Brookhuis West    

Toelichting     

behorende bij het bestemmingsplan Brookhuis West

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het mogelijk maken van 38 woningen in de nieuwbouwwijk Brookhuis, gelegen in het zuidoosten van Ootmarsum. Het voorgenomen bouwplan past niet binnen het geldend bestemmingsplan Brookhuis uit 2009, gezien d eligging van het bouwvlak.

Gelet op de strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan is het voeren van een planologische procedure noodzakelijk. De gemeente Dinkelland is bereid medewerking te verlenen aan het initiatief door middel van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing     

Het plangebied ligt in het zuidoosten van Ootmarsum en maakt onderdeel uit van de nieuwbouwwijk Brookhuis. Het plangebied is begrensd aan de westzijde door De Timmusweg, aan de noordzijde door de straat Brookhuis, aan de oostzijde door de Timmusboer en aan de zuidzijde door De Duus.

verplicht

(figuur 1.1: luchtfoto Ootmarsum / globaal weergave plangebied)

In figuur 1.2 is nader ingezoomd op het plangebied (rood omcirkeld). In figuur 1.2 is goed te zien dat het plangebied is gelegen op gronden welke al vrij gemaakt zijn voor bebouwing. Zo ook bevestigd door de huidige foto's in figuur 1.3. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 11.850 m2 en behoort tot de kadastrale percelen Ootmarsum sectie C nummer 2172 en sectie C nummer 2774.

verplicht

(figuur 1.2: luchtfoto plangebied ingezoomd)

verplicht verplicht

(figuur 1.3: huidige situatie links: vanuit noordoosten op plangebied, rechts: vanuit zuidwesten op plangebied)

1.3 Geldend bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan Brookhuis is op 18 maart 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. In dit plan hebben de betrokken gronden de bestemming 'Woondoeleinden 1', "Tuin" en "Verkeer". Zie figuur 1.4. De bestemming Woondoeleinden 1 biedt ruimte voor de gewenste woningbouw, echter de bouwvlakken dienen te worden verplaatst om de voorgenomen bouwontwikkeling mogelijk te maken. Deels zullen de bouwvlakken in de bestemming Tuin liggen. Op basis van het geldend plan is het niet mogelijk om medewerking te verlenen aan het bouwverzoek.

verplicht

(figuur 1.4: bestemmingsplan Brookhuis)

Hoofdstuk 2 Beleidskader     

2.1 Rijksbeleid     

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld en van kracht geworden. In deze visie geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking maakt onderdeel uit van het Bro.

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.



De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':

  1. met het voorgenomen plan wordt voorzien in de behoefte van woningen zoals beschreven in de beleidsparagrafen 2.2 en 2.3. Het plan voorziet in de realisatie van 38 woningen, waarmee een verbetering voor de woningmarkt wordt verkregen.
  2. het bestemmingsplan heeft betrekking op bestaande stedelijke locaties die door de ontwikkeling optimaal worden ingericht. Hiermee wordt voldaan aan het uitgangspunt om eerst bestaande stedelijke locaties te benutten voor stedelijke ontwikkeling;
  3. het derde punt van de 'ladder' is niet van toepassing.



Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Het onderhavige planologische kader, dat ruimte biedt aan de bouw van 38 nieuwe woningen, maakt geen inbreuk op de hiervoor beschreven Nationale belangen.

2.2 Provinciaal beleid     

In de Omgevingsvisie Overijssel schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. De Omgevingsvisie heeft onder andere de status van een structuurvisie onder de Wro.



Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. generieke beleidskeuzes;
  2. ontwikkelperspectieven;
  3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

2.2.1 Generieke beleidskeuzes     

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

2.2.2 Ontwikkelingsperspectieven     

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Hiermee geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Op de kaart behorende bij het ontwikkelingsperspectief voor de stedelijke omgeving, 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus', is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'geplande woonwijk'. De nadruk in dit ontwikkelingsperspectief komt steeds meer te liggen op het creëren van een breed spectrum aan gemengde milieus van woningen, werkruimtes, bedrijven, voorzieningen en recreatieve mogelijkheden die voortbouwen op de karakteristieke opbouw van dorp of kern.

2.2.3 Gebiedskenmerken     

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

2.2.4 Conclusie     

Voor dit bestemmingsplan heeft de omgevingsvisie verder geen concrete uitgangspunten. Het bestemmingsplan is vrijwel conserverend van aard, de bestaande bouwvlakken worden slechts enkele meters richting de openbare ruimte verschoven. De gemeente voldoet hiermee aan de juridische verplichtingen die voortkomen uit de omgevingsverordening.

