Artikel 12 Maatschappelijk - Zorg
Artikel 17 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 22 Leiding - Hoogspanning
Artikel 23 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 25 Waarde - Archeologie 1
Artikel 26 Waarde - Archeologie 2
Artikel 27 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 28 Algemene bouwregels
Artikel 29 Algemene gebruiksregels
Artikel 30 Algemene aanduidingsregels
Artikel 31 Algemene afwijkingregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en
slotregels
Bijlagen
Bijlage 1 Staat van bedrijven
Bijlage 2 Tabel met parkeernormen
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan Beilen van de
gemeente Midden-Drenthe;
de geometrisch bepaalde planobjecten
als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1731.Beilen-VST1 met de bijbehorende
regels en bijlagen;
een gebouw, dat in bouwkundig
opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar functioneel
één geheel vormt met het hoofdgebouw;
een geometrisch bepaald vlak of
figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden
gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
de grens van een aanduiding indien
het een vlak betreft;
bebouwing welke wordt gekenmerkt
door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.
het verlenen van diensten c.q. het
uitoefenen van ambachtelijke –geheel of overwegend door middel van handwerk uit
te oefenen– bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn,
dat de activiteiten in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met
behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;
het beroep van: accountant,
administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar,
belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut,
gerechtsdeurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in
onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut,
organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist,
tandarts, tandartsspecialist, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, dan
wel naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat, in combinatie met de
woonfunctie als hoofdfunctie, kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw en/of
bijgebouw(en) en dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;
gedeelte van het erf dat aan de
achterzijde van het gebouw is gelegen;
een aanbouw c.q. een vrijstaand
gebouw waarin één of meerdere hulpbehoevenden vanuit het oogpunt van mantelzorg
zijn gehuisvest en dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
een bedrijf dat is gericht op het
voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het
houden van dieren;
een bedrijf waarbinnen uitsluitend
of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of
diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals een loonbedrijf;
waarden die
bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere
menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van
wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
één of meer
gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
een op de
plankaart of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte van het
deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
zie logiesverstrekkend
bedrijf;
een gebouw,
dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
de totale
vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een
bedrijf, een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige
activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
een woning
in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van
het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
een object
waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde
voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden
gehouden;
de totale
vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden
beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling,
inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
het gebruik
dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van het betreffende
gebruiksverbod, met uitzondering van gebruik dat in strijd was met het voorheen
geldende bestemmingsplan;
een
bouwwerk, dat ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan
bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een bouwvergunning, waarvoor
de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;
de grens
van een bestemmingsvlak;
een
geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
een gebouw,
dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan een op
hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van het
hoofdgebouw, vrijstaand dan wel aangebouwd;
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats;
de grens
van een bouwvlak;
een
doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering
gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip
van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
een
aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
een grens van een bouwperceel;
een
geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke
hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect
steun vindt in of op de grond;
een
horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing dat tot hoofddoel
heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor
consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren,
al dan niet ter plaatse bereid;
een
horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor
consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken
van zwak- en niet-alcoholische dranken;
een
horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van
dranken en etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als
centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals theehuisjes, ijssalons,
croissanterieën, dagcafés, dagrestaurants en naar de aard en openingstijden daarmee
gelijk te stellen horecabedrijven;
grasland,
akkerbouw- en tuinbouwgronden, die bedrijfsmatig dan wel hobbymatig in gebruik
zijn en niet mogen worden gebruikt ten behoeve van een agrarische
bedrijfsvoering;
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen
voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een
beroeps- of bedrijfsactiviteit;
een bedrijf
of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische
en maatschappelijke diensten (niet zijnde kinderopvang) aan derden, waaronder
zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s, galerieën en
naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met
uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
een woning
in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van
het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
een
bouwlaag op de begane grond;
uitbouw aan
een gevel van het hoofdgebouw;
een
vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen
en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop
en een seksautomatenhal;
elke voor
publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit,
grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optochten,
georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde
activiteiten op een locatie die vaker dan tweemaal per jaar wordt gebruikt, met
uit zondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld
in de Wet op de kansspelen, en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als
bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt.
de
etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats,
veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een
combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of Besluit
geluidhinder;
in een
gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein
als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
gebouwen
welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen,
zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of Besluit geluidhinder;
bebouwing
bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende
zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten;
een
agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;
een
agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij
het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van
het bedrijf;
een woning
op een bouwperceel, gelegen op de hoek van twee wegen;
een bij een
bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van
geluidsgevoelige objecten, die hoger is dat de voorkeurswaarde en die in een
concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of
het Besluit geluidhinder;
een gebouw,
dat op een bouwperceel in bouwkundig opzicht qua massa en vorm, dan wel gelet
op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
een bedrijf
of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter
plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
categorie 1:
een
horecabedrijf, waarin hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt en waar
doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals
restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op
het overdag en ’s avonds verstrekken van in hoofdzakelijk alcoholvrije dranken
en eenvoudige etenswaren zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar
de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
categorie 2:
een
horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt
en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan
veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals
cafés, bars, snackbars en cafetaria’s;
categorie 3:
Een
horecabedrijf dat voornamelijk gericht is op het ’s avonds en ’s nachts
verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden
tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bardancing, zalencentrum,
discotheek en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te
stellen horecabedrijf;
een
agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals een rundveemesterij
(exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, of
pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de
aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen weidegang;
a een tent, een vouwwagen, een camper, een
caravan of een huifkar;
b enig ander onderkomen of enig ander voertuig
of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, dat
geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of
nachtverblijf;
een gebouw,
dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en
werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van
(semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te
stellen instellingen;
een
dakafdekking onder hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;
een
bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar
bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas
of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente,
vruchten, bloemen of planten;
een object
waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle
inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;
de
cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van
het begrip ‘landschappelijke waarden’ zal de landschaps- en beheersvisie uit
het Landschapsbeleidsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting,
steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
een bedrijf
waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de bed- and
breakfasteenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf;
educatieve,
sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sport-
en recreatieve voorzieningen, kinderopvang, buitenschoolse opvang,
peuterspeelzalen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening,
alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
bedrijfsactiviteiten
met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van
gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony’s (waaronder het
lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische
evenementen);
het bieden
van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of
sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
een verhard
terrein, al dan niet met keerwanden, ten behoeve van opslag van mest- of
landbouwgewassen en/of producten;
een waarde
van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van
scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het
bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof,
geluid, gevaar, licht en/of trilling. Onderdeel van de afweging van het begrip
‘milieusituatie’ zal ook de bodembescherming zijn;
aangewezen
gebied waarbinnen het zicht op de molen en de vrije windtoetreding beschermd
worden;
de
abiotische biotische waarden van een gebied;
een
agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die
als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals
een intensief tuinbouwbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf;
het
regulier gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor
een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch
gebruik van de gronden;
het
onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed
beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming
behoren;
tussen de
buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde
niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
een
bouwwerk voorzien van een plat dak dan wel een kap en met maximaal één wand is
uitgevoerd;
a bij
ligging aan een weg: de kruin van de weg;
b bij
ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
c bij
ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
een
horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere
tijd met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan
de logerende gasten;
detailhandel
in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in
het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de
productiefunctie;
een
horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor
consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische
en niet-alcoholische dranken;
een
bouwwerk c.q. object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig
verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;
een
inrichting, bij welke ingevolge het besluit Externe veiligheid inrichtingen een
grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden
aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt
kwetsbare objecten;
een voor
het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een
seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede
een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of
een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
een
bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;
een stuk
grond aangewezen voor het bouwen van één woonwagen alsmede bijbehorende
voorzieningen;
een
detailhandelsbedrijf dat zich in hoofdzaak richt op het verkopen van voedings-
en genotmiddelen en dagelijkse levensbenodigdheden in een algemeen assortiment,
in de vorm van een zelfbedieningszaak;
elke
constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in
gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning
voor bedekte teelten;
bebouwing
in halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen, waarvan het hoofdgebouw aan
maximaal één zijde grenst aan een ander hoofdgebouw en daardoor aan één zijde
in de perceelsgrens is gebouwd;
een voor
het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van
de detailhandel;
(let op:
dit is dus de netto-vloeroppervlakte)
de naar de
weg gekeerde gevel van een woning of, indien een woning met meer dan één zijde
naar de weg is gekeerd, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te
wijzen gevel(s);
de
voorgevelrooilijn is:
a langs een wegzijde met een regelmatige of
nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing;
- de
evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk
aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een
zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting
van de weg geeft;
b langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing
als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- bij
een wegbreedte van ten minste
- bij
een wegbreedte geringer dan
- bij
een wegbreedte tussen de 10 en
een niet
met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel
ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten
dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
bebouwing
waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn
gebouwd;
de bij een
bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van
de geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit
de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
een bedrijf
dat in hoofdzaak gericht is op de vervaardiging of assemblage of de handel in
vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
een
bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
een complex
van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden;
een gebouw,
dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen
woningen omvat met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua
uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
een
zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al
dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met
agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de
agrarische of natuurbeherende activiteiten;
een
zorgfunctie als neventak bij een bedrijf waarbij een directe relatie bestaat
tussen de sociaal-medische opvang van personen en de bedrijfsactiviteiten, in
die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de bedrijfsactiviteiten.
Bij
toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de kortste
afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel;
de
oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
tussen de
buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke
scheidingsmuren;
langs het
dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak
(dakhellingregels
zijn niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de
bovenste dakvlakken van mansarde kappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig
aan de noklijn zijn gelegen);
vanaf het
peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
vanaf het
peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk.
bij de
toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte
bouwdelen als:
a plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
b erkers die voldoen aan de
bouwregels;
c overstekende daken en/of luifels
kleiner dan
d balkons die minder dan
buiten
beschouwing gelaten.
De voor
'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het uitoefenen van grondgebonden
agrarische bedrijven al dan niet in combinatie met een kleine intensieve
neventak en/of agrarische cultuurgrond;
b wonen ten dienste van het bedrijf;
c aan huis verbonden beroepen;
d een evenemententerrein ter plaatse
van de aanduiding ‘evenemententerrein’;
e silo ter plaatse van de aanduiding
‘silo’;
f hobbymatig houden van dieren;
g extensieve recreatie;
met daaraan
ondergeschikt:
h groenvoorzieningen;
i
infrastructurele
voorzieningen;
j
openbare
nutsvoorzieningen;
k water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
met daarbij
behorende:
l
tuinen,
erven en terreinen;
met dien verstande
dat:
m de bescherming van de
landschappelijke waarden van de door beplante perceelsscheidingen gevormde
verkaveling en de schaal wordt nagestreefd.
a Voor
het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1 de gebouwen mogen uitsluitend binnen
een bouwvlak worden gebouwd;
2 het bouwvlak mag volledig worden
bebouwd, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten
behoeve van de intensieve neventak ten hoogste
3 per bouwvlak mag ten hoogste één
bedrijfswoning worden gebouwd;
4 de oppervlakte van een
bedrijfswoning mag ten hoogste
5 de goot- en bouwhoogten van
bedrijfsgebouwen bedragen niet meer dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ dan wel ten hoogste de goot- en bouwhoogte
van de bestaande gebouwen indien deze meer bedragen;
6 de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning
mag ten hoogste
b Voor
het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een
bedrijfswoning gelden de volgende regels:
1 de gezamenlijke oppervlakte van aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 110% van het
grondoppervlak van het hoofdgebouw bedragen, met dien verstande dat:
a de
gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op
het achtererf ten hoogste 50% van het achtererf mag bedragen;
b onverminderd
het bepaalde onder lid 3.2, sub b onder 1a de gezamenlijke oppervlakte van aan-
en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen ten hoogste
80% van het oppervlak van het hoofdgebouw mag bedragen;
c onverminderd
het bepaalde in onder lid 3.2, sub b onder 1a en b de oppervlakte van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste
2 indien de oppervlakte van het hoofdgebouwen
kleiner is dan
3 de breedte van een aan- en uitbouw,
aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping naast het hoofdgebouw mag ten
hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen,
met een maximum van
4 de bouwhoogte van platte aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
5 de goothoogte van aan- en uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen bedraagt ten hoogste de
goothoogte van het hoofdgebouw met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste
6 de bouwhoogte van aan- of uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste
7 de goot- en boeihoogte van
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
8 de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen
en overkappingen mag ten hoogste
9 een erker mag de bouwgrens/bouwvlak/voorgevelrooilijn
overschrijden, mits de afstand van de voorgevel van de erker tot de
perceelsgrens ten minste
10 de breedte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het
hoofdgebouw waarin de erker geplaatst wordt bedragen;
11 de diepte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste
12 de bouwhoogte van de erker mag ten
hoogste
13 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen dienen op de zijdelingse perceelgrens, dan wel op een afstand van
minimaal
14 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen dienen te worden gebouwd op een afstand van ten minste
15 bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen
de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde
overkappingen zodanig te worden geplaatst dat aan één zijde een vrije strook
overblijft met een breedte van ten minste
c Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden
de volgende regels:
1 op een bouwperceel mag maximaal 1
vlaggenmast van ten hoogste
2 ter plaatse van de aanduiding ‘silo’
mag een silo worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste
3 de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen bedraagt tot
4 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt tot
d Voor
het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, gelden de
volgende regels:
1 de oppervlakte per gebouw ten
hoogste
2 de bouwhoogte ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing;
b de plaats van bedrijfsgebouwen ten
opzichte van de bedrijfswoning, in die zin dat de bedrijfsgebouwen achter de
bedrijfswoning worden geplaatst;
c de plaats en de afmetingen van de
bedrijfswoning in die zin dat de bedrijfswoning in de naar de weg gekeerde
bouwgrens moet worden gebouwd;
d de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of
openbaar groen;
e de plaats van gebouwen in de
nabijheid van een boom ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom'.
