|
behorende bij het bestemmingsplan Brookhuis West
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het mogelijk maken van 38 woningen in de nieuwbouwwijk Brookhuis, gelegen in het zuidoosten van Ootmarsum. Het voorgenomen bouwplan past niet binnen het geldend bestemmingsplan Brookhuis uit 2009, gezien d eligging van het bouwvlak.
Gelet op de strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan is het voeren van een planologische procedure noodzakelijk. De gemeente Dinkelland is bereid medewerking te verlenen aan het initiatief door middel van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in het zuidoosten van Ootmarsum en maakt onderdeel uit van de nieuwbouwwijk Brookhuis. Het plangebied is begrensd aan de westzijde door De Timmusweg, aan de noordzijde door de straat Brookhuis, aan de oostzijde door de Timmusboer en aan de zuidzijde door De Duus.
(figuur 1.1: luchtfoto Ootmarsum / globaal weergave plangebied)
In figuur 1.2 is nader ingezoomd op het plangebied (rood omcirkeld). In figuur 1.2 is goed te zien dat het plangebied is gelegen op gronden welke al vrij gemaakt zijn voor bebouwing. Zo ook bevestigd door de huidige foto's in figuur 1.3. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 11.850 m2 en behoort tot de kadastrale percelen Ootmarsum sectie C nummer 2172 en sectie C nummer 2774.
(figuur 1.2: luchtfoto plangebied ingezoomd)
(figuur 1.3: huidige situatie links: vanuit noordoosten op plangebied, rechts: vanuit zuidwesten op plangebied)
Het bestemmingsplan Brookhuis is op 18 maart 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. In dit plan hebben de betrokken gronden de bestemming 'Woondoeleinden 1', "Tuin" en "Verkeer". Zie figuur 1.4. De bestemming Woondoeleinden 1 biedt ruimte voor de gewenste woningbouw, echter de bouwvlakken dienen te worden verplaatst om de voorgenomen bouwontwikkeling mogelijk te maken. Deels zullen de bouwvlakken in de bestemming Tuin liggen. Op basis van het geldend plan is het niet mogelijk om medewerking te verlenen aan het bouwverzoek.
(figuur 1.4: bestemmingsplan Brookhuis)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld en van kracht geworden. In deze visie geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':
Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke
ontwikkeling. Het onderhavige planologische kader, dat ruimte biedt aan de bouw van
38 nieuwe woningen, maakt geen inbreuk op de hiervoor beschreven Nationale belangen.
In de Omgevingsvisie Overijssel schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. De Omgevingsvisie heeft onder andere de status van een structuurvisie onder de Wro.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel.
Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Hiermee geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op de kaart behorende bij het ontwikkelingsperspectief voor de stedelijke omgeving, 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus', is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'geplande woonwijk'. De nadruk in dit ontwikkelingsperspectief komt steeds meer te liggen op het creëren van een breed spectrum aan gemengde milieus van woningen, werkruimtes, bedrijven, voorzieningen en recreatieve mogelijkheden die voortbouwen op de karakteristieke opbouw van dorp of kern.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Voor dit bestemmingsplan heeft de omgevingsvisie verder geen concrete uitgangspunten. Het bestemmingsplan is vrijwel conserverend van aard, de bestaande bouwvlakken worden slechts enkele meters richting de openbare ruimte verschoven. De gemeente voldoet hiermee aan de juridische verplichtingen die voortkomen uit de omgevingsverordening.
De Structuurvisie Dinkelland bevat een integrale, ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. De Structuurvisie is op 10 september 2013 door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. Feitelijk betreft de Structuurvisie een actualisering en integratie van het bestaande beleid. Naast een integrale beleidsvisie geeft de visie de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan.
Hoofdambitie van de (ontwerp) Structuurvisie is: "Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie".
Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:
Met betrekking tot de kern Ootmarsum wordt ingezet op de volgende punten:
(figuur 1.5: uitsnede Structuurvisie Dinkelland, plankaart Ootmarsum)
In de structuurvisie is rekening gehouden met het plan Brookhuis. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de gemeentelijke visie.
In de Woonvisie 2011+ wordt het volgende toekomstbeeld van de gemeente Dinkelland geschetst:
"Dinkelland is in 2020 een aantrekkelijke agrarisch-toeristische gemeente met drie verzorgingskernen (Denekamp, Ootmarsum en Weerselo) en zes woonkernen. Alle kernen hebben een diversiteit aan groene woonmilieus. In de verzorgingskernen wil de gemeente onder meer de grotere gemeenschapsvoorzieningen en woningen voor ouderen concentreren".
