijfsgebouwen en emissiepunten, indien deze behoren tot de niet-grondgebonden veehouderijtak, zijn niet toegestaan binnen 25 m van een plattelandswoning.

Omgevingsvergunning

Met een omgevingsvergunning is het mogelijk onder voorwaarden af te wijken van de bouwregels voor het verplaatsen van de bedrijfswoning dichter bij de weg, de hoogte van een mestsilo te verhogen tot de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf, het realiseren van een schuilgegelegenheid voor vee, een paardenbak buiten het bouwvlak en een sleufsilo buiten het bouwvlak. Voor een paardenbak geldt dat eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerken.

Met een omgevingsvergunning onder voorwaarden is het tevens mogelijk af te wijken van de gebruiksregels. Zo kunnen functies die in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar zijn met de genoemde functies in Toegelaten functies als nevenfunctie bij de agraisch bedrijf worden toegelaten. Maar ook een installatie voor mestbewerking, mestverwerking en -vergisting van op het eigen bedrijf geproduceerde mest is met een omgevingsvergunning toegestaan mits onder andere de hoeveelheid te verwerken mest op jaarbasis maximaal 20.000 ton bedraagt en de activiteiten uitsluitend binnen het bouwvlak plaatsvinden.

In het ontwerpplan werd nog een maximale hoeveelheid te verwerken mest aangehouden van 36.000 ton waarmee werd aangesloten bij de maximale omvang die de provincie Gelderland toestaat voor grootschalige mestverwerkingsinstallaties. In het aanvullend onderzoek op de PlanMER is geconstateerd dat het maximum van 36.000 ton erg ruim is in relatie tot de eis dat enkel mest afkomstig van het eigen bedrijf verwerkt wordt. Het is niet te verwachten dat een veehouderijbedrijf een installatie voor enkel de verwerking van de op het eigen bedrijf geproduceerde mest realiseert met een dergelijk capaciteit. Daarom is het maximum teruggebracht naar 20.000 ton. Het voordeel hiervan is dat installaties voor mestverwerking van 20.000 ton meer in verhouding staan tot de reeds aanwezige bebouwing op het erf en qua vorm en omvang beter passen in het landschap.

Nieuw in dit plan is de mogelijkheid van duurzame energie-opwekking. Daarbij kunnen ter verkrijging van de zogeheten SDE-subsidie bij recht binnen het bouwvlak zonnepanelen op de grond worden geplaatst. Met een omgevingsvergunning is het mogelijk onder voorwaarden mini- en kleine windturbines te plaatsen, zie paragraaf 4.3.2.4.

Voor schuilgegelegenheden, paardenbakken buiten het bouwvlak en mini- en kleine windturbines geldt dat deze afwijkingsmogelijkheid niet wordt toegepast in de beschermde dorps- en stadsgezichten. Dit ter bescherming van het aangezicht van de beschermde gezichten.

Een omgevingsvergunning kan ook worden ingezet om een voormalige bedrijfswoning een status plattelandswoning te geven. Dit geldt echter niet voor bedrijfswoningen behorende tot een intensief veehouderijbedrijf omdat in deze gevallen een goed leef- en woonklimaat niet kan worden gegarandeerd. Met een omgevingsvergunning is het tevens mogelijk een kleinschalig kampeerterrein als nevenfunctie te realiseren. Hierbij geldt onder andere dat deze terreinen goed landschappelijk worden ingepast en dat de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad. Daarnaast is het mogelijk groepskamperen toe te staan en bed&breakfast te realiseren. Voor deze laatstgenoemde activiteit geldt onder andere dat maximaal 50% van de oppervlakte mag worden ingezet met een maximum van 500 m2.

Ook(een combinatie van) recreatieve activiteiten als nevenfunctie is mogelijk. Te denken valt aan recreatiewoningen, recreatie-appartementen, bed and breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkerhutten met een maximum van 3 en kleinschalige kampeerterreinen. Daarbij geldt een maximale oppervlakte van 500 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke bebouwing is toegelaten. Binnen deze maat kan maximaal 50 m² bebouwing benut worden voor kleinschalige horecavoorzieningen. Voor (een combinatie van) recreatieve activiteiten moet worden verevend. Dat kan zijn instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen dan wel sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.

Tot slot is het mogelijk een grotere oppervlakte voor een nevenfunctie toe te staan in de vorm van dagrecreatie, zorg, opslag en overige nieuwe economische dragers. Daarbij geldt dat de maximale oppervlakte voor de nevenfunctie nooit meer dan 50% van de bebouwing mag zijn met een maximum van 750 m2. Deze maat was voorheen enkel mogelijk onder een wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders.

Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor de volgende onderwerpen.

Vergroten en/of vormverandering van het bouwvlak is mogelijk indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Er moet bijvoorbeeld worden aangetoond dat door de uitvoering van het initiatief geen significante negatieve effecten optreden op de Natura 2000 gebieden. Omschakeling naar een intensieve veehouderij is niet toegestaan in het bestemmingsplan. Agrarische bouwvlakken kunnen via een wijzigingsbevoegdheid in beginsel uitbreiden tot 2 hectare in het geval van grondgebonden bedrijven en 1 hectare in het geval van intensieve veehouderijen. Uit het aanvullend onderzoek op de PlanMER is gebleken dat niet alle bedrijven stalmaatregelen kunnen nemen om de volledige ruimte van het bestemmingsplan te kunnen benutten. Om deze reden is een beperking in de bovengenoemde uitbreidingsmogelijkheden opgenomen om te komen tot een uitvoerbaar plan. Deze houdt in dat het bouwvlak niet meer dan 40% ten opzichte van het huidge bouwvlak mag uitbreiden tot een maximum van 1 ha voor niet-grondgebonden en 2 ha voor grondgebonden bedrijven.

Er dient daarbij sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Daarvoor dient de initiatiefnemer een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.

Wijziging in bestemming Bos of Natuur binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap is mogelijk. Dit teneinde de bestaande landschapsstructuur en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) te versterken. Dit kan alleen op basis van vrijwilligheid.

Wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Dit betekend dat de bedrijfswoning omgezet wordt in een woonbestemming. Het aantal woningen neemt niet toe. Er vindt in principe een reductie plaats van de bebouwde opperlvlakte van niet-karakteristieke bebouwing met 50% door middel van sloop. Ook andere vereveningsvormen zijn in de regels opgenomen.

Wijziging in een bestemming die past bij de hoofdfuncties zoals opgenomen in Bijlage 1 Toegelaten functies en aangeduid met een 'H'. Voor de nieuwe hoofdfunctie geldt dat voor dagrecreatie, opslag en overige nieuwe economische dragers de maximale oppervlakte nooit meer dan 750 m2 mag bedragen. Voor de categorie zorg is de maximum oppervlakte 900 m2. Voor de categorie opslag en overige nieuwe economische dragers is de maximale oppervlakte 500 m2 en voor de categorie zorg geldt een maximum van 750 m2.

Overigens geldt in alle gevallen dat nooit meer dan 50% van de bebouwing voor de hoofdfunctie mag worden aangewend.

Wijziging in bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Hiervoor geldt dat de recreatieve verblijfsdoeleinden uitsluitend mogen bestaan uit 'recreatiewoningen, 'recreatieappartementen', 'bed & breakfast', 'groepsaccomodaties', 'trekkershutten' tot een maximum van 3 en kleinschalige kampeerterreinen. De oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden is met een maximale oppervlakte van 750 m² toegelaten, bij voorkeur in bestaande karakteristieke gebouwen. Dit is inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen. Ook hier geldt onder andere de voorwaarde van verevening als kwaliteitsbijdrage.

Nieuw in dit plan is de wijziging in bestemming ' Bedrijf - Nutsvoorziening' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. Twee van de geldende voorwaarden luiden dat dit alleen toegestaan is als de zonne-installaties binnen het bouwvlak zijn gesitueerd en de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot.

4.3.2.2 Bedrijven     

De verspreid binnen het plangebied aanwezige bedrijven zijn binnen de bestemming Bedrijf opgenomen. De bestaande niet-agrarische bedrijven zijn - om te voorkomen dat hun impact op het landschap en de woonomgeving verder groeit - positief bestemd, maar krijgen geen (ruime) ontwikkelingsmogelijkheden. Alle bedrijven zijn specifiek aangeduid met hun aard van bedrijvigheid en de maximaal toegestane oppervlakte in m2. Deze maat is exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en de daarbij behorende bouwwerken.

Buitenopslag

De oppervlakte voor buitenopslag, stalling en/of grondopslag is maximaal 100 m2 en 2 meter hoog tenzij anders aangegeven in de tabel in dit artikel.

Detailhandel

Er vindt geen detailhandel plaats anders dan detailhandel in zelfvervaardigde en/of voortgebrachte producten tot een maximale oppervlakte van 25 m² in bestaande gebouwen of verkoopactiviteiten als opgenomen in de tabel 5.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving onder a.

Bijbehorende bouwwerken

In het plan zijn voor gebouwen en voor 'bouwwerken, geen gebouw zijnde' goot- en bouwhoogten vastgelegd. Voor aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen geldt in dit plan een maximaal oppervlakte van 150 m2 in plaats van de tot nu toe gehanteerde 100 m2. Reden voor deze verruiming is gelegen in Bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Daarin is onder andere geregeld dat bij hoofdgebouwen die zijn gelegen op een perceel met een achtererfgebied van 900 m2, vergunningsvrij 150 m2 aan bijgebouwen mag worden gebouwd. Zodoende kan bij de woonbestemming, mits de maat van het achterefgebied wordt gehaald, vergunningsvrij 150 m2 aan bijgebouwen bij de woning worden gebouwd. Doorgaans beslaan de achtererfgebieden van bedrijven ook 900 m2, maar hier is een bedrijfsgebouw het hoofdgebouw. Indien er meerdere bedrijfsgebouwen aanwezig zijn is de norm van 150 m2 dikwijls geconsumeerd aan bedrijfsgebouwen. Dit betekent dat voor het bijgebouw bij de bedrijfswoning vergunningsvrij veelal geen ruimte meer is. Wij brengen hierin gelijkwaardigheid door de oppervlakte naar 150 m2 te brengen.

Omgevingsvergunning

Met een omgevingsvergunning kan van de bouwregels worden afgeweken. Onder voorwaarden is het mogelijk om maximaal 10% van de bestaande oppervlakte uit te breiden en duurzame energie-opwekking (zie 4.3.2.4) te realiseren in de vorm van mini- en kleine windturbines. Het plaatsen van zonnepanelen op de grond is bij recht mogelijk mits dit binnen het bestemmings- of bouwvlak geschiedt.

Van de gebruiksregels kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning voor verruiming van de buitenopslagmogelijkheden. Hierbij bedraagt de maximale hoogte 4m en de maximale oppervlakte 200 m2.

Wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid richt zich op het wijzigen van de bestemming in een woonbestemming waarbij het aantal woningen niet toeneemt en een minimale reductie van 50 % van de bebouwde oppervlakte van niet-karakteristieke gebouwen op het bouwvlak wordt gerealiseerd.

Daarnaast is het met een wijziging binnen de bestemming mogelijk van functie te veranderen waarbij onder andere als voorwaarden gelden dat het uitsluitend een bedrijf betreft als opgenomen in de bij deze regels gevoegde Toegelaten functies, dan wel een bedrijf dat niet voorkomt in tabel 6.1.2. onder a, maar die qua aard en omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen is aan genoemde bedrijven, dan wel bedrijven in een hogere categorie waarbij in alle gevallen geldt dat het uitsluitend een gebiedsgebonden functie mag betreffen; Ook is het uitgangspunt dat de oppervlakte als genoemd in de tabel onder Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving in 5.1.2. onder a, als maximum geldt.

Nieuw in dit plan is de wijzigingsmogelijkheid van burgemeester en wethouders om binnen de bestemming 'Bedrijf' het realiseren van grondgebonden zonne-installaties mogelijk te maken waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. Twee van de geldende voorwaarden luidt dat dit alleen toegestaan is als de zonne-installaties binnen het bouwvlak zijn gesitueerd en de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;

Realisering van nieuwe bedrijfswoningen is uitgesloten; in voorkomende gevallen dient hier een afzonderlijke procedure voor gevolgd te worden, waarbij rekening wordt gehouden met het kwalitatief woningbouwprogramma c.q. de gemeentelijke woonvisie.

4.3.2.3 Waarde     

Het plan kent de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologische verwachting 1, Waarde - Archeologische verwachting 2 en Waarde - Archeologische verwachting 3 waarin archeologische waarden worden beschermd. Deze dubbelbestemmingen zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen.'Waarde - Archeologie' staat voor gebieden met een bekende zeer hoge of hoge archeologische waarde. 'Waarde - Archeologische verwachting 1' staat voor een hoge verwachtingswaarde. 'Waarde - Archeologische verwachting 2' staat voor een middelhoge verwachtingswaarde. 'Waarde - Archeologische verwachting 3' staat voor een lage verwachtingswaarde.

Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.

Waarde - Beschermingszone natte natuurparel

Verspreid over het plangebied ligt een aantal beschermingsgebieden natte natuur. Een beschermingsgebied natte natuur is te beschouwen als een hydrologisch beïnvloedingsgebied dat is gebaseerd op het gemak waarmee water door de bodem stroomt. Natte landnatuur is gevoelig voor veranderingen in de grondwatersituatie en oppervlaktewaterpeilen. De waarden van natte natuur zijn vaak zo sterk afhankelijk van de omgeving dat natuur en directe omgeving als één geheel te beschouwen zijn. De belangrijkste natte natuurgebieden in de ecologische hoofdstructuur worden daarom beschermd door een hydrologische beschermingszone. Het gaat om bestaande terreinen met de functie ‘natte landnatuur’ waarvan meer dan 75% van het areaal bestaat uit natte natuur.

In het beschermingsgebied natte natuur mogen activiteiten en ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot verlaging van de grondwaterstand in en om de natte natuur of tot verslechtering van de waterkwaliteit en aantasting van de morfologie van de beken en waterlopen.

In de regels van het bestemmingsplan is daarom specifiek voor dit doel de dubbelbestemming Waarde - Beschermingszone natte natuurparel opgenomen. De gronden waar de dubbelbestemming geldt zijn mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).Voor bepaalde werken en werkzaamheden die dit doel kunnen schaden is een omgevingsvergunning nodig. Ingrepen of initiatieven in deze zones zullen moeten worden afgestemd op de beoogde natuurontwikkeling en/of mogen deze in de toekomst in ieder geval niet belemmeren. Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden leggen nadere toetsingscriteria of beperkingen op. De planologische bescherming (in het bestemmingsplan) van de beschermingsgebieden natte natuur is voor de gemeente overigens verplicht.

4.3.2.4 Terugkerende planregels     

Aan huis verbonden activiteiten

Binnen de bedrijfsfuncties worden onder voorwaarden nevenfuncties toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken. Deze nevenfuncties zijn qua functie ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop' en bed & breakfast.

Bij een 'aan huis verbonden beroep' en 'aan huis verbonden bedrijf' is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Verbroken kruisverwijzing naar 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging'. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.

Bij internetverkoop' gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.

Bij een 'bed & breakfast'-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.

Omvang en aantal (bedrijfs)woningen

In principe heeft de bestemming 'Bedrijf', recht op één (bedrijfs)woning tenzij met een aanduiding is aangegeven dat meer woningen zijn toegestaan. De woning is gesitueerd in een hoofdgebouw. De inhoud van de woning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Dan geldt dit volume als maximum tenzij anders aangegeven. Bij agrarische bedrijven is uitbreiding van het hoofdgebouw ten behoeve de agrarische activiteiten (anders dan wonen) mogelijk.

Op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) zijn in een groot aantal gevallen meer dan één woning binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. Omdat de woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouwen kunnen zijn gesitueerd zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee kan worden afgeleid of een woning nog kan uitbreiden.

Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Omgevingsvergunning afwijken maatvoering

Voor nagenoeg alle bestemmingen geldt dat het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan afwijken van de in de regels genoemde maten, mits wordt voldaan aan een aantal bepalingen. De afwijking bedraagt nooit meer dan 10% van de genoemde maten en indien er sprake is van ligging in of grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of waardevol landschap mogen er geen significante negatieve effecten aan deze gebieden optreden. Deze afwijkingsmogelijkheid zal slechts bij hoge uitzondering worden toegepast. Het is niet de bedoeling dat bouwplannen hier op worden ontworpen.

Omgevingsvergunning duurzame energie - opwekking

In de agrarische bestemmingen Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap' en de bestemming 'Bedrijf', is het bij recht mogelijk zonnepanelen en –collectoren op de grond te plaatsen. Voor de woonbestemmingen geldt daarbij dat de installatie wordt aangewend voor de eigen energievoorziening. Gebruik voor grondgebonden zonnepanelen is geen echter argument voor vergroting van het bestemmingsvlak. Binnen deze regel is het tevens mogelijk kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) voor de eigen energievoorziening toe te staan. Een kleine windmolen heeft een asoogte van 25 meter. De agrarische bestemmingen kunnen onder voorwaarden worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. In deze gevallen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' opgenomen zodat enkel deze bedrijfsactiviteit op de locatie is toegestaan.

Cultuurhistorie

De in het plangebied voorkomende behoudenswaardige cultuurhistorische waarden worden beschermd door een bestemming of aanduiding waar specifieke regels voor gelden (onder meer voor cultuurhistorisch waardevolle gebouwen). Daarnaast zijn deze waarden ook in het omgevings- vergunningstelsel opgenomen waarbij geen sprake mag zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden. De bescherming van cultuurhistorische waarden van de in het plangebied aanwezige landgoederen is in het bestemmingsplan geborgd middels de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning landgoed'. Voor gronden met deze aanduiding geldt bij werken waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, de aanvullende voorwaarde dat door de werken en werkzaamheden de samenhang binnen het landgoed en de cultuurhistorische waarden van het landgoed, niet onevenredig mogen worden aangetast.

Op deze wijze, in combinatie met de bepalingen op het gebied van landschap, zijn historische geografische waarden in het gebied geborgd. De bescherming van rijks- en gemeentelijke monumenten in het plangebied geschiedt via sectorale regelgeving in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening.

4.3.3 Algemene regels     

In Algemene regels van de planregels zijn de volgende algemene regels opgenomen.

4.3.3.1 Anti-dubbeltelregel     

In Anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

4.3.3.2 Algemene bouwregels     

In Algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het bouwen langs een A-watergang, langs Wegen, en binnen de invloedssfeer van een molen). Tevens is een bepaling opgenomen waarmee grotere maatvoeringen die afwijken van het plan en die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds aanwezig zijn, zijn toegelaten.

4.3.3.3 Algemene gebruiksregels     

In Algemene gebruiksregels zijn activiteiten opgenomen die voor alle bestemmingen als strijdig gebruik worden aangemerkt. Het gaat onder meer om het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming. Hierdoor wordt voorkomen dat opslag ontstaat van materialen die een negatieve uitstraling heeft op de omgeving. Voorzover opslag plaatsvindt in het kader van de bedrijfsvoering is deze toegestaan. Ook het gebruik van de gronden voor teeltondersteunende voorzieningen voor pot- en containerteelt in grondwaterbeschermingsgebieden en gebieden met dubbelbestemming 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel' is strijdig. Ook het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, hiermee wordt voorkomen dat gebouwen worden aangewend voor prostitutiedoeleinden. Verder het gebruik van een recreatiewoning, groepsaccomodatie, recreatieappartement, chalet, mobiele kampeervoertuigen of bijgebouw ten behoeve van permanente bewoning. En het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'. Dit laatste is aan een voorwaardelijke verplichting gekoppeld waarbij een gewijzigd gebruik binnen een bestemming pas mag plaatsvinden als is voldaan aan de beleidsregels.