Het bevoegd
gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 3.2 sub a onder 4, 5 en 6 ten
behoeve van het afwijken van de voorgeschreven maten ten behoeve van de
bedrijfsgebouwen en bedrijfswoning ten aanzien van dakhellingen, hoogten,
perceelsafstanden en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%;
b lid 3.2 sub a onder 2 ten behoeve
van het vergroten van het stalvloeroppervlak van gebouwen voor intensieve
veehouderij, met dien verstande dat de oppervlakte van de gebouwen wordt
vergroot tot een totale oppervlakte van
1 dit
noodzakelijk is in verband met eisen op basis van de Gezondheids- en welzijnswet
voor dieren;
2 is
aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de
natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
c Lid 3.2 sub a onder 5 en toestaan
dat de oppervlakte van de bedrijfswoning wordt vergroot met
a Onder strijdig gebruik met deze
bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
1 de opslag van mest en voer buiten
het bouwvlak;
2 het gebruik van vrijstaande
bijgebouwen voor bewoning;
3 het gebruik van een bedrijfswoning
inclusief aan- en uitbouw en aangebouwd bijgebouw voor meer dan één woning;
4 het gebruik van de gronden en
bouwwerken voor logiesverstrekking;
5 het gebruik van de gronden en
bouwwerken voor (productiegerichte) detailhandel;
6 het gebruik van de gronden en
bouwwerken als seksinrichting;
7 het gebruik van de gronden ten
behoeve van opslag, anders dan mest en voer, tenzij de opslag aan de volgende
eisen voldoet:
1 de
opslag mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwperceel;
2 de
hoogte van de opslag mag niet meer dan
8 het
gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders
dan is toegestaan op grond van lid 3.1;
b het gebruik van de bedrijfswoning in
combinatie met een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de
uitoefening van een aan huis verbonden beroep wel is toegestaan voor zover de
woonfunctie in de bedrijfswoning in overwegende mate blijft gehandhaafd en er
geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet
aan de volgende voorwaarden;
1 de woonfunctie in de bedrijfswoning in
overwegende mate gehandhaafd blijft;
2 geen ernstige hinder of afbreuk aan
het woonmilieu wordt gedaan;
3 de woonfunctie in ruimtelijke en
visuele zin primair moet blijven;
4 aan huis verbonden activiteiten ten
behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
5 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden
activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van
6 degene die de gebruiker is van de
bedrijfswoning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
7 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
8 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
9 het gebruik geen nadelige invloed
mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
Het bevoegd
gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 3.5 sub b en toestaan dat bedrijfswoning
wordt gebruikt ten behoeve van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten, met
dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf
uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in de bedrijfswoning in
overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan
het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
1 de woonfunctie in de bedrijfswoning
in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
2 de aan huis verbonden activiteiten
ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
3 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden
activiteiten ten behoeve aan het bedrijf met een maximum van
4 degene die de gebruiker is van de bedrijfswoning
ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
5 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
6 het gebruik geen ernstige hinder
voor het woonmilieu oplevert, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter
van de wijk of de buurt;
7 geen omgevingsvergunning voor het
afwijken wordt verleend aan bedrijven die vergunningsplichtig of
meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
8 bedrijfsactiviteiten bovendien
uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel naar de aard
en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven
categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
9 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
10 het gebruik geen nadelige invloed
zal hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
b lid
3.5. sub a onder 1 ten behoeve van mest- of voeropslag buiten het bouwvlak
indien daarbinnen geen geschikte plaats meer is voor opslag en deze opslag
noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, met dien verstande dat:
1 zo
veel mogelijk wordt aangesloten op het bouwvlak;
2 de
opslagplaatsen worden ingepast in het landschap;
3 de
hoogte van de opslag wordt beperkt tot ten hoogste
4 aangetoond
wordt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de
natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
c lid
3.5. sub a onder 5 en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten
behoeve van (productiegerichte) detailhandel.
d lid
3.1 en toestaan dat een bedrijfswoning in combinatie met een kinderdagverblijf
of buitenschoolse opvang wordt gebruikt, mits:
1 het gaat om een bedrijfsvorm uit
categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijven;
2 het beroep of bedrijf wordt in ieder
geval uitgeoefend door een van de bewoners van de bedrijfswoning die gelegen is
op het perceel waar de activiteit plaatsvindt;de bedrijfsvloeroppervlakte voor
een kinderdagverblijf of een buitenschoolse opvang:
a
in
geval gebruik wordt gemaakt van de bedrijfswoning of bijgebouwen behorende bij
de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 30% van het bestaande vloeroppervlak
van de genoemde gebouwen maar in ieder geval niet meer dan
b
in
geval gebruik wordt gemaakt van de agrarische bedrijfsbebouwing op hetzelfde
perceel niet meer bedraagt dan
met dien verstande dat de totale oppervlakte voor
kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang tezamen niet meer dan in totaal
3 het parkeren vindt op eigen erf
plaats;
4 er is aangetoond dat geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin
dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
5 er sprake is van een ligging aan een
weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
6 er geen opslag plaatsvindt van
goederen, behorende bij het andere gebruik, buiten de gebouwen;
7 er is aangetoond dat geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke
waarden, de verkeersveiligheid, de ruimtelijke kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden.
Na
beëindiging van het agrarisch bedrijf binnen de bestemming ‘Agrarisch’ kunnen
burgemeester en wethouders de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met
dien verstande dat:
a na toepassing van deze
wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 19 (bestemming Wonen) van
overeenkomstige toepassing zijn;
b aangetoond moet zijn dat geen sprake
is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die
zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
c de woonfunctie moet worden
ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning,dan wel het voormalige
boerderijpand;
d het voormalige boerderijpand of
andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle
verschijningsvorm moeten worden gehandhaafd;
e aangetoond moet zijn dat geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
De voor
'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het uitoefenen van bedrijven
categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven, met
uitzondering van geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en/of
vuurwerkbedrijven;
b het uitoefenen van dienstverlenende
bedrijven;
c een transportbedrijf uitsluitend ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – transportbedrijf’;
d een gemeentewerkplaats, uitsluitend
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf –
gemeentewerkplaats’;
e een brandweerkazerne, uitsluitend
ter plaatse van de aanduiding ‘brandweerkazerne’;
f wonen ten dienste van het bedrijf
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
g aan huis verbonden beroepen;
met daaraan
ondergeschikt:
h groenvoorzieningen;
i
infrastructurele
voorzieningen;
j
openbare
nutsvoorzieningen;
k water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
met daarbij
behorende:
l
tuinen,
erven en terreinen;
met dien verstande
dat:
m ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’, de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm
wordt nagestreefd.
a Voor het bouwen van gebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
1 de hoofdgebouwen en overkappingen
mogen uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2 het aantal bedrijfswoningen bedraagt
ten hoogste het bestaande aantal ter plaatse van de aanduiding
‘bedrijfswoning’;
3 het bebouwingspercentage bedraagt
ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘maximum
bebouwingspercentage (%)’;
4 de oppervlakte van een
bedrijfswoning bedraagt ten hoogste
5 de goot- en bouwhoogten van de
bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de
aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
6 de goot- en bouwhoogte van
bedrijfswoningen bedragen ten hoogste respectievelijk
7 de goot- en bouwhoogten van
overkappingen bedraagt ten hoogste respectievelijk
8 ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’ bedraagt de goot- en bouwhoogte ten hoogste de goot- en
bouwhoogte van het bestaande gebouw;
9 het behoud van de uitwendige
hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
b Voor het bouwen van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende
regels:
1 de gezamenlijke oppervlakte van aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 110% van het
grondoppervlak van de bedrijfswoning (hoofdgebouw) bedragen, met dien verstande
dat:
a
de
gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op
het achtererf ten hoogste 50% van het achtererf mag bedragen;
b
onverminderd
het bepaalde onder lid 4.2 sub b onder 1a de gezamenlijke oppervlakte van aan-
en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen ten hoogste
80% van het oppervlak van het hoofdgebouw mag bedragen;
c
onverminderd
het bepaalde in onder lid 4.2 sub b onder 1a en b de oppervlakte van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste
2 indien de oppervlakte van het
hoofdgebouwen kleiner is dan
3 de breedte van een aan- en uitbouw,
aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping naast het hoofdgebouw mag ten
hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen,
met een maximum van
4 de bouwhoogte van platte aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
5 de goothoogte van aan- en uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen bedraagt ten hoogste de
goothoogte van het hoofdgebouw met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste
6 de bouwhoogte van aan- of uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste
7 de goot- en boeihoogte van
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
8 de bouwhoogte van vrijstaande
bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
9 een erker mag de bouwgrens/bouwvlak/voorgevelrooilijn
overschrijden, mits de afstand van de voorgevel van de erker tot de voorste
perceelsgrens minimaal
10 de breedte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het
hoofdgebouw waarin de erker geplaatst wordt bedragen;
11 de diepte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste
12 de bouwhoogte van de erker mag ten
hoogste
13 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen dienen op de zijdelingse perceelgrens, dan wel op een afstand van
minimaal
14 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen dienen te worden gebouwd op een afstand van minimaal
15 bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen
de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde
overkappingen zodanig te worden geplaatst dat aan één zijde een vrije strook
overblijft met een breedte van minimaal
c Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1 op een bouwperceel mag maximaal 1
vlaggenmast van ten hoogste
2 de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
bedraagt tot
3 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt tot
d Voor
het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, gelden de
volgende regels:
1 de
oppervlakte per gebouw ten hoogste
2 de bouwhoogte ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing;
b de plaats van bedrijfsgebouwen ten
opzichte van de bedrijfswoning, in die zin dat de bedrijfsgebouwen achter de
bedrijfswoning worden geplaatst;
c de plaats en de afmetingen van de
bedrijfswoning in die zin dat de bedrijfswoning in de naar de weg gekeerde bouwgrens
moet worden gebouwd;
d de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of
openbaar groen;
e de plaats van gebouwen in de
nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' of van
een boom ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom';
f de goot- en bouwhoogte van de met
'karakteristiek' aangegeven gebouwen, in die zin dat dient te worden
aangesloten bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande gebouw.
a
Onder
strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
1
het
gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn
genoemd in de categorieën 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
2
het
gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
3
het
gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting;
4
het
gebruik van de gronden ten behoeve van opslag, tenzij de opslag aan de volgende
eisen voldoet:
a
de
opslag mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwperceel;
b
de
hoogte van de opslag mag niet meer dan
5
het
gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
6
het
gebruik van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouw en aangebouwd
bijgebouw voor meer dan één woning.
b
het
gebruik van de bedrijfswoning in combinatie met een aan huis verbonden beroep,
met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden beroep wel is
toegestaan voor zover de woonfunctie in de bedrijfswoning in overwegende mate
blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu
wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende voorwaarden;
1
de
woonfunctie in de bedrijfswoning in overwegende mate gehandhaafd blijft;
2
geen
ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan;
3
de
woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
4
aan
huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig
mogen worden verricht;
5
ten
hoogste 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt
voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een
maximum van
6
degene
die de gebruiker is van de bedrijfswoning ook degene moet zijn die het aan huis
verbonden beroep uitoefent;
7
de
ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit
verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
8
behoudens
een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden
beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
9
het
gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de
parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt
dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
Het bevoegd
gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 4.1 en toestaan dat een
bedrijfswoning in combinatie met een kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang
wordt gebruikt, mits:
1 het gaat om een bedrijfsvorm uit
categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijven;
2 het beroep of bedrijf wordt in ieder
geval uitgeoefend door een van de bewoners van de bedrijfswoning die gelegen is
op het perceel waar de activiteit plaatsvindt;
3 de bedrijfsvloeroppervlakte voor een
kinderdagverblijf of een buitenschoolse opvang:
a
in
geval gebruik wordt gemaakt van de bedrijfswoning of bijgebouwen behorende bij
de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 30% van het bestaande vloeroppervlak
van de genoemde gebouwen maar in ieder geval niet meer dan
b
in
geval gebruik wordt gemaakt van de agrarische bedrijfsbebouwing op hetzelfde
perceel niet meer bedraagt dan
met dien verstande dat de totale oppervlakte voor
kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang tezamen niet meer dan in totaal
4 het parkeren vindt op eigen erf
plaats;
5 er is aangetoond dat geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin
dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
6 er sprake is van een ligging aan een
weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
7 er geen opslag plaatsvindt van
goederen, behorende bij het andere gebruik, buiten de gebouwen;
8 er is aangetoond dat geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke
waarden, de verkeersveiligheid, de ruimtelijke kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden.
a Ter
plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, is het verboden zonder of in
afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning voor het slopen bouwwerken
te slopen.
b De
onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor het slopen:
1 ingevolge
een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
2 van
bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist
3 reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De
onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
1 geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de
bebouwing;
2 de
karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende
wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;
3 de
karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
4 het
delen van een pand of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als
karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige
aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
De voor
'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het uitoefenen van bedrijven in
categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven, met
uitzondering van geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en/of
vuurwerkbedrijven;
b het uitoefenen van culturele en
ontspannende activiteiten;
c het uitoefenen van detailhandel;
d het uitoefenen van dienstverlenende
activiteiten;
e het uitoefenen van horeca categorie
1;
f het uitoefenen van horeca categorie
2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie
g het uitoefenen van handel in
landbouwmachines, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm
van bedrijf – landbouwmechanisatiebedrijf’;
h kinderopvang, uitsluitend ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – kinderopvang’;
i
een
supermarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’;
j
wonen
op de verdieping;
k wonen op de begane grond,
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’;
l
een
antennemast met bliksemafleider ter plaatse van de aanduiding ‘antennemast’;
m aan huis verbonden beroepen;
met daaraan
ondergeschikt:
n groenvoorzieningen;
o infrastructurele voorzieningen;
p openbare nutsvoorzieningen;
q water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
met daarbij
behorende:
r tuinen, erven en terreinen;
met dien
verstande dat:
s ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’, de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm
wordt nagestreefd.