2.3 Gemeentelijk beleid     

2.3.1 Structuurvisie Dinkelland     

De Structuurvisie Dinkelland bevat een integrale, ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. De Structuurvisie is op 10 september 2013 door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. Feitelijk betreft de Structuurvisie een actualisering en integratie van het bestaande beleid. Naast een integrale beleidsvisie geeft de visie de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan.

Hoofdambitie van de (ontwerp) Structuurvisie is: "Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie".

Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:

  1. de gemeente zet in op 10 vitale woonkernen, met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de hoofdkernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
  2. het versterken van het economisch profiel door het realiseren van compenserende werkgelegenheid in de agrarische sector en het bevorderen van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector;
  3. het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
  4. het bevorderen en versterken van recreatie en toerisme;
  5. het bevorderen van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.



Met betrekking tot de kern Ootmarsum wordt ingezet op de volgende punten:

  • Toeristische potenties doorontwikkelen, profielversterkende bedrijvigheid ontwikkelen, centrumfunctie en verzorgingsfunctie ontwikkelen;
  • Woningbouw uitbreiding vindt plaats binnen de schil van de Dusinksweg. Voor woningbouw in het plan Brookhuis is circa tien hectare gereserveerd (130 woningen);
  • Afronding bedrijventerrein De Mors IV aan de oostzijde door middel van oostelijke ontsluitingsweg vanaf de Denekamperstraat. Ten noorden van het bedrijventerrein vormt de verlegde Kropsbeek de afronding. Aldaar is ruimte voor een kleine uitbreiding (2,5 hectare);
  • Verplaatsing tenniscomplex op flank Kuiperberg naar ’n Tooslag geeft de mogelijkheid de vrijkomende locatie te herontwikkelen, eventueel in de vorm van een Landhuis;
  • De ambitie is er om de ruimtelijke kwaliteiten van de Molenbeek beter te benutten. Herstel van de beekloop van de Molenbeek is hiervoor noodzakelijk;
  • Voor de kern is het Masterplan Ootmarsum met ontwikkellocaties vastgesteld. Dit Masterplan ligt ten grondslag aan de incidentele herstructurerings- en/of ontwikkellocaties binnen de kern Ootmarsum;
  • Gebied ten noorden van wijk De Vinke tussen begraafplaats, sporthal en De Wildhof wordt herontwikkeld voor bouw commanderie, woningbouw, museum, horeca en parkeren.

verplicht

(figuur 1.5: uitsnede Structuurvisie Dinkelland, plankaart Ootmarsum)

In de structuurvisie is rekening gehouden met het plan Brookhuis. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de gemeentelijke visie.

2.3.2 Woonvisie 2011+     

In de Woonvisie 2011+ wordt het volgende toekomstbeeld van de gemeente Dinkelland geschetst:

"Dinkelland is in 2020 een aantrekkelijke agrarisch-toeristische gemeente met drie verzorgingskernen (Denekamp, Ootmarsum en Weerselo) en zes woonkernen. Alle kernen hebben een diversiteit aan groene woonmilieus. In de verzorgingskernen wil de gemeente onder meer de grotere gemeenschapsvoorzieningen en woningen voor ouderen concentreren".



Uit de provinciale prognose ten aanzien van de woningmarkt blijkt dat de woningbehoefte in Dinkelland voor de periode 2009 - 2020 960 woningen bedraagt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de behoefte aan nieuwbouw voor 75-plussers (260 woningen) en van overige doelgroepen (700 woningen). Naast de behoefte aan nieuwbouwwoningen voor senioren bestaat er een behoefte aan het ‘opplussen’ van 260 bestaande woningen tot seniorenwoning. Dit omdat ouderen liever in hun eigen woning blijven wonen dan verhuizen.

Aanvullend op de provinciale prognose voor de woningmarkt heeft de gemeente eigen onderzoek laten verrichten. Hieruit is gebleken dat de gemiddelde woningbezetting in Dinkelland sneller daalt dan de provinciale prognose aangeeft. Oorzaken hiervan zijn het meerekenen en oplossen van inwoonsituaties en het inlopen van het woningtekort uit het verleden. De gemeentelijke prognose voor de vraag naar woningen komt hierdoor uit op in totaal 1590 woningen tot 2020.

Het concrete woningbouwprogramma voor de kern Ootmarsum tot 2020 is in de woonvisie vastgesteld op totaal 229 woningen. Van deze 229 woningen zijn 90 woningen gereserveerd voor plan Brookhuis. Met onderhavig plan worden hier 38 woningen gerealiseerd. Het initiatief is hierdoor niet in strijd met de woonvisie van gemeente Dinkelland.

