Regels
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
a. het plan:
het bestemmingsplan Elp van de gemeente Midden-Drenthe;
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1731.Elp-0401 met de bijbehorende regels;
c. aan- of uitbouw:
een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw;
d. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
e. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
f. aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteiten in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kunnen worden uitgeoefend;
g. aan huis verbonden beroep:
het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat in combinatie met de woonfunctie als hoofdfunctie kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw en/of bijgebouw(en) dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;
h. achtererf:
het achter de woning gelegen gedeelte van het erf, voorzover gelegen achter de achtergevel en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelgrenzen;
i. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
j. agrarisch dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
k. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
l. bebouwingspercentage:
een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
m. beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
n. bestaand:
het gebruik, een aantal dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning;
het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 Wro;
o. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
p. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
q. bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw, vrijstaand dan wel aangebouwd;
r. bijzondere doelgroep:
een specifieke bevolkingsgroep waaronder onder andere starters, statushouders en burgers die met zorg wonen, worden verstaan;
s. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
t. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
u. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
v. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
w. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
x. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
y. café:
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;
z. cafetaria/snackbar:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken;
aa. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
bb. dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder onder andere zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, galerieën en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
cc. dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
dd. discotheek/bar-dancing:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van muziek en het gelegenheid geven tot dansen wezenlijke onderdelen vormen;
ee. eerste bouwlaag:
een bouwlaag op de begane grond;
ff. erker:
uitbouw aan een gevel van het hoofdgebouw;
gg. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
hh. grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;
ii. hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
jj. horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
kk. horeca, categorie I:
een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
ll. horeca, categorie II:
een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars, snackbars en cafetaria's;
mm. hotel:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;
nn. kampeermiddel:
1. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
oo. kap:
een dakafdekking onder hoek van meer dan vijf graden met het horizontale vlak;
pp. overkapping:
een bouwwerk voorzien van een plat dak dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;
qq. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;
rr. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
ss. overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en met niet meer dan één wand is uitgevoerd;
tt. peil:
a. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
b. bij ligging aan een anderszins verhard terein: de bovenkant van dat terein;
c. bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
uu. pension:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten;
vv. restaurant:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;
ww. risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
xx. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
yy. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, indien een woning met meer dan één zijde naar de weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);
zz. voorgevelrooilijn:
de voorgevelrooilijn is:
a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing;
- de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- bij een wegbreedte van ten minste 15 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
- bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg.
- bij een wegbreedte tussen de 10 m en 15 m, de lijn gelegen op een afstand, die gelijk is aan de wegbreedte, uit de as van de weg.
aaa. vrijstaand gebouw:
een niet met het hoofdgebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
bbb. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
f. de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:
1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
2. erkers die voldoen aan de bouwvoorschriften;
3. overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,50 m;
4. balkons die minder dan 1 m buiten de gevel steken.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. grondgebonden agrarische bedrijven en/of agrarische cultuurgrond;
b. agrarisch dienstverlenende bedrijven;
c. dienstwoningen;
met de daarbij behorende:
d. groenvoorzieningen en water;
e. openbare nutsvoorzieningen;
f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
alsmede voor:
g. de bescherming van de landschappelijke waarden van de door beplante perceelsscheidingen gevormde verkaveling en de schaal;
h. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1';
i. het behoud en de versterking van het landschappelijk karakter van het dorp zoals dat is weergeven op de bijlagekaart 'groene contouren en zichtlijnen' en op individuele kavels wordt gekenmerkt door grasbermen en greppels langs de weg, de aanwezigheid en aanplant van grote inheemse bomen en de afscherming van kavels aan de zij- en achterzijde met inheemse hagen zoals meidoorn en beuk.
In de bestemming is niet begrepen:
- de opslag van mest en voer buiten het in lid 3.2, sub a, onder 1 bedoelde bouwvlak;
- het gebruik van gebouwen voor mesterijen, fokkerijen en/of het houden van pluimvee met een stalvloeroppervlak van meer dan 250 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
3.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 75%;
3. het aantal dienstwoningen bedraagt niet meer dan één per bedrijf;
4 de goot- en bouwhoogte van:
- bedrijfsgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 12 m;
- dienstwoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m;
dan wel ten hoogste de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen indien deze meer bedragen en met dien verstande dat van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1' de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt binnen het bouwvlak niet meer dan 2 m en daarbuiten niet meer dan 1 m;
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt binnen het bouwvlak niet meer dan 6 m en buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
a. de plaats van bebouwing gelegen in de nabijheid van gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1’;
b. de plaats van bedrijfsgebouwen ten opzichte van de dienstwoning, in de zin dat de bedrijfsgebouwen achter de dienstwoning worden geplaatst;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1 m.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld of de karakteristieke waarde van bebouwing;
ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 4 voor het veranderen van de goot- en/of bouwhoogte.