4.3.3.4 Algemene afwijkingsregels     

In Algemene afwijkingsregels zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Camperovernachtingsplaatsen

Er is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het toelaten van camperovernachtingsplaatsen. Camperovernachtingsplaatsen zijn mogelijk en wenselijk omdat daarmee wordt voorzien in een toenemende behoefte aan overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's (campers) buiten reguliere kampeerterreinen. In Bronckhorst wordt tot nu toe alleen gelegenheid geboden op twee openbare plekken in Zelhem en Hengelo (elk 2 plaatsen), op een particulier terrein in Steenderen (8 plaatsen) en bij enkele campings waar speciale plekken op het terrein beschikbaar zijn voor deze vorm van verblijfsrecreatie, veelal op het parkeerterrein. Met deze mogelijkheid wordt het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de gemeente vergroot (vergroting diversiteit in aanbod). Een specifieke doelgroep wordt gestimuleerd een bezoek te brengen aan de gemeente. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers kiest specifiek voor een overnachtingsplaats en maakt geen gebruik van een camping. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers zal, ondanks de komst van een camperovernachtingsplaats, toch specifiek voor een camping kiezen omdat zij gebruik wensen te maken van de daar aanwezige faciliteiten.

Er worden voorwaarden gesteld aan o.a. bereikbaarheid, maximale verblijfsduur, aantal plaatsen, (eenvoudige) inrichting en voorzieningen, parkeren, landschappelijke inpassing en omgevingsaspecten.

De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen specifieke richtafstanden voor een dergelijke voorziening. Voor kampeerterreinen en vakantiecentra e.d. (met keuken) geldt een richtafstand van 50 meter (i.v.m. geluid) tot aan de gevels van woningen van derden. Van een dergelijke richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken.

Op de voorziening is een informatiebord aanwezig met de spelregels die gelden voor gebruikmaking van het terrein. Het bord bevat verder de namen en adressen van één of meer direct in de buurt gelegen (mini)campings waarnaar wordt verwezen als camperovernachtingsplaats vol is. De voorziening is bij voorkeur gesitueerd nabij een dorpskern of een attractie. Dit met het oog op horeca- en middenstandbezoek in verband met de economische spin-off. De voorziening is eigenlijk een soort van speciale parkeerplaats voor campers, waarop in de camper mag worden overnacht. Van verblijfsrecreatie, zoals op een camping, is eigenlijk geen sprake.

4.3.3.5 Algemene wijzigingsregels     

In de Algemene wijzigingsregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen teneinde de aangeduide bestemmingsvlakken bedoeld in de artikelen Bedrijf van vorm te veranderen. Daarbij geldt onder andere de voorwaarden dat deze vormverandering uitsluitend mag plaatsvinden binnen een zone van 25 m rondom het bestemmingsvlak. Vergroting van het bestemmingsvklak is niet toegestaan en er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de ter plaatse aanwezige landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden.

4.3.4 Overgangs- en slotregels     

In de Overgangs- en slotregels van de planregels zijn de volgende regels opgenomen.

4.3.4.1 Overgangsrecht     

In Overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

4.3.4.2 Slotregel     

Slotregel bevat de titel van het plan.

4.4 Uitspraak Raad van State     

Op 17 mei 2017 heeft de Raad van Bronckhorst het bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst met identificatienummer NL.IMRO.1876.BP01048-VG01 vastgesteld. Tegen dat plan is beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 27 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:948) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het plan op 8 onderdelen vernietigd en op 1 onderdeel vernietigd en zelf een voorziening getroffen. Deze uitspraak is als Bijlage 2 bij dit plan opgenomen.

De vernietigde onderdelen betreffen Bielemansdijk 22 Halle, Eldrikseweg 16-18 Laag-Keppel, Eldrikseweg naast 17 Laag-Keppel, Gazoorweg 4 Vorden, Heideweversweg 4-4a-4b Hengelo, Joostinkweg 12 Vorden, Pluimersdijk 25 Halle en Scharfdijk 2-2a Hengelo. Voor deze vernietigde onderdelen droeg de ABRvS de gemeenteraad op om binnen 26 weken een nieuw besluit nemen.

Het onderdeel waarin de ABRvS zelf heeft voorzien betreft Groenendaalseweg 6 Hengelo. Voor deze locatie droeg de ABRvS de gemeente op om de uitspraak binnen 4 weken in het vastgestelde plan te verwerken en beschikbaar te stellen. In het plan Landelijk gebied Bronckhorst met identificatienummer NL.IMRO.1876.BP01048-VG02 is dit deel van de uitspraak verwerkt.

Voor de 8 vernietigde onderdelen heeft de Raad van Bronckhorst op 26 september 2019 het bestemmingsplan Correctieve herziening Landelijk gebied Bronckhorst met identificatienummer NL.IMRO.1876.BP01091-VG01 vastgesteld. Tegen dat plan is beroep ingesteld op het onderdeel Pluimersdijk 25 in Halle. Bij uitspraak van 27 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:172) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het plan vernietigd zover in artikel 5.1.2 onder a van de planregels is bepaald dat voor deze locatie 902 m² aan opslag is toegestaan en voor zover de beperking van de maximale hoogte van 2 m voor opslag ook voor hooibalen geldt. De ABRvS heeft hierin zelf een voorziening getroffen en droeg de gemeente op om de uitspraak binnen 4 weken in het vastgestelde plan te verwerken en beschikbaar te stellen. Voor het overige is het plan in stand gelaten. Deze uitspraak is als Bijlage 6 bij dit plan opgenomen. In onderhavig plan met identificatienummer NL.IMRO.1876.BP01091-VG02 is de uitspraak verwerkt.

4.5 Overleg     

In het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening heeft

- het waterschap Rijn en IJssel laten weten geen op- of aanmerkingen te hebben op het plan omdat dit geen invloed heeft op de wateraspecten.

- de provincie Gelderland met betrekking tot de Pluimersdijk 25 te Halle laten weten geen opmerkingen te hebben omdat het een kleine wijziging betreft.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

Het bestemmingsplan Correctieve herziening Landelijk gebied Bronckhorst met identificatienummer NL.IMRO.1876.BP01091-VG01 van de gemeente Bronckhorst.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanbouw     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw is aangebouwd, dat architectonisch ondergeschikt is aan, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aaneengebouwde woning     

Een blok van meer dan twee-aaneengebouwde woningen inclusief de van dit blok deel uitmakende eind- of hoekwoningen.

1.7 Aan huis verbonden activiteit     

Een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.

1.8 Aan huis verbonden beroep     

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.9 Aan huis verbonden bedrijf     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting.

1.10 Aardkundige waarden     

De aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen, zoals steilranden en bodemtypen.

1.11 Achtererfgebied     

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.12 Agrarische activiteiten     

Het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.

1.13 Agrarisch bedrijf     

Een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.

1.14 Agrarische gebouwen     

Gebouwen ten dienste van agrarisch bedrijf niet zijnde een bedrijfswoning.

1.15 Algemene wet bestuursrecht     

Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.16 Ammoniakbuffergebied     

Het gebied zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.

1.17 Archeologisch deskundige     

De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.18 Archeologisch onderzoek     

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.19 Archeologische verwachting     

De aan een gebied toegekende hoge, middelmatige of lage verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.20 Archeologische waarden     

De aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.21 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.22 Bebouwingsgebied     

Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

1.23 Bebouwingspercentage     

Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.24 Bed & breakfast     

Een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie, waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij er een gemeenschappelijke ruimte is waar de gasten een door de ondernemer bereide maaltijd (ontbijt) kunnen nuttigen.

1.25 Bedrijfsmatige exploitatie recreatiebedrijven     

Het via een bedrijf/stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat de recreatiebedrijven daadwerkelijk worden gebruikt voor recreatieve doeleinden en waarbij tevens sprake is van verhuur van de recreatieverblijven ten behoeve van een wisselend gebruik.

1.26 Bedrijfswoning     

Een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.

1.27 Begane grondbouwlaag     

De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.28 Beschermd dorpsgezicht     

Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.

1.29 Beschermd stadsgezicht     

Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.

1.30 Bestaand     

  1. Bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  3. bij bouwvlak: de oppervlakte van het bouwvlak op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.31 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.32 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.33 Bestrijdingsmiddelen     

Middelen die gebruikt worden om parasieten, onkruiden, schimmels en ongedierten in de land- en tuinbouw te bestrijden.

1.34 Bevi-inrichtingen     

Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.35 Bijgebouw     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw, dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet aan het hoofdgebouw gebonden, zoals een berging, hobbyruimte, dierenverblijf of garagebox en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.36 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.37 Boomkwekerij     

Het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters.

1.38 Bos     

Elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.

1.39 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.40 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.41 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.42 Bouwperceelgrens     

De grens van een bouwperceel.

1.43 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.44 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.45 Bouwwijze     

De wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te onderscheiden in vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen.

1.46 Café     

Een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenfunctie het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.47 Camperovernachtingsplaats     

Een parkeerplaats op particulier terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht met voorzieningen, welke een goede en stevige ondergrond biedt voor een kampeerauto (camper) en die gedurende een beperkt aantal nachten wordt gebruikt als verblijfsplaats.

1.48 Caravan     

Een niet-omgevingsvergunningplichtige ruimte, niet zijnde een gebouw (waaronder een stacaravan), in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders en bedoeld om achter een personenauto voortbewogen te worden;

1.49 Carport     

Een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak.

1.50 Chalet     

Een permanent aanwezig gebouw, geen recreatiewoning of stacaravan, in één bouwlaag, grotendeels uitgevoerd in hout, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.51 Conferentieoord     

Een onderneming, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van onder andere (informatie- en andere) bijeenkomsten, vergaderingen, congressen, conferenties en recepties, met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen.

1.52 Cultuur en ontspanning     

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning, zoals concerten, evenementen en tentoonstellingen, met uitzondering van een bordeel, casino, (raam)prostitutie en seksinrichting.

1.53 Cultuurhistorische waarde     

De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.54 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.

1.55 Detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten     

Het verkopen van producten, die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd.

1.56 Detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten     

Het verkopen van plaatselijk gekweekte of vervaardigde producten op een agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met een nevenfunctie, aan personen die deze producten kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.57 Detailhandel in volumineuze goederen     

Detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels.

1.58 Dienstverlening     

Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.

1.59 Diepploegen     

Het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik.

1.60 Ecologische verbindingszones     

Stelsel van landschapselementen, dat wordt aangelegd om de verbinding tussen bestaande natuurgebieden te versterken.

1.61 Educatieve doeleinden     

Het overbrengen of verkrijgen van informatie in al dan niet opvoedkundige of onderwijskundige zin in welke strekt ter verwerving van kennis.

1.62 Erf     

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.63 Erfgoedwet     

Wet van 9 december 2015, Stb. 2015, 511, houdende bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.64 Extensief agrarisch grondgebruik     

Gebruik van grond als schraal grasland of graanakker (m.u.v. mais).

1.65 Extensief recreatief medegebruik     

Die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, boerengolf en fietsen.

1.66 Extensiveringsgebied     

Ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

1.67 Galerie     

Een (culturele) voorziening ten behoeve van het tentoonstellen en het verkopen van kunst.

1.68 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.69 Gelders Natuurnetwerk (GNN)     

Een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.

1.70 Gelieerde bedrijven     

Bedrijven waarvan de vestiging ter plaatse uitsluitend een activiteit uitoefent die ten dienste staat van de ter plaatse gevestigde aardappelverwerkende industrie.

1.71 Geluidzoneringsplichtige inrichtingen     

Bedrijven en/of inrichtingen welke zijn genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer (Staatsblad 1993, 50).

1.72 Gestapelde woning     

Een woning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere woningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.

1.73 Gevoelige bestemmingen in een magneetveldzone     

Woningen met bijbehorende erven alsmede scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met bijbehorende buitenspeelruimten, conform het voorzorgsbeleid.

1.74 Glastuinbouwbedrijf     

Een agrarisch bedrijf waarbij het telen van gewassen in kassen plaatsvindt.

1.75 Groene Ontwikkelingszone (GO)     

Zone, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, die bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur die ruimtelijk verweven zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en daar functioneel mee samenhangen en waarin wordt ingezet op versterking van die samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.

1.76 Groepsaccommodatie     

Een permanent aanwezig gebouw, geen stacaravan of trekkershut zijnde, bestemd om uitsluitend door minimaal 12 personen, die het hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar uitsluitend te worden bewoond in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie.

1.77 Groepskamperen     

Het tijdelijk kamperen, buiten specifiek daarvoor ingerichte en/of geëxploiteerde kampeerterreinen, in groepsverband ten behoeve van eigen doeleinden door groepen of verenigingen met doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een korte, aaneengesloten periode.

1.78 Grondgebonden (veehouderij)bedrijf     

  1. Een melkveehouderijbedrijf dat beschikt over voldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor het benodigde voer te voorzien volgens de voorwaarden die door het Rijk zijn voorgeschreven in de Wet verantwoorde groei melkveehouderij en in de AMvB grondgebonden groei melkveehouderij.
  2. Een agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden melkveehouderijbedrijf, dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken.

1.79 Groothandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.80 Guest house     

Een gebouw dat is vormgegeven en ingericht op een zodanige wijze dat het uitsluitend kan worden gebruikt voor overnachtende gasten. Hierin is geen permanente bewoning toegestaan.

1.81 Hervestiging     

De vestiging van een van elders te verplaatsen niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak op een bestaand agarische bouwperceel.

1.82 Hoofdfunctie     

Een functie of functies waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt blijkens de bestemmingsomschrijving.

1.83 Hoofdgebouw     

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. In het geval er in bestaande situaties volgens de geldende bestemming sprake is van één of meerdere (bedrijfs)woningen op een bouwperceel, wordt het gebouw waarbinnen deze (bedrijfs)woning(en) is/zijn gesitueerd als hoofdgebouw aangemerkt.

1.84 Hotel/motel     

Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of de verhuur van een zaalruimte voor feesten en partijen.

1.85 Horecabedrijf     

Een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf.

1.86 Houtproductie     

Het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos.

1.87 Hoveniersbedrijf     

Een bedrijf gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen.

1.88 Huishouden     

Eén of meer personen die sociaal en economisch een eenheid vormen.

1.89 Internetverkoop     

Een specifieke vorm van detailhandel, waarbij:

  1. de te verkopen goederen uitsluitend via internet worden getoond en aangeboden;
  2. de transactie via internet tot stand komt;
  3. opslag van goederen plaatsvindt (op de bedrijfslocatie zelf of elders);
  4. op de bedrijfslocatie geen sprake is van enige fysieke vorm van uitstalling ter verkoop, een showroom, of van verkoop, betaling en/of het afhalen van goederen én
  5. de uitlevering van verkochte goederen aan kopers geschiedt per post of bezorgdienst.

1.90 Jaarplaats     

Dat terreingedeelte dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel dat gedurende het hele jaar aanwezig mag zijn, alsmede voor exclusief gebruik door de gebruikers van dat kampeermiddel.

1.91 Jachthaven     

Haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van recreatie- of pleziervaartuigen.

1.92 Kantoor     

Een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.

1.93 Kampeermiddelen     

  1. Een tent, tentwagen, een kampeerauto of caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde.

1.94 Kampeerseizoen     

De periode tussen 15 maart en 31 oktober.

1.95 Kap     

Een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°.

1.96 Kas     

Een agrarisch gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas en ander lichtdoorlatend materiaal.

1.97 Kelder     

Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein.

1.98 Kleine windturbines     

Op de grond bevestigde windturbines met een ashoogte van maximaal 25 meter.

1.99 Kleinschalige horecavoorziening     

Een horecavoorziening, die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen.

1.100 Kleinschalig kampeerterrein     

Een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van mobiele kampeervoertuigen en/of tenten gedurende het kampeerseizoen.

1.101 Landschappelijke inpassing     

Een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.

1.102 Landschappelijke waarde     

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.103 Loon(werk)bedrijf     

Een bedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen – diensten verleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden waarbij beperkte grondopslag op het bedrijfsterrein mogelijk is.

1.104 Luifel     

Afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund.

1.105 Maatschappelijke voorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid.

1.106 Manege     

Een gebruiksgerichte, dienstverlenende paarden- en ponyhouderij, waarbij het doel is het geven van gelegenheid om met paarden en/of pony's binnen en/of buiten het betreffende perceel te rijden en het daaruit genereren van inkomsten.

1.107 Mestbewerking     

Technische handelingen met mest, waaruit mestproducten voortkomen die in de Nederlandse landbouw worden afgezet met een hogere acceptatiegraad dan normale drijfmest (voorbeelden: mestscheiding en mestvergisting).

1.108 Mestopslagplaats     

Een bouwwerk waar mestopslag plaatsvindt van één of meerdere agarische bedrijven.

1.109 Mestvergistingsinstallatie     

Installatie voor de opwekking van energie door middel van vergisting van mest of andere organische producten.

1.110 Mestverwerking     

Technische handelingen met mest, waaruit producten voortkomen die buiten de Nederlandse landbouw worden afgezet (bijvoorbeeld mestverbranding, productie van mestkorrels ten behoeve van export of afzet via tuincentra).

1.111 Mini-windturbines     

Windturbines die op gebouwen worden geplaatst met een maximale hoogte van 3 m gemeten vanaf het dakvlak.

1.112 Mobiele kampeervoertuigen     

Een tentwagen, een kampeerauto of een caravan (geen stacaravan zijnde), die uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar gebruikt wordt uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.113 Monumenten     

Rijks- en gemeentelijke monumenten, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, alsmede terreinen van belang wegens de aanwezigheid daar van voornoemde zaken.

1.114 Natte natuur     

Bos en natuurterreinen waar de kwaliteit van deze terreinen vraagt om een goede grondwatersituatie en eventueel een kwelstroom van voldoende mate van kwaliteit.

1.115 Natuurbeschermingswet 1998     

Wet van 25 mei 1998, Stb. 1998, 403, houdende nieuwe regelen ter bescherming van natuur en landschap, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.116 Natuurkampeerterrein     

Een natuurkampeerterrein is een eenvoudig terrein, waar slechts beperkte (sanitaire) voorzieningen voor kampeerders zijn toegelaten. Het is een al dan niet aaneengesloten kampeerterrein dat gelegen is in een bos- of natuurgebied met een minimale grootte van 25 ha. Er zijn ten hoogste 40 plaatsen voor kampeermiddelen en het terrein mag gedurende het gehele jaar geopend zijn. Het kampeermiddel mag ten hoogste 6 weken aaneengesloten op het terrein aanwezig zijn.

1.117 Natuurwaarde     

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.118 Nevenfunctie     

Activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de hoofdfunctie.

1.119 Negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie     

Een toename van de stikstofdepositie groter dan 0 mol stikstof per hectare per jaar, dan wel een stikstofdepositie welke niet past binnen de ontwikkelruimte van de Programmatische Aanpak Stikstof op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied in vergelijking met de stikstofdepositie behorend bij de feitelijke, planologische, legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan.

1.120 Niet-grondgebonden veehouderijbedrijf     

Een veehouderijbedrijf waarvan de agrarische productie voor het grootste deel afkomstig is uit de niet-grondgebonden veehouderijtak(ken).

1.121 Niet-grondgebonden veehouderijtak     

Onderdeel van een agrarisch bedrijf dat beschikt over onvoldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien.

1.122 Niet-zelfstandig kantoor     

Een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft.