2.3.3 Nota geluidsbeleid     

Op 2 september 2008 heeft de gemeenteraad de nota “Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Dinkelland” vastgesteld. De Nota geluidsbeleid beschrijft welke geluidsambities de gemeente Dinkelland heeft met betrekking tot verkeer en bedrijven. Het doel van het gemeentelijk geluids-beleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van de kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren. Dit betekent dat bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen specifiek aandacht zal worden besteed aan (een eventuele overschrijding van) de geluidsnormen.



In de nota zijn gebiedsgerichte ambities geformuleerd. Voor woongebieden betekent dit bijvoorbeeld dat de ambitie voor geluid als gevolg van wegverkeer is vastgesteld op de klasse "redelijk rustig", hetgeen overeenkomt met een maximale geluidsbelasting van 48 dB (de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh).

2.3.4 Conclusie     

Voor dit bestemmingsplan bevatten de beleidskaders geen concrete uitgangspunten. Het bestemmingsplan maakt alleen het verschuiven van een bestaand bouwvlak mogelijk.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten     

3.1 Bodem     

Ingevolge artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet er onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit van het plangebied. Daar waar sprake is van nieuwe woningbouw, dient op grond van bodemonderzoek komen vast te staan dat er geen sprake is van risico’s voor de volksgezondheid.

Met het oog hierop is binnen het plangebied verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken, dat er geen milieuhygiënische bezwaren bestaan voor nieuwbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie.

3.2 Geluid     

Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidzone, behalve woonerven en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Uitgangspunt binnen een zone is de geluidbelasting op een aanvaardbaar niveau te houden. Voor dat aanvaardbare niveau geeft de wet normen. Van belang is dat de maximale geluidsbelasting van 48 dB, de voorkeurs-grenswaarde uit de Wgh, niet wordt overschreden. In het bestemmingsplan Brookhuis uit 2008 wordt als motivering ten aanzien van het aspect geluid het volgende weergegeven:

"Aangaande de nieuw aan te leggen wegen in het plangebied is uitgangspunt dat deze woonstraten worden ingericht als 30 km-gebied. Er zal hier bovendien sprake zijn van een geringe verkeersintensiteit die in hoofdzaak bestaat uit bestemmingsverkeer. De stedenbouwkundige opzet is ook zódanig dat er sprake zal zijn van beperkte verkeerssnelheden. Gelet op het voorgaande zal in de woonstraten geen sprake zijn van geluidzones. Ook de aangrenzende bestaande woonbuurt is als 30-km-gebied ingericht. Al met al kan worden geconcludeerd dat met het onderhavige bestemmingsplan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder wordt voldaan."

Het bovenstaande is onverminderd van toepassing. De inrichting van de wegen is gericht op een maximum van 30 km/uur evenals dat de verkeerssignalering dit ter plaatse ook aangeeft.

3.3 Luchtkwaliteit     

Op 15 november 2007 is de "Wet luchtkwaliteit" in werking getreden. Met de Wet luchtkwaliteit wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofd-stuk 5, titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De Wet luchtkwaliteit vervangt het Besluit luchtkwa-liteit 2005.

Het doel van de Wet luchtkwaliteit is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De Wet bevat de grens- en richtwaarde voor de luchtkwaliteit. Het betreft de stoffen benzeen, zwaveldioxide, koolmonoxide, lood, stikstofdioxide en fijn stof.

Omdat er planologisch gezien geen verandering optreedt, en er slechts een bestaand bouwvlak wordt verplaatst, heeft dit bestemmingsplan geen consequenties voor de luchtkwaliteit.

3.4 Externe veiligheid     

De regelgeving op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze regels, zoals het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) en de 'circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' leggen steeds een koppeling tussen ruimtelijke ordening en risicodragende activiteiten in of naast een plangebied.

Voor de bepaling van de risicogevoelige en risicovolle inrichtingen in het plangebied kan ondermeer gebruik worden gemaakt van de risicokaart van de provincie Overijssel. Volgens deze kaart zijn in of in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Wel zijn er een buisleiding gelegen van de Gasunie. De leiding die de Alleeweg in de kern volgt heeft 4,5 inch doorsnede, met een druk van 40 bar. Er dient een afstand gehanteerd te worden van tenminste 5 meter, welke ruimschoots in acht genomen wordt.