Uit de provinciale prognose ten aanzien van de woningmarkt blijkt dat de woningbehoefte
in Dinkelland voor de periode 2009 - 2020 960 woningen bedraagt. Daarbij wordt onderscheid
gemaakt in de behoefte aan nieuwbouw voor 75-plussers (260 woningen) en van overige
doelgroepen (700 woningen). Naast de behoefte aan nieuwbouwwoningen voor senioren
bestaat er een behoefte aan het ‘opplussen’ van 260 bestaande woningen tot seniorenwoning.
Dit omdat ouderen liever in hun eigen woning blijven wonen dan verhuizen.
Aanvullend op de provinciale prognose voor de woningmarkt heeft de gemeente eigen onderzoek laten verrichten. Hieruit is gebleken dat de gemiddelde woningbezetting in Dinkelland sneller daalt dan de provinciale prognose aangeeft. Oorzaken hiervan zijn het meerekenen en oplossen van inwoonsituaties en het inlopen van het woningtekort uit het verleden. De gemeentelijke prognose voor de vraag naar woningen komt hierdoor uit op in totaal 1590 woningen tot 2020.
Het concrete woningbouwprogramma voor de kern Ootmarsum tot 2020 is in de woonvisie
vastgesteld op totaal 229 woningen. Van deze 229 woningen zijn 90 woningen gereserveerd
voor plan Brookhuis. Met onderhavig plan worden hier 38 woningen gerealiseerd. Het
initiatief is hierdoor niet in strijd met de woonvisie van gemeente Dinkelland.
Op 2 september 2008 heeft de gemeenteraad de nota “Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Dinkelland” vastgesteld. De Nota geluidsbeleid beschrijft welke geluidsambities de gemeente Dinkelland heeft met betrekking tot verkeer en bedrijven. Het doel van het gemeentelijk geluids-beleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van de kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren. Dit betekent dat bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen specifiek aandacht zal worden besteed aan (een eventuele overschrijding van) de geluidsnormen.
In de nota zijn gebiedsgerichte ambities geformuleerd. Voor woongebieden betekent
dit bijvoorbeeld dat de ambitie voor geluid als gevolg van wegverkeer is vastgesteld
op de klasse "redelijk rustig", hetgeen overeenkomt met een maximale geluidsbelasting
van 48 dB (de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh).
Ingevolge artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet er onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit van het plangebied. Daar waar sprake is van nieuwe woningbouw, dient op grond van bodemonderzoek komen vast te staan dat er geen sprake is van risico’s voor de volksgezondheid.
Met het oog hierop is binnen het plangebied verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken, dat er geen milieuhygiënische bezwaren bestaan voor nieuwbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidzone, behalve woonerven en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Uitgangspunt binnen een zone is de geluidbelasting op een aanvaardbaar niveau te houden. Voor dat aanvaardbare niveau geeft de wet normen. Van belang is dat de maximale geluidsbelasting van 48 dB, de voorkeurs-grenswaarde uit de Wgh, niet wordt overschreden. In het bestemmingsplan Brookhuis uit 2008 wordt als motivering ten aanzien van het aspect geluid het volgende weergegeven:
"Aangaande de nieuw aan te leggen wegen in het plangebied is uitgangspunt dat deze woonstraten worden ingericht als 30 km-gebied. Er zal hier bovendien sprake zijn van een geringe verkeersintensiteit die in hoofdzaak bestaat uit bestemmingsverkeer. De stedenbouwkundige opzet is ook zódanig dat er sprake zal zijn van beperkte verkeerssnelheden. Gelet op het voorgaande zal in de woonstraten geen sprake zijn van geluidzones. Ook de aangrenzende bestaande woonbuurt is als 30-km-gebied ingericht. Al met al kan worden geconcludeerd dat met het onderhavige bestemmingsplan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder wordt voldaan."
Het bovenstaande is onverminderd van toepassing. De inrichting van de wegen is gericht op een maximum van 30 km/uur evenals dat de verkeerssignalering dit ter plaatse ook aangeeft.
Op 15 november 2007 is de "Wet luchtkwaliteit" in werking getreden. Met de Wet luchtkwaliteit wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofd-stuk 5, titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De Wet luchtkwaliteit vervangt het Besluit luchtkwa-liteit 2005.