1.123 Nutsvoorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.124 Omgevingsvergunning     

Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.125 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.126 Omgevingsverordening Gelderland     

De omgevingsverordening van de provincie Gelderland, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.127 Omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij     

Het geheel of gedeeltelijk omzetten en/of uitbreiden van een grondgebonden agrarisch bedrijf in een niet-grondgebonden veehouderij.

1.128 Ondergeschikte bouwdelen     

Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken (< 1 m), balkons (< 5 m2), erkers (<7 m3), dakkapellen (< 7 m3) en liftschachten.

1.129 Ondergronds     

Onder peil.

1.130 Onderkomens     

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.131 Ondersteunende horeca     

Een horecavoorziening binnen een bestemming, waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

1.132 Ontgrondingenwet     

Wet van 27 oktober 1965, Stb. 1965, 509, houdende regelen omtrent de ontgrondingen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.133 Openbaar toegankelijk gebied     

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.134 Overbouwing     

Een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein.

verplicht

1.135 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.136 Overkapping     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een bouwwerk, geen gebouw zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.

1.137 Paardenfokkerij     

Agrarische activiteiten bestaande uit het fokken van paarden en/of pony's.

1.138 Paardenhandel     

Activiteiten met als doel het bedrijfsmatig in- en doorverkopen van paarden en pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.

1.139 Paardenhouderij     

Een dienstverlenende paarden- en/of ponyhouderij waarbij het doel is het bedrijfsmatig stallen, trainen en africhten van paarden en/of pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.

1.140 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.141 Peil     

  1. Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: maximaal 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  3. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.

1.142 Pergola     

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn.

1.143 Permanente bewoning     

Gebruik van (een deel van) een gebouw als hoofdwoonverblijf.

1.144 Plat dak     

Een dak met een dakhelling van minder dan 15º.

1.145 Plattelandswoning     

Een bij een agrarisch bedrijf behorende woning of voorheen bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.146 Plussenbeleid     

Beleid dat kwaliteitsvoorwaarden geeft voor het ruimtelijk beleid van gemeenten die een uitbreiding van de niet-grondgebonden veehouderijtak mogelijk willen maken.

1.147 Pod     

Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf met een maximale opprvlakte van 16 m2.

1.148 Recreatieappartement     

Een recreatiewoning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere recreatiewoningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.

1.149 Recreatieve voorziening     

Een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige voorziening met een dagrecreatief karakter, zoals zwembad of tennisbaan.

1.150 Recreatiewoning     

Een permanent aanwezig gebouw, geen chalet en stacaravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.151 Rijstroken     

Als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.152 Seksinrichting     

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.153 (sleuf)silo     

Een bouwwerk – geen mestopslagplaats zijnde – voor het opslaan van agrarische producten ten behoeve van de veehouderij en/of kuilvoer.

1.154 Sociaal-culturele voorzieningen     

Voorzieningen voor het uitoefenen van culturele, sociale en levensbeschouwelijke activiteiten.

1.155 Staande mestopslagtank     

Een opslag welke een grotere hoogte dan diameter heeft met een maximale diameter van 4 meter.

1.156 Stacaravan     

Een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.157 Teeltondersteunende kassen     

Kassen, waarin producten worden geteeld die een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale agrarische bedrijfsactiviteit.

1.158 Teeltondersteunende voorzieningen     

Ondersteunende voorzieningen ten behoeve van vollegronds groente-, fruit-, bloemen-, en boomteelt, te onderscheiden in de volgende categorieën:

  1. laag/tijdelijk:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van max. 1,50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolie en lage tunnels;
  2. laag/permanent:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van max. 1,50 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  3. hoog/tijdelijk:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van min. 1,50 m en maximaal 2 m. uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  4. hoog/permanent:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van min. 1,50 en maximaal 3,50 m met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
  5. overig:

    vraatnetten, boomteelthekken.

1.159 Toename van stikstofemissie en stikstofdepositie     

a. Er is sprake van een toename van stikstofemissie als bedoeld in artikel 3.5.1 onder a sub 1, artikel 4.5.1. onder a sub 1 en artikel 5.5.1. onder a sub 1 wanneer de emissie N/ha/jaar meer bedraagt dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken.



b. Er is sprake van een toename van stikstofemissie als bedoeld in artikel 3.5.1 onder a sub 2, artikel 4.5.1. onder a sub 2 en artikel 5.5.1. onder a sub 2 wanneer de emissie N/ha/jaar meer bedraagt dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting.

c. Indien een gelijkblijvende of een afname van emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie.



d. Indien een gelijkblijvende of een afname van emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie.



e. Als uitzondering op lid a, lid b, lid c en lid d van deze bepaling geldt het volgende:

Er is geen sprake van een toename van stikstofemissie wanneer er sprake is van één van de volgende situaties:

1. het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld onder a en c of het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting als bedoeld onder b en d veroorzaakt een stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied die afzonderlijk en, ingeval het project of de handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting in de periode waarvoor het programma aanpak stikstof geldt,



a. niet de van toepassing zijnde waarde(n) als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 en 2 Besluit

natuurbescherming overschrijdt; en

b. voorzover er sprake is van een toename van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige

habitats in een Natura 2000-gebied gelegen tussen de 0,05 en 1 mol N/ha/jaar, beschikt

wordt over een geregistreerde melding als bedoeld in artikel 2.7 Regeling natuurbescherming

dan wel, voorzover de melding is geregistreerd vóór 1 januari 2017 artikel 8 Regeling

programmatische aanpak stikstof;



2. de emissie N/ha/jaar afkomstig van het agrarisch bedrijf bedraagt niet meer dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in lid a of c of het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting als bedoeld in lid b of d conform een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, dan wel een verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa Bor juncto artikel 2.1 lid 1 onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt. De bedoelde Natuurbeschermingswetvergunningen zijn als zodanig opgenomen in het 'Overzicht besluiten Wet natuurbescherming tot en met 17 mei 2017 van de planregels;



3. de emissie N/ha/jaar afkomstig van het agrarisch bedrijf bedraagt niet meer dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in lid a of c of het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting als bedoeld in lid b of d conform een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, die na vaststelling van het bestemmingsplan onherroepelijk wordt en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, dan wel een verleende omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa Bor juncto artikel 2.1 lid 1 onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt. De bedoelde Natuurbeschermingswetvergunningen zijn als zodanig opgenomen in het 'Overzicht besluiten Wet natuurbescherming tot en met 17 mei 2017 van de planregels;



4. het weiden van vee en het op of in de bodem brengen van meststoffen.



f. Onder 'programma aanpak stikstof' als bedoeld in lid e onder 1 van deze bepaling wordt verstaan het programma als bedoeld in artikel 19kg, eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998 dan wel titel 2.1 van het Besluit natuurbescherming.

1.160 Trekkershut     

Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf zonder sanitaire voorzieningen.

1.161 Tuincentrum     

Een bedrijf dat is gericht op het telen en voornamelijk verkopen van planten en siergewassen, alsmede het verkopen en leveren van andere goederen en materialen voor het aanleggen, onderhouden en verfraaien van tuinen.

1.162 Twee-aaneengebouwde woning     

Een blok van maximaal twee-aaneengebouwde woningen, waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gekoppeld zijn.

1.163 Uitbouw     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een als vergroting van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, hetwelk door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en daar in architectonisch opzicht ondergeschikt aan is, maar in functioneel opzicht wel deel uitmaakt van dat hoofdgebouw.

1.164 Verkoopvloeroppervlak     

De oppervlakte van een ruimte, die uitsluitend gebruikt wordt voor het verkopen van producten, niet zijnde de ruimte voor opslag of het vervaardigen/ bewerken van producten.

1.165 Volwaardig agrarisch bedrijf     

Een agrarisch bedrijf met zodanig omvang en/of structuur dat redelijkerwijs verwacht mag worden, dan wel aantoonbaar is, dat tenminste één persoon een volledige dagtaak heeft met het beheer van het bedrijf, de verzorging van het vee en de bewerking van het land.

1.166 Voorerfgebied     

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.167 Voorgevel     

De naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.

1.168 Voorgevelrooilijn     

De lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel).

1.169 Voormalig agrarisch bedrijf     

Bij een voormalig agrarisch bedrijf is na de terinzagelegging van de ontwerp-bestemmingsplannen Buitengebied Hengelo/Vorden 2005, Buitengebied Zelhem 2011 en Buitengebied Steenderen / Hummelo en Keppel de agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming.

1.170 Voorzorgsbeleid     

Het advies van de toenmalige Staatssecretaris van VROM d.d. 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118 en aanvullende brief van de toenmalige Minister van VROM d.d. 4 november 2008 (DGM/2008105664)) met betrekking tot gezondheidsaspecten van elektromagnetische velden.

1.171 Vrijstaande woning     

Een woning die geheel vrij staat ten opzichte van andere bebouwing.

1.172 Waterbergingsgebied     

Een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan,dat dient ter verruiming van de bergingscapacitieit van een of meer watersystemen.

1.173 Waterwet     

Wet van 29 januari 2009, Stb. 2009, 107, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.174 Weg     

Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.175 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht     

Wet van 6 november 2008, Stb. 2008, 496, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.176 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979, Stb. 1979, 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.177 Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten     

Wet van 7 februari 2008, Stb. 2008, 120, houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.178 Wet milieubeheer     

Wet van 13 juni 1979, Stb. 1979, 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.179 Wet natuurbescherming     

Wet van 16 december 2015, Stb. 2016, 34, houdende regels ter bescherming van de natuur, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.180 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, zoals gewijzigd bij de Wet van 24 mei 2007, Stb. 2007, 271 (grondexploitatie), inclusief de door de Tweede Kamer op 1 januari 2008 aanvaarde wijzigingen in het kader van de Invoeringswet (TK 2007-2008, 30 938, A), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.181 Woning     

Een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.182 Woningwet     

Wet van 29 augustus 1991, Stb. 1991, 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.183 Woongebouw     

Een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.184 Woonschip     

Een vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt en daartoe is ingericht.

1.185 Woonwagen     

Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.186 Zijerfgebied     

Het voorerfgebied aan de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van een hoofdgebouw.

1.187 Zorghotelkamer     

Een gelegenheid voor tijdelijke overnachting in combinatie met zorg al dan niet ten behoeve van recreatief verblijf.

1.188 Zorginstelling     

Een complex met zorgwoningen gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functie kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen.

1.189 Zorgwoning     

Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van een persoon die niet zelfstandig kan wonen en die voortdurend of nagenoeg voortdurend geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeft.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens     

De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens.

2.2 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of daarbij gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 De bruto vloeroppervlakte (bvo)     

De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.

2.8 De hoogte van een windturbine     

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch     

Onderhavig plan is een partiële herziening van het totaalplan voor landelijk gebied. Deze herziening betreft acht locaties uit het landelijk gebied en is een vertaling van de uitspraak van de Raad van State van 27 maart 2019 op het plan Landelijk gebied Bronckhorst (NL.IMRO.BP01048-VG01). Zie verder paragraaf 4.4. Dit plan geeft zodoende alleen die bestemmingen uit het plan Landelijk gebied Bronckhorst weer welke op grond van de uitspraak om een aanpassing vragen.

3.1 Bestemmingsomschrijving     

3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  2. de uitoefening van nevenfuncties bij agrarische bedrijven, zoals weergegeven in bijlage 1 Toegelaten functies;

bestaande tuinen behorend bij de bedrijfswoning(en) aangrenzende bestemming 'Wonen', 'Wonen-1' en 'Wonen -2' en 'aan huis verbonden activiteit;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is een plattelandswoning toegestaan; een plattelandswoning geldt voor het overigens in deze bestemming bepaalde ten aanzien van het aantal bedrijfswoningen als bedrijfswoning;
  2. schuur, uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schuur';
  3. boerengolf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - boerengolf';
  4. kleinschalig kampeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein';
  5. een stratencircuit met bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - stratencircuit';
  6. extensief recreatief medegebruik;
  7. instandhouding van waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse voorkomende karakteristieke/monumentale bebouwing, zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Monumenten Inventarisatie Project (MIP), alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument';
  8. waterhuishoudkundige doeleinden;
  9. instandhouding van landschapselementen;
  10. nutsvoorzieningen;
  11. grondgebonden zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie uitsluitend binnen een agrarisch bouwvlak en ten behoeve van de eigen energievoorziening;
  12. parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein'
  13. verharde en onverharde paden, ondergeschikte erfverharding ten dienste van het agrarische bedrijf, en (toegangs)wegen ten dienste van (aangrenzende) bestemming(en);
  14. onverharde weg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 4';
  15. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - wijnboerderij', is uitsluitend een wijnboerderij toegestaan;
  16. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

a Bouwvlak     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' zijn agrarische bedrijven toegestaan. Daar waar de aanduiding 'bouwvlak' is gekoppeld aan een andere aanduiding 'bouwvlak' door middel van de aanduiding 'relatie' gelden de regels als ware het één bouwvlak. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

b Nevenfuncties     

Voor nevenfuncties gelden de volgende regels:

  1. maximaal 350 m² van de oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van nevenfuncties, zoals bedoeld in Toegelaten functies mits:
    1. geen sprake is van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
    2. geen detailhandel plaatsvindt anders dan detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten tot een maximale oppervlakte van 50m2;
    3. niet meer dan 50 m2 van de bebouwing wordt gebruikt voor de in Toegelaten functies onder de categorie 'Dagerecreatie' toegelaten functies voor catering, café, restaurant, eethuis, ijssalon, terras/theetuin en theeschenkerij;
    4. niet meer dan 50% van de bebouwing wordt gebruikt;

c Landschappelijke waarden     

De gronden zijn tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden zoals:

  1. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen' voor de instandhouding van het waardevol open gebied, waaronder essen.
d Extensief recreatief medegebruik     

De gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied, zoals fiets-, voet en ruiterpaden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.

e Niet-grondgebonden veehouderijtak     

Een niet-grondgebonden veehouderijtak is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' waarbij hetvolgende geldt:

  1. agrarische bedrijven mogen maximaal 1 ha van het bouwvlak gebruiken voor een niet-grondgebonden veehouderijtak;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt, indien de bestaande oppervlakte van het deel van het bouwvlak dat gebruikt wordt voor de niet-grondgebonden veehouderijtak meer dan 1 ha bedraagt, deze oppervlakte met het bijbehorend aantal dierplaatsen als maximum.
f Niet-grondgebonden veehouderijbedrijf     

Een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' waarbij hetvolgende geldt:

  1. het bouwvlak van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf bedraagt maximaal 1 ha;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt, indien het bestaande bouwvlak groter is dan 1 ha, deze oppervlakte als maximum.
g Vee uitgesloten     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - vee' is het houden van vee niet toegestaan.

h Teeltondersteunende voorzieningen     

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. teeltondersteunende voorzieningen zijn alleen toegestaan bij agrarische bedrijven die als doel hebben het op of boven de grond telen van gewassen;
  2. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegelaten;
  3. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegelaten en met een maximale oppervlakte van 1000 m2;
  4. hoge permanente/tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegelaten en met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 500 m²;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn hoge permanente/tijdelijk teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend buiten het bouwvlak toegelaten met een gezamenlijk maximale oppervlakte van 500 m²; de hoogte bedraagt maximaal 3,5 m.
i Agrarische bedrijven met kwekerij(tak)     

Agrarische bedrijven met kwekerij(tak) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de in de onderstaande tabel opgenomen aanduidingen en in overeenstemming met de activiteiten zoals deze zijn opgenomen in de kolom 'Aard van de bedrijvigheid'.

Aanduiding Adres Aard van de bedrijvigheid
specifieke vorm van agrarisch - 1 Doetinchemseweg 79 Zelhem boomkwekerij
specifieke vorm van agrarisch - 23 Loorweg 4 Zelhem boomkwekerij
specifieke vorm van agrarisch - 28 Venderinkweg 2 Zelhem kwekerij met huisverkoop
specifieke vorm van agrarisch - 61 Beekstraat 3A Hengelo boomkwekerij en bloementeelt
specifieke vorm van agrarisch - 62 Varsselseweg 20B Hengelo plantenkwekerij met buitenopslag tuinbeelden tot 300 m2
specifieke vorm van agrarisch - 63 Uilenesterstraat 23 Keijenborg boomkwekerij
specifieke vorm van agrarisch - 64 Hesselinkdijk 2 Hengelo boomkwekerij
specifieke vorm van agrarisch - 65 Oude Zutphenseweg 5b Vorden boomkwekerij en plantenkwekerij
specifieke vorm van agrarisch - 66 Regelinklaan 1 Hengelo boomkwekerij
specifieke vorm van bedrijf - 230 Heurneweg 12 Halle boomkwekerij (50%) en

hoveniersbedrijf (50%)
specifieke vorm van gemengd - 7 Keijenborgseweg 2-2a Zelhem kwekerij met groothandelsactiviteiten en ondergeschikte daaraan detailhandel/huisverkoop van groene interieur- en exterieuraankleding met name hydrocultuur
specifieke vorm van gemengd - 8 Wittebrinkweg 8 Zelhem kwekerij met huisverkoop en nevenactiviteit zorg (dagbesteding)

j Glastuinbouw     

Omschakeling naar of hervestiging van een glastuinbouwbedrijf is niet toegestaan.

k Boom-, sier- en fruitteelt     

Boom-, sier- en fruitteeltkwekerijen zijn niet toegestaan in waardevol open gebied, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen' met dien verstande dat dit niet geldt voor bestaande boom- en sierteeltkwekerijen.

l Kleinschalig kampeerterrein     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' mogen op een kleinschalig kampeerterrein maximaal 30 mobiele kampeervoertuigen en/of tenten staan.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen 1' mogen maximaal 7 mobiele kampeervoertuigen en/of tenten staan.

m Schuur     
  1. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schuur 1' is een schuur toegestaan, met een maximale oppervlakte van 385 m2 ten behoeve van de reparatie en opslag van (motor)voertuigen;
  2. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schuur 2' is een veldschuur toegestaan, met een maximale oppervlakte van 32 m2;
  3. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - veldschuur' is een veldschuur toegestaan.
n Aan huis verbonden activiteit     

Het gebruik van een bedrijfswoning of bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de omgeving;
  2. de eigenaar van de aan huis verbonden activiteit is tevens de bewoner van de bedrijfswoning;
  3. de agrarische functie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van de aan huis verbonden activiteit is hieraan ondergeschikt;
  4. het geheel blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  5. de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in Voorwaardelijke verplichting parkeernormen van toepassing;

bij een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40% van de bruto vloeroppervlakte (bvo) worden gebruikt tot een maximum van 50 m²;

  1. bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  2. bij bed & breakfast is er sprake van maximaal 2 gastenkamers;
  3. detailhandel is enkel toegelaten in de vorm van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden activiteit.
o Bouwlagen     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - twee bouwlagen' zijn twee bouwlagen toegestaan.

p Ammoniakbuffergebied     

Hervestiging en uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak is in het ammoniakbuffergebied niet toegestaan.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Situering gebouwen     

Voor de situering van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen' geen gebouwen zijn toegestaan;

nieuwe bedrijfsgebouwen en emissiepunten, beide behorende tot de niet-grondgebonden veehouderijtak, zijn uitsluitend toegestaan op een afstand van minimaal 25 m van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'.