In het plangebied en de directe omgeving rond het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Omdat het bestaande bouwvlak voor de woningen slechts over geringe afstand wordt verplaatst en er in de directe omgeving van het plangebied er geen risicovolle inrichtingen voorkomen, of transportroutes voor gevaarlijke stoffen en de buisleidingen op een ruime afstand van meer dan 100 meter liggen, vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

3.5 Archeologie     

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Dinkelland een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Dinkelland. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

De gele gebieden, beekdalen en overige laagten, vallen ook onder het dekzandlandschap. Naar verwachting zijn archeologische resten uit meerdere perioden aanwezig. Hoofdzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten. Hier geldt een vrijstelling voor nader archeologisch onderzoek.

verplicht

(figuur 1.6: uitsnede archeologie rapport bureau RAAP)

3.6 Flora en fauna     

De natuurwetgeving in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming. Hiertoe zijn twee wetten actief, respectievelijk de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. In beide wetten zijn naast het nationaal natuurbeschermingsbeleid ook tal van internationale verdragen en richtlijnen verankerd, zoals: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands-Conventie, Conventie van Bonn en CITES etc. Alle instrumenten samen vormen een stevig fundament voor de bescherming van de waardevolle Nederlandse natuur voor nu en in de toekomst.

3.6.1 Gebiedsbescherming (o.b.v. Natuurbeschermingswet)     

Kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) die strikt beschermd zijn. Daarnaast zijn er ook nog tal van Beschermde Natuurmonumenten, de Nationale Landschappen, de Nationale Parken, is er de Ecologische Hoofdstructuur (Structuurschema Groene Ruimte en Nota Ruimte) en worden er in het kader van de Wetlands Conventie wetlands aangewezen. Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied. De gemeente Dinkelland kent de volgende Natura 2000 gebieden: Lonnekermeer (Habitatrichtlijn), Springendal en Dal van de Mosbeek (Habitatrichtlijn), Bergvennen & Brecklenkampseveld (Habitatrichtlijn), Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek (Habitatrichtlijn), Lemselermaten (Habitatrichtlijn) en Dinkelland (Habitatrichtlijn). Bovendien is het perceel niet gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur zoals opgenomen in het Omgevingsvisie Overijssel. Een ontheffingsprocedure op basis van de Natuurbeschermingswet ten behoeve van de bouw van de woningen is daarom niet nodig.

3.6.2 Soortenbescherming (o.b.v. Flora- en Faunawet)     

In de Flora- en faunawet zijn planten- en diersoorten aangewezen die beschermd moeten worden. De bescherming houdt in dat het verboden is beschermde, inheemse planten te beschadigen en om beschermde inheemse dieren te doden, te verontrusten, dan wel hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren. Binnen de soortenbescherming bestaan drie soortcategorieën:

  • soorten waarvoor vrijstelling mogelijk is (licht beschermde soorten);
  • soorten waarvoor vrijstelling mogelijk is mits aantoonbaar wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode;
  • soorten waarvoor ontheffing moet worden aangevraagd (zwaar beschermde soorten).

Naast de bescherming van soorten via de Flora- en faunawet, geldt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe omgeving de 'zorgplicht'. Dit houdt in dat iedereen moet voorkomen dat zijn handelen nadelige gevolgen voor flora en fauna heeft. De zorgplicht geldt altijd, zowel voor beschermde als onbeschermde soorten.

Voor vogels geldt een algemene bescherming, waarbij het verboden is vogels en nesten in het broedseizoen te verstoren. Dat betekent dat het in die periode, voor de meeste volgens van 15 maart tot 15 juli, niet is toegestaan werkzaamheden in een gebied te starten die verstorend zijn voor broedvogels.

3.6.3 Conclusie     

Dit bestemmingsplan behelst een overwegend conserverende regeling, waarbij de bouwvlakken gering worden verplaatst. In de huidige situatie is geen sprake van een verstorende werking naar soorten in de omgeving. Naar aanleiding van de reeds bestaande bouwmogelijkheden is het gebied reeds bouwrijp gemaakt, wat het onwaarschijnlijk maakt dat het plangebied geschikt is als potentiële verblijfplaats voor beschermde soorten. Uiteraard geldt daarbij de algemene zorgplicht, waar bij de uitvoering rekening mee gehouden moet worden. Als gevolg van dit bestemmingsplan worden dan ook geen nadelige effecten verwacht op aanwezige beschermde soorten.

3.7 Water     

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijke verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

3.7.1 Waterbeleid     

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van deoppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvies Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

3.7.2 Watersysteem     

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

3.7.3 Afvalwaterketen     

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater.Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

3.7.4 Watertoets     

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De gemeente heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. In nader overleg met het waterschap heeft, mits rekening gehouden wordt met onderstaande beleidsregels, geleid tot een positief wateradvies.



Het beleid van het waterschap Vechtstromen is vastgelegd in het vigerend waterbeheerplan. Het waterbeheerplan kunt u downloaden via onze website http://www.vechtstromen.nl/. Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.



Algemeen

  • Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.
  • Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.
  • Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.



