4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend overeenkomstig bestaand;
c. cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
d. veldschuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veldschuur’;
e. corso-opbouwplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – corso-opbouwplaats’;
f. logiesverstrekkende bedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘verblijfsrecreatie’ en conform de bestaande situatie;
g. kleinschalige verblijfsrecreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – stacaravan’;
h. het opwekken van elektriciteit en/of de productie van bio-ethanol door middel van (co-)vergisting, met dien verstande dat dit uitsluitend is toegestaan voor zover gebruik wordt gemaakt van eigen geproduceerde mest en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten worden toegevoegd, en de opgewekte energie en/of ethanol wordt ingezet op het eigen bedrijf;
i. gebruiksgerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’;
j. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met:
- een aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid;
- een bed and breakfast;
k. recreatief medegebruik;
l. behoud van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
m. behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
n. het behoud en de bescherming van mogelijke archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle pingoruïnes;
o. ijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘ijsbaan’;
p. mestopslagplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestopslagplaats';
q. opgaande beplanting in de vorm van bomen en struiken, ter plaatse van de aanduiding ‘bos’;
met de daarbij behorende:
r. wegen en waterlopen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en overige infrastructurele voorzieningen;
s. nutsvoorzieningen;
t. waterhuishoudkundige voorzieningen;
u. groenvoorzieningen;
met dien verstande dat:
v. ter plaatse van de aanduiding 'houtwal' mede het behoud, het herstel en de ontwikkeling van opgaand groen is begrepen;
w. het behoud van monumentale bomen wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom'.
De bestemming recreatief medegebruik is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding ‘monumentale boom’ mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen bij bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen bij bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
a. de bedrijfsgebouwen en overkappingen bij bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De oppervlakte aan kassen bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte per bouwperceel;
b. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het houden van landbouwhuisdieren mag per agrarisch bedrijf ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen, met dien verstande dat een grotere oppervlakte is toegestaan indien er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
c. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veldschuur’ gebouwen en overkappingen worden gebouwd overeenkomstig de bestaande situatie;
d. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen en overkappingen ten behoeve van de ijsbaan ter plaatse van de aanduiding ‘ijsbaan’ worden gebouwd, met een maximum oppervlakte van 100 m2 per ijsbaan;
e. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – vleermuisbunker’ vleermuisbunkers worden gebouwd, met een bouwhoogte van maximaal 2,5 m;
f. in afwijking van het bepaalde onder e mag ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - stacaravan’ één stacaravan worden gebouwd, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3,8 m. Bij de stacaravan mag één vrijstaande berging met een oppervlakte van niet meer dan 6 m² worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedraagt;
g. het vloeroppervlak ten behoeve van een bestaande niet-grondgebonden tweede tak, zal per bedrijf ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
h. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste 4,5 m, respectievelijk 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een kas niet meer mag bedragen dan 5 m;
i. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 20° en ten hoogste 60°.
4.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen per bedrijf;
b. bedrijfswoningen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
c. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
d. de diepte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 m ten opzichte van de voorgevellijn, dan wel de bestaande diepte indien deze meer bedraagt;
e. de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 5 m, dan wel de afstand van de bestaande bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
f. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste 3,5 m, respectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
g. de bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen.
4.2.4 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
b. de oppervlakte bedraagt ten hoogste 100 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
d. de afstand van de dichtstbijzijnde gevel van een vrijstaand bijgebouw of overkapping tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 25 m;
e. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de afstand van de bestaande aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
f. de bouwhoogte bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van de bedrijfswoning, met dien verstande dat de bouwhoogte in elk geval 6 m mag bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
g. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
h. indien een aan- of uitbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60°.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 12 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6 m bedraagt;
b. mestsilo’s, sleufsilo’s en tunnelkassen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
c. omheiningen ten behoeve van paardenbakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de afstand tot de perceelgrens ten minste 3 m bedraagt. De hoogte van omheiningen van paardenbakken bedraagt ten hoogste 2 m en het omheind oppervlak bedraagt maximaal 1.200 m²;
d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m voor de voorgevel van het hoofdgebouw en daarachter ten hoogste 2 m;
e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 3 m.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- de plaats van bebouwing, waaronder lichtmasten;
- de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Omgevingsvergunning
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
Bouwen buiten bouwvlak
a. lid 4.2.2, sub a voor het bouwen buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – afwijkingsgebied 2’, met dien verstande dat:
1. de bebouwing wordt opgericht binnen een aaneengesloten vierhoek, aansluitend op het bestaande bouwvlak, waarbij de totale oppervlakte van de aaneengesloten vierhoek inclusief het bestaande bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1,5 ha;
2. de afwijkingsbevoegdheid niet wordt toegepast indien de gronden mede bestemd zijn voor Waarde – Beekdal en Waarde – Es;
3. middels een bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangetoond dat vergroting uit oogpunt van de toekomstige bedrijfsvoering nodig is;
4. de uitbreiding landschappelijk acceptabel wordt ingepast door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
5. aangetoond dient te worden dat de uitbreiding, indien deze gepaard gaat met een toename van landbouwhuisdieren, niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden;
6. aangetoond dient te worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische en cultuurhistorische waarden de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Kassen
b. lid 4.2.2, onder a, ten behoeve van het bouwen van kassen binnen het bouwvlak, mits de totale oppervlakte aan kassen niet meer dan 500 m² bedraagt en de kassen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - afwijkingsgebied 2’.
