Gemeente:
Midden-Drenthe
Plannaam:
Elp
Status:
Vastgesteld
Status Datum:
04-11-2009

Artikel 14 Wonen

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b. aan huis verbonden beroepen;

c. openbare nutsvoorzieningen;

d. groenvoorzieningen en water;

en tevens voor:

e. kantoor- of praktijkruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';

f. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen ' specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1' en ‘specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 2’;

g. het behoud van monumentale bomen ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom';

h. het behoud en de versterking van het landschappelijk karakter van het dorp zoals dat is weergegeven op de bijlagekaart 'groene contouren en zichtlijnen' en op individuele kavels wordt gekenmerkt door grasbermen en greppels langs de weg, de aanwezigheid en aanplant van grote inheemse bomen en de afscherming van kavels aan de zijkant en achterzijde met inheemse hagen zoals meidoorn en beuk;

met dien verstande dat ten aanzien van aan huis verbonden beroepen geldt dat:

1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;

2. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;

3. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 45 m²;

4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;

5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;

6. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;

7. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

 

 

14.2 Bouwregels

 

a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

1. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

2. een hoofdgebouw zal vrijstaand dan wel ten hoogste tot het bestaande aantal aaneen worden gebouwd ;

3. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande gebouw tot die perceelsgrens voorzover deze minder bedraagt;

4. de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 10 m, dan wel niet meer dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;

5. de dakhelling van de hoofdgebouwen bedraagt minimaal 40° en maximaal 50°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder/meer is;

6. in uitzondering op het bepaalde onder 4 geldt dat de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1' en ‘specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 2’ niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw;

7. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is;

 

b. Voor het bouwen van bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels, met dien verstande dat het bepaalde onder 2 tot en met 5 uitsluitend van toepassing is op bijgebouwen die geheel of gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd:

1. van een bouwperceel zal ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel ten hoogste het bestaande percentage voorzover dat meer is;

2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen binnen een bouwperceel worden gebouwd;

3. indien de oppervlakte van het hoofdgebouwen kleiner is dan 63 m² mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen maximaal 50% van het achtererf bedragen met een maximum van 50 m²;

4. indien de oppervlakte van het hoofdgebouw groter is dan 63 m² zal de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 100% van het grondoppervlak van het hoofdgebouw bedragen, met dien verstande dat:

a. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het achtererf maximaal 50% van het achtererf mag bedragen;

b. onverminderd het bepaalde onder b1 de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen maximaal 80% van het oppervlak van het hoofdgebouw mag bedragen;

c. onverminderd het bepaalde in onder b1 en b2 de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 85 m² mag bedragen;

5. de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouwd of aangebouwde overkapping naast het hoofdgebouw zal ten hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen, met een maximum van 7 m. Indien het hoofdgebouw in de voorgevel smaller is dan 7 m zal de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping ten hoogste 3,5 m bedragen;6.

de bouwhoogte van platte aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 3 m bedragen;

7. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zal ten hoogste 3,5 m bedragen dan wel ten hoogste de goothoogte van het hoofdgebouw;

8. de bouwhoogte van aan- of uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zal ten hoogste 7 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

9. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 3 m bedragen;

10. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 6,6 m bedragen;

11. een erker mag de bouwgrens/het bouwvlak of de voorgevelrooilijn overschrijden, mits:

- de afstand van de erker tot de perceelgrens ten minste 2 m bedraagt;

12. de breedte van een erker zal, buitenwerks gemeten, ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw waarin de erker wordt geplaatst bedragen;

13. de diepte van een erker zal, buitenwerks gemeten, ten hoogste 1,5 m bedragen;

14. de bouwhoogte van een erker zal ten hoogste 3 m bedragen;

15. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op de zijdelingse perceelgrens, dan wel op een afstand van ten minste 1 m hiervan te worden gebouwd;

16. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen te worden gebouwd op een afstand van ten minste 1 m achter het verlengde van de voorgevel en bij hoekwoningen bovendien op een afstand van ten minste 1 m achter het verlengde van de voorgevel van het naastliggende perceel, tenzij in het bestemmingsplan anders is aangegeven;