Afvalwater

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
  • De maximale hoeveelheid te lozen water wordt genormeerd in l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid in mm per tijdseenheid. Binnen het beheergebied van waterschap Vechtstromen is de geldende normering per regio verschillend vastgesteld.
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd.



Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.



Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

3.7.5 Conclusie     

Het plan maakt geen wezenlijke toename aan verharding en bebouwing mogelijk ten opzichte van de vorige planologische regeling. Extra compenserende maatregelen zijn dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke en functionele opzet     

4.1 Planbeschrijving     

Onderhavig plan omvat de bouw van 38 woningen in het westen van het plan Brookhuis. De woningen zijn in de lijn van de plankaart en het inrichtingsplan behorende bij het vigerende bestemmingsplan Brookhuis gesitueerd. Het bouwvlak dient echter enkele meters verschoven te worden richting openbaar gebied, zodat het bouwplan zoals weergegeven in figuur 1.7 mogelijk gemaakt kan worden. In het zuidwesten staan 1 vrijstaande woning en 6 halfvrijstaande woningen afgebeeld. De overige 31 woningen zijn rijen-woningen. De ruimtelijke structuur is reeds vastgelegd door de aanleg van de (bouw)wegen.

verplicht

(figuur 1.7: bouwplan voor 38 woningen)

4.2 Groenvoorziening     

De groenvoorzieningen zijn aan de randen van het plangebied in beperkte mate aanwezig. De westelijke groenstrook is bestaand en zal als zodanig worden overgenomen. Aan de oostzijde is de groenvoorziening begeleidend aan de infrastructuur. De groenstrook aan de oostzijde heeft ook een parkeerfunctie. Deze maakt onderdeel uit van de openbare ruimte en is in verband met de flexibiliteit opgenomen onder de bestemming 'Verkeer'.

4.3 Parkeren     

De beleidsnota "Bouwen en Parkeren" uit 2014 bepaalt de norm voor ontwikkelinggerichte gebieden. De beleidsnota heeft aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers uit publicatie 317 van CROW. De norm voor het plangebied bedraagt voor een (half) vrijstaande woning 2,2 parkeerplaatsen per woning en voor een tussenwoning of rijtje 2 parkeerplaatsen per woning. Hetgeen voor onderhavig plangebied resulteert voor de 7 (half)vrijstaande woningen in 15 parkeerplaatsen en voor de 31 rijenwoningen dienen 62 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Totaal worden 77 parkeerplaatsen vereist. In de bouwtekening uit figuur 1.7 valt op te maken dat de parkeernorm gehaald wordt. Hiermee voldoet het plan aan het aspect parkeren.

4.4 Beeldkwaliteit     

Het beeldkwaliteitsplan Brookhuis, vastgesteld op 24 maart 2009 door de gemeenteraad is onverkort van toepassing op onderhavig plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet     

5.1 Inleiding     

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan

bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en

verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische

binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Binnen deze hoofdstukken kan naar gelang de ontwikkeling dit vraagt meer of minde regels opgenomen worden. Het is dus niet verplicht om alle onderdelen van de betreffende hoofdstukken op te nemen.

5.2 Bestemmingen     

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Bestemming “Wonen” (W)

Binnen de bestemming “Wonen” is via een bouwvlak geprojecteerd waar de hoofdgebouwen opgericht mogen worden. Er wordt uitgegaan van één vrijstaande en zes halfvrijstaande woningen en 31 rijenwoningen. Op de verbeelding is ook de maximale goot- en bouwhoogte van 6 en 10 meter voor bebouwing binnen het bouwvlak opgenomen. De regels over de situering van de hoofdgebouwen en de afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen beïnvloeden de ruimte om te bouwen. Binnen de bestemming “Wonen” zijn ook bijbehorende bouwwerken zoals aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogelijk buiten het bouwvlak met een maximale (gezamenlijke) oppervlakte van 85 m². De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk, mag niet meer bedragen dan drie meter. Onder wonen is de uitoefening van het aan huis verbonden beroep mede begrepen. De woning moet wel in overwegende mate haar woonfunctie behouden en een ruimtelijke uitstraling of uitwerking hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie. Tevens is onder voorwaarden beroep aan huis mogelijk. Binnen deze bestemming zijn ook afwijkingsregels opgenomen voor onder meer aan- en bijgebouwen, dakopbouw, carports etc. Deze regels zijn opgenomen om te voorkomen dat snel een afwijkingsprocedure gevolgd dient te worden. Het gaat hier om regels die de gemeente Dinkelland in meerdere bestemmingsplan toepast. Zo ontstaat ten aanzien van afwijkingen voor bijbehorende bouwwerken uniformiteit in de gehele gemeente.

Bestemming “Verkeer” (V)

Een gedeelte van het plangebied wordt bestemd worden als “Verkeer”. Hierbinnen mogen gronden gebruikt worden voor straten en paden en de daarbij behorende voorzieningen zoals, parkeergelegenheden en water. Gebouwen zijn niet toegestaan. Andere bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen een hoogte hebben van niet meer dan 6 meter. Hieronder worden niet de vergunningsvrije objecten ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer gevat.

Bestemming "Groen" (G)

Het openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 3 meter bedragen. Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid     

6.1 Vooroverleg     

Op grond van artikel 3.1.1 lid 1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Dit vooroverleg heeft voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan plaatsgevonden.



Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën voorontwerpbestemmingsplannen en

projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Voor het onderhavige plan is geen vooroverleg noodzakelijk, omdat de beoogde woningbouw in lijn ligt met de tussen de gemeente Dinkelland en de provincie Overijssel gemaakte afspraken en geldende prestatieafspraken Wonen.



Waterschap Vechtstromen

Op 15 april 2014 is een digitale watertoets uitgevoerd (Code: 20140415-63-8821). Uit deze toets volgt de normale procedure en dat de uitgangspunten van het waterschap gevolgd dienen te worden. In paragraaf 3.7 is hier nader op ingegaan.

6.2 Inspraak en overleg     

In overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is het ontwerp van het bestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. De kennisgeving hiervan heeft plaatsgevonden via de Staatscourant en de Dinkelland Visie. Met ingang van 31 mei 2014 heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingekomen. Deze zienswijzen en de reactie daarop zijn beschreven in het document 'Reactienota Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan Brookhuis West 9 september 2014'.

6.3 Financiën     

Op basis van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op basis van artikel 6.12, tweede lid kan in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen. Als gevallen als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid wordt onder andere aangewezen de gevallen waarin er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f van het Besluit ruimtelijke ordening. Aan deze onderdelen wordt voldaan, waardoor geen exploitatieplan hoeft worden vastgesteld.

Bijlagen bij toelichting     

 

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Brookhuis West met identificatienummer NL.IMRO.1774.OOTBPBROOKHUISWEST-0401 van de gemeente Dinkelland;

 

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlage;

1.3 Aan-huis-verbonden beroep:     

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 Aan-huis-verbonden bedrijf:     

het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

1.5 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.6 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.7 Ander-bouwwerk:     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.8 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.9 Bebouwingspercentage:     

een in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.10 Bed-and-breakfast:     

het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

 

1.11 Bedrijf:     

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

 

1.12 Bedrijfsvloeroppervlak (bvo):     

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;

 

1.13 Beperkt kwetsbaar object:     

een object waar ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

 

1.14 Bestaand:     

a.  ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:

    1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;

    2. aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning;

b.  ten aanzien van het overige gebruik:

    1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

 

1.15 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.16 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.17 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tevens bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

1.18 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1.19 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

 

1.20 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering;

 

1.21 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.22 Bouwperceelgrens:     

een grens van een bouwperceel;

 

1.23 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

1.24 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.25 Carport:     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedoeld als stallingsgelegenheid voor motorvoertuigen met ten minste een dak en niet of maximaal aan twee zijden voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend;

 

1.26 Dak:     

iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;

 

1.27 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

1.28 Dienstverlening:     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

 

1.29 Eerste bouwlaag:     

de bouwlaag op de begane grond;

 

1.30 Erf:     

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw;

 

1.31 Erotisch getinte vermaaksfunctie:     

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat;

 

1.32 Evenement:     

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak zoals beschreven in de Algemene Plaatselijke Verordening;

Hieronder wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid;

 

1.33 Geaccidenteerd terrein:     

een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap);

 

1.34 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.35 (hoek)erker:     

een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

 

1.36 Hoofdgebouw:     

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

 

1.37 Huishouding:     

een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.38 Inwoning:     

wonen in een (ondergeschikt) deel van een woning als medegebruiker van het pand;

 

1.39 Jongeren ontmoetingsplek:     

een openbare voorziening voor jongeren met een zitgelegenheid en een beschutting tegen regen en wind;

 

1.40 Kampeermiddel:     

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

 

1.41 Kap:     

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15 o en ten hoogste 75 o ;

 

1.42 Kelder:     

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;

 

1.43 Kunstobject:     

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

 

1.44 Kunstwerk:     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

 

1.45 Kwetsbaar object:     

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald die in acht genomen moet worden;

 

1.46 Maatschappelijke voorzieningen:     

educatieve, sociaal-medische, museale, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

 

1.47 Mantelzorg:     

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

 

1.48 Meetverschil:     

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.49 Omgevingsvergunning:     

een vergunning als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo); 

1.50 Overkapping:     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

 

1.51 Peil:     

a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;

b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;

c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

d. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;

e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein;

 

1.52 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

 

1.53 Prostitutiebedrijf:     

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

 

1.54 Risicogevoelig bouwwerk c.q. object:     

een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

 

1.55 Risicovolle inrichting:     

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare object;

 

1.56 Seksinrichting:     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.57 Standplaats voor ambulante handel     

de voor publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaatsen waar met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel bedrijfsmatig goederen te koop worden aangeboden, goederen worden verstrekt of diensten worden verleend;

 

1.58 Verbeelding:     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.59 Verdieping(en):     

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;

 

1.60 Voorgevel:     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

 

1.61 Voorgevel rooilijn:     

de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, alsmede het verlengde daarvan;

 

1.62 Voorzieningen van algemeen nut:     

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterbeheer, afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, waaronder straatmeubilair, abri's, transformatorhuisjes, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen;

1.63 Winkel:     

een gebouw dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel;

 

1.64 Woning:     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

 

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.2 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.3 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.6 De afstand tot de zijdelingse perceelgrens:     

de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. speelvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van hemelwater;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
  7. verkeersvoorzieningen.

  

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Op de voor 'Groen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 3.1.

3.2.2 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van kunstwerken of speeltoestellen mag ten hoogste 5 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels     

3.3.1 Hoogte bouwwerk geen gebouw zijnde     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3 onder c ten behoeve van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  1. de hoogte niet meer bedraagt dan 10 meter;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Strijdig gebruik     

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het aanbrengen van verhardingen, met dien verstande dat er nieuwe fiets- en voetpaden mogen worden aangelegd;
  3. het bedrijfsmatig gebruiken van de gronden.

 

3.4.2 Evenementen     

Voor evenementen gelden de volgende bepalingen:

  1. evenementen zijn uitsluitend in de vorm van medegebruik toegestaan;
  2. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van publiek bestemde uitvoering/ verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak;
  3. het evenement duurt maximaal 7 (aaneengesloten) dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen.

 

Artikel 4 Verkeer     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. straatmeubilair;
  4. evenementen;
  5. kunstwerken;
  6. kunstobjecten;
  7. speelvoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van hemelwater;
  9. openbare nutsvoorzieningen;
  10. groenvoorzieningen;
  11. tuinen, erven en terreinen.

  

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 4.1.

 

4.2.2 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van kunstwerken, kunstobjecten of speeltoestellen mag ten hoogste 5 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag ten hoogste 3 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 8 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

4.3.1 Hoogte bouwwerk geen gebouw zijnde     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.3 onder b ten behoeve van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  1. de hoogte niet meer bedraagt dan 5 meter;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

  

4.4 Specifieke gebruiksregels     

4.4.1 Evenementen     

Voor evenementen gelden de volgende bepalingen:

  1. evenementen zijn uitsluitend in de vorm van medegebruik toegestaan;
  2. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van publiek bestemde uitvoering/ verichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak;
  3. het evenement duurt maximaal 7 (aaneengesloten) dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen.

  

Artikel 5 Wonen     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
  2. speelvoorzieningen;
  3. wegen en paden;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van hemelwater;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. tuinen, erven en terreinen.

 

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Op de voor 'Wonen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 5.1.

5.2.2 Woning     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  3. de afstand van een vrijstaande woning tot de zijdelingse perceelsgrens mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;
  4. de afstand van een halfvrijstaande woning tot de zijdelingse perceelsgrens mag aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;
  5. voor een hoekwoning van aaneengesloten hoofdgebouwen mag aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;
  6. een hoofdgebouw wordt vrijstaand, dan wel twee aaneen gebouwd, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' in welk geval het ter plaatse van de aanduiding genoemde aantal woningen ten hoogste aaneen gebouwd mogen worden;
  7. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag;
  8. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in de naar de weg gekeerde begrenzing van het bouwvlak. Indien bij een hoekperceel twee bouwgrenzen naar de openbare weg zijn gekeerd, dan dient de voorgevel te worden gebouwd in de bouwgrens, welke zoveel mogelijk een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging ten opzichte van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen op de naastgelegen percelen heeft;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aangeduide aantal woningen niet worden overschreden;
  10. de dakhelling bedraagt ten minste 30 graden en ten hoogste 60 graden.

 

5.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij de woning     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  3. in afwijking van het gestelde onder b, dient een carport ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag, mits het bebouwingspercentage van het perceel maximaal 50 bedraagt, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, ten hoogste 85 m² bedragen;
  5. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 graden tot 10 graden (platte dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
  6. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk dient ten minste 1 m lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  7. bij vrijstaande woningen aan één zijde een afstand van tenminste 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht moet worden genomen;
  8. in afwijken van het gestelde onder b mogen de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen, met dien verstande dat:
  1. de overschrijding ten hoogste 1 meter mag bedragen;
  2. de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 50%. Deze bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
  3. indien bestaande gevelopeningen dit noodzakelijk maken en dit uit architectonisch oogpunt noodzakelijk is, de breedte maximaal 3/5 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 2/3. De bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
  4. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen of indien de woning of dat woongebouw een hogere verdiepingsvloer bevat maximaal tot 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van die woning of dat woongebouw;
  5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m mag bedragen. Bij twee aan elkaar gekoppelde erkers bij een halfvrijstaande of rijenwoning, is de voorgeschreven afstand van 2 meter tot de zijdelingse perceelgrens niet van toepassing;
  6. ten hoogste is 1 (hoek)erker per voorgevel van een woning toegestaan.

 

5.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij hoekperceel     

In afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.3 onder b en c mag bij een hoekperceel voor één van de twee naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan bebouwing opgericht worden, met dien verstande dat:

  1. een bijbehorend bouwwerk voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:
  1. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw;
  2. het bijbehorend bouwwerk tenminste 3 m achter één naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, met dien verstande dat een carport ten minste 1 m achter één naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
  3. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien de ligging niet als een logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
    • het bijbehorend bouwwerk ten minste 2 m uit het openbaar gebied wordt gebouwd, waarbij de voorgevelrooilijn van aansluitende bebouwing niet wordt overschreden.

 

5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste 2 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.

 

5.3 Afwijken van de bouwregels     

5.3.1 Afstand perceel hoofdgebouw     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder c in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelgrenzen wordt verkleind tot 0 meter, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

5.3.2 Hoogte bouwwerk geen gebouw zijnde     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.5 onder b ten behoeve van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  1. de hoogte niet meer bedraagt dan 5 meter;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

  

5.4 Specifieke gebruiksregels     

5.4.1 Aan huis verbonden beroep     

Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroepsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning tot een maximum van 50 m2 mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepsactiviteit;
  2. het beroep dient door een bewoner van de woning te worden uitgeoefend;
  3. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse waarbij voor de parkeersituatie geldt dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn;
  4. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  5. het gebruik niet vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer;
  6. het geen horeca-activiteiten en/of prostitutie-activiteiten en/of detailhandel betreft;
  7. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  8. opslag vindt uitsluitend binnen de woning en de daarbij behorende bouwwerken plaats.

5.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5.4.1;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel en/of prostitutieactiviteiten;
  5. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan één huishouding.

Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.

  

5.5 Afwijken van de gebruiksregels     

5.5.1 Mantelzorg     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.2 onder a in die zin dat vrijstaande bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:

  1. er aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is;
  2. er sprake blijft van één huishouden;
  3. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 50 m² bedragen;
  4. de afhankelijke woonruimte wordt binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden gerealiseerd;
  5. er ontstaat geen zelfstandige woning;
  6. er mag geen extra ontsluitingsmogelijkheid op de openbare weg worden gemaakt;
  7. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

5.5.2 Inwoning     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.2 onder e in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor inwoning, mits:

  1. de (hoofd)toegang tot de afzonderlijke wooneenheden plaatsvindt via één voordeur, die toegang verschaft tot de gemeenschappelijke hal. Een eigen achterdeur is wel toegestaan;
  2. de gemeenschappelijke hal rechtstreeks toegang verschaft tot beide woonruimtes, zonder dat door een slaapkamer, badkamer, toilet of bergruimte behoeft te worden gegaan;
  3. in geval van meerdere achterdeuren deze visueel te onderscheiden zijn van de hoofdtoegang;
  4. in de centrale hal een trap aanwezig is voor het bereiken van de verdieping. Meerdere trappen zijn toegestaan, doch deze dienen uit te komen op één gezamenlijke overloop (zoldertrappen hierin niet meegerekend);
  5. er sprake is van één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (één meterkast);
  6. de inwoning niet leidt tot een toename van het aantal ontsluitingswegen van het perceel;
  7. er geen sprake is van het realiseren van extra bouwmogelijkheden, de bouwmogelijkheden zijn gekoppeld aan de woning;
  8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels     

6.1 Afwijken maatvoering     

6.1.1 Algemeen     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.

 

6.1.2 Meetverschil     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, voor zover dit, tengevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart, noodzakelijk of wenselijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen ten hoogste 1 m mogen bedragen.

 

Artikel 7 Algemene bouwregels     

7.1 Ondergeschikte bouwdelen     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels     

8.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Overige regels     

10.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening     

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheid blijven buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gedaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan Brookhuis West.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: 4 november 2014.