a Voor het bouwen van gebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
1 de hoofdgebouwen en overkappingen
mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2 het bebouwingspercentage bedraagt
ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘maximum
bebouwingspercentage (%)’;
3 aanvullende nieuwbouw van woningen
is niet toegestaan, met uitzondering van aanvullende nieuwbouw ter plaatse van
de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waarbij geldt dat het aantal toe
te voegen woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding
is aangegeven;
4 de goot- en bouwhoogten van de
gebouwen bedragen ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
5 de goot- en bouwhoogten van
overkappingen bedragen ten hoogste respectievelijk
6 ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’ bedragen de goot- en bouwhoogte ten hoogste de goot- en
bouwhoogte van het bestaande gebouw;
7 het behoud van de uitwendige
hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
b Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1 op een bouwperceel mag maximaal 1
vlaggenmast van ten hoogste
2 de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen bedraagt tot
3 de bouwhoogte van een antennemast
inclusief bliksemafleider ter plaatse van de aanduiding ‘antennemast’ bedraagt
ten hoogste
4 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt tot
c Voor
het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, gelden de
volgende regels:
1 de
oppervlakte per gebouw ten hoogste
2 de bouwhoogte ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing;
b de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of
openbaar groen;
c de plaats van gebouwen in de
nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' of
van een boom ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom';
d de goot- en bouwhoogte van de met
'karakteristiek' aangegeven gebouwen, in die zin dat dient te worden
aangesloten bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande gebouw.
a Onder strijdig gebruik met deze
bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving,
waaronder in ieder geval wordt begrepen:
1 het gebruik van de gronden en
bouwwerken als seksinrichting;
2 het gebruik van de gronden ten
behoeve van opslag, tenzij de opslag aan de volgende eisen voldoet:
a de
opslag mag ten hoogste 10% van het bouwperceel bedragen;
b de
hoogte van de opslag mag ten hoogste
3 het gebruik van de gronden en
bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in de categorieën 1
en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven.
b Ten aanzien van parkeren dient
voldaan te worden aan de parkeernormen zoals aangegeven in de in de bijlagen
opgenomen tabel met parkeernormen.
c het gebruik van de woning in
combinatie met een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de
uitoefening van een aan huis verbonden beroep wel is toegestaan voor zover de
woonfunctie in de woning in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen
ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan
de volgende voorwaarden;
1 de woonfunctie in de woning in
overwegende mate gehandhaafd blijft;
2 geen ernstige hinder of afbreuk aan
het woonmilieu wordt gedaan;
3 de woonfunctie in ruimtelijke en
visuele zin primair moet blijven;
4 aan huis verbonden activiteiten ten
behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
5 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden
activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van
6 degene die de gebruiker is van de
woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
7 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
8 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
9 het gebruik geen nadelige invloed
mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
Het bevoegd
gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 5.4 sub c en toestaan dat een
bedrijfswoning wordt gebruikt ten behoeve van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten,
met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf
uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in de bedrijfswoning in
overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan
het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
1 de woonfunctie in de woning in
ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
2 de aan huis verbonden activiteiten
ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
3 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden
activiteiten ten behoeve aan het bedrijf met een maximum van
4 degene die de gebruiker is van de
woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
5 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
6 het gebruik geen ernstige hinder
voor het woonmilieu oplevert, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter
van de wijk of de buurt;
7 geen omgevingsvergunning voor het
afwijken wordt verleend aan bedrijven die vergunningsplichtig of
meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
8 bedrijfsactiviteiten bovendien
uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel naar de aard
en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven
categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
9 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
10 het gebruik geen nadelige invloed
zal hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
a Ter
plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, is het verboden zonder of in
afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning voor het slopen bouwwerken
te slopen.
b De
onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor het slopen:
1 ingevolge
een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
2 van
bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
3 reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De
onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
1 geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de
bebouwing;
2 de
karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende
wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;
3 de
karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
4 het
delen van een pand of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als
karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige
aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
Burgemeester
en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen en op de gronden binnen de
bestemming ‘Centrum’ de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ wijzigen
ten behoeve van een grotere toegestane bouwhoogte, mits:
a de bouwhoogten passen binnen de
voorwaarden zoals opgenomen in het Masterplan Centrumgebied Beilen, d.d. 31
juli 2006;
b de belangen van omliggende percelen
niet onevenredig worden geschaad.
De voor
'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het uitoefenen van detailhandel;
b een supermarkt, uitsluitend ter
plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’;
c wonen op de verdiepingen,
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’;
d wonen ten dienste van het bedrijf
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
e aan huis verbonden beroepen;
met daaraan
ondergeschikt:
f groenvoorzieningen;
g infrastructurele voorzieningen;
h openbare nutsvoorzieningen;
i
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij
behorende:
j
tuinen,
erven en terreinen;
met dien
verstande dat:
a ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’, de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm
wordt nagestreefd.
a Voor het bouwen van gebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
1 de hoofdgebouwen en overkappingen
mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2 het aantal bedrijfswoningen bedraagt
ten hoogste het bestaande aantal ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
3 het bebouwingspercentage bedraagt
ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage
(%)’;
4 de oppervlakte van een
bedrijfswoning bedraagt ten hoogste
5 de goot- en bouwhoogten van de
gebouwen bedragen ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
6 de goot- en bouwhoogten van
overkappingen bedragen ten hoogste respectievelijk
7 ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’ bedragen de goot- en bouwhoogte ten hoogste de goot- en
bouwhoogte van het bestaande gebouw;
8 het behoud van de uitwendige
hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
b Voor het bouwen van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende
regels:
1 de gezamenlijke oppervlakte van aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 110% van het
grondoppervlak van het hoofdgebouw bedragen, met dien verstande dat:
a
de
gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op
het achtererf ten hoogste 50% van het achtererf mag bedragen;
b
onverminderd
het bepaalde onder 2 de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen ten hoogste 80% van het
oppervlak van het hoofdgebouw mag bedragen;
c
onverminderd
het bepaalde in onder 2 de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen ten hoogste
2 indien de oppervlakte van het
hoofdgebouwen kleiner is dan
3 de breedte van een aan- en uitbouw,
aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping naast het hoofdgebouw mag ten
hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen,
met een maximum van
4 de bouwhoogte van platte aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
5 de goothoogte van aan- en uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen bedraagt ten hoogste de
goothoogte van het hoofdgebouw met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste
6 de bouwhoogte van aan- of uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste
7 de goot- en boeihoogte van
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
8 de bouwhoogte van vrijstaande
bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
9 een erker mag de bouwgrens/bouwvlak/voorgevelrooilijn
overschrijden, mits de afstand van de voorgevel van de erker tot de perceelsgrens
minimaal
10 de breedte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het
hoofdgebouw waarin de erker geplaatst wordt bedragen;
11 de diepte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste
12 de bouwhoogte van de erker mag ten
hoogste
13 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen dienen op de zijdelingse perceelgrens, dan wel op een afstand van
minimaal
14 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen dienen te worden gebouwd op een afstand van minimaal
15 bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen
de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde
overkappingen zodanig te worden geplaatst dat aan één zijde een vrije strook
overblijft met een breedte van minimaal
c Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1 op een bouwperceel mag maximaal 1
vlaggenmast van ten hoogste
2 de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen bedraagt tot
3 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt tot
d Voor het bouwen van gebouwen ten
behoeve van openbare nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
1 de
oppervlakte per gebouw ten hoogste
2 de bouwhoogte ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing;
b de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of
openbaar groen;
c de goot- en bouwhoogte van de met
'karakteristiek' aangegeven gebouwen, in die zin dat dient te worden
aangesloten bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande gebouw.
a Onder strijdig gebruik met deze
bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
1 het gebruik van de gronden en
bouwwerken als seksinrichting;
2 het gebruik van de gronden ten
behoeve van opslag, tenzij de opslag aan de volgende eisen voldoet:
a de
opslag mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwperceel;
b de
hoogte van de opslag mag niet meer dan
b het gebruik van de bedrijfswoning in
combinatie met een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de
uitoefening van een aan huis verbonden beroep wel is toegestaan voor zover de
woonfunctie in de bedrijfswoning in overwegende mate blijft gehandhaafd en er
geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet
aan de volgende voorwaarden;
1 de woonfunctie in de bedrijfswoning
in overwegende mate gehandhaafd blijft;
2 geen ernstige hinder of afbreuk aan
het woonmilieu wordt gedaan;
3 de woonfunctie in ruimtelijke en
visuele zin primair moet blijven;
4 aan huis verbonden activiteiten ten
behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
5 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden
activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van
6 degene die de gebruiker is van de
bedrijfswoning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep
uitoefent;
7 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
8 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
9 het gebruik geen nadelige invloed
mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
Het bevoegd
gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 6.4 sub b en toestaan dat een
bedrijfswoning wordt gebruikt ten behoeve van aan huis verbonden
bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis
verbonden bedrijf uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in de
bedrijfswoning in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige
hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende
voorwaarden:
1 de woonfunctie in de bedrijfswoning
in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
2 de aan huis verbonden activiteiten
ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
3 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten
ten behoeve aan het bedrijf met een maximum van
4 degene die de gebruiker is van de
bedrijfswoning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf
uitoefent;
5 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
6 het gebruik geen ernstige hinder
voor het woonmilieu oplevert, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter
van de wijk of de buurt;
7 geen omgevingsvergunning voor het
afwijken wordt verleend aan bedrijven die vergunningsplichtig of
meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
8 bedrijfsactiviteiten bovendien
uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel naar de aard
en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven
categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
9 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
10 het gebruik geen nadelige invloed
zal hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
a Ter
plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, is het verboden zonder of in
afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning voor het slopen bouwwerken
te slopen.
b De
onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor het slopen:
1 ingevolge
een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
2 van
bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist
3 reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De
onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
1 geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de
bebouwing;
2 de
karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende
wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;
3 de
karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
4 het
delen van een pand of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als
karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige
aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
De voor
'Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het uitoefenen van bedrijven in
categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven, met
uitzondering van geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en/of
vuurwerkbedrijven;
b het uitoefenen van culturele en
ontspannende activiteiten;
c het uitoefenen van detailhandel;
d het uitoefenen van dienstverlenende
activiteiten;
e het uitoefenen van bestaande horeca
categorie 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie
f het uitoefenen van
kantooractiviteiten;
g het uitoefenen van bestaande
maatschappelijke voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding
‘maatschappelijk’;
h kinderopvang, uitsluitend ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – kinderopvang’;
i
een
supermarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’;
j
wonen;
k aan huis verbonden beroepen;
met daaraan
ondergeschikt:
l
groenvoorzieningen;
m infrastructurele voorzieningen;
n openbare nutsvoorzieningen;
o water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
met daarbij
behorende:
p tuinen, erven en terreinen;
met dien
verstande dat:
q ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’, de instandhouding van het
bestaande rijksmonument wordt nagestreefd.
r ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’, de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm
wordt nagestreefd.
a Voor het bouwen van gebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
1 de hoofdgebouwen en overkappingen
mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2 het bebouwingspercentage bedraagt
ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘maximum
bebouwingspercentage (%)’;
3 Aanvullende nieuwbouw van woningen
is niet toegestaan, met uitzondering van aanvullende nieuwbouw ter plaatse van
de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waarbij geldt dat het aantal toe
te voegen woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding
is aangegeven;
4 de goot- en bouwhoogten van de
gebouwen bedragen ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
5 de goot- en bouwhoogten van
overkappingen bedragen ten hoogste respectievelijk
6 ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’ bedraagt de goot- en bouwhoogte ten hoogste de goot- en
bouwhoogte van het bestaande gebouw;
7 het behoud van de uitwendige
hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
b Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1 op een bouwperceel mag maximaal 1
vlaggenmast van ten hoogste
2 de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen bedraagt tot
3 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt tot
c Voor
het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, gelden de
volgende regels:
1 de
oppervlakte per gebouw ten hoogste
2 de bouwhoogte ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing;
b de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of
openbaar groen;
c de plaats van gebouwen in de
nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke
bouwaanduiding – rijksmonument’ en 'karakteristiek' of van een boom ter plaatse
van de aanduiding ‘waardevolle boom';
d de goot- en bouwhoogte van de met
'karakteristiek' aangegeven gebouwen, in die zin dat dient te worden
aangesloten bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande gebouw.
a Onder strijdig gebruik met deze
bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
1 het gebruik van de gronden en
bouwwerken als seksinrichting;
2 het gebruik van de gronden ten
behoeve van opslag, tenzij de opslag aan de volgende eisen voldoet:
a de
opslag mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwperceel;
b de
hoogte van de opslag mag niet meer dan
3 het gebruik van de gronden en
bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in de categorieën 1
en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven.
b Ten aanzien van parkeren dient
voldaan te worden aan de parkeernormen zoals aangegeven in de in de bijlagen
opgenomen tabel met parkeernormen.
c het gebruik van de woning in
combinatie met een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de
uitoefening van een aan huis verbonden beroep wel is toegestaan voor zover de
woonfunctie in de woning in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen
ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan
de volgende voorwaarden;
1 de woonfunctie in de woning in
overwegende mate gehandhaafd blijft;
2 geen ernstige hinder of afbreuk aan
het woonmilieu wordt gedaan;
3 de woonfunctie in ruimtelijke en
visuele zin primair moet blijven;
4 aan huis verbonden activiteiten ten
behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
5 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden
activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van
6 degene die de gebruiker is van de
woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
7 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
8 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
9 het gebruik geen nadelige invloed
mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
a Het bevoegd gezag kan, mits de
noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de
sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van
het bepaalde in lid 7.1 voor het toestaan van:
1 nieuwe maatschappelijke
voorzieningen op gronden die niet zijn aangeduid met de aanduiding
‘maatschappelijke voorzieningen’;
2 nieuwe horeca categorie 1 op gronden
die niet zijn aangeduid met de aanduiding ‘horeca van categorie
mits de parkeerdruk op de omgeving niet wordt vergroot.
b lid 7.4 sub c en toestaan dat een
bedrijfswoning wordt gebruikt ten behoeve van aan huis verbonden
bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis
verbonden bedrijf uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in de
bedrijfswoning in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige
hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de
volgende voorwaarden:
1 de woonfunctie in de bedrijfswoning
in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
2 de aan huis verbonden activiteiten
ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
3 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden
activiteiten ten behoeve aan het bedrijf met een maximum van
4 degene die de gebruiker is van de
bedrijfswoning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf
uitoefent;
5 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
6 het gebruik geen ernstige hinder
voor het woonmilieu oplevert, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter
van de wijk of de buurt;
7 geen omgevingsvergunning voor het
afwijken wordt verleend aan bedrijven die vergunningsplichtig of meldingsplichtig
zijn krachtens de milieuwetgeving;
8 bedrijfsactiviteiten bovendien
uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel naar de aard
en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven
categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
9 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
10 het gebruik geen nadelige invloed
zal hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
a Ter
plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, is het verboden zonder of in afwijking
van een schriftelijke omgevingsvergunning voor het slopen bouwwerken te slopen.
b De
onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor het slopen:
1 ingevolge
een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
2 van
bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
3 reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De
onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
1 geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de
bebouwing;
2 de
karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende
wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;
3 de
karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
4 het
delen van een pand of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als
karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige
aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
Burgemeester
en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen en op de gronden binnen de
bestemming ‘Gemengd’ de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ wijzigen
ten behoeve van een grotere toegestane bouwhoogte, mits:
a de bouwhoogten passen binnen de
voorwaarden zoals opgenomen in het Masterplan Centrumgebied Beilen, d.d. 31
juli 2006;
b de belangen van omliggende percelen
niet onevenredig worden geschaad.