3.2.3 Bedrijfswoning     

In afwijking van het bepaalde in 3.2.5 gelden voor bedrijfswoningen de volgende bepalingen:

  1. binnen het 'bouwvlak' mag uitsluitend één bedrijfswoning worden opgericht tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal woningen' is opgenomen, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal woningen is toegestaan;
  2. de bedrijfswoning mag uitsluitend worden gesitueerd in een hoofdgebouw;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;
  4. de inhoud van het hoofdgebouw (tezamen met aan- en uitbouwen), waarbinnen de bedrijfswoning(en) is/zijn gesitueerd, bedraagt maximaal 750 m³; indien en voorzover het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een grotere inhoud heeft dan 750 m³, geldt de grotere inhoud als maximum; uitbreiding van het hoofdgebouw ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan wonen, is mogelijk;
  5. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  6. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
3.2.4 Herbouw van bedrijfswoningen     

Herbouw van bestaande bedrijfswoningen is, voor zover het de situering van de bedrijfswoning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  1. herbouw plaatsvindt in de bestaande bouwwijze;
  2. de bedrijfswoning niet dichter bij de weg wordt gesitueerd;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad.
3.2.5 Maatvoering bedrijfsgebouwen en bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning     

Bedrijfsgebouwen en bijbehorende gebouwen dienen te voldoen aan de volgende maatvoering:

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m resp 3 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 m resp 6 m;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte' geldt de aangegeven maat als maximaal bedrijfsoppervlak ten behoeve van een wijnboerderij;
  4. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 2' is een agrarisch bedrijfsgebouw met een maximaal oppervlakte van 50 m2 toegestaan;
  5. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 4' zijn bijgebouwen bij de bedrijfswoning met een maximale oppervlakte van 105 m2 toegestaan.
3.2.6 Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte van een mestsilo bedraagt maximaal 4 m;
  2. de bouwhoogte van een mestsilo bedraagt maximaal 8,5 m;
  3. de hoogte van overige silo's en staande mestopslagtanks bedraagt maximaal 12 m;
  4. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 3 m;
  5. de goothoogte van een hooiberg bedraagt maximaal 6 m;
  6. de bouwhoogte van een hooiberg bedraagt maximaal 9 m;
  7. de bebouwde oppervlakte van een hooiberg bedraagt maximaal 36 m2;
  8. de hoogte van verlichtings- en vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 m;
  9. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 6 m;
  10. de hoogte van de grondgebonden zonnepanelen zoals bedoeld in 3.1.1 onder o bedraagt maximaal 3 m ten opzichte van het peil.
3.2.7 Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede andere werken buiten bouwvlak     

Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak is uitsluitend toegestaan ten behoeve van:

het agrarisch grondgebruik, met een maximale bouwhoogte van 3 m, met dien verstande dat sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten, kassen en paardenbakken niet zijn toegestaan, behoudens bestaande sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten alsmede bestaande paardenbakken ten behoeve van deze bestemming danwel de bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis'.;

  1. het plaatsen van perceelafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 m;
  2. het extensief recreatief medegebruik zoals banken, bewegwijzering, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m.

3.3 Nadere eisen     

3.3.1 Nadere eisen i.v.m. monumenten     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen waarop de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monunent' van toepassing is en op percelen genoemd in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Tevens kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering van nieuw op te richten bebouwing in de onmiddellijke nabijheid van eerdergenoemde percelen. Deze nadere eisen kunnen worden gesteld om te voorkomen dat de cultuurhistorische waarde van de bestaande bebouwing, onevenredig wordt aangetast.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Omgevingsvergunning verplaatsing of herbouw bedrijfswoning dichter bij de weg     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4, teneinde verplaatsing van een bedrijfswoning dichter bij de weg toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. uit een akoestisch rapport blijkt dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel;
  2. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, milieukundig en vanuit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar;
  3. door de herbouw wordt het landelijk karakter niet onevenredig aangetast;
  4. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
3.4.2 Omgevingsvergunning hoogte mestsilo's     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 3.2.6 onder a en b genoemde hoogte van mestsilo's binnen het bouwvlak mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de maximale bouwhoogte van een mestsilo is gelijk aan de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf;
  2. de maximale goothoogte van een mestsilo is gelijk aan de helft van de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf;
  3. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  5. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen als omschreven in 3.1;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
3.4.3 Omgevingsvergunning schuilgelegenheid     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, voor de bouw van een schuilgelegenheid voor vee buiten het agrarisch bouwvlak mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de bebouwing kan, gezien de specifieke situatie, niet binnen het agrarisch bouwvlak worden geplaatst;
  2. schuilgelegenheden mogen uitsluitend worden gebouwd op een terrein van aaneengesloten minimaal 1 ha;
  3. de goothoogte bedraagt maximaal 2,5 m;
  4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
  5. de oppervlakte bedraagt maximaal 30 m2;
  6. de afstand tot woningen van derden dient ten minste 30 m te bedragen;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarde zoals opgenomen in 3.1;
  8. de schuilgelegenheid dient uit oogpunt van ruimtelijke ordening goed op het perceel te worden gesitueerd en landschappelijk te worden ingepast.
3.4.4 Omgevingsvergunning paardenbak buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.7 onder a, teneinde buiten het bouwvlak een paardenbak toe te staan ten behoeve van deze bestemming dan wel de bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis'.; 'mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. situering binnen het bouwvlak danwel het bestemmingsvlak 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' is redelijkerwijs niet mogelijk;
  2. indien een paardenbak ten behoeve van deze bestemming wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend aan het eigen bouwvlak opgericht; indien een paardenbak ten behoeve van de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend of binnen een afstand van 50 m van dat bestemmingsvlak 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' opgericht;
  3. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 1500 m²;
  4. de afstand van de paardenbak tot de bouwperceelgrens van woningen van derden bedraagt ten minste 50 m;
  5. de activiteit leidt niet tot extra (licht)hinder voor omwonenden;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  8. indien er sprake is van ligging in of grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO), mogen er geen significante negatieve effecten optreden voor GNN, GO of waardevol landschap.
3.4.5 Omgevingsvergunning sleufsilo's buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.7 onder a, teneinde buiten het bouwvlak een sleufsilo toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. situering binnen het bouwvlak is redelijkerwijs niet mogelijk;
  2. de sleufsilo wordt direct aangrenzend aan het bouwvlak gebouwd;
  3. de hoogte bedraagt maximaal 2 m;
  4. de oppervlakte bedraagt maximaal 500 m²;
  5. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.4.6 Omgevingsvergunning stapmolen buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.7 teneinde buiten het bouwvlak een stapmolen toe te staan ten behoeve van deze bestemming dan wel de bestemming ''Sport' of 'Wonen', mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. een stapmolen is uitsluitend toegestaan binnen de bestemming 'agrarisch' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 35';
  2. situering binnen het 'bouwvlak' dan wel het bestemmingsvlak 'Sport' redelijkerwijs niet mogelijk is;
  3. indien een stapmolen ten behoeve van deze bestemming wordt toegestaan, dan wordt de stapmolen aansluitend aan het eigen 'bouwvlak' opgericht; indien een stapmolen ten behoeve van de bestemming 'Sport' wordt toegestaan, dan wordt de stapmolen aansluitend of binnen een afstand van 50 m van dat bestemmingsvlak 'Sport' opgericht;
  4. de oppervlakte van de stapmolen bedraagt maximaal 400 m²;
  5. de hoogte van de stapmolen bedraagt maximaal 3,5 m;
  6. de activiteit leidt niet tot extra (licht)hinder voor omwonenden;
  7. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
3.4.7 Omgevingsvergunning maatvoering     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 3.2 genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten;
  2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de woonsituatie;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; het bevoegd gezag kan daartoe van de initiatiefnemer een inrichtingsplan eisen;
  8. indien er sprake is van ligging in of grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO) of het waardevol landschap (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'), mogen er geen significante negatieve effecten optreden voor GNN, GO of waardevol landschap.
3.4.8 Omgevingsvergunning plaatsing kleine- en mini-windturbines     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde kleine windturbines en mini-windturbines voor de eigen energievoorziening toe te staan, mits:

  1. deze uitsluitend binnen het bouw worden gesitueerd;
  2. per bouwvlak maximaal 1 kleine windturbine wordt geplaatst;
  3. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen in de omgeving;
  4. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus 1/3 van de wieklengte daarvan;
  5. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus de wieklengte daarvan;
  6. voor een kleine windturbine, gelegen binnen de onder d en e genoemde afstanden, kan enkel vergunning worden verleend als uit risico-onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico niet toeneemt; voordat het bevoegd gezag beslist over de vergunning, wint deze advies in bij de betrokken leidingbeheerder.
  7. de initiatiefnemer dient, voorafgaand aan de plaatsing van een kleine en/of miniwindturbines, een door het bevoegd gezag goed te keuren quickscan flora en fauna te overleggen waaruit moet blijken dat nadelige effecten op vleermuizen en vogels uitgesloten zijn.
3.4.9 Uitsluiting omgevingsvergunning in beschermd dorps- of stadsgezicht     

Het bepaalde in 3.4.3, 3.4.4 en 3.4.8 is niet van toepassing op gronden gelegen in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' of 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

3.5.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruiken of laten gebruiken van:
    1. gronden en bouwwerken niet behorende tot een inrichting waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken;
    2. gronden en bouwwerken behorende tot een inrichting waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken;
  2. groepskamperen;
  3. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;
  4. opslag buiten het bouwvlak met dien verstande dat opslag ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - schuur 1' en 'specifieke bouwaanduiding - schuur 2' en 'specifieke bouwaanduiding - veldschuur' is toegestaan;
  5. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor de opslag van hooibalen, al dan niet verpakt in folie, gedurende een periode langer dan 6 weken;
  6. huisvesting van tijdelijke werknemers die werken op structurele arbeidsplaatsen, te weten een arbeidsplaats die langer dan 6 maanden beschikbaar is en tijdelijke arbeidsplaatsen;
  7. een glastuinbouwbedrijf, hieronder niet begrepen de bedrijven zoals opgenomen in de tabel in 3.1.2 onder i;
  8. het gebruiken van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren ten behoeve van een niet-grondgebonden veehouderij;
  9. mestbewerking afkomstig van derden, mestverwerking en mestvergisting;
  10. kuilvoer- en mestplaten buiten het bouwvlak.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

3.6.1 Omgevingsvergunning nevenfuncties     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 3.1 genoemde toegelaten functies voor milieuhygiënisch vergelijkbare nevenfuncties , mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. uitsluitend nevenfuncties worden toegelaten, die in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar zijn met de in Toegelaten functies genoemde functies;
  2. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie plaats;
  3. de toegelaten oppervlakte voor de nevenfunctie bedraagt maximaal 350 m²;
  4. er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
  5. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.6.2 Omgevingsvergunning mestverwerking     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde een installatie voor mestbewerking, mestverwerking en -vergisting van op het eigen bedrijf geproduceerde mest toe te staan, mits:

  1. de hoeveelheid te verwerken mest op jaarbasis maximaal 20.000 ton bedraagt;
  2. de activiteiten uitsluitend binnen het bouwvlak plaatsvinden;
  3. de activiteiten niet leiden tot onevenredige verkeerstoename;
  4. het gebruik gelet op milieuhygiënische eisen inpasbaar is;
  5. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden.
3.6.3 Omgevingsvergunning plattelandswoning     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het betreft een reeds aanwezige (tweede of derde) bedrijfswoning, met dien verstande dat de eerst bedrijfswoning niet in aanmerking komt voor de status van plattelandswoning;
  2. het achterblijvende bedrijf dient een economisch levensvatbaar bedrijf te zijn, hetzij zelfstandig, hetzij als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
  3. de aanwijzing mag niet leiden tot een aanvraag van een nieuwe 1e, 2e of 3e bedrijfswoning op enige termijn;
  4. de plattelandswoning behoudt zijn agrarische bestemming;
  5. bedrijfswoningen behorende tot een intensief veehouderijbedrijf zijn uitgesloten van de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid;
  6. er dient ter plaatse sprake te zijn van een goede luchtkwaliteit; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren luchtkwaliteitsonderzoeksrapport te overleggen.
3.6.4 Omgevingsvergunning kleinschalige kampeerterreinen     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

Algemene criteria kleinschalig kampeerterrein:

  1. het kleinschalig kampeerterrein wordt gesitueerd binnen het bouwvlak;
  2. de bebouwde oppervlakte ten behoeve van bebouwing voor deze voorziening bedraagt maximaal 100 m²;
  3. het toegelaten aantal mobiele kampeervoertuigen en/of tenten bedraagt maximaal 30;
  4. voor trekkershutten gelden de volgende bepalingen:
    1. per 10 kampeerplaatsen is 1 trekkershut toegestaan;
    2. de bebouwde oppervlakte mag per trekkershut niet meer bedragen dan 35 m2;
    3. de trekkershutten tellen mee in het totale aantal kampeerplaatsen en in het toegestane bebouwde oppervlak;
  5. stacaravans of chalets zijn niet toegestaan;
  6. de voorziening, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
  7. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  9. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  10. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.

Specifieke criteria, in aanvulling op het bepaalde onder a, ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein buiten het bouwvlak;

  1. indien het kleinschalig kampeerterrein niet volledig binnen het bouwvlak kan worden gerealiseerd, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen om de standplaatsen in aansluiting op het bouwvlak te realiseren;
  2. de in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. bovengenoemde algemene criteria zijn van overeenkomstige toepassing.
3.6.5 Omgevingsvergunning groepskamperen en bed & breakfast     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik van gronden ten behoeve van groepskamperen of een bed & breakfast, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het groepskamperen is uitsluitend toegestaan gedurende een korte aaneengesloten periode;

indien aanwezig worden voor bed & breakfast karakteristieke of monumentale gebouwen gebruikt, zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en als aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument 'en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';

  1. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  2. maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwvlak mag worden ingezet voor deze recreatieve functies;
  3. de voor bed & breakfast gebruikte oppervlakte mag niet meer bedragen dan 500 m2;
  4. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden en die zoals opgenomen in 3.1 mogen niet onevenredig worden geschaad;
  7. het bevoegd gezag kan ten behoeve van het groepskamperen nadere eisen stellen aan de inrichting van, de plaatsing op en het aantal personen op het terrein.
3.6.6 Omgevingsvergunning combinatie van recreatieve activiteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels teneinde (een combinatie van) recreatieve activiteiten als nevenfunctie, als bedoeld in Toegelaten functies toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

ten behoeve van recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten met een maximum van 3 en een kleinschalig kampeerterrein is een maximale oppervlakte van 500 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke bebouwing toegelaten; binnen deze maat kan maximaal 50 m² bebouwing benut worden voor kleinschalige horecavoorzieningen;

  1. recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden;
  2. kleinschalige nieuwbouw moet aansluiten bij de bestaande karakteristieken; de oppervlakte van de nieuwbouw wordt gecompenseerd door sloop van niet- karakteristieke bebouwing;
  3. de vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  4. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.
  5. de initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen;
  6. maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwvlak mag worden ingezet voor deze recreatieve functies;
  7. het aantal kampeerplaatsen bedraagt maximaal 30;
  8. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  9. buitenopslag is niet toegestaan;
  10. functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  11. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  12. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  13. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  14. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; het bevoegd gezag kan daartoe een inrichtingsplan eisen;
  15. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.

Binnen het kader van deze omgevingsvergunningsmogelijkheid is het mogelijk de ene bestaande recreatieve functie om te zetten in een andere recreatieve functie.

3.6.7 Omgevingsvergunning t.b.v. grotere oppervlakte toegelaten nevenfuncties     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde in karakteristieke/monumentale gebouwen en overige gebouwen een grotere oppervlakte aan nevenfuncties, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de nevenfunctie is in Toegelaten functies, aangeduid met 'N';
  2. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  4. onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de nevenfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie mag worden gebruikt:
    1. dagrecreatie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    2. zorg met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    3. opslag met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    4. overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
  5. de toegelaten nevenfuncties, zoals opgenomen in Toegelaten functies, vinden plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
  6. functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  7. de vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  8. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  9. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  10. parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  12. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  13. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.7.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren die mogelijk gevolgen hebben voor bodemstructuur, het bodemniveau en de waterhuishouding:

  1. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  2. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  3. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, het slaan van putten;
  4. aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 200 m²;
  5. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen van bomen tengevolge kunnen hebben;
  6. het beplanten van gronden met houtgewas, voorzover het houtgewas betreft dat hoger opgaat dan 1 m, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen'.
  7. het verwijderen van onverharde wegen en paden;
  8. het aanleggen van kuilvoer- en mestplaten buiten het bouwvlak.
3.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agrarisch) gebruik en onderhoud;
  2. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werken en werkzaamheden binnen het 'bouwvlak';
  4. de aanleg van verharde kavelpaden ter ontsluiting van agrarische gronden;
  5. waarvoor een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand benodigd is.
3.7.3 Voorwaarden     

De in 3.7.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan voor:

  1. de bodemstructuur, het bodemniveau en de waterhuishouding;
  2. het reliëfrijke karakter van de bolle akkers;
  3. de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid     

3.8.1 Wijziging vergroting en/of vormverandering bouwvlak     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde het aangeduide 'bouwvlak' te vergroten en/of van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de vergroting of het veranderen van vorm van het bouwvlak mag uitsluitend plaatsvinden indien wordt aangetoond dat door de uitvoering van het initiatief geen toename van stikstofemissie en stikstofdepositie plaatsvindt zoals bedoeld in toename van stikstofemissie en stikstofdepositie;
  2. ingeval van uitbreiding van het bouwvlak dient vooraf advies te worden ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige op het gebied van agrarische bouwaanvragen;
  3. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  4. de oppervlakte van het bestaande bouwvlak van een grondgebonden veehouderijbedrijf mag met maximaal 40% worden vergroot, maar mag na vergroting niet meer bedragen dan 2 ha;
  5. de bestaande oppervlakte voor niet-grondgebonden veehouderijbedrijven of veehouderij(takken) mag met maximaal 40% worden vergroot, maar mag niet meer bedragen dan 1 ha;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  7. er moet een compacte perceelsvorm blijven bestaan;
  8. gebruik van zonnepanelen is geen argument voor vergroting van bouwpercelen;
  9. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1;
  10. de stikstofbepaling zoals deze is opgenomen in 3.5.1 is onverkort van toepassing op deze wijzigingsbevoegdheid.
3.8.2 Wijziging in bestemming 'Bos' of 'Natuur'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Bos', zoals opgenomen in Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Bos' of 'Natuur', zoals opgenomen in Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Natuur', op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het initiatief versterkt de bestaande landschapsstructuur en de groene-blauwe dooradering van het landschap en past in het landschapsbeleid van de gemeente en het Gebiedsplan natuur en landschap van de provincie Gelderland;
  2. de bestemmingswijziging komt tot stand op basis van vrijwilligheid;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
3.8.3 Wijziging in bestemming 'Wonen'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de bestemmingswijziging betreft het (de) voormalige agrarische hoofdgebouw(en), waarin de bedrijfswoning(en) is/zijn gelegen, en de bijbehorende bouwwerken voor het wonen;
  2. de karakteristieke gebouwen dienen te worden gehandhaafd;
  3. in beginsel dient verevening in de vorm van een minimale reductie van 50% van de bebouwde oppervlakte van niet-karakteristieke gebouwen op het bouwvlak te worden gerealiseerd; de bestaande woning en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het wonen worden niet meegerekend en buiten de berekening gelaten;
  4. andere vormen van verevening kunnen bestaan uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing, verbetering van de infrastructuur, aanleg van recreatieve voorzieningen of een financiële bijdrage;
  5. de voormalige bestaande agrarische functie mag tot een maximale oppervlakte van 200 m² worden voortgezet ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; het bevoegd gezag kan om die reden een door hen goed te keuren inrichtingsplan eisen;
  8. de bepalingen in 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' zijn van overeenkomstige toepassing.
3.8.4 Wijziging t.b.v. toegelaten hoofdfuncties     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een bestemming op te nemen die past bij de onderstaande toe te laten functies, teneinde in karakteristieke/ monumentale gebouwen en overige gebouwen een nieuwe hoofdfunctie, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de hoofdfunctie is in Toegelaten functies aangeduid met 'H';
  2. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  3. onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de hoofdfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de hoofdactiviteit mag worden gebruikt:
    1. dagrecreatie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    2. zorg met een oppervlakte van maximaal 900 m2;
    3. opslag met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    4. overige nieuwe economische dragers als hoofdfunctie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    5. in afwijking van het bepaalde onder 1, 2 en 4 geldt, indien het om één gebouw gaat, de oppervlakte van dit gebouw als maximum;
  4. de woonfunctie van de voormalige agrarische bedrijfswoning blijft gehandhaafd;
  5. de vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en zoals opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  6. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” voor hoofdfuncties met een oppervlak groter dan 350 m2, bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  7. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  8. parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf;
  9. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  10. buitenopslag is niet toegestaan;
  11. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  12. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.8.5 Wijziging in bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', zoals opgenomen in Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', teneinde recreatieve verblijfsdoeleinden te kunnen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de recreatieve verblijfsdoeleinden mogen uitsluitend bestaan uit recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3 en een kleinschalig kampeerterrein;
  2. de oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden is met een maximale oppervlakte van 750 m² toegelaten, bij voorkeur in bestaande karakteristieke gebouwen; dit is inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen;
  3. recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden;
  4. kleinschalige toegestane nieuwbouw moet qua hoogte en maatvoering aansluiten bij de bestaande karakteristieken; de overige niet-karakteristieke bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt;

bij een voormalig agrarisch bedrijf is de oppervlakte en de vorm van het bestemmingsvlak 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' maximaal gelijk aan die van het voormalige bouwvlak;

  1. de initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen; de wijzigingen op het perceel dienen op landschappelijk verantwoorde wijze te worden ingepast;
  2. er vindt verevening plaats om te komen tot een kwaliteitsbijdrage; deze vereveningsbijdrage bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  3. er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
  4. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  5. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.8.6 Wijziging zonne-energieproductie voor derden     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden, mits:

  1. de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt m.u.v. de bedrijfswoning 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken, monumentale- en karakteristieke gebouwen;
  3. de zonne-installaties uitsluitend binnen het bouwvlak zijn gesitueerd;
  4. de bouwhoogte van de zonne-installaties maximaal 3 m is;
  5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap     

Onderhavig plan is een partiële herziening van het totaalplan voor landelijk gebied. Deze herziening betreft acht locaties uit het landelijk gebied en is een vertaling van de uitspraak van de Raad van State van 27 maart 2019 op het plan Landelijk gebied Bronckhorst (NL.IMRO.BP01048-VG01). Zie verder paragraaf 4.4. Dit plan geeft zodoende alleen die bestemmingen uit het plan Landelijk gebied Bronckhorst weer welke op grond van de uitspraak om een aanpassing vragen.

