De voor
'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
wonen,
al dan niet in combinatie met;
1.
sociale,
culturele, medische, maatschappelijke en/of educatieve functie;
2.
zorgwoning
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – 1”;
met
daaraan ondergeschikt:
b.
groenvoorzieningen;
c.
infrastructurele
voorzieningen;
d.
openbare
nutsvoorzieningen;
e.
waterhuishoudkundige
voorzieningen;
met de
daarbij behorende:
f.
tuinen,
erven en terreinen;
met dien
verstande dat:
g.
ter
plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de instandhouding van de bestaande
karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd.
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen
ten behoeve van wonen, gelden de volgende regels:
1.
als
hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
2.
de
hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
3.
het
aantal woningen bedraagt niet meer dan één per bouwvlak;
4.
een
hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd;
5.
de
afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens
bedraagt ten minste
6.
het
behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de
aanduiding “karakteristiek”;
7.
de
dakhelling bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande
dakhelling indien deze meer of minder is;
8.
de
goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3 m, met dien verstande dat
indien de bestaande goothoogte
meer bedraagt dan is aangegeven, deze bestaande goothoogte de
maximale goothoogte betreft;
9.
de
bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 10 m, met dien verstande
dat indien de bestaande bouwhoogte
meer bedraagt dan is aangegeven, deze bestaande bouwhoogte de
maximale bouwhoogte betreft;
10. in uitzondering op het bepaalde
onder 8 en 9 geldt dat de goot- en
bouwhoogte van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduidingen
“karakteristiek” ten hoogste de goot- en bouwhoogte van het bestaande
gebouw bedragen.
b. Voor het bouwen van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende
regels:
1.
de
gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
mag maximaal 110% van het grondoppervlak van het hoofdgebouw bedragen, met dien
verstande dat:
a.
de
gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op
het achtererf maximaal 50% van het achtererf mag bedragen;
b.
onverminderd
het bepaalde onder a de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, aangebouwde
bijgebouwen en aangebouwde overkappingen maximaal 80% van het oppervlak van het
hoofdgebouw mag bedragen;
c.
onverminderd
het bepaalde onder a en b de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen maximaal
2.
indien
de oppervlakte van het hoofdgebouwen kleiner is dan
3.
de
breedte van een aan- en uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde
overkapping naast het hoofdgebouw mag maximaal de helft van de breedte van de
voorgevel van het hoofdgebouw bedragen met een maximum van
4.
de
bouwhoogte van platte aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag
maximaal
5.
de
goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde
overkappingen bedraagt maximaal de goothoogte van het hoofdgebouw, met dien
verstande dat de goothoogte maximaal
6.
de
bouwhoogte van aan- of uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde
overkappingen mag maximaal
7.
de
goot- en boeihoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mogen maximaal
8.
de
bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 6,6 m
bedragen;
9.
een
erker mag de bouwgrens/bouwvlak/voorgevelrooilijn overschrijden, mits de
afstand van de voorgevel van de erker tot de perceelsgrens minimaal
10.
de
breedte van de erker mag, buitenwerks gemeten, maximaal 50% van de breedte van
de gevel van het hoofdgebouw waarin de erker wordt geplaatst, bedragen;
11.
de
diepte van de erker mag, buitenwerks gemeten, maximaal
12.
de
bouwhoogte van de erker mag maximaal
13.
aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op de zijdelingse
perceelgrens, dan wel op een afstand van minimaal
14.
aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen te worden gebouwd op een
afstand van minimaal
15.
bij
vrijstaande hoofdgebouwen dienen de aan- en uitbouwen, de aangebouwde
bijgebouwen en de aangebouwde overkappingen zodanig te worden geplaatst dat aan
één zijde een vrije strook overblijft met een breedte van minimaal
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1.
op
een bouwperceel mag maximaal één vlaggenmast van ten hoogste
2.
de
bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt tot
3.
de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde,
bedraagt tot
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a.
de
plaats en de afmetingen van de bebouwing;
b.
de
bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf
grenzend aan de openbare weg of openbaar groen;
c.
de
plaats van gebouwen in de nabijheid van een gebouw ter plaatse van
de aanduidingen “karakteristiek”;
d.
de
goot/ en bouwhoogte van de met “karakteristiek” aangegeven gebouwen,
in die zin dat dient te worden aangesloten bij de goot- en bouwhoogte en
dakvorm van het bestaande gebouw.
Het
bevoegd gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,
bij
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a.
lid
13.2, sub a, onder 2 en toestaan dat een hoofdgebouw aan de achterzijde buiten
het bouwvlak wordt gebouwd, tot ten hoogste
1.
de
bouwdiepte van de vrijstaande woning in totaal maximaal
2.
de
afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot
de achterste perceelsgrens ten minste
3.
de
geluidbelasting van geluidgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor
geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
4.
er,
indien sprake is van aaneen gebouwde woningen, een stedenbouwkundige samenhang
is;
b.
lid
13.2, sub a, onder 5 en toestaan dat de afstand tussen het hoofdgebouw en de
zijdelingse perceelsgrens wordt verkleind, met dien verstande dat voornoemde
afstand niet minder mag bedragen dan 2,5 m;
c.
de
in lid 13.2, sub a, onder 8 en 9 gegeven goot- en bouwhoogten tot niet meer dan
10% van die hoogtes;
d.
lid
13.2, sub b, onder 2 met dien verstande dat per woning de gezamenlijke
oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal
e.
lid
13.2, sub b, onder 4, 5, 6, 7 en 8 met dien verstande dat bij uitbreiding van
een bestaande aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping de goot- en bouwhoogte
gelijk mogen zijn aan de goot- en bouwhoogte van het bestaande.