3.5 Aanlegvergunning
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van opgaande beplanting;
- het aanbrengen van verhardingen;
- het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 30 cm;
- het graven of dempen van waterpartijen en watergangen dieper dan 30 cm en met een grotere oppervlakte dan 500 m²;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm en over een groter oppervlak dan 500 m²;
- het verlagen van het waterpeil;
- het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op een oppervlakte groter dan 500 m².
b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud of de vervanging van bestaande verhardingen betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
c. De onder a bedoelde vergunning mag niet worden verleend indien hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied.
d. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Alvorens over de aanvraag als bedoeld in sub a wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in een bestemming Wonen en/of Groen - Dorpsgroen, met dien verstande dat:
1. het aantal woningen niet meer bedraagt dan het bestaande aantal dienstwoningen;
2. per hoofdgebouw voldoende parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
3. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad.
In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:
- er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;
- afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;
- de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.
b. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in een bestemming Wonen en/of Groen - Dorpsgroen ten behoeve van de bouw van meerdere woningen in de voormalige gebouwen of het bouwen van meerdere woningen op de plaats van een bestaand hoofdgebouw, met dien verstande dat:
1. deze wijziging alleen mag worden toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 1, 2 of 3’;
2. indien buiten de contour van de bestaande gebouwen wordt gebouwd, de oppervlakte van de hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan het in de grafiek uit bijlage 1 aangegeven percentage van de oppervlakte van het bouwperceel dat ligt ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 1, 2 en 3, met dien verstande dat in bijzondere gevallen, zoals de bouw ten behoeve van bijzondere doelgroepen, van deze grafiek kan worden afgeweken;
3. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
4. per hoofdgebouw voldoende parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
5. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter zoals is aangegeven in lid 3.1, onder i; burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot wijziging van het bestemmingsplan als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
6. de wijziging niet mag leiden tot een beperking van het functioneren van omliggende (agrarische) bedrijvigheid;
7. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
8. rekening wordt gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet;
9. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:
a. er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;
b. afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;
c. de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.
c. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen ten behoeve van de bouw van één of meerdere woningen ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 2’ (achtererven), met dien verstande dat:
1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend mag worden toegepast met een gelijktijdige wijziging als bedoeld in lid 3.6, onder a;
2. de nieuwe te realiseren woningen in het verlengde van de bestaande woning worden gebouwd en de nieuwe woning niet breder mag zijn dan de bestaande woning;
3. er een minimaal 7 m diepe tuin achter de bestaande woning aanwezig blijft;
4. de afstand tussen de hoofdgebouwen ten hoogste 19 m bedraagt;
5. de toegang (voor autoverkeer) tot het achterhuis door middel van een doorgang van ten minste 3 m breed is gegarandeerd;
6. parkeren ten behoeve van de nieuwe woningen achter de bestaande woning uit het zicht vanaf de openbare weg wordt gerealiseerd;
7. ten minste 40% van het perceel dat grenst aan agrarisch gebied of (dorps)groen, niet mag worden bebouwd; 8. bestaande agrarische schuren worden afgebroken of worden gebruikt ten behoeve van inpassing van de nieuwe woningen;
9. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter, zoals is aangegeven in lid 3.1 onder i; burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot het wijzigingen van het bestemmingsplan als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
10. de wijziging niet mag leiden tot een beperking van het functioneren van omliggende (agrarische) bedrijvigheid;
11. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
12. rekening wordt gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet;
13. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:
a. er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;
b. afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;
c. de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven waar in hoofdzaak gebruik wordt gemaakt van handwerk, alsmede reparatiebedrijven ten behoeve van particulieren, kleinschalige uitgeverijen, drukkerijen en reproductiebedrijven;
b. dienstverlenende bedrijven;
c. bestaande bedrijven;
d. dienstwoningen;
met de daarbij behorende:
e. groenvoorzieningen en water;
f. openbare nutsvoorzieningen;
g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
alsmede voor:
h. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1';
i. het behoud en de versterking van het landschappelijk karakter van het dorp zoals dat is weergeven op de bijlagekaart 'groene contouren en zichtlijnen' en op individuele kavels wordt gekenmerkt door grasbermen en greppels langs de weg, de aanwezigheid en aanplant van grote inheemse bomen en de afscherming van kavels aan de zij- en achterzijde met inheemse hagen zoals meidoorn en beuk;
met dien verstande dat:
- in de bestemming risicovolle inrichtingen en categorieën van inrichtingen als bedoeld in de definitie van industrieterrein zoals deze is opgenomen in artikel 1 van de Wet geluidhinder (inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken) en seksinrichtingen niet zijn begrepen.