17. per woning zijn ten hoogste drie aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan, waarvan er ten hoogste twee aan het hoofdgebouw mogen worden gebouwd;

18. bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen de aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zodanig te worden geplaatst dat aan één zijde een vrije strook overblijft met een breedte van ten minste 2,7 m, gerekend vanaf de zijdelingse perceelgrens;

19. bij hoofdgebouwen waarvan er horizontaal meer dan twee aaneen zijn gebouwd, zal de diepte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping achter de achtergevel van het hoofdgebouw, indien deze aan- of uitbouw, dit aangebouwde bijgebouw of deze aangebouwde overkapping breder is dan 50% van de breedte van de achtergevel van het hoofdgebouw, ten hoogste 4 m bedragen.

20. in uitzondering op het bepaalde ten aanzien van bouw- en goothoogten geldt dat de goot- en bouwhoogte van gebouwen ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1' en ‘specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 2’ niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw;

 

c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

1. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 7 m bedragen;

2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan maximaal 1 m mag bedragen;

3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde die minimaal 1 m achter het verlengde van de voorgevel geplaatst worden is maximaal 3 m;

4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde die op overige gronden geplaatst worden is maximaal 1 m;

 

 

14.3 Nadere eisen

 

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

- het bebouwingsbeeld of de karakteristieke of monumentale waarde van bebouwing en groenvoorzieningen;

- de verkeersveiligheid;

- de milieusituatie;

nadere eisen stellen aan:

de plaats en de afmetingen van de bebouwing,

met name wat betreft de plaats en de goot- en bouwhoogte van karakteristieke gebouwen en gebouwen in de nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1' en ‘specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 2’ of van een boom ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom'.

 

 

14.4 Ontheffing van de bouwregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

- het bebouwingsbeeld of de karakteristieke of monumentale waarde van bebouwing en groenvoorzieningen;

- de verkeersveiligheid;

ontheffing verlenen van het bepaalde in:

a. lid 14.2, sub a, onder 3:

ten behoeve van een geringere afstand tot de grens van het bouwperceel, dan wel het bouwen op de grens van het bouwperceel;

b. artikel 14.2 sub b onder 3 en 4:

met dien verstande dat per woning de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 70 m² mag bedragen, indien een medische indicatie of mantelzorg daartoe aanleiding geeft;

c. artikel 14.2 sub b onder 7 t/m 11:

met dien verstande dat bij uitbreiding van een bestaande aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping de goot- en bouwhoogte gelijk mogen zijn aan de goot- en bouwhoogte van het bestaande.

 

 

14.5 Specifieke gebruiksregels

 

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving. Hieronder wordt in ieder geval gerekend:

a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

b. het gebruik van een woning in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan huis verbonden beroep;

c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden beroep uitsluitend is toegestaan voorzover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:

1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair zal blijven;

2. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig zullen worden verricht;

3. ten hoogste 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen zal worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 45 m²;

4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene zal zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;

5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zal zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;

6. er geen detailhandel plaatsvindt, ondergeschikte verkoop in direct verband met het aan huis verbonden beroep is toegestaan;

7. er geen uiterlijke kenmerken ten behoeve van het aan huis verbonden beroep zijn aangebracht, behoudens een kleine naams- en beroepsaanduiding van maximaal 0,2 m². Deze aanduiding moet aan het pand bevestigd zijn en mag niet verlicht zijn;

8. het gebruik geen nadelige invloed zal hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

d. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning.

 

 

14.6 Ontheffing van de gebruiksregels

 

a. Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van de gebruiksregels, indien strikte toepassing hiervan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

b. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de gebruiksregels ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf voor kleinschalige activiteiten.