Onder
strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a.
het
gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
b.
het
gebruik van een hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouw en aangebouwd bijgebouw
voor meer dan één woning;
c.
het
gebruik van de gronden en bouwwerken voor logiesverstrekking;
d.
het
gebruik van de gronden en bouwwerken in combinatie met een aan huis verbonden
beroep, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden beroep
uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft
gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt
gedaan en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
1.
de
woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
2.
aan
huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep mogen uitsluitend
inpandig worden verricht;
3.
maximaal
30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan
huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van
4.
degene
die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die het aan huis
verbonden beroep uitoefent;
5.
de
ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en
intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
6.
behoudens
een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden
beroep, mag geen detailhandel plaatsvinden;
7.
het
gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de
parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt
dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
Het
bevoegd gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in:
a.
13.1
en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van aan huis-
verbonden bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de uitoefening van een
aan huis verbonden bedrijf wel is toegestaan voor zover de woonfunctie in
overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan
het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
1.
de
woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
2.
de
aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf mogen uitsluitend
inpandig worden verricht;
3.
maximaal
30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de
aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van
4.
degene
die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die het aan huis
verbonden bedrijf uitoefent;
5.
de
ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en
intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
6.
het
gebruik levert geen ernstige hinder op voor het woonmilieu, dan wel doet geen
afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
7.
van
deze afwijkingsbevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt ten behoeve van bedrijven
die vergunningsplichtig of meldingsplichtig
zijn krachtens de milieuwetgeving;
8.
bedrijfsactiviteiten
zijn bovendien uitsluitend toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel
naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de
bedrijven categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
9.
behoudens
een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden
bedrijf, mag geen detailhandel plaatsvinden;
10. het gebruik zal geen nadelige
invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden
geparkeerd op eigen terrein.
b.
13.5
onder c en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van
bed and breakfast, mits wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
1.
de
bed and breakfast moet plaatsvinden binnen de
bestaande bebouwing en mag zowel in hoofdgebouw als bijgebouw worden
gerealiseerd. Er wordt uitgegaan van een al bestaande entree;
2.
in
een bijgebouw mogen voor de bed and breakfastfunctie
uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd.
Hieraan gekoppeld, moet in het hoofdgebouw een ontbijtruimte en mag een
eventuele woonkamer worden gerealiseerd;
3.
het
bijgebouw moet in de directe nabijheid van het hoofdgebouw staan en een
duidelijke relatie hebben met het hoofdgebouw;
4.
de
uiterlijke kenmerken van het hoofdgebouw moeten behouden blijven. Er mogen geen
uiterlijke kenmerken aan de woning worden toegevoegd;
5.
er
mogen maximaal drie bed and breakfasteenheden worden
gerealiseerd, voor in totaal maximaal 6 personen;
6.
er
mag geen keukenblok in de bed and breakfasteenheden
worden gemaakt;
7.
het
parkeren voor de bed and breakfast moet op eigen erf
plaatsvinden;
8.
er
mag geen extra inrit worden aangelegd in verband met de vestiging van bed and breakfast;
9.
de
vestiging van bed and breakfast is alleen toegestaan
aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
10. er is geen sprake van onevenredige
schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven
in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
11. er mag geen onevenredige afbreuk
worden gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
c.
13.5
onder b en toestaan dat een gebouw wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:
1.
de
oppervlakte van het woonhuis voorafgaand aan de splitsing minimaal 180 m2
bedraagt;
2.
het
aantal woningen maximaal 2 bedraagt;
3.
de
bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
4.
er
voldoende parkeergelegenheid op het bijbehorende erf wordt aangelegd;
5.
er
geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische)
bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden
beperkt;
6.
de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de
daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
a.
Het
is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het
bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde,
en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
1.
het
aanleggen van verharding voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen, met
uitzondering van een oprit voor motorvoertuigen met een breedte van ten hoogste
4 m.
b.
Het
is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het
bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde,
en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de
aanduiding “waardevolle boom”:
1.
het
ontginnen, afgraven, verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem;
2.
het
uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
3.
het
graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van
waterlopen, sloten en greppels;
4.
het
verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met
uitzondering van grondwateronttrekkingen;
5.
het
vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
6.
het
aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden alsmede het
aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
c.
Een
vergunning als bedoeld onder a en b kan slechts worden verleend indien er geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de
ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
d.
De
onder a en b bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden die:
1.
reeds
in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
2.
het
normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
3.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
a.
Ter
plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, is het verboden zonder of in
afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag
(omgevingsvergunning) bouwwerken te slopen:
1.
het
aanleggen van verharding voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen, met
uitzondering van een oprit voor motorvoertuigen met een breedte van ten hoogste
4 m.
2.
het
ontginnen, afgraven, verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem;
3.
het
uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
4.
het
graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van
waterlopen, sloten en greppels;
5.
het
verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met
uitzondering van grondwateronttrekkingen;
6.
het
vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
7.
het
aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden alsmede het
aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
b.
Een
vergunning als bedoeld onder a kan slechts worden verleend, mits:
1.
geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de
bebouwing;
2.
de
karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende
wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;
3.
de
karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
4.
het
delen van een pand of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als
karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop geen onevenredige aantasting
van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
c.
De
onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor het slopen:
1.
ingevolge
een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
2.
van
bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
3.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.