4.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
2. de goot- en bouwhoogte van:
- bedrijfsgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 10 m;
- dienstwoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m;
3. het aantal dienstwoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2,5 m;
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 6 m.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verkeersveiligheid;
- het straat- en bebouwingsbeeld of de karakteristieke of monumentale waarde van bebouwing en groenvoorzieningen;
nadere eisen stellen aan:
a. de plaats van gebouwen in de nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1’ of van een boom ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom';
b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1', in die zin dat dient te worden aangesloten bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande gebouw;
c. de vormgeving van erf- en terreinafscheidingen en andere bouwwerken zodat zichtlijnen en de openheid behouden blijven.
4.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld of de karakteristieke of monumentale waarde van bebouwing en groenvoorzieningen;
ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 1 voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing tot een oppervlakte van 50 m² en een bouw- en goothoogte van respectievelijk 3 m en 6 m.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruik als seksinrichting;
- de opslag van goederen buiten gebouwen.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en/of Groen - Dorpsgroen, met dien verstande dat:
1. het aantal woningen niet meer bedraagt dan het bestaande aantal dienstwoningen;
2. per hoofdgebouw voldoende parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
3. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:
a. er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;
b. afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;
c. de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.
b. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en/of Groen - Dorpsgroen ten behoeve van de bouw van meerdere woningen in de voormalige gebouwen of het bouwen van meerdere woningen op de plaats van een bestaand hoofdgebouw, met dien verstande dat:
1. deze wijziging alleen mag worden toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1, 2 en 3';
2. indien buiten de contour van de bestaande gebouwen wordt gebouwd, de oppervlakte van de hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan het in de grafiek uit bijlage 1 aangegeven percentage van de oppervlakte van het bouwperceel dat ligt ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 1, 2 en 3’, met dien verstande dat in bijzondere gevallen, zoals de bouw ten behoeve van bijzondere doelgroepen, van deze grafiek kan worden afgeweken;
3. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
4. per hoofdgebouw voldoende parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
5. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter zoals is aangegeven in lid 4.1, onder i; burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot wijziging van het bestemmingsplan als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
6. de wijziging niet mag leiden tot een beperking van het functioneren van omliggende (agrarische) bedrijvigheid;
7. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
8. rekening wordt gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet;
9. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:
a. er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;
b. afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;
c. de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.
b. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen ten behoeve van de bouw van maximaal vier woningen met dien verstande dat:
1. deze wijziging alleen mag worden toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 5';
2. bestaande bebouwing wordt afgebroken;
3. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
4. per hoofdgebouw voldoende parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
5. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter zoals is aangegeven in lid 4.1, onder i; burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot wijziging van het bestemmingsplan als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd; 6. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
7. rekening wordt gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet;
8. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:
a. er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;
b. afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;
c. de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.
Artikel 5 Bedrijf - Openbaar nut
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf - openbaar nut' aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.
Artikel 6 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf - verkooppunt motorbrandstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkooppunt motorbrandstoffen met lpg, met dien verstande dat het vulpunt uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg' mag worden gesitueerd,
met de daarbij behorende:
- groenvoorzieningen en water;
- openbare nutsvoorzieningen;
- verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
2. de bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen bedraagt ten hoogste 6 m.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2,5 m;
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 6 m.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verkeersveiligheid;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
nadere eisen stellen aan de vormgeving van andere bouwwerken zodat zichtlijnen en de openheid behouden blijven.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van de gronden en opstallen voor reclamedoeleinden.
Artikel 7 Bos
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bos;
b. natuurterrein;
c. voet- en fietspaden;
d. water;
e. de bescherming van de landschappelijke waarden van de door beplante perceelscheidingen gevormde verkaveling en de schaal, alsmede de kenmerkende grasbermen, inheemse beplanting van perceelscheidingen, greppels langs wegen en de aanwezigheid en aanplant van grote inheemse bomen.
7.2 Bouwregels
a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1 m.