Het doel van de Wet luchtkwaliteit is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De Wet bevat de grens- en richtwaarde voor de luchtkwaliteit. Het betreft de stoffen benzeen, zwaveldioxide, koolmonoxide, lood, stikstofdioxide en fijn stof.
Omdat er planologisch gezien geen verandering optreedt, en er slechts een bestaand bouwvlak wordt verplaatst, heeft dit bestemmingsplan geen consequenties voor de luchtkwaliteit.
De regelgeving op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze regels, zoals het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) en de 'circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' leggen steeds een koppeling tussen ruimtelijke ordening en risicodragende activiteiten in of naast een plangebied.
Voor de bepaling van de risicogevoelige en risicovolle inrichtingen in het plangebied kan ondermeer gebruik worden gemaakt van de risicokaart van de provincie Overijssel. Volgens deze kaart zijn in of in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Wel zijn er een buisleiding gelegen van de Gasunie. De leiding die de Alleeweg in de kern volgt heeft 4,5 inch doorsnede, met een druk van 40 bar. Er dient een afstand gehanteerd te worden van tenminste 5 meter, welke ruimschoots in acht genomen wordt.
In het plangebied en de directe omgeving rond het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Omdat het bestaande bouwvlak voor de woningen slechts over geringe afstand wordt verplaatst en er in de directe omgeving van het plangebied er geen risicovolle inrichtingen voorkomen, of transportroutes voor gevaarlijke stoffen en de buisleidingen op een ruime afstand van meer dan 100 meter liggen, vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Dinkelland een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Dinkelland. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.
De gele gebieden, beekdalen en overige laagten, vallen ook onder het dekzandlandschap. Naar verwachting zijn archeologische resten uit meerdere perioden aanwezig. Hoofdzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten. Hier geldt een vrijstelling voor nader archeologisch onderzoek.
(figuur 1.6: uitsnede archeologie rapport bureau RAAP)
De natuurwetgeving in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming. Hiertoe zijn twee wetten actief, respectievelijk de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. In beide wetten zijn naast het nationaal natuurbeschermingsbeleid ook tal van internationale verdragen en richtlijnen verankerd, zoals: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands-Conventie, Conventie van Bonn en CITES etc. Alle instrumenten samen vormen een stevig fundament voor de bescherming van de waardevolle Nederlandse natuur voor nu en in de toekomst.
Kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) die strikt beschermd zijn. Daarnaast zijn er ook nog tal van Beschermde Natuurmonumenten, de Nationale Landschappen, de Nationale Parken, is er de Ecologische Hoofdstructuur (Structuurschema Groene Ruimte en Nota Ruimte) en worden er in het kader van de Wetlands Conventie wetlands aangewezen. Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied. De gemeente Dinkelland kent de volgende Natura 2000 gebieden: Lonnekermeer (Habitatrichtlijn), Springendal en Dal van de Mosbeek (Habitatrichtlijn), Bergvennen & Brecklenkampseveld (Habitatrichtlijn), Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek (Habitatrichtlijn), Lemselermaten (Habitatrichtlijn) en Dinkelland (Habitatrichtlijn). Bovendien is het perceel niet gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur zoals opgenomen in het Omgevingsvisie Overijssel. Een ontheffingsprocedure op basis van de Natuurbeschermingswet ten behoeve van de bouw van de woningen is daarom niet nodig.
In de Flora- en faunawet zijn planten- en diersoorten aangewezen die beschermd moeten worden. De bescherming houdt in dat het verboden is beschermde, inheemse planten te beschadigen en om beschermde inheemse dieren te doden, te verontrusten, dan wel hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren. Binnen de soortenbescherming bestaan drie soortcategorieën:
Naast de bescherming van soorten via de Flora- en faunawet, geldt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe omgeving de 'zorgplicht'. Dit houdt in dat iedereen moet voorkomen dat zijn handelen nadelige gevolgen voor flora en fauna heeft. De zorgplicht geldt altijd, zowel voor beschermde als onbeschermde soorten.
Voor vogels geldt een algemene bescherming, waarbij het verboden is vogels en nesten in het broedseizoen te verstoren. Dat betekent dat het in die periode, voor de meeste volgens van 15 maart tot 15 juli, niet is toegestaan werkzaamheden in een gebied te starten die verstorend zijn voor broedvogels.