De voor
‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a groenvoorzieningen;
b inritten;
c een dierenweide ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van groen – dierenweide’;
d afschermende groenvoorzieningen ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – afschermend groen’;
e geluidwerende voorzieningen ter
plaatse van de aanduiding ‘geluidwal’;
f een antennemast ter plaatse van de
aanduiding ‘antennemast’;
g dagrecreatief medegebruik;
met daaraan
ondergeschikt:
h infrastructurele voorzieningen;
i
openbare
nutsvoorzieningen;
j
parkeervoorzieningen;
k speelvoorzieningen;
l
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met dien
verstande dat:
l ter plaatse van de aanduiding ‘waardevolle
boom’ het behoud van monumentale bomen wordt nagestreefd.
a Op of in deze gronden mogen geen
gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
1 ten hoogste 2 gebouwen in de vorm
van dierenverblijven ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen –
dierenweide’, met dien verstande dat:
a
de
oppervlakte per gebouw ten hoogste
b
de
goothoogte ten hoogste
c
de
bouwhoogte ten hoogste
2 gebouwen ten behoeve van
nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
a
de
oppervlakte per gebouw ten hoogste
b
de
bouwhoogte ten hoogste
b voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1 de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen mag ten hoogste
2 de (bouw)hoogte van geluidwerende
voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘geluidwal’ bedraagt ten minste
3 de bouwhoogte van een antennemast inclusief
bliksemafleider ter plaatse van de aanduiding ‘antennemast’ bedraagt ten hoogste
4 de bouwhoogte van vlaggenmasten mag
ten hoogste
5 de bouwhoogte van speelvoorzieningen
mag ten hoogste
6 de bouwhoogte van overige bouwwerken,
geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing;
b de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of
openbaar groen;
c de plaats van gebouwen in de nabijheid
van een boom ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom'.
Onder
strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a het
gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting;
b het
gebruik van de gronden ten behoeve van opslag, tenzij de opslag aan de volgende
eisen voldoet:
1 de
opslag mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwperceel;
2 de
hoogte van de opslag mag niet meer dan
a Het
is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende
werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de
aanduiding ‘waardevolle boom’:
1 het ontginnen, afgraven, verlagen,
ophogen of egaliseren van de bodem;
2 het uitvoeren van heiwerken of het
anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
3 het graven, dempen, dan wel
verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en
greppels;
4 het verlagen van de waterstand
anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
5 het vellen of rooien van bos en/of
het verwijderen van houtopstanden;
6 het aanleggen en/of verharden van
wegen, paden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
b Het
onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
1 reeds mogen worden uitgevoerd
krachtens een verleend omgevingsvergunning;
2 het normale onderhoud en/of gebruik
betreffen;
3 reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De
onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de
ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
De voor
‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het uitoefenen van horeca, categorie
1, 2 en 3 met uitzondering van discotheken, ter plaatse van de aanduiding
’horeca tot en met horecacategorie 3';
b het uitoefenen van bestaande horeca
in de vorm van een zalencentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke vorm van horeca - zalencentrum’;
c wonen ten dienste van het bedrijf
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
d aan huis verbonden beroepen;
met daaraan
ondergeschikt:
e groenvoorzieningen;
f infrastructurele voorzieningen;
g openbare nutsvoorzieningen;
h water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
met daarbij
behorende:
i
tuinen,
erven en terreinen;
met dien
verstande dat:
i ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’, de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm
wordt nagestreefd.
a Voor het bouwen van gebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
1 de hoofdgebouwen en overkappingen
mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2 het aantal bedrijfswoningen bedraagt
ten hoogste het bestaande aantal ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
3 het bebouwingspercentage bedraagt
ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘maximum
bebouwingspercentage (%);
4 de oppervlakte van een
bedrijfswoning bedraagt ten hoogste
5 de goot- en bouwhoogten van de
gebouwen bedragen ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
6 de goot- en bouwhoogten van
overkappingen bedraagt ten hoogste respectievelijk
7 ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’ bedraagt de goot- en bouwhoogte ten hoogste de goot- en
bouwhoogte van het bestaande gebouw;
8 het behoud van de uitwendige
hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
b Voor het bouwen van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende
regels:
1 de gezamenlijke oppervlakte van aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 110% van het
grondoppervlak van het hoofdgebouw bedragen, met dien verstande dat:
a
de
gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op
het achtererf ten hoogste 50% van het achtererf mag bedragen;
b
onverminderd
het bepaalde onder 2 de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen ten hoogste 80% van het
oppervlak van het hoofdgebouw mag bedragen;
c
onverminderd
het bepaalde in onder 2 de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen ten hoogste
2 indien de oppervlakte van het
hoofdgebouwen kleiner is dan
3 de breedte van een aan- en uitbouw,
aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping naast het hoofdgebouw mag ten
hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen,
met een maximum van
4 de bouwhoogte van platte aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
5 de goothoogte van aan- en uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen bedraagt ten hoogste de
goothoogte van het hoofdgebouw met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste
6 de bouwhoogte van aan- of uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste
7 de goot- en boeihoogte van
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
8 de bouwhoogte van vrijstaande
bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
9 een erker mag de bouwgrens/bouwvlak/voorgevelrooilijn
overschrijden, mits de afstand van de voorgevel van de erker tot de
perceelsgrens minimaal
10 de breedte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het
hoofdgebouw waarin de erker geplaatst wordt bedragen;
11 de diepte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste
12 de bouwhoogte van de erker mag ten
hoogste
13 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen dienen op de zijdelingse perceelgrens, dan wel op een afstand van
minimaal
14 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen dienen te worden gebouwd op een afstand van minimaal
15 bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen
de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde
overkappingen zodanig te worden geplaatst dat aan één zijde een vrije strook
overblijft met een breedte van minimaal
c Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1 op een bouwperceel mag maximaal 1
vlaggenmast van ten hoogste
2 de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen bedraagt tot
3 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt tot
d Voor
het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, gelden de
volgende regels:
1 de
oppervlakte per gebouw ten hoogste
2 de bouwhoogte ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing;
b de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of
openbaar groen;
c de plaats van gebouwen in de
nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduidingen ‘karakteristiek’ of
van een boom ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom';
d de goot- en bouwhoogte van de met
‘karakteristiek’ aangegeven gebouwen, in die zin dat dient te worden
aangesloten bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande gebouw.
a Onder strijdig gebruik met deze
bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
1 het gebruik van de gronden en
bouwwerken als seksinrichting;
2 het gebruik van de gronden ten
behoeve van opslag, tenzij de opslag aan de volgende eisen voldoet:
a
de
opslag mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwperceel;
b
de
hoogte van de opslag mag niet meer dan
b het gebruik van de bedrijfswoning in
combinatie met een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de
uitoefening van een aan huis verbonden beroep wel is toegestaan voor zover de
woonfunctie in de bedrijfswoning in overwegende mate blijft gehandhaafd en er
geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet
aan de volgende voorwaarden;
1 de woonfunctie in de bedrijfswoning
in overwegende mate gehandhaafd blijft;
2 geen ernstige hinder of afbreuk aan
het woonmilieu wordt gedaan;
3 de woonfunctie in ruimtelijke en
visuele zin primair moet blijven;
4 aan huis verbonden activiteiten ten
behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
5 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden
activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van
6 degene die de gebruiker is van de
bedrijfswoning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep
uitoefent;
7 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
8 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
9 het gebruik geen nadelige invloed
mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
Het bevoegd
gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 9.4 sub b en toestaan dat een
woning wordt gebruikt ten behoeve van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten,
met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf
uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in de woning in overwegende
mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het
woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
1 de woonfunctie in de woning in
ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
2 de aan huis verbonden activiteiten
ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
3 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden
activiteiten ten behoeve aan het bedrijf met een maximum van
4 degene die de gebruiker is van de
woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
5 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
6 het gebruik geen ernstige hinder
voor het woonmilieu oplevert, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter
van de wijk of de buurt;
7 geen omgevingsvergunning voor het
afwijken wordt verleend aan bedrijven die vergunningsplichtig of
meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
8 bedrijfsactiviteiten bovendien
uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel naar de aard
en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven
categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
9 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
10 het gebruik geen nadelige invloed
zal hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
a Ter
plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, is het verboden zonder of in
afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning voor het slopen bouwwerken
te slopen.
b De
onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor het slopen:
1 ingevolge
een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
2 van
bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
3 reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De
onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
1 geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de
bebouwing;
2 de
karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende
wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;
3 de
karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
4 het
delen van een pand of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als
karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige
aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
De voor
'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het uitoefenen van
kantooractiviteiten;
b het uitoefenen van dienstverlenende
activiteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’;
c wonen ten dienste van het bedrijf
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
d aan huis verbonden beroepen;
met daaraan
ondergeschikt:
e groenvoorzieningen;
f infrastructurele voorzieningen;
g openbare nutsvoorzieningen;
h water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
met daarbij
behorende:
i
tuinen,
erven en terreinen;
met dien
verstande dat:
i ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’, de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm
wordt nagestreefd.
a Voor het bouwen van gebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
1 de hoofdgebouwen en overkappingen mogen
uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2 het aantal bedrijfswoningen bedraagt
niet meer dan het bestaande aantal ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
3 het bebouwingspercentage mag niet
meer bedragen dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘maximum
bebouwingspercentage (%)’;
4 de oppervlakte van een
bedrijfswoning bedraagt ten hoogste
5 de goot- en bouwhoogten van de
bedrijfsgebouwen bedragen niet meer dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
6 de goot- en bouwhoogte van
bedrijfswoningen bedragen niet meer dan respectievelijk
7 de goot- en bouwhoogten van
overkappingen bedraagt ten hoogste respectievelijk
8 ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’ mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de goot- en
bouwhoogte van het bestaande gebouw;
9 het behoud van de uitwendige
hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
b Voor het bouwen van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende
regels:
1 de gezamenlijke oppervlakte van aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 110% van het
grondoppervlak van de bedrijfswoning (hoofdgebouw) bedragen, met dien verstande
dat:
a
de
gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op
het achtererf ten hoogste 50% van het achtererf mag bedragen;
b
onverminderd
het bepaalde onder lid 10.2 sub b onder 1a de gezamenlijke oppervlakte van aan-
en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen ten hoogste
80% van het oppervlak van het hoofdgebouw mag bedragen;
c
onverminderd
het bepaalde in onder lid 10.2 sub b onder 1a en b de oppervlakte van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste
2 indien de oppervlakte van het
hoofdgebouwen kleiner is dan
3 de breedte van een aan- en uitbouw,
aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping naast het hoofdgebouw mag ten
hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen,
met een maximum van
4 de bouwhoogte van platte aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
5 de goothoogte van aan- en uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen bedraagt ten hoogste de
goothoogte van het hoofdgebouw met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste
6 de bouwhoogte van aan- of uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste
7 de goot- en boeihoogte van
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
8 de bouwhoogte van vrijstaande
bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
9 een erker mag de bouwgrens/bouwvlak/voorgevelrooilijn
overschrijden, mits de afstand van de voorgevel van de erker tot de voorste
perceelsgrens minimaal
10 de breedte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het
hoofdgebouw waarin de erker geplaatst wordt bedragen;
11 de diepte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste
12 de bouwhoogte van de erker mag ten
hoogste
13 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen dienen op de zijdelingse perceelgrens, dan wel op een afstand van
minimaal
14 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen dienen te worden gebouwd op een afstand van minimaal
15 bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen
de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde
overkappingen zodanig te worden geplaatst dat aan één zijde een vrije strook
overblijft met een breedte van minimaal
16 bij woningen waarvan er horizontaal
meer dan twee aaneen zijn gebouwd, mag de diepte van een aan- en uitbouw,
aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping achter de achtergevel van het
hoofdgebouw, indien deze aan- of uitbouw, dit aangebouwde bijgebouw of deze
aangebouwde overkapping breder is dan 50% van de breedte van de achtergevel van
het hoofdgebouw, niet meer bedragen dan
c Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1 op een bouwperceel mag maximaal 1
vlaggenmast van ten hoogste
2 de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen bedraagt tot
3 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt tot
d Voor het bouwen van gebouwen ten
behoeve van openbare nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
1 de
oppervlakte per gebouw ten hoogste
2 de bouwhoogte ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing;
b de plaats van bedrijfsgebouwen ten
opzichte van de bedrijfswoning, in die zin dat de bedrijfsgebouwen achter de
bedrijfswoning worden geplaatst;
c de plaats en de afmetingen van de
bedrijfswoning in die zin dat de bedrijfswoning in de naar de weg gekeerde
bouwgrens moet worden gebouwd;
d de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of
openbaar groen;
e de plaats van gebouwen in de
nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' of
van een boom ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom';
f de goot- en bouwhoogte van de met
'karakteristiek' aangegeven gebouwen, in die zin dat dient te worden
aangesloten bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande gebouw.