7.3 Aanlegvergunning
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het kappen van beplantingen;
- het aanbrengen van opgaande beplanting;
- het aanbrengen van verhardingen;
- het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 30 cm;
- het graven of dempen van waterpartijen en watergangen dieper dan 30 cm;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
- het verlagen van het waterpeil;
- het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud of de vervanging van bestaande verhardingen betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
c. De onder a bedoelde vergunning mag niet worden verleend indien hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied.
d. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Alvorens burgemeester en wethouders de vergunning verlenen, winnen zij advies in bij een daarvoor deskundige en onafhankelijke instantie. Bodemingrepen die gelijk zijn aan of kleiner zijn dan 100 m² zijn voorzover de gronden niet zijn gelegen binnen de dubbelbestemming Waarde - Archeologie (artikel 15) vrijgesteld van archeologisch vooronderzoek.
Artikel 8 Groen - Dorpsgroen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen - dorpsgroen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarische cultuurgrond;
b. tuinen en erven;
c. groenvoorzieningen;
d. sport- en speelvoorzieningen;
e. voet- en fietspaden;
f. water;
g. de bescherming van de landschappelijke waarden van de door beplante perceelsscheidingen gevormde verkaveling en de schaal, alsmede de kenmerkende grasbermen, inheemse beplanting van perceelscheidingen, greppels langs wegen en de aanwezigheid en aanplant van grote inheemse bomen;
h. het behoud van monumentale bomen ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom'.
8.2 Bouwregels
a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1 m.
8.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld of de karakteristieke of monumentale waarde van bebouwing en groenvoorzieningen;
- de verkeersveiligheid;
ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.2 voor de bouw van speeltoestellen, een schuilhut of afdak of gelijksoortige bebouwing of straatmeubilair tot een bouwhoogte van ten hoogste 6 m.
8.4 Aanlegvergunning
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van opgaande beplanting;
- het aanbrengen van verhardingen;
- het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 30 cm;
- het graven of dempen van waterpartijen en watergangen dieper dan 30 cm en met een grotere oppervlakte dan 500 m²;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm en over een groter oppervlak dan 500 m² ;
- het verlagen van het waterpeil;
- het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op een oppervlakte groter dan 500 m².
b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud of de vervanging van bestaande verhardingen betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
c. De onder a bedoelde vergunning mag niet worden verleend indien hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied.
d. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Alvorens over de aanvraag als bedoeld in sub a wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
Artikel 9 Horeca
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. horeca, categorie I en II, met uitzondering van horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen wezenlijke onderdelen vormen, zoals discotheken, dancings en nachtclubs;
b. dienstverlenende bedrijven;
c. dienstwoningen;
d. de bescherming van de landschappelijke waarden van de door beplante perceelsscheidingen gevormde verkaveling en de schaal, alsmede de kenmerkende grasbermen, inheemse beplanting van perceelscheidingen, greppels langs wegen en de aanwezigheid en aanplant van grote inheemse bomen;
met de daarbij behorende:
e. speel-, groenvoorzieningen en water;
f. openbare nutsvoorzieningen;
g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak; 2. de in het bestemmingsplan aangegeven minimale en maximale goot- en bouwhoogten dienen in acht te worden genomen;
3. het aantal dienstwoningen bedraagt niet meer dan één per bedrijf.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2,5 m;
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 6 m.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verkeersveiligheid;
- het straat- en bebouwingsbeeld of de karakteristieke of monumentale waarde van bebouwing en groenvoorzieningen;
nadere eisen stellen aan:
a. de plaats van gebouwen in de nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1’ of van een boom ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom';
b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1', in die zin dat dient te worden aangesloten bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande gebouw;
c. de vormgeving van erf- en terreinafscheidingen en andere bouwwerken zodat zichtlijnen en de openheid behouden blijven.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruik als seksinrichting;
- de opslag van goederen buiten gebouwen.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en/of Groen - Dorpsgroen met dien verstande dat:
1. het aantal woningen niet meer bedraagt dan het bestaande aantal dienstwoningen;
2. per hoofdgebouw voldoende parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
3. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:
a. er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;
b. afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;
c. de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.
b. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en/of Groen - Dorpsgroen ten behoeve van de bouw van meerdere woningen in de voormalige gebouwen of het bouwen van meerdere woningen op de plaats van een bestaand hoofdgebouw, met dien verstande dat:
1. indien buiten de contour van het bestaande hoofdgebouw wordt gebouwd, de oppervlakte van de gezamenlijke woningen niet meer mag bedragen dan het percentage van het bouwperceel dat is aangegeven in de grafiek uit bijlage 1 en met dien verstande dat voor bijzondere doelgroepen van deze grafiek kan worden afgeweken;
2. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m;
3. per hoofdgebouw voldoende parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
4. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter zoals is aangegeven in lid 9.1 onder d;
5. de wijziging niet mag leiden tot een beperking van het functioneren van omliggende (agrarische) bedrijvigheid;
6. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
7. rekening wordt gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet;
8. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:
a. er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;
b. afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;
c. de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
met de daarbij behorende:
b. groenvoorzieningen en water;
c. openbare nutsvoorzieningen;
d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. de in het bestemmingsplan aangegeven minimale en maximale goot- en bouwhoogten dienen in acht te worden genomen.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2,5 m;
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 6 m.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
a. de plaats van gebouwen, in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
b. de vormgeving van erf- en terreinafscheidingen en andere bouwwerken zodat zichtlijnen en de openheid behouden blijven.
10.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 10.2, sub a, onder 1 voor een uitbreiding van de bebouwde oppervlakte met ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing.
Artikel 11 Recreatie
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een kampeerboerderij;
b. horeca, categorie I;
c. dienstwoningen;
d. voorzieningen ten behoeve van onderhoud en beheer en sanitaire voorzieningen;
e. het behoud en de versterking van het landschappelijk karakter van het dorp zoals dat is weergeven op de bijlagekaart 'groene contouren en zichtlijnen' en op individuele kavels wordt gekenmerkt door grasbermen en greppels langs de weg, de aanwezigheid en aanplant van grote inheemse bomen en de afscherming van kavels aan de zij- en achterzijde met inheemse hagen zoals meidoorn en beuk;
met de daarbij behorende:
f. speel-, groenvoorzieningen en water;
g. openbare nutsvoorzieningen;
h. verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
3. het aantal dienstwoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. overkappingen ten behoeve van het wonen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak of op minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw;
2. de bouwhoogte op tuinen en erven bedraagt, met uitzondering van vlaggenmasten en erf- en terreinafscheidingen, niet meer dan 3 m;
3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1 m en daarachter niet meer dan 2 m;
4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 6 m.
11.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen permanente bewoning anders dan van dienstwoningen.
11.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en/of Groen - Dorpsgroen, met dien verstande dat:
a. het aantal woningen niet meer bedraagt dan het bestaande aantal dienstwoningen;
b. per hoofdgebouw voldoende parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
c. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:
a. er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;
b. afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;
c. de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.
Artikel 12 Verkeer
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen met een functie voor hoofdzakelijk doorgaand verkeer;
b. fiets- en voetpaden;
c. groenvoorzieningen en water;
d. openbare nutsvoorzieningen;
Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken niet meer dan twee.
12.2 Bouwregels
a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 3 m bedraagt.
Artikel 13 Verkeer - Verblijf
13.1 Bestemmingsomschrijving
De op voor 'verkeer - verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen;
b. fiets-/voetpad;
c. verblijfsgebied;
d. parkeervoorzieningen;
e. groenvoorzieningen;
f. speelvoorzieningen;
g. water;
h. voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer, telecommunicatieverkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening en andere doeleinden van openbaar nut.
Het aantal rijstroken van de wegen mag ten hoogste twee bedragen.
13.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5 m.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 3 m bedraagt.