4.1 Bestemmingsomschrijving     

4.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden;
  2. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  3. de uitoefening van nevenfuncties bij agrarische bedrijven, zoals weergegeven in Bijlage 1 Toegelaten functies;
  4. bestaande tuinen behorend bij de bedrijfswoning(en) en aangrenzende bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2';
  5. aan huis verbonden activiteit;
  6. kleinschalig kampeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein';
  7. behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden;
  8. extensief recreatief medegebruik;
  9. instandhouding van waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse voorkomende karakteristieke/monumentale bebouwing, zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP), alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument';
  10. waterhuishoudkundige doeleinden;
  11. waterberging;
  12. bescherming en instandhouding van drinkwatervoorzieningen;
  13. nutsvoorzieningen;
  14. grondgebonden zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie uitsluitend binnen een agrarisch bouwvlak en ten behoeve van de eigen energievoorziening;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is een plattelandswoning toegestaan; een plattelandswoning geldt voor het overigens in deze bestemming bepaalde ten aanzien van het aantal bedrijfswoningen als bedrijfswoning;
  16. verharde en onverharde paden, ondergeschikte erfverharding ten dienste van het agrarische bedrijf, en (toegangs)wegen ten dienste van (aangrenzende) bestemming(en);
  17. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

4.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:

a Bouwvlak     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' zijn agrarische bedrijven toegestaan. Daar waar bouwvlakken zijn gekoppeld door middel van de aanduiding 'relatie', gelden de regels als ware het één bouwvlak. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

b Nevenfuncties     

Voor nevenfuncties gelden de volgende regels:

  1. maximaal 350 m² van de oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van nevenfuncties, zoals bedoeld in Bijlage 1 Toegelaten functies mits:
    1. geen sprake is van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
    2. geen detailhandel plaatsvindt anders dan detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten tot een maximale oppervlakte van 50m2;
    3. niet meer dan 50 m2 van de bebouwing wordt gebruikt voor de in Bijlage 1 Toegelaten functies onder de categorie 'Dagrecreatie' toegelaten functies voor catering, café, restaurant, eethuis, ijssalon, terras/theetuin en theeschenkerij;
    4. niet meer dan 50% van de bebouwing wordt gebruikt;
c Landschappelijke waarden     

De gronden zijn tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden, zoals:

  1. waardevol landschap, bestaande uit het behoud van open essen en gave broekgebieden, afwisseling van landgoederen, bouwland en grotere bossen, karakteristiek verspreide bebouwing en het behoud van rivier- en stuifduinen met micro-reliëf;
  2. behoud van het waardevol open gebied en het behoud van Nationaal Landschap De Graafschap zoals vastgelegd in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van de Omgevingsverordening Gelderland;
  3. historische verkaveling, bestaande uit de instandhouding van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen, grote landschappelijke, esthetische en geomorfologische waarden en de recreatieve belevingswaarde en van het milieu van de natuurlijke leefgemeenschappen;
  4. instandhouding van aanwezige landschapselementen.
d Extensief recreatief medegebruik     

De gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied, zoals fiets-, voet- en ruiterpaden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.

e Niet-grondgebonden veehouderijtak     

Een niet-grondgebonden veehouderijtak is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' waarbij hetvolgende geldt:

  1. agrarische bedrijven mogen maximaal 1 ha van het bouwvlak gebruiken voor een niet-grondgebonden veehouderijtak;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt, indien de bestaande oppervlakte van het deel van het bouwvlak dat wordt gebruikt voor de niet-grondgebonden veehouderijtak meer bedraagt dan 1 ha, deze oppervlakte als maximum.
f Niet-grondgebonden veehouderijbedrijf     

Een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' waarbij hetvolgende geldt:

  1. het bouwvlak van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf bedraagt maximaal 1 ha;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt, indien het bestaande bouwvlak groter is dan 1 ha, deze oppervlakte als maximum.
g Teeltondersteunende voorzieningen     

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. teeltondersteunende voorzieningen zijn alleen toegestaan bij agrarische bedrijven die als doel hebben het op of boven de grond telen van gewassen;
  2. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegelaten;
  3. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegelaten en met een maximale oppervlakte van 1000 m2;
  4. hoge permanente/tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegelaten en met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 500 m².
h Agrarische bedrijven met kwekerij(tak)     

Agrarische bedrijven met kwekerij(tak) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de in de onderstaande tabel opgenomen aanduidingen en in overeenstemming met de activiteiten zoals deze zijn opgenomen in de kolom 'Aard van de bedrijvigheid':

Aanduiding Adres Aard van de bedrijvigheid
specifieke vorm van agrarisch - 26 Roessinkweg 3 Hengelo boomkwekerij met nevenactiviteit zoogkoeien
specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1 Vordenseweg 84 Hengelo kwekerij met detailhandel in bloemen en planten en direct aanverwante artikelen als sierpotten en vazen met een maximaal toegestane oppervlakte van 717 m2
specifieke vorm van agrarisch met waarden - 3 Oude Zutphenseweg 5a en 5b Vorden boomkwekerij
specifieke vorm van agarisch met waarden - 4 Regelinklaan 1 Hengelo boomkwekerij

i Glastuinbouw     

Omschakeling naar of hervestiging van een glastuinbouwbedrijf is niet toegestaan.

j Boom-, sier- en fruitteelt     

Boom-, sier- en fruitteeltkwekerijen zijn niet toegestaan in waardevol open gebied, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen' met dien verstande dat dit niet geldt voor bestaande boom- en sierteeltkwekerijen.

k Kleinschalig kampeerterrein     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' mogen op een kleinschalig kampeerterrein maximaal 30 mobiele kampeervoertuigen en/of tenten staan.

l Groen     

Indien ten behoeve van de inpassing van gebouwen op een bouwvlak de aanduiding 'groen' is opgenomen, dan zijn ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bouwwerken alleen toegestaan, indien gelijktijdig de groenaanplant ter plaatse van de functieaanduiding 'groen' conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan worden gerealiseerd en instandgehouden.

m Aan huis verbonden activiteit     

Het gebruik van een bedrijfswoning en/of bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de omgeving;
  2. de eigenaar van de aan huis verbonden activiteit is tevens de bewoner van de bedrijfswoning;
  3. de agrarische functie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van de aan huis verbonden activiteit is hieraan ondergeschikt;
  4. het geheel blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  5. de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing;
  7. bij een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40% van de bruto vloeroppervlakte (bvo) worden gebruikt tot een maximum van 50 m²;
  8. bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A van de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  9. bij bed & breakfast is er sprake van maximaal 2 gastenkamers;
  10. detailhandel is enkel toegelaten in de vorm van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden activiteit.
n Ammoniakbuffergebied     

Hervestiging en uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak is in het ammoniakbuffergebied niet toegestaan.

o Wonen uitgesloten     

Ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is het bewonen van het hoofdgebouw niet toegestaan.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

4.2.2 Situering gebouwen     

Voor de situering van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. nieuwe bedrijfsgebouwen en emissiepunten, beide behorende tot de niet-grondgebonden veehouderijtak, zijn uitsluitend toegestaan op een afstand van minimaal 25 m van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'.
4.2.3 Bedrijfswoning     

In afwijking van het bepaalde in 4.2.5 gelden voor bedrijfswoningen de volgende bepalingen:

  1. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal woningen' is opgenomen, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan;
  2. de bedrijfswoning mag uitsluitend worden gesitueerd in een hoofdgebouw;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;
  4. de bedrijfswoningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gesitueerd; het aantal en de verdeling van de woningen over de hoofdgebouwen is in onderstaande tabel vastgelegd; in de tabel staat elk huisnummer voor één woning;
Adres Twee hoofdgebouwen met elk daarin één woning Eén hoofdgebouw met daarin twee of meer woningen
Gazoorweg 4 en 4A Vorden X

  1. de inhoud van het hoofdgebouw (tezamen met aan- en uitbouwen), waarbinnen de bedrijfswoning(en) is/zijn gesitueerd, bedraagt maximaal 750 m³; indien en voorzover het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een grotere inhoud heeft dan 750 m³, geldt de grotere inhoud als maximum; uitbreiding van het hoofdgebouw ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan wonen, is mogelijk;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
4.2.4 Herbouw van bedrijfswoningen     

Herbouw van bestaande bedrijfswoningen is, voor zover het de situering van de bedrijfswoning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  1. herbouw plaatsvindt in de bestaande bouwwijze;
  2. de bedrijfswoning niet dichter bij de weg wordt gesitueerd;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig wordt geschaad.
4.2.5 Maatvoering bedrijfsgebouwen en bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning     

Bedrijfsgebouwen en bijbehorende gebouwen dienen te voldoen aan de volgende maatvoering:

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m resp 3 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 m resp 6 m.
4.2.6 Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte van een mestsilo bedraagt maximaal 4 m;
  2. de bouwhoogte van een mestsilo bedraagt maximaal 8,5 m;
  3. de hoogte van overige silo's en staande mestopslagtanks bedraagt maximaal 12 m;
  4. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 3 m;
  5. de goothoogte van een hooiberg bedraagt maximaal 6 m;
  6. de bouwhoogte van een hooiberg bedraagt maximaal 9 m;
  7. de bebouwde oppervlakte van een hooiberg bedraagt maximaal 36 m2;
  8. de hoogte van verlichtings- en vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 m;
  9. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 6 m;
  10. de hoogte van de grondgebonden zonnepanelen zoals bedoeld in 4.1.1 onder s bedraagt maximaal 3 m ten opzichte van het peil.
4.2.7 Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede andere werken buiten bouwvlak     

Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak is uitsluitend toegestaan ten behoeve van:

a. het agrarisch grondgebruik, met een maximale bouwhoogte van 3 m, met dien verstande dat sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten, kassen en paardenbakken niet zijn toegestaan, behoudens bestaande sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten alsmede bestaande paardenbakken ten behoeve van deze bestemming danwel de bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen 2' of 'Wonen - Landhuis'.

b. het plaatsen van perceelafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 m;

c. het extensief recreatief medegebruik zoals banken, bewegwijzering, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m.

4.3 Nadere eisen     

4.3.1 Nadere eisen i.v.m. monumenten     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen waarop de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' van toepassing is en op percelen genoemd in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Tevens kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering van nieuw op te richten bebouwing in de onmiddellijke nabijheid van eerdergenoemde percelen. Deze nadere eisen kunnen worden gesteld om te voorkomen dat de cultuurhistorische waarde van de bestaande bebouwing, onevenredig wordt aangetast.

4.3.2 Nadere eisen i.v.m. landschapswaarden     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen met het oog op de bescherming van de landschapswaarden, als bedoeld in 4.1.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

4.4.1 Omgevingsvergunning herbouw bedrijfswoning dichter bij de weg     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4, teneinde verplaatsing van een bedrijfswoning dichter bij de weg toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. uit een akoestisch rapport blijkt dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel;
  2. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, milieukundig en vanuit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar;
  3. door de herbouw wordt het landelijk karakter niet onevenredig aangetast;
  4. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
4.4.2 Omgevingsvergunning hoogte mestsilo     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 4.2.6 onder a en b genoemde bouw- en goothoogte van mestsilo's binnen het bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de maximale bouwhoogte van een mestsilo is gelijk aan de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsbebouwing op het erf;
  2. de maximale goothoogte van een silo is gelijk aan de helft van de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf;
  3. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  5. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen als omschreven in 4.1;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
4.4.3 Omgevingsvergunning schuilgelegenheid     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 voor de bouw van een schuilgelegenheid voor vee buiten het agrarisch bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de bebouwing kan, gezien de specifieke situatie, niet binnen het agrarisch bouwvlak worden geplaatst;
  2. schuilgelegenheden mogen uitsluitend worden gebouwd op een terrein van aaneengesloten minimaal 1 ha;
  3. de goothoogte bedraagt maximaal 2,5 m;
  4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4m;
  5. de oppervlakte bedraagt maximaal 30 m2;
  6. de afstand tot woningen van derden dient ten minste 30 m te bedragen;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1;
  8. de schuilgelegenheid dient uit oogpunt van ruimtelijke ordening goed op het perceel te worden gesitueerd en landschappelijk te worden ingepast.
4.4.4 Omgevingsvergunning paardenbak buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.7 onder a, teneinde buiten het bouwvlak een paardenbak toe te staan ten behoeve van deze bestemming danwel de bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. situering binnen het bouwvlak danwel het bestemmingsvlak 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' is redelijkerwijs niet mogelijk;
  2. indien een paardenbak ten behoeve van deze bestemming wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend aan het eigen bouwvlak opgericht; indien een paardenbak ten behoeve van de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend of binnen een afstand van 50 m van dat bestemmingsvlak 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' opgericht;
  3. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 1500 m²;
  4. de afstand van de paardenbak tot de bouwperceelgrens van woningen van derden bedraagt ten minste 50 m;
  5. de activiteit leidt niet tot extra (licht)hinder voor omwonenden;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  8. indien er sprake is van ligging grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur'), mogen er geen significante negatieve effecten optreden voor GNN of GO.
4.4.5 Omgevingsvergunning     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.7 onder a, teneinde buiten het bouwvlak een sleufsilo toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. situering binnen het bouwvlak is redelijkerwijs niet mogelijk;
  2. de sleufsilo wordt direct aangrenzend aan het bouwvlak gebouwd;
  3. de hoogte bedraagt maximaal 2 m;
  4. de oppervlakte bedraagt maximaal 500 m²;
  5. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.
4.4.6 Omgevingsvergunning maatvoering     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 4.2 genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten;
  2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de woonsituatie;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; het bevoegd gezag kan daartoe van de initiatiefnemer een inrichtingsplan eisen;
  8. indien er sprake is van ligging grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur'), mogen er geen significante negatieve effecten optreden voor GNN of GO.
4.4.7 Omgevingsvergunning plaatsing kleine- en mini-windturbines     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde kleine windturbines en mini-windturbines voor de eigen energievoorziening toe te staan, mits:

  1. deze uitsluitend binnen het bouwvlak worden gesitueerd;
  2. per bouwvlak maximaal 1 kleine windturbine wordt geplaatst;
  3. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen in de omgeving;
  4. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus 1/3 van de wieklengte daarvan;
  5. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus de wieklengte daarvan;
  6. voor een kleine windturbine, gelegen binnen de onder d en e genoemde afstanden, kan enkel vergunning worden verleend als uit risico-onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico niet toeneemt; voordat het bevoegd gezag beslist over de vergunning, wint deze advies in bij de betrokken leidingbeheerder.
  7. de initiatiefnemer dient, voorafgaand aan de plaatsing van een kleine en/of miniwindturbines, een door het bevoegd gezag goed te keuren quickscan flora en fauna te overleggen waaruit moet blijken dat nadelige effecten op vleermuizen en vogels uitgesloten zijn.
4.4.8 Uitsluiting omgevingsvergunning in beschermd dorps- of stadsgezicht     

Het bepaalde in 4.4.3, 4.4.4 en 4.4.7 is niet van toepassing op gronden gelegen in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' of 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.

4.5 Specifieke gebruiksregels     

4.5.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruiken of laten gebruiken van:
    1. gronden en bouwwerken niet behorende tot een inrichting waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken;
    2. gronden en bouwwerken behorende tot een inrichting waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken;
  2. groepskamperen;
  3. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;
  4. opslag buiten het bouwvlak met dien verstande dat opslag ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - schuur 1' en 'specifieke bouwaanduiding - hooimijt' is toegestaan;
  5. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor de opslag van hooibalen, al dan niet verpakt in folie of afgedekt met folie, gedurende een periode langer dan 6 weken;
  6. huisvesting van tijdelijke werknemers die werken op structurele arbeidsplaatsen, te weten een arbeidsplaats die langer dan 6 maanden beschikbaar is en tijdelijke arbeidsplaatsen;
  7. een glastuinbouwbedrijf, hieronder niet begrepen de bedrijven zoals opgenomen in de tabel in 4.1.2 onder h;
  8. het gebruiken van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren ten behoeve van een niet- grondgebonden veehouderij;
  9. mestbewerking afkomstig van derden, mestverwerking en -vergisting;
  10. kuilvoer- en mestplaten buiten het bouwvlak;
  11. overschrijding van de ter plaatse van de aanduiding 'maximum ammoniakemissie' aangegeven hoeveelheid ammoniakemissie, uitgedrukt in kg NH3 per jaar;
  12. het, in relatie tot het gestelde onder k, gebruiken of laten gebruiken van:
    1. gronden en bouwwerken niet behorende tot een inrichting waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken;
    2. gronden en bouwwerken behorende tot een inrichting waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels     

4.6.1 Omgevingsvergunning nevenfuncties     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 4.1 genoemde toegelaten functies voor milieuhygiënisch vergelijkbare nevenfuncties, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. uitsluitend functies worden toegelaten, die in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar zijn met de in Bijlage 1 Toegelaten functies genoemde functies;
  2. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie plaats;
  3. de toegelaten oppervlakte voor de nevenfunctie bedraagt maximaal 350 m²;
  4. er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
  5. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.
4.6.2 Omgevingsvergunning mestverwerking     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde een installatie voor mestbewerking, mestverwerking en -vergisting van op het eigen bedrijf geproduceerde mest toe te staan, mits.