Dit bestemmingsplan behelst een overwegend conserverende regeling, waarbij de bouwvlakken gering worden verplaatst. In de huidige situatie is geen sprake van een verstorende werking naar soorten in de omgeving. Naar aanleiding van de reeds bestaande bouwmogelijkheden is het gebied reeds bouwrijp gemaakt, wat het onwaarschijnlijk maakt dat het plangebied geschikt is als potentiële verblijfplaats voor beschermde soorten. Uiteraard geldt daarbij de algemene zorgplicht, waar bij de uitvoering rekening mee gehouden moet worden. Als gevolg van dit bestemmingsplan worden dan ook geen nadelige effecten verwacht op aanwezige beschermde soorten.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijke verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van deoppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvies Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater.Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De gemeente heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. In nader overleg met het waterschap heeft, mits rekening gehouden wordt met onderstaande beleidsregels, geleid tot een positief wateradvies.
Het beleid van het waterschap Vechtstromen is vastgelegd in het vigerend waterbeheerplan.
Het waterbeheerplan kunt u downloaden via onze website http://www.vechtstromen.nl/.
Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.
Algemeen
Afvalwater
Hemelwater
Grondwater
Oppervlaktewater
Onderhavig plan omvat de bouw van 38 woningen in het westen van het plan Brookhuis. De woningen zijn in de lijn van de plankaart en het inrichtingsplan behorende bij het vigerende bestemmingsplan Brookhuis gesitueerd. Het bouwvlak dient echter enkele meters verschoven te worden richting openbaar gebied, zodat het bouwplan zoals weergegeven in figuur 1.7 mogelijk gemaakt kan worden. In het zuidwesten staan 1 vrijstaande woning en 6 halfvrijstaande woningen afgebeeld. De overige 31 woningen zijn rijen-woningen. De ruimtelijke structuur is reeds vastgelegd door de aanleg van de (bouw)wegen.
(figuur 1.7: bouwplan voor 38 woningen)
De groenvoorzieningen zijn aan de randen van het plangebied in beperkte mate aanwezig. De westelijke groenstrook is bestaand en zal als zodanig worden overgenomen. Aan de oostzijde is de groenvoorziening begeleidend aan de infrastructuur. De groenstrook aan de oostzijde heeft ook een parkeerfunctie. Deze maakt onderdeel uit van de openbare ruimte en is in verband met de flexibiliteit opgenomen onder de bestemming 'Verkeer'.
De beleidsnota "Bouwen en Parkeren" uit 2014 bepaalt de norm voor ontwikkelinggerichte gebieden. De beleidsnota heeft aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers uit publicatie 317 van CROW. De norm voor het plangebied bedraagt voor een (half) vrijstaande woning 2,2 parkeerplaatsen per woning en voor een tussenwoning of rijtje 2 parkeerplaatsen per woning. Hetgeen voor onderhavig plangebied resulteert voor de 7 (half)vrijstaande woningen in 15 parkeerplaatsen en voor de 31 rijenwoningen dienen 62 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Totaal worden 77 parkeerplaatsen vereist. In de bouwtekening uit figuur 1.7 valt op te maken dat de parkeernorm gehaald wordt. Hiermee voldoet het plan aan het aspect parkeren.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in
een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan
bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting.
De regels en
verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting
geen juridische
binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing
van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor
het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing,
regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De
verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie
van visualisering van de bestemmingen.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Binnen deze hoofdstukken kan naar gelang de ontwikkeling dit vraagt meer of minde regels opgenomen worden. Het is dus niet verplicht om alle onderdelen van de betreffende hoofdstukken op te nemen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Bestemming “Wonen” (W)
Binnen de bestemming “Wonen” is via een bouwvlak geprojecteerd waar de hoofdgebouwen opgericht mogen worden. Er wordt uitgegaan van één vrijstaande en zes halfvrijstaande woningen en 31 rijenwoningen. Op de verbeelding is ook de maximale goot- en bouwhoogte van 6 en 10 meter voor bebouwing binnen het bouwvlak opgenomen. De regels over de situering van de hoofdgebouwen en de afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen beïnvloeden de ruimte om te bouwen. Binnen de bestemming “Wonen” zijn ook bijbehorende bouwwerken zoals aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogelijk buiten het bouwvlak met een maximale (gezamenlijke) oppervlakte van 85 m². De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk, mag niet meer bedragen dan drie meter. Onder wonen is de uitoefening van het aan huis verbonden beroep mede begrepen. De woning moet wel in overwegende mate haar woonfunctie behouden en een ruimtelijke uitstraling of uitwerking hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie. Tevens is onder voorwaarden beroep aan huis mogelijk. Binnen deze bestemming zijn ook afwijkingsregels opgenomen voor onder meer aan- en bijgebouwen, dakopbouw, carports etc. Deze regels zijn opgenomen om te voorkomen dat snel een afwijkingsprocedure gevolgd dient te worden. Het gaat hier om regels die de gemeente Dinkelland in meerdere bestemmingsplan toepast. Zo ontstaat ten aanzien van afwijkingen voor bijbehorende bouwwerken uniformiteit in de gehele gemeente.