Artikel 14 Wonen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. aan huis verbonden beroepen;
c. openbare nutsvoorzieningen;
d. groenvoorzieningen en water;
en tevens voor:
e. kantoor- of praktijkruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
f. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen ' specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1' en ‘specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 2’;
g. het behoud van monumentale bomen ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom';
h. het behoud en de versterking van het landschappelijk karakter van het dorp zoals dat is weergegeven op de bijlagekaart 'groene contouren en zichtlijnen' en op individuele kavels wordt gekenmerkt door grasbermen en greppels langs de weg, de aanwezigheid en aanplant van grote inheemse bomen en de afscherming van kavels aan de zijkant en achterzijde met inheemse hagen zoals meidoorn en beuk;
met dien verstande dat ten aanzien van aan huis verbonden beroepen geldt dat:
1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
2. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
3. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 45 m²;
4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
6. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
7. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
14.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
1. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. een hoofdgebouw zal vrijstaand dan wel ten hoogste tot het bestaande aantal aaneen worden gebouwd ;
3. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande gebouw tot die perceelsgrens voorzover deze minder bedraagt;
4. de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 10 m, dan wel niet meer dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
5. de dakhelling van de hoofdgebouwen bedraagt minimaal 40° en maximaal 50°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder/meer is;
6. in uitzondering op het bepaalde onder 4 geldt dat de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1' en ‘specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 2’ niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw;
7. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is;
b. Voor het bouwen van bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels, met dien verstande dat het bepaalde onder 2 tot en met 5 uitsluitend van toepassing is op bijgebouwen die geheel of gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd:
1. van een bouwperceel zal ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel ten hoogste het bestaande percentage voorzover dat meer is;
2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen binnen een bouwperceel worden gebouwd;
3. indien de oppervlakte van het hoofdgebouwen kleiner is dan 63 m² mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen maximaal 50% van het achtererf bedragen met een maximum van 50 m²;
4. indien de oppervlakte van het hoofdgebouw groter is dan 63 m² zal de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 100% van het grondoppervlak van het hoofdgebouw bedragen, met dien verstande dat:
a. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het achtererf maximaal 50% van het achtererf mag bedragen;
b. onverminderd het bepaalde onder b1 de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen maximaal 80% van het oppervlak van het hoofdgebouw mag bedragen;
c. onverminderd het bepaalde in onder b1 en b2 de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 85 m² mag bedragen;
5. de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouwd of aangebouwde overkapping naast het hoofdgebouw zal ten hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen, met een maximum van 7 m. Indien het hoofdgebouw in de voorgevel smaller is dan 7 m zal de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping ten hoogste 3,5 m bedragen;6.
de bouwhoogte van platte aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 3 m bedragen;
7. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zal ten hoogste 3,5 m bedragen dan wel ten hoogste de goothoogte van het hoofdgebouw;
8. de bouwhoogte van aan- of uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zal ten hoogste 7 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
9. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 3 m bedragen;
10. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 6,6 m bedragen;
11. een erker mag de bouwgrens/het bouwvlak of de voorgevelrooilijn overschrijden, mits:
- de afstand van de erker tot de perceelgrens ten minste 2 m bedraagt;
12. de breedte van een erker zal, buitenwerks gemeten, ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw waarin de erker wordt geplaatst bedragen;
13. de diepte van een erker zal, buitenwerks gemeten, ten hoogste 1,5 m bedragen;
14. de bouwhoogte van een erker zal ten hoogste 3 m bedragen;
15. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op de zijdelingse perceelgrens, dan wel op een afstand van ten minste 1 m hiervan te worden gebouwd;
16. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen te worden gebouwd op een afstand van ten minste 1 m achter het verlengde van de voorgevel en bij hoekwoningen bovendien op een afstand van ten minste 1 m achter het verlengde van de voorgevel van het naastliggende perceel, tenzij in het bestemmingsplan anders is aangegeven;
17. per woning zijn ten hoogste drie aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan, waarvan er ten hoogste twee aan het hoofdgebouw mogen worden gebouwd;
18. bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen de aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zodanig te worden geplaatst dat aan één zijde een vrije strook overblijft met een breedte van ten minste 2,7 m, gerekend vanaf de zijdelingse perceelgrens;
19. bij hoofdgebouwen waarvan er horizontaal meer dan twee aaneen zijn gebouwd, zal de diepte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping achter de achtergevel van het hoofdgebouw, indien deze aan- of uitbouw, dit aangebouwde bijgebouw of deze aangebouwde overkapping breder is dan 50% van de breedte van de achtergevel van het hoofdgebouw, ten hoogste 4 m bedragen.
20. in uitzondering op het bepaalde ten aanzien van bouw- en goothoogten geldt dat de goot- en bouwhoogte van gebouwen ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1' en ‘specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 2’ niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw;
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 7 m bedragen;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan maximaal 1 m mag bedragen;
3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde die minimaal 1 m achter het verlengde van de voorgevel geplaatst worden is maximaal 3 m;
4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde die op overige gronden geplaatst worden is maximaal 1 m;
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld of de karakteristieke of monumentale waarde van bebouwing en groenvoorzieningen;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
nadere eisen stellen aan:
de plaats en de afmetingen van de bebouwing,
met name wat betreft de plaats en de goot- en bouwhoogte van karakteristieke gebouwen en gebouwen in de nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 1' en ‘specifieke bouwaanduiding - karakteristiek - 2’ of van een boom ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom'.