  1. de hoeveelheid te verwerken mest op jaarbasis maximaal 20.000 ton bedraagt;
  2. de activiteiten uitsluitend binnen het bouwvlak plaatsvinden;
  3. de activiteiten niet leiden tot onevenredige verkeerstoename;
  4. het gebruik gelet op milieuhygiënische eisen inpasbaar is;
  5. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden.
4.6.3 Omgevingsvergunning plattelandswoning     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het betreft een reeds aanwezige (tweede of derde) bedrijfswoning, met dien verstande dat de eerste bedrijfswoning niet in aanmerking komt voor de status van plattelandswoning;
  2. het achterblijvende bedrijf dient een economisch levensvatbaar bedrijf te zijn, hetzij zelfstandig, hetzij als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
  3. de aanwijzing mag niet leiden tot een aanvraag van een nieuwe 1e, 2e of 3e bedrijfswoning op enige termijn;
  4. de plattelandswoning behoudt zijn agrarische bestemming;
  5. bedrijfswoningen behorende tot een intensief veehouderijbedrijf zijn uitgesloten van de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid;
  6. er dient ter plaatse sprake te zijn van een goede luchtkwaliteit; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren luchtkwaliteitsonderzoeksrapport te overleggen.
4.6.4 Omgevingsvergunning kleinschalige kampeerterreinen     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

Algemene criteria kleinschalig kampeerterrein:

  1. het kleinschalig kampeerterrein wordt gesitueerd binnen het bouwvlak;
  2. de bebouwde oppervlakte ten behoeve van bebouwing voor deze voorziening bedraagt maximaal 100 m²;
  3. het toegelaten aantal mobiele kampeervoertuigen en/of tenten bedraagt maximaal 30;
  4. voor trekkershutten gelden de volgende bepalingen:
    1. per 10 kampeerplaatsen is 1 trekkershut toegestaan;
    2. de bebouwde oppervlakte per trekkershut bedraagt maximaal 35 m2;
    3. de trekkershutten tellen mee in het totale aantal kampeerplaatsen en in het toegestane bebouwde oppervlak;
  5. stacaravans of chalets zijn niet toegestaan;
  6. de voorziening, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
  7. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  9. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  10. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.

Specifieke criteria, in aanvulling op het bepaalde onder a, ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein buiten het bouwvlak:

  1. indien het kleinschalig kampeerterrein niet volledig binnen het bouwvlak kan worden gerealiseerd, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen om de standplaatsen in aansluiting op het bouwvlak te realiseren;
  2. de in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. bovengenoemde algemene criteria zijn van overeenkomstige toepassing.
4.6.5 Omgevingsvergunning groepskamperen en bed & breakfast     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik van gronden ten behoeve van groepskamperen of een bed & breakfast, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het groepskamperen is uitsluitend toegestaan gedurende een korte aaneengesloten periode;
  2. indien aanwezig worden voor bed & breakfast karakteristieke of monumentale gebouwen gebruikt, zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en als aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  3. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  4. maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwvlak mag worden ingezet voor deze recreatieve functies;
  5. de voor bed & breakfast gebruikte oppervlakte bedraagt maximaal 500 m2;
  6. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  8. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden en die zoals opgenomen in 4.1 mogen niet onevenredig worden geschaad;
  9. het bevoegd gezag kan ten behoeve van het groepskamperen nadere eisen stellen aan de inrichting van, de plaatsing op en het aantal personen op het terrein.
4.6.6 Omgevingsvergunning combinatie van recreatieve activiteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels teneinde (een combinatie van) recreatieve activiteiten als nevenfunctie, als bedoeld in Bijlage 1 Toegelaten functies, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. ten behoeve van recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten met een maximum van 3 en kleinschalig kampeerterrein is een maximale oppervlakte van 500 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke bebouwing toegelaten; binnen deze maat kan maximaal 50 m² bebouwing benut worden voor kleinschalige horecavoorzieningen;
  2. recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden;
  3. kleinschalige nieuwbouw moet aansluiten bij de bestaande karakteristieken; de oppervlakte van de nieuwbouw wordt gecompenseerd door sloop van niet-karakteristieke bebouwing;
  4. de vereveningsbijdrage bij "karakteristieke/monumentale gebouwen" bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  5. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  6. de initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen;
  7. maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwvlak mag worden ingezet voor deze recreatieve functies;
  8. het aantal kampeerplaatsen bedraagt maximaal 30;
  9. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  10. buitenopslag is niet toegestaan;
  11. functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  12. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  13. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  14. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  15. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  16. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.

Binnen het kader van deze omgevingsvergunningsmogelijkheid is het mogelijk de ene bestaande recreatieve functie om te zetten in een andere recreatieve functie.

4.6.7 Omgevingsvergunning grotere oppervlakte toegelaten nevenfuncties     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde in karakteristieke/ monumentale gebouwen en overige gebouwen een grotere oppervlakte aan nevenfuncties, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de nevenfunctie is in Bijlage 1 Toegelaten functies aangeduid met 'N';
  2. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  4. onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de nevenfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie mag worden gebruikt:
    1. dagrecreatie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    2. zorg met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    3. opslag met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    4. overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
  5. de toegelaten nevenfuncties, zoals opgenomen in Bijlage 1 Toegelaten functies, vinden plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
  6. functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  7. de vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en zoals opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  8. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  9. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  10. parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  12. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  13. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.7.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren die mogelijk gevolgen hebben voor bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding:

  1. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  2. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  3. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen en het slaan van putten;
  4. aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardigen groter dan 200 m2;
  6. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken;
  7. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen van bomen tengevolge kunnen hebben;
  8. het wijzigen van het verkavelingspatroon;
  9. het beplanten van gronden met houtgewas, voorzover het houtgewas betreft dat hoger opgaat dan 1 m, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen';
  10. het verwijderen van onverharde wegen en paden;
  11. het aanleggen van kuilvoer- en mestplaten buiten het bouwvlak.
4.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 4.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agrarisch) gebruik en onderhoud;
  2. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak;
  4. de aanleg van verharde kavelpaden ter ontsluiting van agrarische gronden;
  5. werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand benodigd is.
4.7.3 Voorwaarden     

De in 4.7.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan:

  1. voor de bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding;
  2. voor het reliëfrijke karakter van de bolle akkers en de openheid van de open akkers;
  3. van het historische verkavelingspatroon;
  4. van de overige aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid     

4.8.1 Wijziging vergroting en/of vormverandering bouwvlak     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde het aangeduide 'bouwvlak' te vergroten en/of van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. vergroting of het veranderen van vorm van het bouwvlak mag uitsluitend plaatsvinden indien wordt aangetoond dat door de uitvoering van het initiatief geen toename van stikstofemissie en stikstofdepositie plaatsvindt zoals bedoeld in 1.159;
  2. ingeval van uitbreiding van het bouwvlak dient vooraf advies te worden ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige op het gebied van agrarische bouwaanvragen;
  3. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  4. de oppervlakte van het bestaande bouwvlak van een grondgebonden veehouderijbedrijf mag met maximaal 40% worden vergroot, maar mag na vergroting niet meer bedragen dan 2 ha;
  5. de bestaande oppervlakte voor niet-grondgebonden veehouderijbedrijven of veehouderij(takken) mag met maximaal 40% worden vergroot, maar mag niet meer bedragen dan 1 ha;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  7. er moet een compacte perceelsvorm blijven bestaan;
  8. gebruik van zonnepanelen is geen argument voor vergroting van bouwpercelen;
  9. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1;
  10. de stikstofbepaling zoals deze is opgenomen in 4.5.1 is onverkort van toepassing op deze wijzigingsbevoegdheid.
4.8.2 Wijziging in bestemming 'Bos' of 'Natuur'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Bos', zoals opgenomen in Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Bos' of 'Natuur', zoals opgenomen in Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Natuur', op te nemen ten behoeve van de realisering van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO), mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het versterkt de bestaande landschapsstructuur en GNN en GO en past in het landschapsbeleid van de gemeente en het Gebiedsplan natuur en landschap van de provincie Gelderland;
  2. de bestemmingswijziging komt tot stand op basis van vrijwilligheid;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
4.8.3 Wijziging in bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1', of 'Wonen - 2' op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de bestemmingswijziging betreft het/de voormalige agrarische hoofdgebouw(en), waarin de bedrijfswoning(en) is/zijn gelegen, en de bijbehorende bouwwerken voor het wonen;
  2. de karakteristieke gebouwen dienen te worden gehandhaafd;
  3. in beginsel dient verevening in de vorm van een minimale reductie van 50% van de bebouwde oppervlakte van niet-karakteristieke gebouwen op het bouwvlak te worden gerealiseerd. De bestaande woning en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het wonen worden niet meegerekend en buiten de berekening gelaten;
  4. andere vormen van verevening kunnen bestaan uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing, verbetering van de infrastructuur, aanleg van recreatieve voorzieningen of een financiële bijdrage;
  5. de voormalige bestaande agrarische functie mag tot een maximale oppervlakte van 200 m² worden voortgezet ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; het bevoegd gezag kan om die reden een door hen goed te keuren inrichtingsplan eisen;
  8. de bepalingen in 'Wonen', 'Wonen - 1', of 'Wonen - 2' zijn van overeenkomstige toepassing.
4.8.4 Wijziging toegelaten hoofdfuncties     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een bestemming op te nemen die past bij de onderstaande toe te laten functies, teneinde in karakteristieke/ monumentale gebouwen en overige gebouwen een nieuwe hoofdfunctie, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de hoofdfunctie is in Bijlage 1 Toegelaten functies aangeduid met 'H';
  2. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  3. onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de hoofdfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de hoofdactiviteit mag worden gebruikt:
    1. dagrecreatie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    2. zorg met een oppervlakte van maximaal 900 m2;
    3. opslag met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    4. overige nieuwe economische dragers als hoofdfunctie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    5. in afwijking van het bepaalde onder 1, 2 en 4 geldt, indien het om één gebouw gaat, de oppervlakte van dit gebouw als maximum;
  4. de woonfunctie van de voormalige agrarische bedrijfswoning blijft gehandhaafd;
  5. de vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en zoals opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  6. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” voor hoofdfuncties met een oppervlak groter dan 350 m2, bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  7. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  8. parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf;
  9. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  10. buitenopslag is niet toegestaan;
  11. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  12. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.
4.8.5 Wijziging in bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', zoals opgenomen in Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', teneinde recreatieve verblijfsdoeleinden te kunnen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de recreatieve verblijfsdoeleinden mogen uitsluitend bestaan uit recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3 en een kleinschalig kampeerterrein;
  2. de oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden is met een maximale oppervlakte van 750 m² toegelaten, bij voorkeur in bestaande karakteristieke gebouwen; dit is inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen;
  3. recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden;
  4. kleinschalige toegestane nieuwbouw moet qua hoogte en maatvoering aansluiten bij de bestaande karakteristieken; de overige niet-karakteristieke bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt;

bij een voormalig agrarisch bedrijf is de oppervlakte en de vorm van het bestemmingsvlak 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' maximaal gelijk aan die van het voormalige bouwvlak;

  1. de initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen; de wijzigingen op het perceel dienen op landschappelijk verantwoorde wijze te worden ingepast;
  2. er vindt verevening plaats om te komen tot een kwaliteitsbijdrage; deze vereveningsbijdrage bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  3. er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
  4. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  5. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.
4.8.6 Wijziging zonne-energieproductie voor derden     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden, mits:

  1. de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt m.u.v. de bedrijfswoning, 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken, monumentale- en karakteristieke gebouwen;
  3. de zonne-installaties uitsluitend binnen het bouwvlak zijn gesitueerd;
  4. de bouwhoogte van de zonne-installaties maximaal 3 m is;
  5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 5 Bedrijf     

Onderhavig plan is een partiële herziening van het totaalplan voor landelijk gebied. Deze herziening betreft acht locaties uit het landelijk gebied en is een vertaling van de uitspraak van de Raad van State van 27 maart 2019 op het plan Landelijk gebied Bronckhorst (NL.IMRO.BP01048-VG01). Zie verder paragraaf 4.4. Dit plan geeft zodoende alleen die bestemmingen uit het plan Landelijk gebied Bronckhorst weer welke op grond van de uitspraak om een aanpassing vragen.

5.1 Bestemmingsomschrijving     

5.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. uitoefening van een niet-agrarisch bedrijf zoals opgenomen in de tabel in 5.1.2 onder a;
  2. detailhandel in zelfvervaardigde en/of voortgebrachte producten;
  3. instandhouding van waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse voorkomende karakteristieke/monumentale bebouwing, zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument';
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. aan huis verbonden activiteit;
  9. grondgebonden zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie uitsluitend binnen het bestemmingsvlak en ten behoeve van de eigen energievoorziening;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 5.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

5.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 5.1.1:

a Niet-agrarische bedrijven     

Ter plaatse van de in onderstaande tabel opgenomen aanduidingen zijn de onder 'Aard van de bedrijvigheid' opgenomen functies toegestaan. Daarnaast dient voldaan te worden aan de overige bepalingen in de tabel, behorend bij de betreffende aanduiding. De aangegeven oppervlakte is exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en de daarbij behorende bouwwerken.

Aanduiding Adres

Aard van de bedrijvigheid Maximaal toegestane oppervlakte in m2 Opmerking
specifieke vorm van bedrijf - 39 Bielemansdijk 22-22a Halle agrarisch loonbedrijf 2037 + 1000 voor buitenopslag en 875 voor mestbassin
specifieke vorm van bedrijf - 50 Pluimersdijk 25-25a Halle agrarisch loonwerkbedrijf, akkerbouwbedrijf, landbouwmechanisatiebedrijf en verhuur van werktuigen en landbouwmachines 986 + 902* 957** voor buitenopslag Voor opslag van hooibalen geldt dat er twee op elkaar mogen worden gestapeld**
specifieke vorm van bedrijf - 84 Eldrikseweg 16-18 Laag-Keppel akkerbouw, loonwerkbedrijf en transport van goederen vergelijkbaar met die van loonwerk 1898 + 722 voor buitenopslag
specifieke vorm van bedrijf - 85 Eldrikseweg naast nr. 17 Laag-Keppel akkerbouw en loonwerkbedrijf (onderdeel van nr. 16-18; specifieke vorm van bedrijf - 84) 299 + 2086 voor buitenopslag
specifieke vorm van bedrijf - 142 Joostinkweg 12 (en 12a) Vorden loonwerkbedrijf

1349 + 2733 voor buitenopslag
specifieke vorm van bedrijf - 180 Scharfdijk 2/2a Hengelo loonwerkbedrijf en akkerbouw 1656 + 2198 voor buitenopslag
specifieke vorm van bedrijf - 183 Heideweversweg 4-4a-4b Hengelo loonwerk- en grondverzetbedrijf en akkerbouw 1624 + 250 voor buitenopslag.

* doorhaling = vernietigd bij uitspraak ABRvS 27-1-2021 (zie plantoelichting paragraaf 4.4 )

** gewijzigd en toegevoegd bij uitspraak ABRvS 27-1-2021 (zie plantoelichting paragraaf 4.4 )

b Buitenopslag     
  1. De oppervlakte voor buitenopslag, waaronder niet begrepen de buitenstalling van voertuigen en machines, is maximaal 250 m2 en maximaal 2 meter hoog tenzij anders aangegeven in de tabel in 5.1.2 onder a;
  2. een grotere oppervlakte is uitsluitend toegestaan na verlening van omgevingsvergunning, zoals opgenomen in 5.6.2;
  3. daar waar de functieaanduiding 'opslag' is opgenomen is buitenopslag alleen ter plaatse van de functieaanduiding toegestaan;
  4. binnen het bestemmingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 180' is ter plaatse van de functieaanduiding 'opslag' alleen buitenopslag toegestaan;
c Detailhandel     

Er vindt geen detailhandel plaats anders dan detailhandel in zelfvervaardigde en/of voortgebrachte producten tot een maximale oppervlakte van 25 m² in bestaande gebouwen of verkoopactiviteiten zoals opgenomen in de tabel in 5.1.2 onder a;

d Parkeren     
  1. Parkeren is uitsluitend toegestaan op eigen terrein;
  2. behalve ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', dan is daar uitsluitend parkeren toegestaan.
e Aan huis verbonden activiteit     

Het gebruik van een bedrijfswoning en/of bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de omgeving;
  2. de eigenaar van de aan huis verbonden activiteit is tevens de bewoner van de bedrijfswoning;
  3. de bedrijfsfunctie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van de aan huis verbonden activiteit is hieraan ondergeschikt;
  4. het geheel blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  5. de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing;
  7. bij een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40% van de bruto vloeroppervlakte (bvo) worden gebruikt tot een maximum van 50 m²;
  8. bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A van de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  9. bij bed & breakfast is er sprake van maximaal 2 gastenkamers;
  10. detailhandel is enkel toegelaten in de vorm van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden activiteit.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

5.2.2 Bedrijfsgebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. indien binnen een bestemmingsvlak de aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, zijn gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' mag het bouwperceel ten hoogste tot het aangegeven bebouwingspercentage worden bebouwd;
  3. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m, met dien verstande dat deze ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' maximaal de aangeduide hoogte bedraagt;
  4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m, met dien verstande dat deze ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' maximaal de aangeduide hoogte bedraagt.
5.2.3 Bedrijfswoning     

In afwijking van het bepaalde in 5.2.2 gelden voor bedrijfswoningen de volgende bepalingen:

  1. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal woningen' is opgenomen, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  3. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gesitueerd in een hoofdgebouw;
  4. de bedrijfswoningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gesitueerd; het aantal en de verdeling van de woningen over de hoofdgebouwen is in onderstaande tabel vastgelegd; in de tabel staat elk huisnummer voor één woning;
Adres Twee hoofdgebouwen met elk daarin één woning Één hoofdgebouw met daarin twee woningen
Hengelo en Vorden
Joostinkweg 12,12a en 12B Vorden X@
Scharfdijk 2 en 2a Hengelo X
Heideweversweg 4 en 4a Hengelo X
Steederen, Hummelo en Keppel en Zelhem
Bielemansdijk 22 en 22a Halle X
Pluimersdijk 25A en 25B Halle X

@: De volgende adressen zijn gesitueerd in aparte hoofdgebouwen met daarin één woning.

  • Joostinkweg 12a in Vorden is gelegen in een apart hoofdgebouw

  1. de inhoud van het hoofdgebouw tezamen met aan- en uitbouwen, waarbinnen de woning(en) is/zijn gesitueerd, bedraagt maximaal 750 m³; indien en voorzover het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een grotere inhoud heeft dan 750 m³, geldt de grotere inhoud als maximum;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
5.2.4 Herbouw van bedrijfswoningen     

Herbouw van bestaande bedrijfswoningen is, voor zover het de situering van de bedrijfswoning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  1. herbouw plaatsvindt in de bestaande bouwwijze;
  2. de bedrijfswoning niet dichter bij de weg wordt gesitueerd;
  3. belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad.
5.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning     

Voor het bouwen van bijbehorend bouwwerken, zijnde uitsluitend aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen, bij woningen, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bebouwde oppervlakte bedraagt per woning in totaal maximaal 150 m2;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m.
5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Bouwwerken geen gebouwen zijnde dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:

  1. de hoogte van verlichtingsmasten en vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 m;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' is een aarden wal toegelaten met een maximale hoogte van 3,6 m;
  3. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - geluidscherm 1' en 'specifieke vorm van bedrijf - geluidscherm 2' wordt een een geluidswerende voorziening gebouwd en in stand gehouden met een hoogte van respectievelijk 3 m en 3,4 m;
  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,5 m;
  5. de hoogte van de grondgebonden zonnepanelen zoals bedoeld in 5.1.1 onder l bedraagt maximaal 3 m ten opzichte van het peil.

5.3 Nadere eisen     

5.3.1 Nadere eisen i.v.m. monumenten     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen waarop de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' van toepassing is en op percelen genoemd in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Tevens kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering van nieuw op te richten bebouwing in de onmiddellijke nabijheid van eerdergenoemde percelen. Deze nadere eisen kunnen worden gesteld om te voorkomen dat de cultuurhistorische waarde van de bestaande bebouwing, onevenredig wordt aangetast.

5.4 Afwijken van de bouwregels     

5.4.1 Omgevingsvergunning herbouw bedrijfswoning dichter bij de weg     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.4 teneinde verplaatsing van een bedrijfswoning dichter bij de weg toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. uit een akoestisch rapport blijkt dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel;
  2. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, milieukundig en vanuit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar;
  3. door de herbouw wordt het landelijk karakter niet onevenredig aangetast;
  4. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
5.4.2 Omgevingsvergunning uitbreiding oppervlakte bebouwing     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 5.1.2 onder a genoemde oppervlakte voor bebouwing, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de uitbreiding bedraagt niet meer dan 10% van de oppervlakte als genoemd in de tabel in 5.1.2 onder a;
  2. de uitbreiding van de bedrijfsfunctie moet op verantwoorde wijze milieuhygiënisch inpasbaar zijn;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  4. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  5. parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  7. de initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  8. indien er sprake is van ligging in of grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur') of het waardevol landschap (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap') mogen er geen significante negatieve effecten optreden voor GNN, GO of waardevol landschap.
5.4.3 Omgevingsvergunning maatvoering     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 5.2 genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten;
  2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woonsituatie;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. indien er sprake is van ligging in of grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur') of het waardevol landschap (bestemming ''Agrarisch met waarden - Landschap'), mogen er geen significante negatieve effecten optreden voor GNN, GO of waardevol landschap.
5.4.4 Omgevingsvergunning plaatsing kleine- en mini-windturbines     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde kleine windturbines en mini-windturbines voor de eigen energievoorziening toe te staan, mits:

  1. deze uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gesitueerd;
  2. per bestemmingsvlak maximaal 1 kleine windturbine wordt geplaatst;
  3. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen in de omgeving;
  4. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus 1/3 van de wieklengte daarvan;
  5. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus de wieklengte daarvan;
  6. voor een kleine windturbine, gelegen binnen de onder d en e genoemde afstanden, kan enkel vergunning worden verleend als uit risico-onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico niet toeneemt; voordat het bevoegd gezag beslist over de vergunning, wint deze advies in bij de betrokken leidingbeheerder;
  7. kleine windturbines en mini-windturbines niet worden gesitueerd op gronden die zijn bestemd als 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' of 'Waarde - Beschermd stadsgezicht';
  8. de initiatiefnemer dient, voorafgaand aan de plaatsing van een kleine en/of miniwindturbines, een door het bevoegd gezag goed te keuren quickscan flora en fauna te overleggen waaruit moet blijken dat nadelige effecten op vleermuizen en vogels uitgesloten zijn.

5.5 Specifieke gebruiksregels     

5.5.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  1. bedrijfsactiviteiten anders dan voorgeschreven in 5.1.2 onder a;
  2. het gebruik van een vrijstaande bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;
  3. opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen;
  4. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  5. Bevi-inrichtingen;
  6. permanente bewoning van de tenthuizen, mobiele kampeermiddelen en eventueel een trekkershut zijn in alle gevallen verboden;
  7. de bouw van de werkplaats, ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 5', kan worden gerealiseerd nadat middels een (bodem)onderzoek aangetoond is dat bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
5.5.2 Nevenfuncties     

Voor nevenfuncties geldt dat er geen detailhandel plaatsvindt anders dan detailhandel in zelfvervaardigde en/of voortgebrachte producten tot een maximale oppervlakte van 25 m² in bestaande gebouwen of verkoopactiviteiten zoals opgenomen in de tabel in 5.1.2 onder a.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels     

5.6.1 Omgevingsvergunning tabel niet-agrarische bedrijven     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 teneinde bedrijven, die niet voorkomen in de tabel in 5.1.2 onder a, maar die qua aard en omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen zijn aan de genoemde bedrijven, dan wel bedrijven in een hogere categorie toe te kunnen staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de omgevingsvergunning richt zich niet op een geluidzoneringsplichtige inrichting;
  2. omtrent de invloed van de bedrijvigheid op het milieu wordt advies gevraagd aan een onafhankelijke terzake deskundige.
5.6.2 Omgevingsvergunning verruiming buitenopslagmogelijkheden     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1.2 teneinde een grotere hoogte of oppervlakte aan buitenopslag toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van de buitenopslag bedraagt maximaal 4 m;
  2. de oppervlakte van de buitenopslag bedraagt maximaal 200 m²;
  3. de verruiming van de mogelijkheden is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  4. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid     

5.7.1 Wijziging toegelaten functie     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een functieverandering van een niet-agrarisch bedrijf binnen de bestemming 'Bedrijf' mogelijk te maken, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het betreft een bedrijf zoals opgenomen in de bij deze regels gevoegde Bijlage 1 Toegelaten functies dan wel een bedrijf dat niet voorkomt in tabel 5.1.2 onder a, maar die qua aard en omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen is aan genoemde bedrijven, dan wel bedrijven in een hogere categorie waarbij in alle gevallen geldt dat het uitsluitend een gebiedsgebonden functie mag betreffen;
  2. uitgangspunt is dat de oppervlakte als genoemd in de tabel in 5.1.2 onder a als maximum geldt,
  3. de functieverandering van de bedrijfsfunctie moet op verantwoorde wijze milieuhygiënisch inpasbaar zijn;
  4. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  5. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  6. parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  8. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  9. indien er sprake is van ligging in of grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur') of het waardevol landschap (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'), mogen er geen significante negatieve effecten optreden voor GNN, GO of waardevol landschap;
  10. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden;
  11. de omgevingsvergunning richt zich niet op een geluidzoneringsplichtige inrichting.
5.7.2 Wijziging in bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de bestemmingswijziging betreft het/de voormalige bedrijfsgebouw(en), waarin de bedrijfswoning(en) is/zijn gelegen, en de bijbehorende bouwwerken voor het wonen;
  2. de karakteristieke gebouwen dienen te worden gehandhaaft;
  3. in beginsel dient verevening in de vorm van een minimale reductie van 50% van de bebouwde oppervlakte van niet-karakteristieke gebouwen op het bouwvlak te worden gerealiseerd; de bestaande woning en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het wonen worden niet meegerekend en buiten de berekening gelaten;
  4. andere vormen van verevening kunnen bestaan uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing, verbetering van de infrastructuur, aanleg van recreatieve voorzieningen of een financiële bijdrage;
  5. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; het bevoegd gezag kan om die reden een door hen goed te keuren inrichtingsplan eisen;
  7. de bepalingen in 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' zijn van overeenkomstige toepassing.
5.7.3 Wijziging zonne-energieproductie voor derden     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties mogelijk te maken waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden, mits:

  1. de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt m.u.v. de bedrijfswoning, 150 m2 aan bijbehorendebouwwerken, monumentale- en karakteristieke gebouwen;
  3. de zonne-installaties uitsluitend binnen het bouwvlak zijn gesitueerd;
  4. de bouwhoogte van de zonne-installaties maximaal 3 m is;
  5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 1     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m2 dient de aanvrager een rapport van archeologisch onderzoek te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
6.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 6.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde in 6.2.1 onder a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 250 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

6.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 6.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  6. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
6.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in 6.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld; indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
6.4.4 Voorwaarden aan vergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 wint deze advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' te wijzigen in de bestemming 'Waarde - Archeologie', zoals opgenomen in Bijlage 10 Standaardregels ten behoeve van dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachting 2     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden de bodem.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 dient de aanvrager een rapport van archeologisch onderzoek te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
7.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 7.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

7.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde in 7.2.1 onder a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 1000 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

7.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 7.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  6. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
7.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in 7.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld; indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
7.4.4 Voorwaarden aan vergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.4.1 wint deze advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' te wijzigen in de bestemming 'Waarde - Archeologie', zoals opgenomen in Bijlage 10 Standaardregels ten behoeve van dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 8 Waarde - Archeologische verwachting 3     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 5.000 m2 dient de aanvrager een rapport van archeologisch onderzoek te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
8.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 8.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde in 8.2.1 onder a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 5.000 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

8.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 5.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 8.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  6. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
8.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in 8.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld; indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
8.4.4 Voorwaarden aan vergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.4.1 wint deze advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' te wijzigen in de bestemming 'Waarde - Archeologie', zoals opgenomen in Standaardregels ten behoeve van dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 9 Waarde - Beschermingszone natte natuurparel     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).

9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.2.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld een en ander voorzover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
  2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
  3. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  4. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2 anders dan een bouwwerk.
9.2.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 9.2.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. zover de daar genoemde werken en werkzaamheden worden uitgevoerd binnen een bouwvlak;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met uitzondering van permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  3. voor werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen op moment van in werking treden van het plan.
9.2.3 Beoordelingscriteria     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.2.1 mag alleen worden verleend indien door die andere werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt of kan worden aangetast. Voordat het bevoegd gezag beslist over de vergunning, zoals bedoeld in 9.2.1, wint deze advies in bij het ter plaatse bevoegde waterstaatsgezag.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels     

11.1 Afwijkende maatvoeringen     

Indien er op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bouwwerken met afwijkende maatvoeringen aanwezig zijn of in uitvoering zijn, mits niet-wederrechtelijk totstandgekomen, danwel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijken van het plan, dan zijn ter plaatse deze afwijkende maatvoeringen toegelaten.

11.2 Zonebepaling bouwen langs A-watergang, wegen en windmolen, industrieterrein, alsmede milieubeschermingsgebieden     

11.2.1 Algemene bepaling     

Onverminderd het in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mogen geen bouwwerken worden opgericht in de navolgende zones:

a A-watergang     

5 meter aan weerszijden van A-watergangen.

b Wegen     

Ten aanzien van de in 'Verkeer' onderscheiden en als zodanig aangeduide categorieën van wegen gelden de volgende zones:

  1. 40 meter aan weerszijden van de as van een ontsluitings- of gebiedstoegangsweg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 1';
  2. 25 meter aan weerzijden van de as van een erftoegangsweg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 2';
  3. 15 meter aan weerszijden van de as van een onverharde weg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 3'.
11.2.2 Uitzonderingsbepaling     

De onder 11.2.1 onder b weergegeven zones zijn niet van toepassing op bestaande gebouwen die daarvan afwijken, mits bij herbouw of uitbreiding van het betreffende gebouw de bestaande afstand tot de as van de weg gelijk blijft, waarbij voor de onderscheiden wegen een uiterst minimum geldt van:

  1. 30 m aan weerszijden van de as van een ontsluitingsweg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 1';
  2. 15 m aan weerszijden van de as van een gebiedsontsluitingsweg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 2';
  3. 10 m aan weerszijden van de as van een onverharde weg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 3';
  4. 11 m aan weerszijden van de as van spoorlijn.
11.2.3 Omgevingsvergunning     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.1:

  1. onder a, ten behoeve van de uitbreiding of nieuwbouw van de binnen deze zone gelegen bouwwerken indien het waterstaatsbelang niet wordt geschaad en na het inwinnen van advies bij de beheerder van de watergang;
  2. onder b na het inwinnen van advies bij de bevoegde beheerders;
  3. onder 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' indien gebleken is dat het oprichten van bouwwerken uit stedebouwkundig oogpunt wenselijk en aanvaardbaar is en er geen belemmeringen ontstaan voor de instandhouding van de molenbiotoop;

Artikel 12 Algemene gebruiksregels     

12.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan, storten of bergen van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming;
  2. het opslaan van materialen en goederen in de open lucht buiten het agrarisch bouwperceel;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruik van de gronden voor teeltondersteunende voorzieningen voor pot- en containerteelt in grondwaterbeschermingsgebieden en gebieden met dubbelbestemming 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel';
  5. het gebruik van gronden voor tuinbouw met open grondteelt, fruiteelt en/of boomkwekerijen, waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet in:
    1. grondwaterbeschermingsgebieden;
    2. gebieden met dubbelbestemming 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel';
    3. een zone van 50 m rondom de woonbestemmingen;
    4. een zone van 50 m rondom bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'; '
    5. een zone van 50 m rondom de kernen die op de plankaart zijn aangeduid als gronden vallend buiten het plan;
  6. de wijziging in het gebruik van de gronden ten behoeve van boomkwekerijen in de gebieden met de aanduiding 'overige zone - waardevol open gebieden waaronder essen';
  7. het in gebruik geven, nemen en hebben van een recreatiewoning, groepsaccommodatie, recreatieappartement, chalet of mobiele kampeervoertuigen ten behoeve van permanente bewoning;
  8. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van ingebruikname van van gronden of bouwwerken geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'.

12.2 Voorwaardelijke verplichting parkeernormen     

Bij het wisselen of toevoegen van functies van gebouwen en gronden binnen de in de betreffende bestemming toegelaten functies, mag dit gewijzigde gebruik pas plaatsvinden indien ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen is voldaan aan de normering zoals hiervoor is opgenomen in de op het moment van ingebruikname van gronden of bouwwerken geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels     

13.1 Omgevingsvergunning camperovernachtingsplaats     

13.1.1 Afwijkingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van het gebruik van gronden als camperovernachtingsplaats, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. er worden minimaal 2 en maximaal 8 camperplekken ingericht van voldoende afmetingen;
  2. het terrein is eenvoudig ingericht, zonder de extra faciliteiten van een camping;
  3. stroom, water, vuilwaterafvoer en chemisch toiletafvoer zijn minimaal aanwezig;
  4. de maximale verblijfsduur bedraagt 72 uur aaneengesloten;
  5. de voorziening is het gehele jaar open;
  6. de locatie is goed bereikbaar;
  7. het terrein is alleen toegankelijk voor camper(bezitters);
  8. de locatie dient landschappelijk goed te worden ingepast;
  9. het verlenen van de vergunning mag niet leiden tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
  10. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats;
  12. er vindt geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving plaats;
  13. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  14. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing;
  15. de vergunning wordt niet verleend voor gronden met de bestemming 'Bos' of 'Natuur' of gronden met een bestemmingsregeling van gelijke strekking.
13.1.2 Voorwaarden aan vergunning     

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning als bedoeld in 13.1.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de situering en het maximaal aantal campers en personen, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels     

14.1 Wijzigingsbevoegdheid vormverandering bestemmingsvlak     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de aangeduide bestemmingsvlakken bedoeld in artikel 5 van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de vormverandering van het bestemmingsvlak mag uitsluitend plaatsvinden binnen een zone van 25 meter rondom het bestemmingsvlak;
  2. de vormverandering mag niet leiden tot vergroting van het bestemmingsvlak;
  3. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; het bevoegd gezag kan hiertoe de initiatiefnemer verplichten een goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  4. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen functies en deze worden niet onevenredig in hun (ontwikkelings)mogelijkheden geschaad;
  5. er mogen geen negatieve effecten voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO) plaatsvinden;
  6. behoud en beheer van de landschappelijke en ecologische waarden;
  7. er mogen vanuit oogpunt van natuurwetgeving geen belemmeringen bestaan;
  8. er mogen vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen belemmeringen bestaan;
  9. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de ter plaatse aanwezige landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 15 Overgangsrecht     

15.1 Overgangsrecht bouwwerken     

15.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.1.2 Omgevingsvergunning vergroten inhoud bouwwerk     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van 15.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 15.1.1 met maximaal 10%.

15.1.3 Uitzondering     

Het bepaalde in 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik     

15.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 15.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.2.3 Onderbroken gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 15.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.2.4 Uitzondering     

Het bepaalde in 15.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.

Artikel 16 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Correctieve herziening Landelijk gebied Bronckhorst.

Bijlagen bij de regels     

Bijlage 1 Toegelaten functies     

Bestemmingen

Agrarisch Agrarisch met waarden - Landschap Agrarisch met waarden - Natuur en landschap Gebieds -

gebonden
Functies
1. Verblijfsrecreatie Uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning in afwijking van de gebruiksregels en met een wijziging door burgemeester en wethouders.
* minicampings Ja
* recreatieappartementen Ja
* bed & breakfast Ja
* groepsaccomodatie Ja
* recreatiewoningen Ja
2. Dagrecreatie
* catering 1 N/H N/H N Ja
* café 1 N/H N/H N
* restaurant 1 N/H N/H N/H Ja
* eethuis 1 N/H N/H N/H Ja
* ijssalon 1 N/H N/H N/H Ja
* terras/theetuin 1 N/H N/H N/H Ja
* theeschenkerij 1 N/H N/H N/H Ja
* bezoekerscentrum N/H N/H N/H Ja
* paardenpension/stalling N/H N/H N/H Ja
* sauna N/H N/H N/H Nee
* verhuur van:
- paarden N N Ja
- fietsen N N N Ja
- kano's N N N Ja
- trapauto's N N N Ja
3. Zorg
* sociale nevenfunctie op agrarisch bedrijf (resocialisatie, therapie, gehandicapten) N/H N/H N/H
* individuele (para)medische of therapeutische praktijk N/H N/H N/H Ja
* privékliniek N/H N/H N/H
* kuuroord N/H N/H N/H Ja
* dagverblijf N/H N/H N/H Ja
* groepspraktijk N/H N/H N/H Ja
4. Opslag
* caravans / boten N/H N/H N Ja
* inboedel N/H N/H N Ja
* overige opslag N/H N/H N Ja
5. Overige functies
Landbouw verwante functies
Agrarische hulpbedrijven
* loonbedrijven N/H N/H - Ja
* drainagebedrijven N/H N/H - Ja
* veehandelsbedrijven N/H N/H - Ja
toeleverende bedrijven
* spermabank N/H N/H N Nee
* foeragehandel N/H N/H N Nee
* zaai en pootgoed N/H N/H N Ja
* opslag agrarische producten N/H N/H N Ja
* hoefsmederij N/H N/H N Ja
semi-agrarische bedrijven
* hoveniersbedrijven N/H N/H N/H Ja
* boomverzorgingsbedrijven N/H N/H N/H Ja
* natuur- en landschapsbeheer N/H N/H N/H Ja
* bosbouwbedrijven N/H N/H N/H Ja
* tuincentrum N/H N/H - Nee
* vis- escargot- wormkwekerij N/H N/H N/H Ja
manege N/H N/H N/H Ja
huifkarcentrum N/H N/H N/H Ja
Aan huis verbonden beroepen
dierenarts N/H N/H N/H Ja
atelier N/H N/H N/H Ja
overige aan huis verbonden-beroepen N/H N/H N/H Ja
Medisch (verwante) dienstverlening
dierenkliniek N/H N/H N/H Nee
Overige dienstverlening
cursuscentrum N/H N/H N/H Nee
crêche / peuterspeelzaal N/H N/H N/H Nee
museum / tentoonstellingsruimte N/H N/H N/H Ja
dierenasiel / pension N/H N/H N/H Nee
kappersbedrijf N/H N/H N/H Nee
computerservicebedrijf N/H N/H N/H Nee
adviesbureau N/H N/H N/H Ja
geluids- en/of TV-studio N/H N/H N/H Nee
post- en koeriersdiensten N/H N/H N/H Nee
telecommunicatie N/H N/H - Nee
antiekhandel N/H N/H N/H Nee
kunsthandel N/H N/H N/H Nee
Ambachtelijke landbouwproduktverwerkende bedrijven
- slagerij N N N Ja
- vleesverwerking N N N Ja
- zuivelverwerking N N N Ja
- plantaardige

produktverwerking
N N N Ja
- imkerij N/H N/H N/H Ja
- palingrokerij N/H N/H N/H Ja
- wijnmakerij N/H N/H - Ja
- ijsmakerij N/H N/H N/H Ja
- bierbrouwerij N/H N/H N/H Nee
- riet- en vlechtwerk N/H N/H N/H Nee
Overige ambachtelijke bedrijven
bouwbedrijven N/H N/H N Nee
- schildersbedrijven N/H N/H N Nee
- glas in lood zetterijen N/H N/H N Nee
- installatiebedrijven N/H N/H N Nee
- electrotechnisch

installatiebedrijf
N/H N/H N Nee
- dakdekkersbedrijf N/H N/H N Nee
- rietdekkersbedrijf N/H N/H N Ja
houtbewerkingsbedrijven N/H N/H N Nee
- houtzagerij en -schaverij N/H N/H N Ja
- speeltoestellenfabricage N/H N/H N Nee
lasinrichtingen / bankwerkerijen N/H N/H N Nee
vervaardigen medische instrumenten / precisie-instrumenten en orthopedische artikelen N/H N/H N Nee
meubelmakerij / restauratie N/H N/H N Nee
meubelstofferderijen N/H N/H N Nee
vervaardigen en reparatie sieraden N/H N/H N Nee
vervaardigen en reparatie muziekinstrumenten N/H N/H N Nee
spel- en speelgoedfabricage N/H N/H N Nee
textiel
- spinnen en weven van textiel N/H N/H N/H Nee
- vervaardigen van

textielwaren
N/H N/H N/H Nee
- kledingvervaardiging N/H N/H N/H Nee
reparatiebedrijven gebruiksgoederen N/H N/H N/H Nee
pottenbakkerij N/H N/H N/H Nee
natuursteenbewerking beeldhouwerij N/H N/H N/H Nee
zeefdrukkerij N/H N/H N/H Nee
grafische bedrijven N/H N/H N/H Nee
verkoop eigen agrarische producten N N/H N/H Ja