Ontheffing wordt uitsluitend verleend indien aan onderstaande criteria wordt voldaan:

1. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven. Dit betekent dat:

a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;

b. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;

c. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 45 m²;

d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;

2. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:

a. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende dorpse (woon)omgeving;

b. geen ontheffing wordt verleend aan bedrijven die vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;

c. bedrijfsactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk zijn te stellen met de in artikel 4.1 onder a en b vermelde bedrijven;

d. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;

e. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

 

c. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de gebruiksregels voor het gebruik van voormalige agrarische (bij)gebouwen ten behoeve van opslag van goederen, met dien verstande dat geen ontheffing mag worden verleend voor risicovolle inrichtingen en de ruimtelijke uitstraling van de hiermee gepaard gaande activiteiten, zoals de vervoersbewegingen, qua omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende dorpse (woon)omgeving.

 

 

14.7 Aanlegvergunning

 

a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

- het aanleggen van verharding voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen, met uitzondering van een oprit voor motorvoertuigen met een breedte van ten hoogste 4 m.

 

b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien geen er afbreuk wordt gedaan aan de in lid 14.1 onder g en h omschreven waarden.

 

c. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

- het normale onderhoud betreffen;

- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.

 

 

14.8 Wijzigingsbevoegdheid

 

a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van de bouw van meerdere woningen in een bestaand hoofdgebouw of het bouwen van meerdere woningen op de plaats van een bestaand hoofdgebouw binnen het bouwvlak met dien verstande dat:

1. deze ontheffing alleen mag worden toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1, 2 en 3';

2. indien buiten de contour van het bestaande gebouw wordt gebouwd, de oppervlakte van de hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan wordt aangegeven in de grafiek uit bijlage 1, met dien verstande dat:

a. het kaveloppervlak het (deel van het) bouwperceel is dat is bestemd voor wonen;

b. in bijzondere gevallen, zoals de bouw ten behoeve van bijzondere doelgroepen, het percentage door middel van de in de bijlage opgenomen grafiek berekende oppervlak met ten hoogste 50% mag worden verhoogd;

3. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m;

4. per hoofdgebouw voldoende parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;

5. een verzoek om wijziging van het plan gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter, zoals is aangegeven in lid 14.1 onder h; burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot wijziging van het bestemmingsplan als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd;

6. de wijziging niet mag leiden tot een beperking van het functioneren van omliggende (agrarische) bedrijvigheid;

7. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

8. rekening wordt gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet;

9. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:

a. er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;

b. afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;

c. de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.

 

b. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van de bouw van één of meerdere woningen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2', met dien verstande dat:

1. de nieuwe te realiseren woningen in het verlengde van de bestaande woning worden gebouwd en de nieuwe woning niet breder mag zijn dan de bestaande woning;

2. er een minimaal 7 m diepe tuin achter de bestaande woning aanwezig blijft;

3. de afstand tussen de hoofdgebouwen ten hoogste 19 m bedraagt;

4. de toegang (voor autoverkeer) tot het achterhuis door middel van een doorgang van ten minste 3 m breed is gegarandeerd;

5. parkeren ten behoeve van de nieuwe woningen achter de bestaande woning uit het zicht vanaf de openbare weg wordt gerealiseerd;

6. ten minste 40% van het perceel dat grenst aan agrarisch gebied of (dorps)groen, niet mag worden bebouwd;

7. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter, zoals is aangegeven in lid 14.1 onder h; burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot wijziging van het bestemmingsplan als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd;

8. de wijziging niet mag leiden tot een beperking van het functioneren van omliggende (agrarische) bedrijvigheid;

9. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

10. rekening wordt gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet;

11. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:

a. er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;

b. afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;

c. de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.

 

c. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van de bouw van één of meerdere woningen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3', met dien verstande dat:

1. de kavel met minimaal 9 m aan de openbare weg grenst;

2. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter, zoals is aangegeven in lid 14.1 onder h; burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot wijziging van het bestemmingsplan als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd;

3. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

4. de wijziging niet mag leiden tot een beperking van het functioneren van omliggende (agrarische) bedrijvigheid;

5. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:

a. er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;

b. afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;

c. de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.