14.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld of de karakteristieke of monumentale waarde van bebouwing en groenvoorzieningen;
- de verkeersveiligheid;
ontheffing verlenen van het bepaalde in:
a. lid 14.2, sub a, onder 3:
ten behoeve van een geringere afstand tot de grens van het bouwperceel, dan wel het bouwen op de grens van het bouwperceel;
b. artikel 14.2 sub b onder 3 en 4:
met dien verstande dat per woning de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 70 m² mag bedragen, indien een medische indicatie of mantelzorg daartoe aanleiding geeft;
c. artikel 14.2 sub b onder 7 t/m 11:
met dien verstande dat bij uitbreiding van een bestaande aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping de goot- en bouwhoogte gelijk mogen zijn aan de goot- en bouwhoogte van het bestaande.
14.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving. Hieronder wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
b. het gebruik van een woning in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan huis verbonden beroep; c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden beroep uitsluitend is toegestaan voorzover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair zal blijven;
2. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig zullen worden verricht;
3. ten hoogste 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen zal worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 45 m²;
4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene zal zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zal zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
6. er geen detailhandel plaatsvindt, ondergeschikte verkoop in direct verband met het aan huis verbonden beroep is toegestaan;
7. er geen uiterlijke kenmerken ten behoeve van het aan huis verbonden beroep zijn aangebracht, behoudens een kleine naams- en beroepsaanduiding van maximaal 0,2 m². Deze aanduiding moet aan het pand bevestigd zijn en mag niet verlicht zijn;
8. het gebruik geen nadelige invloed zal hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
d. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning.
14.6 Ontheffing van de gebruiksregels
a. Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van de gebruiksregels, indien strikte toepassing hiervan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
b. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de gebruiksregels ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf voor kleinschalige activiteiten.
Ontheffing wordt uitsluitend verleend indien aan onderstaande criteria wordt voldaan:
1. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven. Dit betekent dat:
a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
b. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
c. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 45 m²;
d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
2. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
a. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende dorpse (woon)omgeving;
b. geen ontheffing wordt verleend aan bedrijven die vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
c. bedrijfsactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk zijn te stellen met de in artikel 4.1 onder a en b vermelde bedrijven;
d. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
e. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
c. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de gebruiksregels voor het gebruik van voormalige agrarische (bij)gebouwen ten behoeve van opslag van goederen, met dien verstande dat geen ontheffing mag worden verleend voor risicovolle inrichtingen en de ruimtelijke uitstraling van de hiermee gepaard gaande activiteiten, zoals de vervoersbewegingen, qua omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende dorpse (woon)omgeving.
14.7 Aanlegvergunning
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen van verharding voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen, met uitzondering van een oprit voor motorvoertuigen met een breedte van ten hoogste 4 m.
b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien geen er afbreuk wordt gedaan aan de in lid 14.1 onder g en h omschreven waarden.
c. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
14.8 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van de bouw van meerdere woningen in een bestaand hoofdgebouw of het bouwen van meerdere woningen op de plaats van een bestaand hoofdgebouw binnen het bouwvlak met dien verstande dat:
1. deze ontheffing alleen mag worden toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1, 2 en 3';
2. indien buiten de contour van het bestaande gebouw wordt gebouwd, de oppervlakte van de hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan wordt aangegeven in de grafiek uit bijlage 1, met dien verstande dat:
a. het kaveloppervlak het (deel van het) bouwperceel is dat is bestemd voor wonen;
b. in bijzondere gevallen, zoals de bouw ten behoeve van bijzondere doelgroepen, het percentage door middel van de in de bijlage opgenomen grafiek berekende oppervlak met ten hoogste 50% mag worden verhoogd;
3. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m;
4. per hoofdgebouw voldoende parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
5. een verzoek om wijziging van het plan gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter, zoals is aangegeven in lid 14.1 onder h; burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot wijziging van het bestemmingsplan als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
6. de wijziging niet mag leiden tot een beperking van het functioneren van omliggende (agrarische) bedrijvigheid;
7. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
8. rekening wordt gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet;
9. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:
a. er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;
b. afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;
c. de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.
b. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van de bouw van één of meerdere woningen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2', met dien verstande dat:
1. de nieuwe te realiseren woningen in het verlengde van de bestaande woning worden gebouwd en de nieuwe woning niet breder mag zijn dan de bestaande woning;
2. er een minimaal 7 m diepe tuin achter de bestaande woning aanwezig blijft;
3. de afstand tussen de hoofdgebouwen ten hoogste 19 m bedraagt;
4. de toegang (voor autoverkeer) tot het achterhuis door middel van een doorgang van ten minste 3 m breed is gegarandeerd;
5. parkeren ten behoeve van de nieuwe woningen achter de bestaande woning uit het zicht vanaf de openbare weg wordt gerealiseerd;
6. ten minste 40% van het perceel dat grenst aan agrarisch gebied of (dorps)groen, niet mag worden bebouwd;
7. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter, zoals is aangegeven in lid 14.1 onder h; burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot wijziging van het bestemmingsplan als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
8. de wijziging niet mag leiden tot een beperking van het functioneren van omliggende (agrarische) bedrijvigheid;
9. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
10. rekening wordt gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet;
11. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:
a. er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;
b. afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;
c. de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.
c. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van de bouw van één of meerdere woningen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3', met dien verstande dat:
1. de kavel met minimaal 9 m aan de openbare weg grenst; 2. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter, zoals is aangegeven in lid 14.1 onder h; burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot wijziging van het bestemmingsplan als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
3. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
4. de wijziging niet mag leiden tot een beperking van het functioneren van omliggende (agrarische) bedrijvigheid;
5. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:
a. er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;
b. afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;
c. de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.
Artikel 15 Waarde - Archeologie
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
15.2 Aanlegvergunning
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en het ophogen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 30 cm;
- het graven of dempen van waterpartijen en watergangen dieper dan 30 cm;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
- het verlagen van het waterpeil;
- het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Alvorens over de aanvraag als bedoeld in sub a wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Een archeologisch rapport is voor ingrepen met een oppervlak van 70 m² of kleiner niet noodzakelijk.
c. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
- op archeologisch onderzoek gericht zijn.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 17 Algemene ontheffingsregels
17.1 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
a. het bepaalde in het plan voor de aanleg van een paardenbak in die gevallen waarin de functie wat betreft aard, omvang en intensiteit niet passend is binnen de bestemming, mits:
- de oppervlakte van het perceel ten minste 1.500 m² bedraagt;
- de afstand tussen de paardenbak en een bestaande woning van derden ten minste 20 m bedraagt;
- de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
- een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
- de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
- de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 3,5 m;
- een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd, ten behoeve waarvan burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de oppervlakte en de verschijningsvorm en ter voorkoming van lichthinder;
b. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voorzover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
c. het bepaalde in het plan en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een Jongeren Ontmoetingsplaats (JOP) mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,5 m en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m²;
d. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
e. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt.
17.2 De onder 17.1 bedoelde ontheffingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- de verkeersveiligheid;
- het bebouwingsbeeld.
Artikel 18 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen wijzigen ten behoeve van de bouw van ten hoogste acht vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 4', met dien verstande dat:
a. de nieuw te realiseren woningen via een nieuwe weg worden ontsloten op de Westerkampen of de Zwiggelterweg;
b. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke afronding van het dorp Elp waarbij een brede transparante groensingel met bomen en uitloopgebied voor het dorp wordt aangelegd tussen het westelijk gelegen open landschap en de nieuwbouw. De nieuwe woningen worden met de voorzijde gericht op het groengebied en hebben doorzicht op het open landschap. Burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot wijziging van het bestemmingsplan als er overeenstemming is over een hoogwaardig landschappelijke afronding van het dorp en de uitvoering van dit plan is gegarandeerd;
c. parkeren ten behoeve van de nieuwe woningen op eigen erf dient te geschieden;
d. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
e. rekening wordt gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet;
f. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een hydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee kunnen de volgende bouwregels voor nieuwbouw worden gesteld:
1. er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet op het water uitlogen;
2. afvoer van regenwater wordt zodanig aangelegd dat de afvoer vertraagd plaatsvindt op het huidige oppervlaktewatersysteem;
3. de afstand tussen de bodem van de bebouwing (kelder/kruipruimte) en de slecht doorlatende laag in de bodem dient ten minste 20 cm te bedragen.
Artikel 19 Overige regels
Afstemming welstand
Voorzover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
a. de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
b. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden voor het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:
- de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 25% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
- de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
Eisen met betrekking tot kapvormen, dakhellingen en de nokrichting worden voorzover nodig gesteld in het kader van artikel 12a van de Woningwet.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
A Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Elp'.
, voorzitter
, griffier
Bijlage 1 Dichtheid van bebouwing in relatie tot kavelmaat
Bijlage 2 Groene contouren en zichtlijnen
Bron: Op dorpse schaal
|