Bestemming “Verkeer” (V)
Een gedeelte van het plangebied wordt bestemd worden als “Verkeer”. Hierbinnen mogen gronden gebruikt worden voor straten en paden en de daarbij behorende voorzieningen zoals, parkeergelegenheden en water. Gebouwen zijn niet toegestaan. Andere bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen een hoogte hebben van niet meer dan 6 meter. Hieronder worden niet de vergunningsvrije objecten ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer gevat.
Bestemming "Groen" (G)
Het openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 3 meter bedragen. Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Dit vooroverleg heeft voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan plaatsgevonden.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën voorontwerpbestemmingsplannen
en
projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Voor het
onderhavige plan is geen vooroverleg noodzakelijk, omdat de beoogde woningbouw in
lijn ligt met de tussen de gemeente Dinkelland en de provincie Overijssel gemaakte
afspraken en geldende prestatieafspraken Wonen.
Waterschap Vechtstromen
Op 15 april 2014 is een digitale watertoets uitgevoerd (Code: 20140415-63-8821). Uit deze toets volgt de normale procedure en dat de uitgangspunten van het waterschap gevolgd dienen te worden. In paragraaf 3.7 is hier nader op ingegaan.
In overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is het ontwerp van het bestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. De kennisgeving hiervan heeft plaatsgevonden via de Staatscourant en de Dinkelland Visie. Met ingang van 31 mei 2014 heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingekomen. Deze zienswijzen en de reactie daarop zijn beschreven in het document 'Reactienota Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan Brookhuis West 9 september 2014'.
Op basis van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op basis van artikel 6.12, tweede lid kan in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen. Als gevallen als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid wordt onder andere aangewezen de gevallen waarin er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f van het Besluit ruimtelijke ordening. Aan deze onderdelen wordt voldaan, waardoor geen exploitatieplan hoeft worden vastgesteld.
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan Brookhuis West met identificatienummer NL.IMRO.1774.OOTBPBROOKHUISWEST-0401 van de gemeente Dinkelland;
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
een in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;
het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;
een object waar ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
2. aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning;
b. ten aanzien van het overige gebruik:
1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tevens bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedoeld als stallingsgelegenheid voor motorvoertuigen met ten minste een dak en niet of maximaal aan twee zijden voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw;
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat;
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak zoals beschreven in de Algemene Plaatselijke Verordening;
Hieronder wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid;
een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap);
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
een openbare voorziening voor jongeren met een zitgelegenheid en een beschutting tegen regen en wind;
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15 o en ten hoogste 75 o ;
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald die in acht genomen moet worden;
educatieve, sociaal-medische, museale, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
een vergunning als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
d. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein;
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare object;
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
de voor publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaatsen waar met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel bedrijfsmatig goederen te koop worden aangeboden, goederen worden verstrekt of diensten worden verleend;
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, alsmede het verlengde daarvan;
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterbeheer, afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, waaronder straatmeubilair, abri's, transformatorhuisjes, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de voor 'Groen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 3.1.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3 onder c ten behoeve van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:
Voor evenementen gelden de volgende bepalingen:
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 4.1.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.3 onder b ten behoeve van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
Voor evenementen gelden de volgende bepalingen:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
Op de voor 'Wonen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 5.1.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
In afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.3 onder b en c mag bij een hoekperceel voor één van de twee naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan bebouwing opgericht worden, met dien verstande dat:
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder c in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelgrenzen wordt verkleind tot 0 meter, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.5 onder b ten behoeve van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroepsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.2 onder a in die zin dat vrijstaande bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.2 onder e in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor inwoning, mits:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, voor zover dit, tengevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart, noodzakelijk of wenselijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen ten hoogste 1 m mogen bedragen.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheid blijven buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen: