Plan
: Tramweg 9a, Rossum
Status
: vastgesteld
Plantype : Bestemmingsplan
IMRO-idn : NL.IMRO.1774.BUIBPTRAMWEG9A-0401
Inhoud
1.1.1. Bestaande milieuvergunning
2.1.2. Agenda voor Vitaal Platteland
2.2.1. Omgevingsvisie Overijssel 2010
2.2.3. Reconstructieplan Salland-Twente
3.2.1. Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
3.2.2. Gebiedsbescherming – natuurwetgeving
3.2.3. Gebiedsbescherming – soortbescherming
3.5.1. Landschap en cultuurhistorie
4.1. Toelichting op het juridisch systeem
5.1. Maatschappelijke uitvoerbaarheid
5.2. Economische uitvoerbaarheid
De hoofdvestiging van het tuindersbedrijf van de heer Schiphorst staat aan de Diekmanweg te Denekamp. Het complex te Rossum is altijd in gebruik geweest als een nevenvestiging.
Om verpaupering van het erf tegen te gaan wordt er voor gekozen om deel te nemen aan de Rood-voor-rood regeling zodat er een bouwkavel gerealiseerd kan worden waardoor er middelen vrijkomen om te investeren in ruimtelijke kwaliteit.
De inrichting aan de Tramweg valt onder het Besluit Glastuinbouw. Bij sloop van de kassen zal dit niet meer van toepassing zijn.
De heer Schiphorst wil het kassencomplex slopen in het kader van de Rood-voor-rood regeling. De oppervlakte van het kassencomplex bedraagt ca. 4.262 m². In de Rood-voor-rood regeling is opgenomen dat bij deelname voor de sloop van kassen een minimum oppervlakte geldt van 4.500 m² aan te slopen bebouwing. Er is dus een tekort aan ca. 238 m² te slopen kas. Dit kan omgerekend worden naar de slopen landschapsontsierende bebouwing, niet zijnde kassen, dan is dit 45 m² (340 m²/(4.500/850) = 45,0 m²).
De heer Schiphorst heeft in de gemeente Hengelo een aandeel verworven in een te slopen varkensstal, gelegen in een extensiveringsgebied. De overige te slopen meters van deze stal, in totaal 450 m², zullen gedeeltelijke naar de gemeente Tubbergen en gedeeltelijk naar de gemeente Haaksbergen gaan. Een kopie van de sloopvergunning is toegevoegd; de stal is reeds gesloopt.
De kassen zijn in verschillende periodes gebouwd, te weten: 1980, 1985 en 1990. Het betreffen de zogenaamde Venlokassen.
De stal te Hengelo is een stal welke gebouwd is gedeeltelijk in 1966 en gedeeltelijk in 1990. Het gedeelte wat in 1966 is gebouwd is in 1987 verbouwd.
De schuur is opgetrokken uit spouwmuren, het dak is gedekt met abc-golfplaten geïsoleerd met isolatieplaten. De hokinrichting bestaat uit halfroostervloeren en de ventilatie geschiedde mechanisch. Door Ter Heegde & Kuiphuis, makelaars en adviseurs is deze stal gewaardeerd conform de rekenmethodiek van de Dienst Landelijk Gebied.
Het plangebied bevindt zich aan de Tramweg 9a te Rossum, gemeente Dinkelland. Het gehele bedrijf is gelegen op een perceel van circa 1,0 ha. In het kader van het Reconstructieplan ‘Salland-Twente’ is het bedrijf gelegen in een verwevingsgebied. De afstand tot het dorp Rossum bedraagt circa 1,1 kilometer. In de directe omgeving van het bedrijf liggen diverse burgerwoningen in een soort van lintbebouwing.
Kaart 1: Topografische ligging bedrijf
Het bestemmingsplan is conform de regels van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgezet volgens de wettelijk verplichte Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008). De benaming van de bestemmingen, de kleuren en de tekens op de digitale verbeelding, hierna verbeelding genoemd, zijn volgens de verplichte standaard opgezet.
Het bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke eisen van digitale uitwisselbaarheid zoals dit verplicht is sinds 1 januari 2010.
Van het bestemmingsplan is zowel een analoge als een digitale versie opgesteld.
Het digitale plan is na 1 januari 2010 het juridisch bindende plan.
Voor de locatie aan de Tramweg 9 is het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Weerselo” (1989). Voor het onderhavige perceel wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld, waarbij geen van de regels van het vigerende bestemmingsplan wordt overgenomen c.q. van toepassing wordt verklaard. Het bestemmingsplan “Tramweg 9a” voorziet in een op zichzelf staande regeling ten aanzien van zowel de verbeelding als de planregels. De verbeelding en planregels sluiten aan bij de systematiek van het vastgestelde bestemmingsplan 2010.
In het op 18 februari vastgestelde bestemmingsplan ‘Buitengebied’ heeft het perceel aan de Tramweg 9 de bestemming ‘Wonen” en het achterste deel van de kassen de bestemming ‘Agrarisch – 2’. In dit bestemmingsplan zouden de kassen normaliter positief moeten worden bestemd. Deze bestemming is bedoeld voor de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, behoud en herstel van landschappelijke waarden, agrarisch natuurbeheer en extensieve dagrecreatie. Direct aansluitend is de dubbelbestemming ‘Waarde – ecologie’ aangegeven.
Het bestemmingsplan is op moment van opstellen van de onderhavige herziening nog niet van kracht, maar zal van kracht worden gedurende de loop van deze procedure.
Kaart 2: Uitsnede op 18-02-2010 vastgestelde bestemmingsplan
Het Bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken gemotiveerd en toegelicht. In deze toelichting komen na deze inleiding aan de orde:
• een korte weergave van het relevante beleidskader voor het plangebied (hoofdstuk 2);
• een beschrijving van de diverse omgevingsaspecten die mede een randvoorwaarde vormen voor de nieuwe ontwikkeling (hoofdstuk 3);
• de planbeschrijving ter toelichting op de regels en de verbeelding (hoofdstuk 4);
• de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het bestemmingsplan (hoofdstuk 5).
Op achtereenvolgens 17 mei 2005 en 17 januari 2006 hebben respectievelijk de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Nota Ruimte “Ruimte voor ontwikkeling”. De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin het nationaal ruimtelijk beleid zoveel mogelijk is ondergebracht. Uitwerkingen van deze Nota zijn onder andere de Nota Mobiliteit, de Agenda Vitaal Platteland, de Nota Pieken in de Delta en het Actieprogramma Cultuur en Ruimte. Met de inwerkingtreding van deze Nota Ruimte zijn de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening extra van oktober 1999 en het Structuurschema Groene Ruimte van december 1995 komen te vervallen.
De rijksoverheid richt zich in de nota Ruimte op 4 algemene doelen:
· versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland in internationaal verband;
· bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
· borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
· borging van de veiligheid.
Het kabinet schept ruimte voor ontwikkeling uitgaande van het motto “decentraal wat kan, centraal wat moet” en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen. De Nota Ruimte bevat hier generieke regels voor, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode (stedelijke) en groen/blauwe (natuur en water) functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinaties met water en het groen in en om de stad. Het kan gaan om inhoudelijke of procesmatige eisen, maar ook om financiële eisen. Zo geldt bij ruimtelijke afwegingen en nieuwe decentrale plannen en projecten dat negatieve effecten niet mogen worden afgewenteld op het bestaande ruimtegebruik of op functies als water, natuur en infrastructuur. Uitgangspunt is het veroorzakersbeginsel: de initiatiefnemer zorgt voor opheffing van veroorzaakte knelpunten.
de Agenda voor een Vitaal Platteland gaat uit van een integraal perspectief en richt zich op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. In de Nota Ruimte en de daaruit voortvloeiende Agenda voor een Vitaal Platteland van het Ministerie van LNV wordt aangegeven dat het kabinetsbeleid gericht is op een leefbaar platteland met de
functies leven, wonen en genieten en op een vitale en duurzame agrarische sector.
De Agenda beschrijft de volgende ontwikkelingen. Het karakter, de functies en het aanzien van het Nederlandse platteland veranderen sterk. Vandaag de dag is de plattelandssamenleving al lang niet meer de overwegend agrarische samenleving, al blijft een krachtige land- en tuinbouw een wezenlijke voorwaarde voor een vitaal platteland.
De landbouw bepaalt immers nog altijd sterk het grondgebruik en de identiteit van het landschap, maar is in veel regio’s niet meer de belangrijkste economische drager. De toeristische en recreatieve sector is uitgegroeid tot een belangrijke economische activiteit met potentie voor verdere groei. Om bij te kunnen dragen aan de vitaliteit van de plattelandseconomie moeten alle betrokken partijen meer armslag krijgen. Waar regelgeving onnodig belemmerend werkt, ligt er een opdracht voor de verschillende overheden om zich gezamenlijk in te spannen daar waar mogelijk te dereguleren of de regelgeving aan te passen.
Het plattelandsbeleid van de overheid richt zich dus op een brede plattelandseconomie, uitbreidende agrarische (neven) functies, blijvende grondgebondenheid, identiteit van het landschap, toeristische en recreatieve sector, meer vrouwelijke ondernemers en blijvende activiteiten in agrarische probleemgebieden.
Het initiatief sluit goed aan bij beschrijvingen in de Agenda voor een Vitaal Platteland. Daarin
wordt immers het volgende geschreven: De overheid heeft zich ten doel gesteld dat mensen die nieuwe activiteiten willen starten op het platteland zich uitgenodigd moeten voelen.
In de Omgevingsvisie is de visie van de Provincie Overijssel weergegeven voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. In de visie wordt het provinciale ruimtelijk ordeningsbeleid op het gebied van de natuur, landschap, wonen en werken beschreven. De Omgevingsvisie is vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van Overijssel van juli 2009.
De Omgevingsvisie heeft de status van:
· Structuurvisie onder de Wro
· Regionaal Waterplan, onder de nieuwe Waterwet
· Milieubeleidsplan, onder de Wet Milieubeheer
· Provinciaal verkeers- en vervoersplan, onder de Planwet verkeer en vervoer
· Bodemvisie, i.k.v. ILG-afspraken met het rijk
Als rode draad loopt door de Omgevingsvisie ‘Duurzaamheid’ en ‘Ruimtelijke Kwaliteit’.
Duurzaamheid wordt als volgt gedefinieerd: ‘duurzaamheid wordt gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities’
Ruimtelijke kwaliteit wordt als volgt gedefinieerd: ‘ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
Generiek basisinstrumentarium
In de volgende paragraaf wordt overeenkomstig het uitvoeringsmodel toegelicht welk basisinstrumentarium hieraan ten grondslag ligt en in elk van de thema’s steeds weer terugkomt.
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken
Naast allerlei vakinhoudelijke generieke beleidskeuzes zijn er drie beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s:
1. Bovenlokale afstemming: van gemeenten wordt gevraagd de onderbouwing en invulling van hun plannen met buurgemeenten af te stemmen. Op deze manier houden gemeenten vrijheid in hun planvorming, maar voorkomen we overcapaciteit of te eenzijdige ontwikkeling doordat bijvoorbeeld iedere gemeente naar eigen inzicht hetzelfde type woningen bouwt.
2. Integraliteit: van gemeenten wordt gevraagd bij hun planontwikkeling de centrale beleidsambities en de uitwerking daarvan vroegtijdig te betrekken. Op veel thema’s is dat nu ook al de bedoeling, maar gebeurt dat in de praktijk pas in een te laat stadium. Het gaat bijvoorbeeld om het watertoetsproces, cultuurhistorie, bodemwaarden, externe veiligheid, geluidshinder, samenhang met infrastructuur etc. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) eist dit al.
3. SER-ladder: voor gebiedsontwikkelingen op het gebied van woningbouw, bedrijfslocaties en (toeristische en recreatieve) voorzieningen moet eerst de zogenaamde SER-ladder doorlopen worden. Bij de SER-ladder worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd:
• gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering (incl. schuifruimte) beschikbaar gemaakt kan worden;
• vergroot de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen;
• aanleg van nieuwe terreinen waarbij relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak worden afgewogen, onder meer aan de hand van gebiedsspecifieke kwaliteitsvoorwaarden (zie Catalogus Gebiedskenmerken).
De SER-ladder is ontwikkeld voor gebiedsontwikkeling in de Stedelijke omgeving. In de Groene omgeving spreken we liever over het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De denklijn is hetzelfde, maar bij de kleinschaligheid van ontwikkelingen in de Groene omgeving kun je de SER-ladder, zoals deze bedoeld is, eigenlijk niet toepassen. De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn naar analogie als volgt samen te vatten:
• (Her)benutting van bestaande bebouwing
• Combinatie van functies conform gebiedskenmerken
• Uitbreiding in aansluiting op bestaande bebouwing, rekening houden met ontsluiting, conform gebiedskenmerken.
Aangezien bovenlokale afstemming nodig is vanwege het eerste punt van de SER-ladder en de integrale planontwikkeling ook in het tweede en derde punt van de SER-ladder terugkomt, wordt in deze Omgevingsvisie naar deze drie generieke beleidskeuzes verwezen met “SER-ladder” in de Stedelijke omgeving en “principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik” in de Groene omgeving. Op basis van het uitvoeringsmodel kan de onderstaande slogan voor ons beleid ontwikkeld worden:
Hierbij wordt voor de omschrijving van de ontwikkelingsperspectieven verwezen naar de Catalogus Gebiedskenmerken.
Gebiedskenmerken
De gebiedskenmerken zijn onderverdeeld in vier lagen:
1. Natuurlijke laag
2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap
3. Stedelijke laag
4. Lust- en leisurelaag
In de Natuurlijke laag wordt het gebied gekenmerkt als dekzandvlakte of –rug. De weg ligt op de rand van de dekzandrug en het beekdal en natte laagte.
In de Laag van het agrarisch cultuurlandschap is het gekenmerkt als jonge heide- broekontginning.
De Stedelijke en de Lust- en leisurelaag zijn niet van toepassing.
Ontwikkelingsperspectieven locatie
Kaartuitsnede Omgevingsvisie
Voor de locatie geldt het perspectief “buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte” met als subbeschrijving: “mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren”. Direct aansluitend ligt de te realiseren Ecologische Hoofdstructuur.
Kwaliteitsimpuls Groene omgeving:
een ontwikkelingsgerichte aanpak
Ontwikkelingen in de Groene omgeving moeten samengaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab’s, landgoederen, etc. Die daar overigens wel herkenbaar in kunnen blijven. Er wordt een eenvoudige werkwijze voorgesteld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving.
Deze deregulering leidt tot vermindering van administratieve lasten en naar verwachting tot meer effect. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en Catalogus Gebiedskenmerken. Dit vereist van overheden het vermogen meer gericht op ontwikkeling en kwaliteit te kunnen handelen.
Aangezien de provincie de uitvoering zo decentraal mogelijk voorstelt, zal deze kwaliteitsimpuls Groene omgeving ondersteund worden met een stimuleringsbudget, opleiding en beschikbaarheid van expertise. Sommige gemeenten hebben een vergelijkbaar instrument al in uitvoering.
Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd:
• Ruimte bieden voor sociaaleconomische ontwikkeling als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en volgens de Catalogus Gebiedskenmerken wordt uitgevoerd.
• Aan de geboden ontwikkelruimte worden voorwaarden gesteld om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling.
• Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van bestaand) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit. Op deze manier voorkomen of compenseren we aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling. Dat er voldoende wordt gecompenseerd moet blijken uit een ruimtelijke onderbouwing. Hiervoor kan de gemeente een kader opstellen waarin het beoogde evenwicht tussen ontwikkeling van bebouwing en de investering in ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd. Als er geen gemeentelijk kader is, zal dit evenwicht per geval onderbouwd moeten worden.
• Als gemeentelijke of provinciale doelen voor duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit of andere mee kunnen liften op de (private) economische ontwikkeling, kan hieraan een publieke investering of een stimuleringssubsidie gekoppeld worden. Dit is alleen van toepassing als de investering uitkomt boven vereiste “tegenprestatie”.
Als uitwerking van het bovenstaande beleid blijft de regeling “Rood voor Rood met gesloten beurs” toepasbaar. Deze is vastgesteld op 16 maart 2005 door de Provinciale Staten van Overijssel en later naar aanleiding van de praktijk op een aantal punten aangepast. Het beleid kent diverse uitvoeringskaders, te weten
· Rood-voor-rood algemeen met wel of niet terugbouwen op de kavel
· Rood-voor-rood met verplaatsing
Voor het bedrijf van de Dhr. Schiphorst zal Rood-voor-rood algemeen worden toegepast met het terugbouwen van een woning nabij de erfkavel. Rood-voor-rood algemeen houdt in dat bij de sloop van minimaal 850 m2 aan landschapsontsierende bebouwing of 4.500 m2 aan kassen er een woning mag worden gebouwd met een inhoud van 750 m3 en een bijbehorende schuur van 75 m2. Het vastgestelde bestemmingsplan ‘Buitengebied’ biedt de mogelijkheid voor een bijgebouw van 100 m2. Daarom zal een bijgebouw van 100 m2 in het bestemmingsplan worden opgenomen.
Wanneer een veelvoud wordt gesloopt kan, wanneer dit voor de financiering van de sloopkosten noodzakelijk is, een recht voor extra woning worden verkregen. In de situatie bij de heer Schiphorst is dit niet het geval en zal het gaan om het realiseren van één compensatiewoning.
In het kader van het Reconstructieplan ‘Salland-Twente’ is het project gelegen in een verwevingsgebied.
Op onderstaand fragment van de zoneringskaart, behorend bij het Reconstructieplan, is de ligging van het project aangegeven.
Kaart 3: Zonering Reconstructieplan
Een partiële herziening van het vigerende bestemmingsplan moet getoetst te worden aan het provinciaal beleid. Op basis van het voorgaande beleid kan gesteld worden dat de ontwikkeling binnen de beleidskaders van de provincie Overijssel past. Het slopen van het kassencomplex draagt bij een de ontwikkeling van de Groene omgeving. Er wordt door een landschapsplan invulling gegeven aan de kwaliteitsslag die de provincie beoogd. De gebiedskenmerken worden gerespecteerd door het landschapsplan.
2.3.1.1. Kadernota Buitengebied
Het beleid voor de agrarische sector is vastgelegd in de Kadernota Buitengebied uit 2007. In deze kadernota is aangegeven dat niet-grondgebonden landbouw op sterlocaties en in landbouwontwikkelingsgebieden tot de basisfunctie van het landelijk gebied behoort. Ook wordt gesteld dat het landschap kaderstellend is voor de ontwikkeling van de basisfunctie.
2.3.1.2. Landschapsontwikkelingsplan (LOP-NOTT)
Het LOP gaat in op de ontwikkeling van het landschap en de inpassing van de diverse functies daarin. De locatie is gelegen in het gebied Oldenzaal West en wordt aangeduid als “ontwikkelingen gekoppeld aan beeksystemen”. De beek ligt aan de overzijde van de Tramweg. Het gebied wordt als volgt beschreven:
Aan de voet van de stuwwal ligt een historisch landschappelijk waardevol oud cultuurlandschap bestaande uit grote glooiende escomplexen, die doorsneden worden door smalle ondiepe beeklopen. Behoud en herstel van dit oude cultuurlandschap heeft dan ook prioriteit, zoals de grote open escomplexen, de compositie van landschapselementen, de verspreide oude erven langs de randen van deze essen en de beken en beekdalen.
2.3.1.3. Bestemmingsplan Buitengebied
Het Bestemmingsplan Buitengebied is het juridisch bindende beleidsdocument waaraan ontwikkelingen getoetst moeten worden. Het bestemmingsplan Buitengebied is op 18 februari vastgesteld en zal lopende de procedure van deze herziening van kracht worden.
2.3.1.4. Rood voor rood
De gemeente Dinkelland heeft een eigen Rood-voor-rood beleid ontwikkeld. Dit beleid komt in grote lijnen neer op het beleid van de Provincie Overijssel zoals dat in de herziening van het oude Streekplan Overijssel 2000+ is vastgelegd.
Als extra onderdeel is in de gemeentelijke beleidsnotitie vastgelegd dat wanneer de compensatiekavel niet op het te saneren erf kan worden gesitueerd deze in principe niet verplaatst kan worden naar een locatie gelegen in een gebied met de bestemming ‘agrarische gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde’.
De bouwkavel die wordt verkregen door deelname aan de regeling Rood-voor-rood wordt gesitueerd nabij het bouwperceel. Op het landschapsplan (kaart 5) op pagina 14, paragraaf 3.5.2. is dit weergegeven.
De compensatiekavel gaat een grootte krijgen van 1.000 m2. De woning die gebouwd zal gaan worden heeft een inhoud van 750 m3; de toegestane grootte van het bijgebouw van100 m2 zal vrijstaand bij het woonhuis worden gebouwd; dit is de inhoudsmaat van de compensatiewoning met bijgebouw die in het kader van de Rood-voor-rood regeling mag worden herbouwd.
De voorgenomen ontwikkeling van de Rood-voor-rood-kavel op de plaats van het kassencomplex past binnen het gemeentelijk beleidskader.
Op 1 januari 2003 is de nieuwe Woningwet van kracht geworden. De wijziging is van grote invloed op het te maken en te voeren gemeentelijk welstandsbeleid. De criteria die worden toegepast voor de beoordeling of een bouwwerk of standplaats in strijd is met redelijke eisen van welstand moeten voortaan zijn vastgelegd in een door de gemeente vastgestelde welstandsnota. Met de Dinkellandse Welstandsnota maakt de raad van de gemeente Dinkelland de toetsingscriteria bekend van het door het gemeentebestuur te voeren welstandsbeleid.
In de nota zijn de opgenomen welstandscriteria gekoppeld aan de gebiedsbeschrijvingen, waardoor de uit een oogpunt van welstand te stellen eisen (het welstandsregime) per gebied en stedenbouwkundig ensemble verschillen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën van welstandsregimes. De regimes worden toegekend op basis van een beoordeling van het desbetreffende stedenbouwkundige ensemble op de aspecten ligging, kwaliteit en kwetsbaarheid. Het te ontwikkelen bouwplan zal aan dit Beeldkwaliteitplan worden getoetst en daardoor in de omgeving passend zijn.
Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS een 'nee, tenzij'-regime. Indien een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-afweging met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden, mits de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het 'nee, tenzij'-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden. Bevoegd gezag voor de beoordeling van het beoogde project en eventuele compensatieverplichtingen is de provincie Overijssel.
De
locatie ligt in/aansluitend aan de EHS. Het aanliggende gebied is aangeduid als
‘nog te realiseren nieuwe natuur’.
Kaart 3: Ligging EHS
De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit zijn de Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen op basis van de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. De gebieden met de meest unieke of kenmerkende landschappen zijn aangewezen als Nationaal Landschap. Deze gebieden zijn waardevol door hun cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Noordoost Twente is aangewezen als Nationaal Landschap. Uitgangspunt voor het Nationaal Landschap is dat de belangrijkste landschappelijke kwaliteiten
niet mogen worden aangetast.
Bij ruimtelijke ingrepen dient er altijd te worden nagegaan of er een vergunning nodig is op grond van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol. Het voorzorgbeginsel houdt in dat alle aspecten die met een project samenhangen (zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten) en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen, moeten worden onderzocht. Toestemming wordt alleen verleend als op basis van de beste wetenschappelijke kennis zekerheid kan worden verschaft dat het project de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengt. Bij twijfel wordt geen toestemming verleend. Als een project niet in een Natura 2000-gebied plaatsvindt, kan het mogelijk toch schade aanbrengen aan een Natura 2000-gebied. Dit wordt ook wel de zogenaamde "externe werking" genoemd. Ook kan het project mogelijk schadelijke gevolgen hebben in combinatie met andere projecten. Dit wordt "cumulatieve effecten" genoemd. Op ongeveer 1,5 km afstand ligt het Natura 2000-gebied ‘Landgoederen Oldenzaal’. Omdat het hier het omzetten van een kassencomplex naar wonen betreft is hier alleen maar sprake van een verbetering. Lichtverstoring uit het complex wordt opgeheven. Andere effecten waren vanaf het bedrijf niet aanwezig.
De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal soorten, waaronder vrijwel alle gewervelde dieren en een aantal planten. Deze mogen onder meer niet gedood, verjaagd, gevangen of verontrust worden. Uitvoering van werkzaamheden kan leiden tot handelingen die in strijd zijn met deze verbodsbepalingen. De werkzaamheden kunnen immers leiden tot het verstoren of doden van dieren en het vernietigen van groeiplaatsen van beschermde planten. In veel gevallen kunnen plannen zo uitgevoerd worden dat overtreding van de genoemde verbodsbepalingen niet aan de orde is. Wanneer dit niet mogelijk blijkt te zijn, dan moet een ontheffing aangevraagd worden. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed gedegen onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten.
De bestemmingsplan herziening ziet toe op het bestemmen van een extra woning. In het kader van de Flora en Faunwet is door het bureau Hamabest te Deventer een Quickscan uitgevoerd. Uit de Quickscan komt naar voren dat er geen belemmeringen zijn in het kader van de Flora & Faunawet die de beoogde ontwikkeling tegengaan.
Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriele regelingen. Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Daarnaast is de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) van belang, die aanwijzingen geeft welke concrete grens geldt voor woningbouw, kantoren, inrichtingen etc. voor wat betreft de grens tussen “niet in betekenende mate”en “in betekenende mate” bijdragen. Op 1 augustus is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit van kracht geworden en wordt gerekend met de 3% grens. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet afzonderlijk getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. Dit ligt vast in artikel 4, lid 1 van het Besluit. In de regeling is nader uitgewerkt dat een plan met bijvoorbeeld minder dan 500 woningen of 33.333 m3 bruto kantooroppervlak en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt.
De herziening van het bestemmingsplan betreft het projecteren van een het bouwblok voor een extra woning en ligt het effect onder bovengenoemde grenzen van "niet in betekenende mate". Volgens artikel 4, lid 2 van de regeling Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) hoeft dit plan dan niet getoetst te worden aan de eisen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer.
Op basis van de risicokaart van de Provincie blijkt dat in de directe omgeving geen kwetsbare objecten staan of transport (vaarwegen, wegen, buisleidingen, spoorwegen) liggen.
Nabij het plangebied ligt wel de voormalige gaswinlocatie van de NAM. Op onderstaande afbeelding is te zien dat in de directe nabijheid een risicobedrijf aanwezig is. Het betreft een voormalig gaswinningstation van de NAM.
Deze
locatie is buiten het vastgestelde bestemmingsplan ‘Buitengebied’ gelaten. Voor
betreffende locatie is een partiële herziening opgesteld. Hierin krijgt het
perceel de enkelbestemming “Bedrijf” met functieaanduiding ‘specifieke vorm van
bedrijf – mijnbouw’.
Kaart 4: Risicokaart Overijssel
Deze locatie zal in aanmerking komen voor een functiewijziging. Hiervoor is een onderzoek gedaan naar het aspect externe veiligheid. Uit de onderzoek blijkt het volgende:
Ten behoeve van de MER is een Kwantitatieve Risico Analyse Schoonebeek Olieveld Herontwikkeling (21 maart 2006) uitgevoerd. De resultaten van deze analyse zijn weergegeven in de Plaatsgebonden Risico (PR) contouren. De grens- en richtwaarde voor (beperkt) kwetsbare objecten het Plaatsgebonden Risico wordt in het overheidsbeleid (Bevi) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar (kans op overlijden één op de miljoen jaar). Indien (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen de 10-6 contour aanwezig zijn, wordt de norm overschreden. Ter plaatse van de waterinjectielocaties valt de 10-6 per jaar plaatsgebonden risico (PR) contour binnen het hek van de waterinjectielocaties. Uit de uitgevoerde analyse is gebleken dat de externe veiligheidsrisico’s voor de waterinjectieleiding en -locaties verwaarloosbaar zijn. De overige voorzieningen worden ondergronds aangelegd en zijn reguliere leidingen.
Uit dit onderzoek blijkt dus, dat er qua externe veiligheid geen belemmeringen bestaan voor de nieuwe woning aan de Tramweg 9a.
De woning ligt op minmaal 60 m binnen de wettelijke geluidszone van de Tramweg. De voorkeursgrenswaarde van de geluidbelasting door wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. De Tramweg is een verharde asfaltweg welke naar het zuidoosten overgaat in een zandpad. Over de weg komt alleen bestemmingsverkeer naar de aanliggende woningen en percelen. Bij een gemiddeld aantal voertuigbewegingen van 5 á 6 per woning bedraagt het aantal bewegingen per etmaal nog geen 40 voertuigen. Bij dat zeer geringe aantal ligt de geluidbelasting bij de geplande woning ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Het aantal vervoersbewegingen naar de inrichting zal afnemen. In bedrijf als tuindersbedrijf waren er de dagelijkse vervoersbewegingen van de eigenaar, personeel en ondersteunde diensten en de af- en aanvoer van plantmateriaal en overige hulpstoffen. Zijn niet meer aanwezig en daar voor in de plaats komen de aan- en afvoerbewegingen naar de woning. Dit zal leiden tot een afname en dus alleen maar positieve gevolgen hebben.
De wijziging van het bestemmingsplan heeft tot gevolg dat minder geluid zal immiteren. Het laden en lossen van vrachtwagens zal niet meer aanwezig zijn. Het herbestemmen van de locatie heeft alleen maar positieve gevolgen voor het aspect geluid vanuit de inrichting.
Voor deze bestemmingsplanherziening geldt dat ingevolge de Wro bodemonderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de bodem geschikt is voor de gewenste ontwikkeling en om na te gaan of eventueel aanwezige bodemverontreiniging de (financiële) haalbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Binnen het project vinden geen activiteiten plaats waardoor er sprake is van bodemverontreiniging.
Door het bureau Terra Agri is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar de toestand van de bodem. Het bodemonderzoek voldoet aan de NEN 5740.
De conclusie van het onderzoek is dat er geen milieuhygiënische bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingswijziging zijn. Het bodemonderzoek is als bijlage toegevoegd.
Het plan heeft geen significante nadelige invloed op de omgevingsfactoren.
De deelname aan de Rood-voor-rood regeling zal leiden tot een afname van het bebouwde oppervlak. Het bebouwde oppervlak zal circa met 4.000 m² afnemen en daarnaast zal ook de hoeveelheid verharding afnemen.
Dit heeft tot gevolg dat er een lager afvoer is van regenwater naar de bodem of openbaar water. De wijziging van het bestemmingplan heeft positieve gevolgen voor het aspect water.
De vele cultuurhistorische waarden geven in het buitengebied van Dinkelland de identiteit en het karakter van het gebied aan.
Het huidige landschap van Dinkelland is het resultaat van een wisselwerking tussen het natuurlijke milieu en de talloze menselijke ingrepen. In eerste instantie is de abiotische factor (de ondergrond) bepalend geweest voor de opbouw van het landschap. In de loop van de tijd heeft de mens steeds sterker zijn stempel op het landschap gedrukt en is het waardevolle cultuurlandschap van Noordoost Twente ontstaan.
De hiervoor beschreven wordingsgeschiedenis van het landschap is essentieel voor de kwaliteiten van het huidige landschap in Dinkelland. Binnen dit landschap zijn in het landschapsontwikkelingsplan vier landschapstypen te onderscheiden met ieder hun kenmerkende en structuurbepalende elementen. Het plangebied ligt in een jonge ontginning. Landschappelijke inpassing is hier een vereiste conform het LOP-NOTT (paragraaf 2.3.1.2.).
Door het landschapsbureau Bijkerk c.s. is een landschapplan gemaakt. Binnen het project wordt de groenstructuur versterkt. Op onderstaande kaart 5 is landschapsplan weergegeven.
|
|
|
|
Kaart 5: Landschapsplan
Hieronder is de definitieve situatieschets aangegeven.
Met de
ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de
beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen.
In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel
van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de
ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming
onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te
worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt
hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de
kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van
het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet
1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz,
1-9-2007).
Het archeologiebeleid is er, in overeenstemming met Malta en de monumentenwet
1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat
niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch
onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast
te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De
archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt
vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het
ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het
'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief.
In het kader van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) dient in kaart te worden gebracht of er sprak is of kan zijn van archeologische monumenten. De gemeente Dinkelland heeft hiervoor een eigen beleidskader ontwikkelt met de naam ‘de toekomst ligt in het verleden’.
Op
onderstaand kaartje is een fragment van ‘Archeologische verwachtings- en
advieskaart’ behorend bij voormeld beleidkader.
Kaart 6: Archeologische atlas Dinkelland
De ligging van de bouwkavel is op de grens van twee bodemtypen. In de legenda staat hierover het volgende omschreven:
Voor het
gebied met de groene kleur:
Met de volgende verwachtingwaarde:
Middelmatig voor archeologische resten uit alle periodes. Een kans op archeologische resten uit de Late Middeleeuwen in de nabijheid van stuwwalhellingen met een plaggendek.
Verder vermoedelijk hoofdzakelijk losse vondsten. Archeologische resten vlak onder het maaiveld en hierdoor vaak minder goed geconserveerd.
En het volgende beleidsadvies:
archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Voor het gebied met de licht groene kleur:
Met de volgende verwachtingwaarde:
Laag voor archeologische resten uit alle perioden. Hoofdzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. In brede vlakke delen van erosiedalen kan sprake zijn van bewoningssporen uit de Vroege en Late Middeleeuwen. Verder diverse categorieën losse vondsten.
En het volgende beleidsadvies:
vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm m.u.v. gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten.
Het project heeft betrekking op het bestemmen van een bouwkavel van 1.000 m² waarbij een woning wordt gebouwd met één of twee bijgebouwen.
Het project heeft dus betrekking op een gebied kleiner dan 5.000 m² zodat er een algemene vrijstelling is voor het laten uitvoeren van een archeologische onderzoek.
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht hiervan binnen drie dagen melding te doen (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze melding dient te gebeuren bij de minister van OCW, i.e. de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Het juridisch systeem en de gelegde bestemmingen en aanduidingen worden in dit hoofdstuk beschreven en toegelicht.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied en zijn juridisch bindend. Dit bestemmingsplan is opgezet conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals deze per 1 juli 2008 gelden. Uitgangspunt is door het stellen van heldere regels en een duidelijk leesbare verbeelding, een zo goed mogelijke handhaafbaarheid te realiseren. De toetsingscriteria in de regels vormen een toetsingsgrond voor bouw- en aanlegvergunningen, ontheffingen, nadere eisen en wijzigingen.
Vanwege de Wro is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008 verplicht. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Deze standaard, welke slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard is, is verplicht in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zo voorziet de SVBP in een standaardopbouw van een bestemmingsplan door onder andere:
· standaardbenamingen van een bestemming en de daarin voorkomende bepalingen (bouwregels, aanlegvergunningen, e.d.);
· de alfabetische volgorde van de begripsbepalingen en bestemmingen;
· een vaste volgorde van een indeling van een bestemming;
· een aantal standaard begripsbepalingen;
· een standaardwijze van meten;
· vaste kleuren en kleurcodes van een bestemming op de verbeelding;
· standaardbenamingen van aanduidingen op de verbeelding en in de regels
Toelichting op de regels per bestemming
Doeleinden- / bestemmingsomschrijving
Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is.
Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
Ontheffing van de bouwregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien), waaruit blijkt dat de bouwregels niet voldoende blijken te zijn. Burgemeester en Wethouders kunnen in deze gevallen ontheffing van de bouwregels verlenen. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.
Specifieke gebruiksregels
In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn de gebruiksvormen genoemd die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
Ontheffing van de gebruiksregels
Van een aantal gebruiksvormen kan nu nog niet worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn of niet. Voor dergelijke gebruiksvormen is een ontheffing opgenomen. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een ontheffing zijn gebracht. De ontheffing wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
Wijzigingsbevoegdheden
Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de regels aangegeven grenzen. Voor zo’n wijziging bestaan aparte procedureregels. Voor zover het een wijziging binnen de bestemming zelf betreft, bijvoorbeeld het verwijderen van een aanduiding,
staat deze in het betreffende artikel genoemd. Voor zover het een wijziging naar een andere bestemming betreft, kan deze in het betreffende artikel zijn opgenomen of in een algemeen artikel.