1 = gemaximeerd op 50m2

N = nevenactiviteit

H = hoofdactiviteit

Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP)     

  Hengelo

verplicht

Vorden

verplicht

Bijlage 7 Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Bos'     

Artikel 1 Bos



1.1 Bestemmingsomschrijving

1.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bos met bijbehorende voorzieningen;
  2. houtproductie;
  3. de bescherming van de droge en natte natuurwaarden en landschapswaarden;
  4. extensief recreatief medegebruik;
  5. water en waterlopen;
  6. bescherming en instandhouding van drinkwatervoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. voet- en fietspaden;
  9. schuilhut;
  10. atelier;
  11. longeerbak;
  12. stacaravan;
  13. particuliere begraafplaats;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 1.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.



1.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 1.1.1:

a Schuilhut

Een schuilhut is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuilgelegenheid voor dieren' toegestaan waarbij de bestaande maatvoering als maximum geldt.



b Atelier

Een beeldentuin met werkatelier is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'atelier' toegestaan waarbij de maximale bebouwing 200 m2 bedraagt.



c Longeerbak

Een longeerbak is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - longeerbak' toegestaan waarbij de bestaande maatvoering als maximum geldt.



d Stacaravan

Een stacaravan uitsluitend ter plaatse van de de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stacaravan'.



e Particuliere begraafplaats

Een particuliere begraafplaats is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' toegestaan. PM [per plan gebruik en inhoud hiervan te bepalen]



1.2 Bouwregels

1.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.



1.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:

  1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van informatievoorzieningen bedraagt maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van brandtorens bedraagt maximaal 30 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m.

1.3 Afwijken van de bouwregels

1.3.1 Omgevingsvergunning schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 1.2.1 ten behoeve van het oprichten van schuilgelegenheden, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. schuilgelegenheden zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van natuurbeheer;
  2. de hoogte bedraagt maximaal 4 m;
  3. de oppervlakte bedraagt maximaal 30 m²;
  4. het aantal schuilgelegenheden bedraagt maximaal 1 per 25 aaneengesloten ha bos- en natuurgebied, bestemd met 'Bos' en/of 'Natuur';
  5. de noodzaak voor het oprichten van het bouwwerk moet worden aangetoond;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden en belangen als omschreven in 1.1.



1.3.2 Omgevingsvergunning hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
  2. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden en belangen als omschreven in 1.1.



1.3.3 Omgevingsvergunning maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde maten, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten;
  2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woonsituatie;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden.



1.4 Specifieke gebruiksregels

1.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het verwijderen van een pad of het ongeschikt maken als (recreatieve) route;
  2. groepskamperen.

1.5 Afwijken van de gebruiksregels

1.5.1 Omgevingsvergunning voor groepskamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik van gronden ten behoeve van groepskamperen, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. het groepskamperen is uitsluitend toegestaan gedurende een korte aaneengesloten periode;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden en die zoals opgenomen in 1.1.1 mogen niet onevenredig worden geschaad;
  4. het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de inrichting van, de plaatsing op en het aantal personen op het terrein.



1.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

1.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren die mogelijk gevolgen hebben voor bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding:

  1. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  2. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  3. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, het slaan van putten;
  4. aanleggen en (half)verharden van wegen;
  5. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen dan genoemd onder d, groter dan 200 m².
  6. ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee samenhangende constructies, installaties en apparatuur aan te brengen;
  7. het beplanten van gronden met houtgewas, voorzover het houtgewas betreft dat hoger opgaat dan 1 m, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen'.



1.6.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het in 13.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, gebruik en onderhoud;
  2. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. de aanleg van verharde kavelpaden ter ontsluiting van agrarische gronden.



1.6.3 Voorwaarden

De in 1.6.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan:

  1. voor de bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding;
  2. indien er sprake is van ligging in of grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur') of het waardevol landschap (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap') mogen er geen significante negatieve effecten optreden voor GNN of waardevol landschap;
  3. van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 1.1.



1.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Natuur' op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het plan versterkt de bestaande landschapsstructuur en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en past in het landschapsbeleid van de gemeente en de Omgevingsvisie van de provincie Gelderland;
  2. de bestemmingswijziging komt tot stand op basis van vrijwilligheid;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 1.1.

Bijlage 8 Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Natuur'     

Artikel 1 Natuur

1.1 Bestemmingsomschrijving

1.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bos met bijbehorende voorzieningen.
  2. de instandhouding en ontwikkeling van de droge en natte natuurwaarden en de landschapswaarden;
  3. houtproductie;
  4. extensief agrarische activiteiten;
  5. extensief recreatief medegebruik;
  6. boomgaard;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. bescherming en instandhouding van drinkwatervoorzieningen;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 1.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

1.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 1.1.1:

a Natuurwaarden

De natuurwaarden bestaan uit de instandhouding en ontwikkeling van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

b Boomgaard

Ter plaatse van de aanduiding aanduiding 'specifieke vorm van natuur - boomgaard' is een

boomgaard toegestaan.

c Agrarische natuur

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - natuur' vindt ontwikkeling van natuurwaarden d.m.v. natuurlijk graslandbeheer en natuurlijk akkerbeheer plaats.

d Recreatieve route

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - recreatieve route' dient de recreatieve route in stand te worden gehouden.

1.2 Bouwregels

1.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan één gebouw en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

1.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van het gebouw gelden de volgende regels:

  1. het gebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen een bestemmingsvlak;
  2. het gebouw mag uitsluitend een observatiehut betreffen;
  3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte.

1.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:

  1. De bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m.
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van informatievoorzieningen bedraagt maximaal 2 m bedragen.
  3. De bouwhoogte van brandtorens bedraagt maximaal 30 m.
  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m.

1.3 Afwijken van de bouwregels

1.3.1 Omgevingsvergunning schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 1.2.1 ten behoeve van het oprichten van schuilgelegenheden, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. schuilgelegenheden zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van natuurbeheer;
  2. de hoogte bedraagt maximaal 4 m;
  3. de oppervlakte bedraagt maximaal 30 m²;
  4. het aantal schuilgelegenheden bedraagt maximaal 1 per 25 aaneengesloten ha bos- en natuurgebied, bestemd met 'Bos' en/of 'Natuur';
  5. de noodzaak voor het oprichten van het bouwwerk moet worden aangetoond;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden en belangen als omschreven in 1.1

1.3.2 Omgevingsvergunning hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de hoogte bedraagt niet meer dan 4 m;
  2. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden en belangen als omschreven in 1.1.

1.3.3 Omgevingsvergunning maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de afwijking van de genoemde maat/ maten is noodzakelijk ten behoeve van een optimale verkaveling c.q. optimaal gebruik;
  2. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woonsituatie;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  6. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden en belangen als omschreven in 1.1.

1.4 Specifieke gebruiksregels

1.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het verwijderen van een pad of het ongeschikt maken als recreatieve route;
  2. groepskamperen;
  3. natuurkampeerterrein.

1.5 Afwijken van de gebruiksregels

1.5.1 Omgevingsvergunning voor groepskamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik van gronden ten behoeve van groepskamperen, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. het groepskamperen is uitsluitend toegestaan gedurende een korte aaneengesloten periode;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden en die zoals opgenomen in 1.1.1 mogen niet onevenredig worden geschaad;
  4. het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de inrichting van, de plaatsing op en het aantal personen op het terrein.

1.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

1.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren die mogelijk gevolgen hebben voor bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding:

  1. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  2. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  3. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, het slaan van putten;
  4. aanleggen en (half)verharden van wegen;
  5. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen dan genoemd onder e groter dan 200 m²;
  6. het scheuren van grasland;
  7. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen van bomen tengevolge kunnen hebben;
  8. het beplanten van gronden met houtgewas, voorzover het houtgewas betreft dat hoger opgaat dan 1 m ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1', te weten het aardkundig waardevol gebied;
  9. ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee samenhangende constructies, installaties en apparatuur aan te brengen;
  10. het beplanten van gronden met houtgewas, voorzover het houtgewas betreft dat hoger opgaat dan 1 m, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen'.

1.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in 1.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agrarisch) gebruik en onderhoud;
  2. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. de aanleg van verharde kavelpaden ter ontsluiting van agrarische gronden;
  4. werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand benodigd is.

1.6.3 Voorwaarden

De in 1.6.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan:

  1. voor de bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 1.1.2.

1.7 Wijzigingsbevoegdheid

1.7.1 Wijziging Bos

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Bos' op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het plan versterkt de bestaande landschapsstructuur en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en past in het landschapsbeleid van de gemeente en de Omgevingsvisie van de provincie Gelderland;
  2. de bestemmingswijziging komt tot stand op basis van vrijwilligheid;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 1.1.

Bijlage 9 Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'     

Artikel 1 Recreatie - Verblijfsrecreatie

1.1 Bestemmingsomschrijving

1.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn, uitsluitend in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie, bestemd voor:

  1. recreatieve doeleinden met bijbehorende voorzieningen, zoals weergegeven in de tabel Terreinen voor verblijfsrecreatie in 1.1.2 onder a, zoals:
    1. mobiele kampeervoertuigen en tenten;
    2. trekkershutten;
    3. stacaravans en chalets;
    4. recreatiewoningen;
    5. groepsaccommodaties;
    6. recreatieappartementencomplex;
  2. gemeenschappelijke voorzieningen waaronder mede begrepen zijn onderschikte en aan de bestemming gelieerde horecadoeleinden, detailhandelsactiviteiten, kantoordoeleinden en zwembaden;
  3. bij het verblijfsrecreatieterrein behorende erven, voor onder meer parkeervoorzieningen, sport- en spelvoorzieningen alsmede groenvoorzieningen;
  4. het uitoefenen van aan huis verbonden activiteiten;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 1.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

1.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 1.1.1:

a Terreinen voor verblijfsrecreatie

Ter plaatse van de in onderstaande tabel opgenomen aanduiding zijn de onder 'Aard van de activiteit' opgenomen verblijfsrecreatieve voorzieningen toegestaan. Daarnaast dient voldaan te worden aan de overige bepalingen in de tabel, behorend bij de betreffende aanduiding:

Aanduiding Naam en/of Adres Aard van de activiteit Aantal recreatiewoningen (rw), stacaravans/

chalets (st), groepsaccom

modaties (ga), trekkershutten (th), toeristische standplaatsen (tsp)
Gemeenschappelijke voorzieningen in m2

b Parkeren

Voor parkeren gelden de volgende bepalingen:

  1. het parkeren behorende bij de bestemming vindt op het perceel plaats;
  2. ter plaatse van de nadere aanduiding 'parkeerterrein' zijn uitsluitend parkeerplaatsen toegelaten.

c Afschermende groenvoorziening

Rondom de verblijfsrecreatieterreinen dient een strook van minimaal 5 m met afschermende groenvoorzieningen aanwezig te zijn.

d Kampeerterrein en kampeerplaatsen

1. De oppervlakte van een kampeerplaats ten behoeve van mobiele kampeervoertuigen en tenten

bedraagt tenminste 100 m2;

2. de oppervlakte van een natuurkampeerterrein bedraagt maximaal 1 ha; indien de bestaande

oppervlakte groter is dan 1 ha geldt de bestaande oppervlakte als maximum.

e Aan huis verbonden activiteit

Het gebruik van een bedrijfswoning of bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn mits voldaan wordt aan het volgende:

  1. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de omgeving;
  2. de eigenaar van de aan huis verbonden activiteit is tevens de bewoner van de bedrijfswoning;
  3. de recreatieve functie blijft de hoofdgebouw en de uitoefening van de aan huis verbonden activiteit is hieraan ondergeschikt;
  4. het pand blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  5. de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing;
  7. bij een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40%;
  8. van de bruto vloeroppervlakte (bvo) worden gebruikt tot een maximum van 50 m²;
  9. bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A van de bij de regels behorende Bijlage X Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  10. bij bed & breakfast is er sprake van maximaal 2 gastenkamers;
  11. detailhandel is enkel toegelaten in de vorm van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden activiteit.

1.2 Bouwregels

1.2.1 Algemeen

  1. Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
  2. Indien binnen een bestemmingsvlak de aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, zijn gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan.
  3. Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse gebouwen, dan wel maximaal 1 m daarbuiten;
    2. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.

1.2.2 Recreatiebedrijven

Het maximum aantal toegelaten stacaravans, groepsaccommodaties, chalets, trekkershutten, toeristische standplaatsen en recreatiewoningen is vermeld in de tabel Terreinen voor verblijfsrecreatie in 1.1.2 onder a met dien verstande dat het aantal chalets en stacaravans onderling uitwisselbaar is.

1.2.3 Bedrijfswoningen - het hoofdgebouw

Voor bedrijfswoningen gelden, tenzij – en voorzover - anders op de verbeelding aangegeven, de volgende bepalingen:

  1. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal woningen' is opgenomen, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal woningen is toegestaan;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m, tenzij ter plaatse een andere goothoogte is aangegeven;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m, tenzij ter plaatse een andere bouwhoogte is aangegeven;
  4. de inhoud van het hoofdgebouw (tezamen met aan- en uitbouwen), waarbinnen de bedrijfswoning(en) is/zijn gesitueerd, bedraagt maximaal 750 m³; indien en voorzover het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan een grotere inhoud heeft dan 750 m³, geldt de grotere inhoud als maximum;
  5. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 3 m.

1.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, uitsluitend zijnde aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m;
  3. de bebouwde oppervlakte berdaagt maximaal 150 m2;
  4. de afstand van de vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 m.

1.2.5 Herbouw van bedrijfswoningen

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2.1 onder b, is herbouw van bestaande bedrijfswoningen voor zover het de situering van de bedrijfswoning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  1. de bedrijfswoning niet dichter bij de weg wordt gesitueerd;
  2. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad.

1.2.6 Gebouwen met gemeenschappelijke voorzieningen

Voor gebouwen met gemeenschappelijke voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 4 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m;
  3. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan vermeld in de tabel in 1.1.2 onder a.

1.2.7 Recreatiewoning

Voor een recreatiewoning gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 7 m;
  3. de inhoud van de recreatiewoning tezamen met de inhoud van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 300 m³;
  4. de bebouwde oppervlakte van de recreatiewoning tezamen met de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m2;
  5. de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een recreatiewoning bedraagt maximaal 15 m2;
  6. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bij een recreatiewoning bedraagt maximaal 3 m;
  7. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bij een recreatiewoning bedraagt maximaal 6 m.

1.2.8 Stacaravan en chalet

Voor een stacaravan en chalet en de daarbij behorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van de stacaravan of chalet bedraagt maximaal 3,5 m;
  2. de bebouwde oppervlakte van de stacaravan of chalet tezamen met de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt maximaal 55 m2;
  3. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3, respectievelijk 6 meter;
  4. de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een stacaravan of chalet bedraagt maximaal 15 m2.

1.2.9 Trekkershut

Voor een trekkershut gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  3. de bebouwde oppervlakte van de trekkershut bedraagt maximaal 28 m2;
  4. een bijbehorend bouwwerk is niet toegestaan.

1.2.10 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:

  1. de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsmasten bedraagt maximaal 8 m;
  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m;
  3. in afwijking van het voorgaande geldt dat binnen de 'specifieke vorm van recreatie - 16' uitsluitend erfafscheidingen, afrasteringen en hekken en andere bouweerken met een hoogte van maximaal 3 m zijn toegestaan.

1.3 Afwijken van de bouwregels

1.3.1 Omgevingsvergunning verandering aantallen recreatievoorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 1.2.2 en/of het bepaalde in 1.1.2 onder d teneinde een groter aantal stacaravans, chalets en trekkershutten toe te laten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  2. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  4. de nieuwe activiteit heeft geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu tot gevolg en de activiteit leidt niet tot extra hinder voor omwonenden;
  5. de verkeersaantrekkende werking neemt slechts in beperkte mate toe (in relatie tot de wegcategorie en de bijbehorende capaciteit) en het verkeer kan in de toekomst zonder probleem via de bestaande wegen en paden worden afgewikkeld;
  6. de afmetingen van een standplaats bedragen minimaal 100 m²;
  7. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.

1.3.2 Omgevingsvergunning hoogte bouwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de hoogte bedraagt maximaal 4 m;
  2. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming.

1.3.3 Omgevingsvergunning maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten;
  2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woonsituatie;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

1.4 Specifieke gebruiksregels

1.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruik van gebouwen voor zelfstandige bewoning met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan , storten of bergen van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming;
  3. verblijfsrecreatieve parken die niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd;
  4. het gebruik van een activiteitenhal anders dan ten dienste van/door campinggasten.

1.5 Wijzigingsbevoegdheid

1.5.1 Wijziging naar Agrarisch met waarden i.v.m. vormverandering bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap' en 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' op te nemen, teneinde het bestemmingsvlak 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de noodzaak van de vormverandering dient te worden aan getoond;
  2. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  3. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.

Bijlage 10 Standaardregels ten behoeve van dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'     

Artikel 1 Waarde - Archeologie

1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

1.2 Bouwregels

1.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

1.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 1.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

1.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 1.2.1 sub a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 50 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

1.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

1.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 50 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

1.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 1.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 m onder het bestaande maaiveld;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  4. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  6. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.

1.4.3 Voorwaarden

Ten aanzien van de onder 1.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende voorwaarden:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

1.4.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning

  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 1.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.