a Onder strijdig gebruik met deze
bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
1 het gebruik van de gronden en
bouwwerken als seksinrichting;
2 het gebruik van de gronden ten
behoeve van opslag, tenzij de opslag aan de volgende eisen voldoet:
a
de
opslag mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwperceel;
b
de
hoogte van de opslag mag niet meer dan
b het gebruik van de bedrijfswoning in
combinatie met een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de
uitoefening van een aan huis verbonden beroep wel is toegestaan voor zover de
woonfunctie in de bedrijfswoning in overwegende mate blijft gehandhaafd en er
geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet
aan de volgende voorwaarden;
1 de woonfunctie in de bedrijfswoning
in overwegende mate gehandhaafd blijft;
2 geen ernstige hinder of afbreuk aan
het woonmilieu wordt gedaan;
3 de woonfunctie in ruimtelijke en
visuele zin primair moet blijven;
4 aan huis verbonden activiteiten ten
behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
5 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden
activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van
6 degene die de gebruiker is van de
bedrijfswoning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep
uitoefent;
7 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
8 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
9 het gebruik geen nadelige invloed
mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
Het bevoegd
gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 10.4 sub b en toestaan dat de
bedrijfswoning wordt gebruikt ten behoeve van aan huis verbonden
bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis
verbonden bedrijf uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in de
bedrijfswoning in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige
hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de
volgende voorwaarden:
1 de woonfunctie in de bedrijfswoning
in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
2 de aan huis verbonden activiteiten
ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
3 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden
activiteiten ten behoeve aan het bedrijf met een maximum van
4 degene die de gebruiker is van de
bedrijfswoning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
5 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
6 het gebruik geen ernstige hinder
voor het woonmilieu oplevert, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter
van de wijk of de buurt;
7 geen omgevingsvergunning voor het
afwijken wordt verleend aan bedrijven die vergunningsplichtig of
meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
8 bedrijfsactiviteiten bovendien
uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel naar de aard
en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven
categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
9 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
10 het gebruik geen nadelige invloed
zal hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
a Ter
plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, is het verboden zonder of in
afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning voor het slopen bouwwerken
te slopen.
b De
onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor het slopen:
1 ingevolge
een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
2 van
bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist
3 reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De
onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
1 geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de
bebouwing;
2 de
karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende
wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;
3 de
karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
4 het
delen van een pand of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als
karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige
aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
De voor
'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het uitoefenen van maatschappelijke
voorzieningen;
b een begraafplaats ter plaatse van de
aanduiding ‘begraafplaats’;
c wonen ten dienste van de
maatschappelijke voorziening uitsluitend ter plaatse van de aanduiding
‘bedrijfswoning’;
d aan huis verbonden beroepen;
met daaraan
ondergeschikt:
e groenvoorzieningen;
f infrastructurele voorzieningen;
g openbare nutsvoorzieningen;
h water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
met daarbij
behorende:
i
tuinen,
erven en terreinen;
met dien
verstande dat:
i ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’, de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm
wordt nagestreefd.
a Voor het bouwen van gebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
1 de hoofdgebouwen en overkappingen
mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2 het aantal bedrijfswoningen bedraagt
ten hoogste het bestaande aantal ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
3 het bebouwingspercentage bedraagt
ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘maximum
bebouwingspercentage (%)’;
4 de oppervlakte van een
bedrijfswoning bedraagt ten hoogste
5 de goot- en bouwhoogten van de
gebouwen bedraagt ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
6 de goot- en bouwhoogten van
overkappingen bedraagt ten hoogste respectievelijk
7 ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’ bedraagt de goot- en bouwhoogte ten hoogste de goot- en bouwhoogte
van het bestaande gebouw;
8 het behoud van de uitwendige
hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
b Voor het bouwen van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende
regels:
1 de gezamenlijke oppervlakte van aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 110% van het
grondoppervlak van het hoofdgebouw bedragen, met dien verstande dat:
a
de
gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op
het achtererf ten hoogste 50% van het achtererf mag bedragen;
b
onverminderd
het bepaalde onder 2 de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen ten hoogste 80% van het
oppervlak van het hoofdgebouw mag bedragen;
c
onverminderd
het bepaalde in onder 2 de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
ten hoogste
2 indien de oppervlakte van het
hoofdgebouwen kleiner is dan
3 de breedte van een aan- en uitbouw,
aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping naast het hoofdgebouw mag ten
hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen,
met een maximum van
4 de bouwhoogte van platte aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
5 de goothoogte van aan- en uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen bedraagt ten hoogste de
goothoogte van het hoofdgebouw met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste
6 de bouwhoogte van aan- of uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste
7 de goot- en boeihoogte van
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
8 de bouwhoogte van vrijstaande
bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
9 een erker mag de bouwgrens/bouwvlak/voorgevelrooilijn
overschrijden, mits de afstand van de voorgevel van de erker tot de perceelsgrens
minimaal
10 de breedte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het
hoofdgebouw waarin de erker geplaatst wordt bedragen;
11 de diepte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste
12 de bouwhoogte van de erker mag ten
hoogste
13 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen dienen op de zijdelingse perceelgrens, dan wel op een afstand van
minimaal
14 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
dienen te worden gebouwd op een afstand van minimaal
15 bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen
de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde overkappingen
zodanig te worden geplaatst dat aan één zijde een vrije strook overblijft met
een breedte van minimaal
c Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1 op een bouwperceel mag maximaal 1
vlaggenmast van ten hoogste
2 de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen bedraagt tot
3 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt tot
d Voor het bouwen van gebouwen ten
behoeve van openbare nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
1 de
oppervlakte per gebouw ten hoogste
2 de bouwhoogte ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de bebouwing;
b de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of
openbaar groen;
c de plaats van gebouwen in de
nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' of
van een boom ter plaatse van de aanduiding ‘waardevolle boom';
d de goot- en bouwhoogte van de met
'karakteristiek' aangegeven gebouwen, in die zin dat dient te worden
aangesloten bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande gebouw.
a Onder strijdig gebruik met deze
bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
1 het gebruik van de gronden en
bouwwerken als seksinrichting;
2 het gebruik van de gronden ten
behoeve van opslag, tenzij de opslag aan de volgende eisen voldoet:
a
de
opslag mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwperceel;
b
de
hoogte van de opslag mag niet meer dan
b het gebruik van de bedrijfswoning in
combinatie met een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de
uitoefening van een aan huis verbonden beroep wel is toegestaan voor zover de
woonfunctie in de bedrijfswoning in overwegende mate blijft gehandhaafd en er
geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet
aan de volgende voorwaarden;
1 de woonfunctie in de bedrijfswoning
in overwegende mate gehandhaafd blijft;
2 geen ernstige hinder of afbreuk aan
het woonmilieu wordt gedaan;
3 de woonfunctie in ruimtelijke en
visuele zin primair moet blijven;
4 aan huis verbonden activiteiten ten
behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
5 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden
activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van
6 degene die de gebruiker is van de
bedrijfswoning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep
uitoefent;
7 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
8 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
9 het gebruik geen nadelige invloed
mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
Het bevoegd
gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 11.4 sub b en toestaan dat een
bedrijfswoning wordt gebruikt ten behoeve van aan huis verbonden
bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis
verbonden bedrijf uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in de
bedrijfswoning in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige
hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de
volgende voorwaarden:
1 de woonfunctie in de bedrijfswoning
in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
2 de aan huis verbonden activiteiten
ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
3 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden
activiteiten ten behoeve aan het bedrijf met een maximum van
4 degene die de gebruiker is van de
bedrijfswoning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf
uitoefent;
5 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
6 het gebruik geen ernstige hinder
voor het woonmilieu oplevert, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter
van de wijk of de buurt;
7 geen omgevingsvergunning voor het
afwijken wordt verleend aan bedrijven die vergunningsplichtig of
meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
8 bedrijfsactiviteiten bovendien
uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel naar de aard
en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven
categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
9 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
10 het gebruik geen nadelige invloed
zal hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
a Ter
plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, is het verboden zonder of in
afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning voor het slopen bouwwerken
te slopen.
b De
onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor het slopen:
1 ingevolge
een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
2 van
bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
3 reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De
onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
1 geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de
bebouwing;
2 de
karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende
wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;
3 de
karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
4 het
delen van een pand of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als
karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige
aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
De voor
'Maatschappelijk - Zorg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het uitoefenen van maatschappelijke
zorg en verpleging;
met daaraan
ondergeschikt:
b agrarisch medegebruik;
c groenvoorzieningen;
d infrastructurele voorzieningen;
e openbare nutsvoorzieningen;
f water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
met daarbij
behorende:
g tuinen, erven en terreinen;
met dien
verstande dat:
h ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’, de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm
wordt nagestreefd.
a Voor het bouwen van gebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
1 de hoofdgebouwen en overkappingen
mogen uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2 het bebouwingspercentage bedraagt
ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage
(%)’;
3 de goot- en bouwhoogten van de
gebouwen bedragen ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
4 de goot- en bouwhoogten van
overkappingen bedragen ten hoogste respectievelijk
5 ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’ bedraagt de goot- en bouwhoogte ten hoogste de goot- en
bouwhoogte van het bestaande gebouw;
6 het behoud van de uitwendige
hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
b Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1 op een bouwperceel mag maximaal 1
vlaggenmast van ten hoogste
2 de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen bedraagt tot
3 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt tot
c Voor
het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, gelden de
volgende regels:
1 de
oppervlakte per gebouw ten hoogste
2 de bouwhoogte ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing;
b de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of
openbaar groen;
c
de
plaats van gebouwen in de nabijheid van een gebouw ter plaatse van de
aanduidingen 'karakteristiek' of van een boom ter plaatse van de aanduiding
‘waardevolle boom';
d
de
goot- en bouwhoogte van de met 'karakteristiek' aangegeven gebouwen, in die zin
dat dient te worden aangesloten bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het
bestaande gebouw.
Onder
strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a het
gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting;
b het
gebruik van de gronden ten behoeve van opslag, tenzij de opslag aan de volgende
eisen voldoet:
1 de
opslag mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwperceel;
2 de
hoogte van de opslag mag niet meer dan
De voor
'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a behoud, herstel en/of ontwikkeling
van natuur- en landschapswaarden;
b behoud, herstel en ontwikkeling van
cultuurhistorische waarden;
c verharde en onverharde paden;
d water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
e extensief recreatief medegebruik;
f bos.
a Op of in deze gronden mogen geen
gebouwen worden gebouwd.
b Op deze gronden mogen uitsluitend
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte ten
hoogste
a Het is verboden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit
te voeren of te laten uitvoeren:
1 het ontginnen, afgraven, verlagen, ophogen
of egaliseren van de bodem;
2 het uitvoeren van heiwerken of het
anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
3 het graven, dempen, dan wel
verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en
greppels;
4 het verlagen van de waterstand
anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
5 het vellen of rooien van bos en/of
het verwijderen van houtopstanden;
6 het verwijderen van natuur- en
landschapselementen;
7 het verwijderen van perceelsindelingen,
paden en onverharde wegen;
8 het aanleggen en/of verharden van
wegen, paden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
b Het onder a vervatte verbod is niet
van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
1 reeds mogen worden uitgevoerd
krachtens een verleend omgevingsvergunning;
2 het normale onderhoud en/of gebruik
betreffen;
3 reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De onder a genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in
de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
De voor
'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het uitoefenen van sportactiviteiten;
b een manege ter plaatse van de
aanduiding ‘manege’;
c een buitenzwembad ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van sport – buitenzwembad’;
d kinderopvang, uitsluitend ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – kinderopvang’;
e geluidwerende voorzieningen ter
plaatse van de aanduiding ‘geluidwal’;
f behoud van landschappelijk
waardevolle groenelementen, zoals houtwallen en opgaande beplantingen met
landschappelijke waarden, ter plaatse van de aanduiding ‘houtwal’;
met daaraan
ondergeschikt:
g aan sportactiviteiten gerelateerde
horeca;
h groenvoorzieningen;
i
infrastructurele
voorzieningen;
j
openbare
nutsvoorzieningen;
k water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
met daarbij
behorende:
l
erven
en terreinen.
a Voor het bouwen van gebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
1 de hoofdgebouwen en overkappingen
mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2 het bouwvlak mag volledig worden
bebouwd;
3 de goot- en bouwhoogten van de
gebouwen bedragen ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
4 de goot- en bouwhoogten van
overkappingen bedragen ten hoogste respectievelijk
b Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1 op een bouwperceel mag maximaal 1
vlaggenmast van ten hoogste
2 de bouwhoogte van lichtmasten
bedraagt ten hoogste
3 de bouwhoogte van ballenvanger
bedraagt ten hoogste
4 de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
bedraagt ten hoogste
5 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste
c Voor
het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, gelden de
volgende regels:
1 de
oppervlakte per gebouw ten hoogste
2 de bouwhoogte ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing;
b de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of
openbaar groen;
a Onder strijdig gebruik met deze
bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik
van de gronden en bouwwerken als seksinrichting.
b Ten aanzien van parkeren dient voldaan
te worden aan de parkeernormen zoals aangegeven in de in de bijlagen opgenomen
tabel met parkeernormen.
a Het is verboden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit
te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding ‘houtwal’:
1 het ontginnen, afgraven, verlagen,
ophogen of egaliseren van de bodem;
2 het graven, dempen, dan wel
verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en
greppels;
3 het verlagen van de waterstand
anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
4 het vellen of rooien van bos en/of
het verwijderen van houtopstanden.
b Het onder a vervatte verbod is niet
van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
1 reeds mogen worden uitgevoerd
krachtens een verleend omgevingsvergunning;
2 het normale onderhoud en/of gebruik
betreffen;
3 reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De onder a genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in
de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
De voor
‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a infrastructurele voorzieningen met
een functie hoofdzakelijk ten behoeve van doorgaand verkeer;
b autoboxen ter plaatse van de
aanduiding ‘garage’;
met daaraan
ondergeschikt:
c groenvoorzieningen;
d openbare nutsvoorzieningen;
e parkeervoorzieningen;
f water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
met dien
verstande dat:
g ter plaatse van de aanduiding
‘waardevolle boom’ het behoud van monumentale bomen wordt nagestreefd.
a Op of in deze gronden mogen geen
gebouwen worden gebouwd met uitzondering van:
1 autoboxen ter plaatse van de
aanduiding ‘garage’, met dien verstande dat:
a
de
oppervlakte per autobox ten hoogste
b
de
bouwhoogte ten hoogste
2 gebouwen ten behoeve van
nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
1
de
oppervlakte per gebouw ten hoogste
2
de
bouwhoogte ten hoogste
b voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1 de bouwhoogte van vlaggenmasten zal
ten hoogste
2 de bouwhoogte van lantaarnpalen zal
ten hoogste
3 de bouwhoogte van speelvoorzieningen
zal ten hoogste
4 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks
ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten
hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing;
b de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen;
c de plaats van gebouwen in de
nabijheid van een boom ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom'.
Onder
strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a het
gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting;
b het
gebruik van de gronden ten behoeve van opslag, tenzij de opslag aan de volgende
eisen voldoet:
1 de
opslag mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwperceel;
2 de
hoogte van de opslag mag niet meer dan
a Het
is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende
werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de
aanduiding ‘waardevolle boom’:
1 het ontginnen, afgraven, verlagen,
ophogen of egaliseren van de bodem;
2 het uitvoeren van heiwerken of het
anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
3 het graven, dempen, dan wel
verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en
greppels;
4 het verlagen van de waterstand
anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van
grondwateronttrekkingen;
5 het vellen of rooien van bos en/of
het verwijderen van houtopstanden;
6 het aanleggen en/of verharden van
wegen, paden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
b Het
onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
1 reeds mogen worden uitgevoerd
krachtens een verleend omgevingsvergunning;
2 het normale onderhoud en/of gebruik
betreffen;
3 reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De
onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de
ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
De voor
‘Verkeer - Spoorweg’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a spoorwegen, met daarbij inbegrepen
bermen, spoorwegovergangen en dergelijke railverkeersvoorzieningen;
met daaraan
ondergeschikt:
b groenvoorzieningen;
c openbare nutsvoorzieningen;
d verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
e water;
met de
daarbij behorende:
f gebouwen;
g bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
waaronder mede begrepen (vee)tunnels en viaducten;
met dien
verstande dat:
h de bestemming, afgezien van een
plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een wijziging van het aantal
spoorbanen en spoorwegovergangen voorziet.
a Voor het bouwen van gebouwen gelden
de volgende bepalingen:
1 de oppervlakte bedraagt ten hoogste
2 de bouwhoogte bedraagt ten hoogste
b De hoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding,
beveiliging en regeling van het verkeer, bedraagt ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van het bebouwings- en landschapsbeeld (met
name karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing), de
milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, brandveiligheid,
externe veiligheid en rampenbestrijding en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing;
b de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of
openbaar groen.
De voor
‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a infrastructurele voorzieningen met
een functie hoofdzakelijk voor bestemmingsverkeer;
met daaraan
ondergeschikt:
b groenvoorzieningen;
c openbare nutsvoorzieningen;
d parkeervoorzieningen;
e water en waterhuishoudkundige
voorzieningen.
a Op of in deze gronden mogen geen
gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van
nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
1 de oppervlakte per gebouw ten
hoogste
2 de bouwhoogte ten hoogste
b voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1 de bouwhoogte van vlaggenmasten zal
ten hoogste
2 de bouwhoogte van lantaarnpalen zal
ten hoogste
3 de bouwhoogte van speelvoorzieningen
zal ten hoogste
4 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks
ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten
hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing;
b de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of
openbaar groen.
Onder
strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a het
gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting;
b het
gebruik van de gronden ten behoeve van opslag, tenzij de opslag aan de volgende
eisen voldoet:
1 de
opslag mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwperceel;
2 de
hoogte van de opslag mag niet meer dan
De voor
‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a water, watergangen, waterpartijen en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
b groenvoorzieningen;
c dagrecreatief medegebruik;
met daaraan
ondergeschikt:
d infrastructurele voorzieningen,
bruggen en duikers;
e openbare nutsvoorzieningen.
a Op of in deze gronden mogen geen
gebouwen worden gebouwd.
b Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
1 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de
bebouwing.
De voor
'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen, al dan niet in combinatie met
ruimte voor:
1 detailhandel,
ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;
2 kantoor,
ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;
3 een
bouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf –
bouwbedrijf;
4 een
pensionbedrijf, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf –
pensionbedrijf’;
5 een
smederij, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf –
smederij’;
6 aan
huis verbonden bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf aan
huis’;
7 aan
huis verbonden beroepen;
b wonen in woonwagens ter plaatse van
de aanduiding ‘woonwagenstandplaats’;
c een parkeergarage, uitsluitend ter
plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’;
met daaraan
ondergeschikt:
d groenvoorzieningen;
e infrastructurele voorzieningen;
f openbare nutsvoorzieningen;
g water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij
behorende:
h tuinen, erven en terreinen;
met dien
verstande dat:
i ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’, de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm
wordt nagestreefd.
a Voor het bouwen van hoofdgebouwen
gelden de volgende regels:
1 de hoofdgebouwen mogen uitsluitend
binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2 aanvullende nieuwbouw van woningen
is niet toegestaan, met uitzondering van aanvullende nieuwbouw ter plaatse van
de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waarbij geldt dat het aantal toe
te voegen woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding
is aangegeven;
3 het behoud van de uitwendige
hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
4 ter plaatse van de aanduidingen
‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’, ‘aaneengebouwd’ en ‘gestapeld’ mag een hoofdgebouw
worden gebouwd in de aangegeven bebouwingstypen;
5 de afstand van een hoofdgebouw of
een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens
bedraagt ten minste
6 de diepte van een hoofdgebouw
bedraagt ten hoogste:
a
b
c
de
volledige diepte van het bouwvlak bij aaneengebouwde woningen;
7 de dakhelling bedraagt ten minste
30° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze meer of
minder is;
8 de goothoogte van een hoofdgebouw
bedraagt ten hoogste wat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale
goot- en bouwhoogte (m)’, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte
meer bedraagt dan is aangegeven, deze bestaande goothoogte de maximale
goothoogte betreft;
9 de bouwhoogte van een hoofdgebouw
bedraagt ten hoogste, wat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale
goot- en bouwhoogte (m)’, met dien verstande dat indien de bestaande bouwhoogte
meer bedraagt dan is aangegeven, deze bestaande bouwhoogte de maximale
bouwhoogte betreft;
10 in uitzondering op het bepaalde
onder 8 en 9 geldt dat de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen ter plaatse van
de aanduidingen 'karakteristiek' ten hoogste de goot- en bouwhoogte van het
bestaande gebouw bedragen.
b Voor het bouwen van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende
regels:
1 de gezamenlijke oppervlakte van aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 110% van het
grondoppervlak van het hoofdgebouw bedragen, met dien verstande dat:
a
de
gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op
het achtererf ten hoogste 50% van het achtererf mag bedragen;
b
onverminderd
het bepaalde onder lid 19.2 sub b onder 1a de gezamenlijke oppervlakte van aan-
en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen ten hoogste
80% van het oppervlak van het hoofdgebouw mag bedragen;
c
onverminderd
het bepaalde in onder lid 19.2 sub b onder 1a en b de oppervlakte van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste
2 indien de oppervlakte van het
hoofdgebouwen kleiner is dan
3 de breedte van een aan- en uitbouw,
aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping naast het hoofdgebouw mag ten
hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen,
met een maximum van
4 de bouwhoogte van platte aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
5 de goothoogte van aan- en uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen bedraagt ten hoogste de
goothoogte van het hoofdgebouw met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste
6 de bouwhoogte van aan- of uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste
7 de goot- en boeihoogte van
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
8 de bouwhoogte van vrijstaande
bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
9 een erker mag de bouwgrens/bouwvlak/voorgevelrooilijn
overschrijden, mits de afstand van de voorgevel van de erker tot de perceelsgrens
minimaal
10 de breedte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het
hoofdgebouw waarin de erker geplaatst wordt bedragen;
11 de diepte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste
12 de bouwhoogte van de erker mag ten
hoogste
13 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen dienen op de zijdelingse perceelgrens, dan wel op een afstand van
minimaal
14 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
dienen te worden gebouwd op een afstand van minimaal
15 in afwijking van het bepaalde onder
14 mogen bijgebouwen en overkappingen bij rug-aan-rugwoningen voor de voorgevel
worden gebouwd.
16 bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen
de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde
overkappingen zodanig te worden geplaatst dat aan één zijde een vrije strook
overblijft met een breedte van minimaal
17 bij woningen waarvan er horizontaal
meer dan twee aaneen zijn gebouwd, mag de diepte van een aan- en uitbouw,
aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping achter de achtergevel van het
hoofdgebouw, indien deze aan- of uitbouw, dit aangebouwde bijgebouw of deze
aangebouwde overkapping breder is dan 50% van de breedte van de achtergevel van
het hoofdgebouw, niet meer bedragen dan
c Voor het bouwen van woonwagens
gelden de volgende regels:
1 ter plaatse van de aanduiding
‘woonwagenstandplaats’ zijn ten hoogste 10 standplaatsen voor woonwagen met bijbehorende
bebouwing toegestaan;
2 de totale gezamenlijke oppervlakte
aan bergingen en gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen bedraagt ten
hoogste
3 de goot- en bouwhoogte van de
gebouwen bedraagt ten hoogste respectievelijk
d Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1 ondergrondse afvalcontainers mogen
uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
bouwaanduiding – ondergrondse afvalcontainer’;
2 op een bouwperceel mag maximaal 1
vlaggenmast van ten hoogste
3 de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen bedraagt tot
4 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt tot
e Voor
het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, gelden de
volgende regels:
1 de
oppervlakte per gebouw ten hoogste
2 de bouwhoogte ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing;
b de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of
openbaar groen;
c de plaats van gebouwen in de
nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' of
van een boom ter plaatse van de aanduiding ‘waardevolle boom';
d de goot- en bouwhoogte van de met
'karakteristiek' aangegeven gebouwen, in die zin dat dient te worden
aangesloten bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande gebouw.
Het bevoegd
gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 19.2, sub a, onder 1 en toestaan
dat een hoofdgebouw aan de achterzijde buiten het bouwvlak wordt gebouwd, tot
ten hoogste
1 de bouwdiepte van de vrijstaande
woning in totaal ten hoogste
2 de afstand van een hoofdgebouw of
een blok van aan een gebouwde hoofdgebouwen tot de achterste perceelsgrens ten
minste
3 de geluidbelasting van
geluidgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende
voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
4 er, indien er sprake is van aan een
gebouwde woningen, een stedenbouwkundige samenhang is;
b lid 19.2, sub a, onder 5 en toestaan
dat de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens wordt
verkleind, met dien verstande dat voornoemde afstand niet minder mag bedragen
dan
c lid 19.2 sub b, onder 2 met dien
verstande dat per woning de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen,
bijgebouwen en overkappingen ten hoogste
d lid 19.2 sub b, onder 4, 5, 6, 7 en
8 met dien verstande dat bij uitbreiding van een bestaande aan- of uitbouw,
bijgebouw of overkapping de goot- en bouwhoogte gelijk mogen zijn aan de goot-
en bouwhoogte van het bestaande;
e lid 19.2 sub a, onder 8 en 9 voor
het verhogen van de gegeven goot- en bouwhoogten tot niet meer dan 10% van die
hoogtes.
Onder
strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a het gebruik van vrijstaande
bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
b het gebruik van een hoofdgebouw
inclusief aan- en uitbouw en aangebouwd bijgebouw voor meer dan één woning;
c het gebruik van gronden en
bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan is toegestaan op
grond van lid 19.1;
d het gebruik van de gronden en
bouwwerken in combinatie met een aan huis verbonden beroep, met dien verstande
dat de uitoefening van een aan huis verbonden beroep wel is toegestaan voor
zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige
hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende
voorwaarden;
1 de woonfunctie in overwegende mate
blijft gehandhaafd;
2 geen ernstige hinder of afbreuk aan
het woonmilieu wordt gedaan;
3 de woonfunctie in ruimtelijke en
visuele zin primair moet blijven;
4 aan huis verbonden activiteiten ten
behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
5 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden
activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van
6 degene die de gebruiker is van de
woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
7 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
8 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
9 het gebruik geen nadelige invloed
mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
e het gebruik van gronden en bouwwerken
in combinatie met aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten, met dien verstande
dat de uitoefening van aan huis verbonden activiteiten uitsluitend is
toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf aan huis’ en voor zover de
woonfunctie daarnaast blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk
aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende voorwaarden;
1 de woonfunctie in ruimtelijke en
visuele zin primair moet blijven;
2 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de bedrijfsmatige activiteiten
met een maximum van
3 degene die de gebruiker is van de
woning ook degene moet zijn die de bedrijfsmatige activiteiten uitoefent;
4 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
5 het gebruik geen ernstige hinder
voor het woonmilieu oplevert, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter
van de wijk of de buurt;
6 bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend
zijn toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel naar de aard en de
invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven
categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
7 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met de bedrijfsmatige activiteit, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
8 het gebruik geen nadelige invloed
zal hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
Het bevoegd
gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid,
de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van
het bepaalde in:
a lid 19.5 onder d en toestaan dat
gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van aan huis verbonden
bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden
bedrijf uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate
blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu
wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
1 de woonfunctie in ruimtelijke en
visuele zin primair moet blijven;
2 de aan huis verbonden activiteiten
ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
3 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden
activiteiten ten behoeve aan het bedrijf met een maximum van
4 degene die de gebruiker is van de
woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
5 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
6 het gebruik geen ernstige hinder
voor het woonmilieu oplevert, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter
van de wijk of de buurt;
7 geen omgevingsvergunning voor het
afwijken wordt verleend aan bedrijven die vergunningsplichtig of
meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
8 bedrijfsactiviteiten bovendien
uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel naar de aard
en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven
categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
9 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
10 het gebruik geen nadelige invloed
zal hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
b lid 19.5 onder b en worden
toegestaan dat een gebouw wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:
1 de
oppervlakte van de woning voorafgaand aan de splitsing minimaal
2 de
bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
3 er
voldoende parkeergelegenheid op het bijbehorende erf wordt aangelegd;
4 is
aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende
(agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun
ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
5 de
geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de
daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
6 is
aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid
en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
a Het is verboden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1 het aanleggen van verharding voor de
naar de weg gekeerde gevels van gebouwen, met uitzondering van een oprit voor
motorvoertuigen met een breedte van ten hoogste
b Het
onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
1 reeds mogen worden uitgevoerd
krachtens een verleend omgevingsvergunning;
2 het normale onderhoud en/of gebruik
betreffen.
3 reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De
onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de
ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
a Ter
plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, is het verboden zonder of in
afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning voor het slopen bouwwerken
te slopen.
b De
onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor het slopen:
1 ingevolge
een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
2 van
bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
3 reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De
onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
1 geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de
bebouwing;
2 de
karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende
wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;
3 de
karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
4 het
delen van een pand of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als
karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige
aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
De voor
'Wonen - Zorg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b het uitoefenen van maatschappelijke
zorg en verpleging;
met daaraan
ondergeschikt:
c groenvoorzieningen;
d infrastructurele voorzieningen;
e openbare nutsvoorzieningen;
f water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
met daarbij
behorende:
g tuinen, erven en terreinen;
met dien
verstande dat:
h ter plaatse van de aanduiding
‘karakteristiek’, de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm
wordt nagestreefd.
a Voor het bouwen van hoofdgebouwen
ten behoeve van wonen, gelden de volgende regels:
1 de hoofdgebouwen mogen uitsluitend
binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2 het bouwvlak mag volledig worden
bebouwd dan wel tot ten hoogste het aangegeven percentage ter plaatse van de
aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage;
3 het aantal woningen bedraagt niet
ten hoogste het bestaande aantal woningen;
4 de afstand van een hoofdgebouw of
een blok van aan een gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens
bedraagt ten minste
5 de diepte van een hoofdgebouw
bedraagt ten hoogste:
a
b
c
de
volledige diepte van het bouwvlak bij aaneengebouwde woningen;
6 de dakhelling bedraagt ten minste
30° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze meer of minder
is;
7 de goothoogte van een hoofdgebouw
bedraagt ten hoogste, wat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale
goot- en bouwhoogte (m)’, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte
meer bedraagt dan is aangegeven, deze bestaande goothoogte de maximale goothoogte
betreft;
8 de bouwhoogte van een hoofdgebouw
bedraagt ten hoogste, wat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale
goot- en bouwhoogte (m)’, met dien verstande dat indien de bestaande bouwhoogte
meer bedraagt dan is aangegeven, deze bestaande bouwhoogte de maximale
bouwhoogte betreft;
9 van een bouwperceel mag ten hoogste
50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat
meer is.
b Voor het bouwen van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende
regels:
1 de gezamenlijke oppervlakte van aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 110% van het
grondoppervlak van het hoofdgebouw bedragen, met dien verstande dat:
a
de
gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op
het achtererf ten hoogste 50% van het achtererf mag bedragen;
b
onverminderd
het bepaalde onder 2a de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen ten hoogste 80% van het oppervlak
van het hoofdgebouw mag bedragen;
c
onverminderd
het bepaalde in onder 2a en 2b de oppervlakte van aan- en uitbouwen,
bijgebouwen en overkappingen ten hoogste
2 indien de oppervlakte van het
hoofdgebouwen kleiner is dan
3 de breedte van een aan- en uitbouw,
aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping naast het hoofdgebouw mag ten
hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen,
met een maximum van
4 de bouwhoogte van platte aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
5 de goothoogte van aan- en uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen bedraagt ten hoogste de
goothoogte van het hoofdgebouw met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste
6 de bouwhoogte van aan- of uitbouwen,
aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste
7 de goot- en boeihoogte van
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
8 de bouwhoogte van vrijstaande
bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste
9 een erker mag de bouwgrens/bouwvlak/voorgevelrooilijn
overschrijden, mits de afstand van de voorgevel van de erker tot de perceelsgrens
minimaal
10 de breedte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het
hoofdgebouw waarin de erker geplaatst wordt bedragen;
11 de diepte van de erker mag,
buitenwerks gemeten, ten hoogste
12 de bouwhoogte van de erker mag ten
hoogste
13 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen dienen op de zijdelingse perceelgrens, dan wel op een afstand van
minimaal
14 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen dienen te worden gebouwd op een afstand van minimaal
15 bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen
de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde
overkappingen zodanig te worden geplaatst dat aan één zijde een vrije strook
overblijft met een breedte van minimaal
16 bij woningen waarvan er horizontaal
meer dan twee aaneen zijn gebouwd, mag de diepte van een aan- en uitbouw,
aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping achter de achtergevel van het
hoofdgebouw, indien deze aan- of uitbouw, dit aangebouwde bijgebouw of deze
aangebouwde overkapping breder is dan 50% van de breedte van de achtergevel van
het hoofdgebouw, niet meer bedragen dan
c Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1 op een bouwperceel mag maximaal 1
vlaggenmast van ten hoogste
2 de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen bedraagt tot
3 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt tot
d Voor
het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, gelden de
volgende regels:
1 de
oppervlakte per gebouw ten hoogste
2 de bouwhoogte ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing;
b de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of
openbaar groen;
c de plaats van gebouwen in de
nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' of
van een boom ter plaatse van de aanduiding ‘waardevolle boom';
d de goot- en bouwhoogte van de met
'karakteristiek' aangegeven gebouwen, in die zin dat dient te worden
aangesloten bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande gebouw.
Het bevoegd
gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden
van aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken
van het bepaalde in:
a lid 20.2, sub a, onder 1 en toestaan
dat een hoofdgebouw aan de achterzijde buiten het bouwvlak wordt gebouwd, tot
ten hoogste
1 de bouwdiepte van de vrijstaande
woning in totaal ten hoogste
2 de afstand van een hoofdgebouw of
een blok van aan een gebouwde hoofdgebouwen tot de achterste perceelsgrens ten
minste
3 de geluidbelasting van
geluidgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende
voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
4 er, indien er sprake is van aan een
gebouwde woningen, een stedenbouwkundige samenhang is;
b lid 20.2, sub a, onder 4 en toestaan
dat de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens wordt
verkleind, met dien verstande dat voornoemde afstand niet minder mag bedragen
dan
c lid 20.2 sub b, onder 2 met dien
verstande dat per woning de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen,
bijgebouwen en overkappingen ten hoogste
d lid 20.2 sub b, onder 4, 5, 6, 7 en
8 met dien verstande dat bij uitbreiding van een bestaande aan- of uitbouw,
bijgebouw of overkapping de goot- en bouwhoogte gelijk mogen zijn aan de goot-
en bouwhoogte van het bestaande;
e lid 20.2 sub a, onder 5 en 6 voor
het verhogen van de gegeven goot- en bouwhoogten tot niet meer dan 10% van die
hoogtes.
Onder
strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a het gebruik van vrijstaande
bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
b het gebruik van een hoofdgebouw
inclusief aan- en uitbouw en aangebouwd bijgebouw voor meer dan één woning;
c het gebruik van gronden en
bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan huis
verbonden beroep;
d het gebruik van de gronden en
bouwwerken in combinatie met een aan huis verbonden beroep, met dien verstande
dat de uitoefening van een aan huis verbonden beroep uitsluitend is toegestaan
voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen
ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan
de volgende voorwaarden;
1 de woonfunctie in ruimtelijke en
visuele zin primair moet blijven;
2 aan huis verbonden activiteiten ten
behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
3 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten
ten behoeve van het beroep met een maximum van
4 degene die de gebruiker is van de woning
ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
5 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
6 behoudens een beperkte verkoop in het
klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel
mag plaatsvinden;
7 het gebruik geen nadelige invloed
mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
Het bevoegd
gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a artikel 20.5 lid c en toestaan dat
gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van aan huis verbonden
bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis
verbonden bedrijf uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in
overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het
woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
1 de woonfunctie in ruimtelijke en
visuele zin primair moet blijven;
2 de aan huis verbonden activiteiten
ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
3 ten hoogste 30% van de oppervlakte
van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten
ten behoeve aan het bedrijf met een maximum van
4 degene die de gebruiker is van de
woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
5 de ruimtelijke uitstraling van de
activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het
karakter van de omringende woonomgeving;
6 het gebruik geen ernstige hinder
voor het woonmilieu oplevert, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter
van de wijk of de buurt;
7 geen omgevingsvergunning voor het
afwijken wordt verleend aan bedrijven die vergunningsplichtig of
meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
8 bedrijfsactiviteiten bovendien
uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel naar de aard
en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven
categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
9 behoudens een beperkte verkoop in
het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen
detailhandel mag plaatsvinden;
10 het gebruik geen nadelige invloed
zal hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten
aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd
op eigen terrein.
a Het is verboden zonder of in afwijking van
een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden uit te voeren:
1 het aanleggen van verharding voor de
naar de weg gekeerde gevels van gebouwen, met uitzondering van een oprit voor
motorvoertuigen met een breedte van ten hoogste
b Het
onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
1 reeds mogen worden uitgevoerd
krachtens een verleend omgevingsvergunning;
2 het normale onderhoud en/of gebruik
betreffen;
3 reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De
onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de
ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
a Ter
plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, is het verboden zonder of in
afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning voor het slopen bouwwerken
te slopen.
b De
onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor het slopen:
1 ingevolge
een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
2 van
bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
3 reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De
onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
1 geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de
bebouwing;
2 de
karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende
wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;
3 de
karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
4 het
delen van een pand of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als
karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige
aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
De voor
‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a
voor
het transport van aardgas;
met de
daarbij behorende:
b bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
a
op
deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 21.1 genoemde bestemming
uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte
van ten hoogste
b
ten
behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming
van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend
worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing
of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover
gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de
bestaande fundering.
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig
de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken
leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de
betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden
verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
a
Het
is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde,
of werkzaamheden uit te voeren:
1
het
aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
2
het
aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
3
het
indrijven van voorwerpen in de bodem;
4
het
uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren,
ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
5
het
aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere
wateren;
6
het
permanent opslaan van goederen.
b Het verbod is niet van toepassing op werken
en/of werkzaamheden:
1
die
reeds in uitvoering zijn op het van kracht worden van het plan;
2
die
het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten
aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
3
welke
graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse
netten vormen.
c Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren
van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, kan worden verleend
indien de betreffende werken en/of werkzaamheden
niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende
belemmeringenstrook.
Alvorens omgevingsvergunning te
verlenen als bedoeld in lid 21.3 of lid 21.4 wint het bevoegd gezag advies in
bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of
werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en
welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
De voor
‘Leiding - Hoogspanning’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a ondergrondse hoogspanningsleidingen;
met de
daarbij behorende:
b bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In
afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in deze
gronden geen bouwwerken worden gebouwd.
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in de bouwregels en toegestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen
en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
a vooraf advies wordt ingewonnen van
de betreffende leidingbeheerder;
b is aangetoond dat er geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van
de ondergrondse hoogspanningsleidingen.
Onder
strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a het permanent opslaan van goederen;
b het gebruik van de gronden en
bouwwerken als risicogevoelig object.
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in lid 22.4 sub b en toegestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt als
risicogevoelig object, mits:
a vooraf advies wordt ingewonnen van
de betreffende leidingbeheerder;
b is aangetoond dat er geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen en goederen;
c het groepsrisico voldoende kan
worden gemotiveerd.
a Het is verboden zonder
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit
te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze
gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
1 het egaliseren en ophogen van
gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
2 het uitvoeren van graafwerkzaamheden
dieper dan
3 het in de grond brengen van
voorwerpen dieper dan
4 het aanleggen of verharden van
andere oppervlakteverhardingen;
5 het planten van bomen en het
aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan
b Het onder a vervatte verbod is niet
van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
1 het normale onderhoud betreffen;
2 reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
3 mogen worden uitgevoerd krachtens
een reeds verleende omgevingsvergunning.
c De onder a genoemde vergunning kan
slechts worden verleend indien vooraf advies wordt ingewonnen van de
betreffende leidingbeheerder en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
een doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse
hoogspanningsleidingen.
De voor
'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de
andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a bovengrondse
hoogspanningsverbindingen;
met de
daarbij behorende:
b veiligheidszone;
c bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
a In afwijking van hetgeen elders in
deze regels is bepaald, mogen op of in deze gronden geen gebouwen en
overkappingen worden gebouwd.
b In afwijking van hetgeen elders in
deze regels is bepaald, gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en
geen overkappingen zijnde, de volgende regels:
1 bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
mogen alleen worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;
2 de hoogte zal ten hoogste
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in de bouwregels en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
a vooraf advies wordt ingewonnen van
de betreffende leidingbeheerder;
b is aangetoond dat er geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van
(bovengrondse) hoogspanningsverbinding.
Onder
strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik
van de gronden en bouwwerken als risicogevoelig object.
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in lid 23.4 en toegestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt als risicogevoelig
object, mits:
a vooraf advies wordt ingewonnen van
de betreffende leidingbeheerder;
b is aangetoond dat er geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen en goederen.
De voor ‘Leiding
- Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor:
a rioolpersleidingen;
met de
daarbij behorende:
b bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In
afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in deze
gronden geen bouwwerken worden gebouwd.
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in de bouwregels en toegestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen
en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
a vooraf advies wordt ingewonnen van
de betreffende leidingbeheerder;
b is aangetoond dat er geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van
de rioolpersleidingen.
Onder
strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a het permanent opslaan van goederen.
a Het is verboden zonder
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit
te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze
gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
1 het egaliseren en ophogen van
gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
2 het uitvoeren van graafwerkzaamheden
dieper dan
3 het in de grond brengen van
voorwerpen dieper dan
4 het aanleggen of verharden van
andere oppervlakteverhardingen;
5 het planten van bomen en het
aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan
b Het onder a vervatte verbod is niet
van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
1 het normale onderhoud betreffen;
2 reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
3 mogen worden uitgevoerd krachtens
een reeds verleende omgevingsvergunning.
c De onder a genoemde vergunning kan slechts
worden verleend indien vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende
leidingbeheerder en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig
en veilig functioneren van de rioolpersleidingen.
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn,
behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud
en de bescherming van de gebieden met archeologische waarden.
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald,
mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
worden gebouwd.
Er kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het
bepaalde in de bouwregels en worden toegestaan dat de in de basisbestemming
genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits
door middel van een archeologisch rapport is aangetoond dat er geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
a Het is verboden zonder of in
afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders
(omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze
gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
1 ontgronden, afgraven, egaliseren,
mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de
bodemstructuur dieper dan
2 het graven, baggeren en dempen van
sloten, vaarten en andere watergangen;
3 het aanbrengen van ondergrondse
transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee
verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan
4 het aanbrengen of rooien van bomen
en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
b De onder a bedoelde vergunning is
niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
1 plaatsvinden in of op gronden
waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter
plekke geen archeologische waarden bevinden;
2 reeds in uitvoering zijn ten tijde
van het van kracht worden van het plan;
3 het normale onderhoud betreffen;
4 mogen worden uitgevoerd krachtens
een reeds verleende (aanleg)vergunning;
5 op archeologisch onderzoek zijn gericht.
c De onder a genoemde vergunning kan
slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen
worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen
onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden
wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of
bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn
overgebracht.
Burgemeester
en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde -
Archeologie 1' wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats
en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch
waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in
relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige
bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
De voor
'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de mogelijk te
verwachten archeologische waarden.
In het
belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder
de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is
dan
a dient de aanvrager van een
omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport over te leggen waarin de
archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord
naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is
vastgesteld;
b kunnen aan een omgevingsvergunning
voor het bouwen de volgende regels worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van
technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
2 de verplichting tot het doen van
opgravingen;
3 de verplichting de oprichting van
het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders
bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld
onder a naar het oordeel van burgemeester en wethouders is aangetoond dat het
bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een
onevenredige aantasting van archeologische waarden.
Er kan bij
een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in:
a lid 26.2, onder a:
b voor de overlegging van het aldaar
genoemd archeologische rapport, indien naar het oordeel van burgemeester en
wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie voldoende is vastgesteld. De woorden 'het rapport als bedoeld onder
a' dienen in dat geval te worden gelezen als 'andere beschikbare informatie'.
a
Het
is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het
bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde,
en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan
1 het ontgronden, afgraven,
egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen
van de bodemstructuur dieper dan
2 het graven en/of baggeren van
sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan
3 het aanbrengen van ondergrondse
transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee
verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan
4 het rooien van bomen en/of
houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan
met dien verstande dat de
omgevingsvergunning ook verplicht is voor gebieden met een kleinere
oppervlaktemaat dan
b
Het
bepaalde onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden die:
1 die plaatsvinden in of op gronden
waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter
plekke geen archeologische waarden bevinden;
2 die reeds in uitvoering zijn ten
tijde van het van kracht worden van het plan;
3 die het normale onderhoud betreffen;
4 die mogen worden uitgevoerd
krachtens een reeds verleende vergunning;
5 die op archeologisch onderzoek zijn
gericht.
c
De
onder a genoemde vergunning kan uitsluitend worden verleend indien de plaats
waar de werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende
archeologisch is onderzocht en er een deskundigenadvies is ingewonnen,
vaststaat dat geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en
cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn
getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden en eventuele bodemvondsten
naar elders zijn overgebracht.
Burgemeester
en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
a de bestemming ‘Waarde - Archeologie’
wordt verwijderd, indien:
1 uit nader onderzoek is gebleken dat
ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
2 het niet meer noodzakelijk wordt
geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan
van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven,
blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
a Indien
de bestaande maten en afstanden meer bedragen dan de maximale maten en
afstanden zoals aangegeven in de regels, dan betreffen deze bestaande maten en
afstanden de maximale maten en afstanden.
b Indien
de bestaande maten en afstanden minder bedragen dan de minimale maten en
afstanden zoals aangegeven in de regels, dan betreffen deze bestaande maten en
afstanden de minimale maten en afstanden.
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt
in
ieder geval gerekend:
a
het
gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
b
het
gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen,
grond bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van
de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en
werkzaamheden;
c
het
gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
d
het
gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
e
het
gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen.
Ter plaatse
van de aanduiding ‘es’ zijn de gronden mede bestemd voor herstel, behoud en
ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en
cultuurhistorische waarden van essen.
In afwijking
van hetgeen in hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) van dit plan is toegestaan,
mogen de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘es’:
a niet worden gebruikt voor een
kleinschalig kampeerterrein;
b niet worden bebost en/of worden
aangepland met opgaande beplanting.
Ter plaatse
van de aanduiding 'geluidzone – industrie’ geldt dat een op grond van de
bestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw, of de uitbreiding daarvan,
slechts mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege de
geluidzoneringsplichtige inrichtingen van de gevels van dit geluidsgevoelige
gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of
een verkregen hogere grenswaarde.
In
afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt voor het bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dat ter plaatse van de aanduiding
‘milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied’ tevens ten behoeve van:
a de drinkwaterwinning;
b de drinkwaterproductie;
c de drinkwaterdistributie;
d de bescherming van de grondwaterkwaliteit;
mag worden
gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste
Voor deze
gebieden is de provinciale Verordening ruimtelijk omgevingsbeleid van
toepassing. De verordening bevat regels ter bescherming van de kwaliteit van
het grondwater met het oog op de waterwinning in bij de verordening aangewezen
gebieden.
In
afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in de
gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – lpg’ geen kwetsbare of
beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in 30.3.1 en toegestaan dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, indien
er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische
redenen en mits is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de veiligheid van personen.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die
zin dat de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt verwijderd, mits de
betreffende verkoop/aanwezigheid van lpg ter plaatse is beëindigd.
In
afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in de
gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – vervoer gevaarlijke
stoffen’ geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in 30.5.1 en toegestaan dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, indien
er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische
redenen en mits is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de veiligheid van personen.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die
zin dat de aanduiding 'veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen' wordt
verwijderd, mits het betreffende vervoer van gevaarlijke stoffen over een
bepaalde route ter plaatse is beëindigd.
In
afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mag op of in deze
gronden niet hoger worden gebouwd dan de hoogtes zoals ter plaatse is
aangeduid, dan wel niet hoger dan de bestaande hoogtes indien deze hoger zijn.
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in de bouwregels en toegestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen
en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
a is aangetoond dat er geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstig
functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van
de molen als landschapselement, dan wel dat door het stellen van voorwaarden
hieraan voldoende kan worden tegemoetgekomen;
b vooraf advies wordt ingewonnen van
de beheerder van de molen.
a Het is verboden zonder omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de
volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ter
plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’:
1 het
ophogen van gronden hoger dan de op grond van de in lid 30.6.1 ten hoogste
toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
2 het
beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting hoger dan de op
grond van de in lid 30.6.1 ten hoogste toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
3 het
aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan
de op grond van de in lid 30.6.1 ten hoogste toelaatbare hoogte voor
bouwwerken.
b Het onder a vervatte verbod is niet
van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
1 het
normale onderhoud betreffen;
2 reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met
een daarvoor benodigde vergunning;
3 mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
c De onder a genoemde vergunning kan
slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het
huidige en/of het toekomstig functioneren van de molen als werktuig door
windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapselement, dan wel dat
door het stellen van voorwaarden hieraan voldoende kan worden tegemoetgekomen.
Voorafgaand moet advies worden ingewonnen bij de beheerder van de molen.
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a het bepaalde in het plan en toestaan
dat het beloop of het profiel van wegen of aansluiting van wegen onderling in
geringe mate wordt aangepast, voor zover de verkeersveiligheid en/of - intensiteit
daartoe aanleiding geven;
b het bepaalde in het plan en toestaan
dat bestemmings- of bouwgrenzen zullen worden overschreden, voor zover een
meetverschil daartoe aanleiding geeft;
c het bepaalde in het plan en toestaan
dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer,
telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van (de bediening van) kunstwerken,
toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes zullen
worden gebouwd mits de inhoud per gebouwtje ten hoogste
d het bepaalde in het plan en toestaan
dat antenne- of alarmmasten tot een hoogte van
e de bestemmingsregels ten aanzien van
de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de
gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen,
luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
1 de maximale oppervlakte van de
plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag
bedragen;
2 de vergroting ten hoogste 1,25 maal
de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
f het bepaalde in het plan en toestaan
dat de gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak, met dien
verstande dat de volgende voorwaarden gelden:
1 de paardrijdbak uitsluitend binnen
het bestemmingsvlak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik worden aangelegd;
2 de paardrijdbak zoveel mogelijk uit
het zicht van de openbare weg worden gesitueerd;
3 de paardrijdbak achter de woning
wordt gesitueerd;
4 er geen hinder (geur, geluid, licht
en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand
van
5 er geen onevenredige verstoring van
het bodemarchief wordt veroorzaakt;
6 er geen bouwwerken ten behoeve van
verlichting bij een paardrijdbak worden aangebracht.
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in het plan en toestaan dat de gronden bij een (bedrijfs)woning worden gebruikt
ten behoeve van bed & breakfast, mits:
a de logiesverstrekking plaatsvindt
binnen de bestaande bebouwing (zowel in het hoofdgebouw als een bijgebouw). Er
wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
b in een bijgebouw uitsluitend
slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Hieraan
gekoppeld moet in het bijbehorende hoofdgebouw een ontbijtruimte en mag
eventueel een woonkamer, worden gerealiseerd;
c het bijgebouw in de directe
nabijheid van het hoofdgebouw staat en een duidelijke relatie met het
hoofdgebouw heeft;
d de uiterlijke kenmerken van het
bijgebouwen behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning
worden toegevoegd;
e er maximaal drie bed and
breakfasteenheden worden gerealiseerd voor maximaal zes personen totaal;
f er geen keukenblok in de bed and
breakfasteenheden wordt gemaakt;
g het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
h er geen extra inrit wordt aangelegd
in verband met de vestiging;
i
sprake
is van een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
j
er
geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische)
bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden
beperkt;
k er geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de woonsituatie, de sociale veiligheid en de milieusituatie.
De in het
plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van
bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde
welstandscriteria.
Er wordt
uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan
verleend en er wordt uitsluitend over gegaan tot wijziging van het
bestemmingsplan indien is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan:
a de milieusituatie (toetsing aan de
Wet geurhinder);
b natuurlijke en landschappelijke
waarden;
c de verkeersveiligheid;
d de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden;
e het bebouwings- en landschapsbeeld;
f het zicht op karakteristieke
gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing;
g de verkeersveiligheid.
Bij toepassing
van de bevoegdheid middels omgevingsvergunning af te wijken en
wijzigingsbevoegdheden in dit bestemmingsplan dient voordat een
omgevingsvergunning wordt verleend, dan wel een wijzigingsplan wordt
vastgesteld, te zijn aangetoond dat op voorhand redelijkerwijs is te verwachten
dat:
- een
Natuurbeschermingswetvergunning, indien vereist, kan worden verleend;
- redelijkerwijs
is te verwachten dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet, indien
vereist, kan worden verleend.
Als
uitgangspunt geldt dat in alle bestemmingen op eigen erf dient te worden
geparkeerd. Hiervan kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken indien in
het geval van nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van deze ontwikkeling op
een goede wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
a Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning
voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot,
1 gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2 na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt
gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het
bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken
van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als
bedoeld onder a met ten hoogste 10%.
c Het
bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder
omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder
begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het
gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet.
b Het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het
bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat
plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en
omvang wordt verkleind.
c Indien
het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt
onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
d Het
bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was
met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels
worden aangehaald als:
‘Regels van
het bestemmingsplan Beilen’
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ………………….
De voorzitter, De
griffier,
......................
....................
Rosmalen, maart
2013 Vastgesteld:
28 februari 2013
Bijlage 1
Staat van Bedrijven
Bijlage 2
Tabel met parkeernomen