Nadere eisen
Hierin wordt aangegeven dat Burgemeester en Wethouders, na afweging van een aantal criteria, nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing.
De eisen kunnen echter alleen gesteld worden wanneer er ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de bebouwing reeds een hoofdeis is opgenomen binnen de bestemming.
Overgangsbepaling
Het overgangsrecht ziet op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar dat nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging, onder het overgangsrecht zijn gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik worden met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
Bestemming
Wonen
De bestemming heeft betrekking op de bestaande woonhuizen en bijgebouwen in het plangebied. Met ‘bestaande woonhuizen’ wordt gedoeld op de op het moment van het ontwerpplan (voorafgaand aan de raadsvaststelling) aanwezige woonhuizen. In beginsel is voor verbouw of herbouw de bestaande locatie uitgangspunt, tenzij vanuit milieuoptiek of een goede
landschappelijke inpassing een verschuiving is gewenst.
De grootte van het bestemmingsvlak is gebaseerd op de grootte van de aanwezige tuin en/of erfafbakening, zoals deze is af te lezen op recente luchtfoto’s. Delen van percelen die als weiland of anderszins als cultuurgrond in gebruik zijn, zijn zoveel mogelijk onder de agrarische bestemming
gebracht.
Onder de woonfunctie vallen woonhuizen, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
Extra functies ten behoeve van het wonen mogen in de hoofd- en bijgebouwen plaatsvinden. In een specifiek geval is de woonfunctie gecombineerd met de aanduiding van een theeschenkerij of een boerderijkamer of een anderszins bedrijfsmatige functie, die de kleinschaligheid overstijgt. Bij
ontheffing is voorts combinatiegebruik met bescheiden vormen van logiesverstrekking mogelijk.
Binnen de woonbestemming zijn alleen agrarische hobbyactiviteiten toegestaan: agrarisch bedrijfsmatige activiteiten vinden plaats binnen de agrarische bouwpercelen.
De hoofdgebouwen bestaan altijd uit het woonhuis. De inhoud van de hoofdgebouwen mag maximaal 750 m3 zijn. Panden kleiner dan 750 m3 mogen tot die maat uitbreiden; panden groter dan 750 m3 worden in beginsel conserverend bestemd.
Per hoofdgebouw is één woning toegestaan. Een woning is een samenstel van ruimten, waarvan er meerdere in een huis aanwezig kunnen zijn. Het huis is evenwel het gebouw, waarbinnen overeenkomstig het terughoudende beleid ten aanzien van de woonfunctie in het buitengebied, niet meer dan één woning is toegestaan. In het buitengebeid zijn situaties aanwezig waar sprake is van inwoning. Dit is toegestaan bij woningen. In het woonhuis (het hoofdgebouw) mogen twee huishoudens zich vestigen.
Met een ontheffing wordt een verruiming van de bouwmogelijkheden mogelijk tot maximaal 1.000 m3.
Voor de aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen geldt een maximale oppervlakte van 100 m2. Hierbij geldt dat de maximale oppervlakte ten hoogste 75% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt. Er is in uitzonderingsgevallen een ontheffing mogelijk tot 200 m2, indien de extra ruimte noodzakelijk is voor het stallen van materieel dat noodzakelijk is voor het onderhoud van minimaal 5000 m² eigen grond en/of het stallen van dieren.
Ook is meer bijgebouwenruimte toegestaan buiten het erf, indien er in de bestaande situatie reeds meer dan 100 m² aanwezig is. In die gevallen is er met ontheffing mogelijkheid voor nieuwbouw, mits er sprake is van sanering van een substantiële hoeveelheid bijgebouwen. Het bijgebouw van 100 m2 mag, in de vorm van een aan- of uitbouw, bij het woonhuis worden getrokken en in gebruik worden genomen ten behoeve van het wonen. Wanneer deze situatie plaatsvindt mag daarna geen bijgebouw meer worden gerealiseerd. Bijvoorbeeld wanneer een garage wordt toegevoegd aan het woonhuis en wordt ingericht als leefruimte binnen het huis, mag geen nieuwe garage achter de woning worden gebouwd.
Tot slot is er extra bijgebouwenruimte toegestaan ter compensatie van elders gesaneerde veldschuren. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten.
- de te verplaatsen veldschuren tot een oppervlakte van 50 m² mogen in z’n geheel worden teruggebouwd op het bouwperceel, waarbij ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte aansluiting kan worden gezocht bij de regels van de voor dat bouwperceel vigerende bestemming;
- voor de te verplaatsen veldschuren met een oppervlakte van meer dan 50 m², mag er 50 m² worden teruggebouwd op het bouwperceel, vermeerderd met een kwart van het aantal m2 dat de te verplaatsen veldschuur qua oppervlakte groter was dan 50 m². Ook hierbij geldt dat ten aanzien van de maximale goot- en bouwhoogte aansluiting mag worden gezocht bij de bestemmingsplanregels van de voor dat bouwperceel vigerende bestemming;
PM resultaat inspraak
Het plan is economisch en financieel gezien voor rekening en risico van de aanvrager. Voor de gemeente bevat dit plan geen risico’s.