Uitbreiding oppervlak gebouwen ten behoeve van landbouwhuisdieren
c. lid 4.2.2, onder b, ten behoeve van een vergroting van het oppervlak voor landbouwhuisdieren, met dien verstande dat de uitbreiding, indien deze gepaard gaat met een toename van landbouwhuisdieren, geen significant negatieve gevolgen mag hebben voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van een toename van de ammoniakdepositie.
Grotere goothoogte agrarische bedrijfsgebouwen
d. lid 4.2.2, onder h, ten behoeve van een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 5,5 m mag bedragen.
Boog- en serrestallen
e. lid 4.2.2, onder h en/of i voor het bouwen van boog- en/of serrestallen, mits:
1. de bouwhoogte van boogstallen niet meer bedraagt dan 12 m;
2. de bouwhoogte van serrestallen niet meer bedraagt dan 8 m;
3. is aangetoond dat er geen sprake is van onaanvaardbare lichthinder voor de omgeving;
4. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing. Het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand wordt gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan.
Tweede bedrijfswoning
f. lid 4.2.3, onder a, ten behoeve van de bouw van een tweede bedrijfswoning met dien verstande dat:
1. de noodzaak van de tweede bedrijfswoning vanuit het aspect toezicht moet worden gemotiveerd;
2. de omvang van het bedrijf zodanig dient te zijn dat sprake is van een volwaardig, duurzaam tweepersoonsbedrijf;
3. de tweede bedrijfswoning binnen het als zodanig aangegeven bouwvlak nabij de bedrijfsbebouwing en de bestaande bedrijfswoning dient te worden gesitueerd;
4. de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 200 m2;
5. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
6. de bouwregels voor bedrijfswoningen van toepassing zijn.
Kleinere afstand tot voorgevel bedrijfswoning
g. lid 4.2.4 onder c, ten behoeve van het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de landschappelijke waarden van het gebied.
Lichtmasten ten behoeve van paardenbakken buiten het bouwvlak
h. lid 4.2.5, onder a, voor het bouwen van lichtmasten bij bestaande paardenbakken, dan wel nieuwe met omgevingsvergunning tot het afwijken van de gebruiksregels toegestane paardenbakken, mits:
1. de hoogte maximaal 4 m bedraagt;
2. het aantal niet meer dan zes bedraagt;
3. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardenbak.
Omheiningen ten behoeve van paardenbakken buiten het bouwvlak
i. lid 4.2.5, onder c, voor de bouw van omheiningen ten behoeve van bestaande paardenbakken, dan wel nieuwe met omgevingsvergunning tot het afwijken van de gebruiksregels toegestane paardenbakken buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
1. de afstand tot de perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
2. de hoogte niet meer bedraagt dan 2 m;
3. het omheind oppervlak niet meer bedraagt dan 800 m²;
4. in het geval van een nieuwe paardenbak tevens de in lid 4.6 onder d genoemde omgevingsvergunning dient te zijn verleend.
4.4.2 Criteria
De in lid 4.4.1 bedoelde afwijkingen mogen:
- geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden die zijn omschreven in de bestemmingsomschrijving van de aangrenzende gebiedsbestemming(en);
- geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
- geen negatieve invloed hebben op de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Toegestaan gebruik
In overeenstemming met deze bestemming is:
a. het gebruik van de bedrijfsgebouwen voor de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen;
b. het gebruik van de gebouwen voor een bed and breakfastvoorziening, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden;
1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de bedrijfswoning, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit worden aangelegd;
2. er mag aan maximaal vier personen nachtverblijf worden verschaft;
3. het aantal slaapkamers bedraagt niet meer dan twee;
4. de oppervlakte van de bed and breakfast bedraagt niet meer dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de bedrijfswoning waarbij de totale oppervlakte ten hoogste 45 m2 bedraagt;
5. een bed and breakfast mag geen tekenen van een wooneenheid vertonen, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;
6. een bed and breakfast dient te worden geëxploiteerd door de bewoner van de woning;
7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan;
8. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
c. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en/of een bijgebouw bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een bedrijf uit categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijven, met inachtneming van de volgende regels:
1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep/bedrijf mogen zowel in het hoofdgebouw als in een al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;
3. het beroep/bedrijf dient te worden uitgeoefend door de bewoner van de woning;
4. het deel voor uitoefening van een aan huis verbonden beroep/bedrijf mag tot 30% van de met omgevingsvergunning voor het bouwen gerealiseerde oppervlakte van het hoofd- en bijgebouw bedragen, met een maximum oppervlakte van 45 m²;
5. er mogen geen activiteiten plaatsvinden die op grond van artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht omgevingsvergunningsplichtig zijn, dan wel op grond van de Wet milieubeheer meldingsplichtig zijn;
6. vanuit de woning mogen geen detailhandel, horeca en groothandel plaatsvinden, ook mag geen prostitutie- of seksinrichting worden opgericht;
7. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
8. uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn aan, de in bijlage 2 opgenomen niet-limitatieve lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;
9. buitenopslag is niet toegestaan;
10. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m². Lichtreclame is niet toegestaan;
d. het gebruik van de gronden binnen het bouwvlak voor paardenbakken, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 1.200 m2;
2. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
3. de afstand tot de woning van derden bedraagt minimaal 20 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
4. de afstand tot het perceel van derden bedraagt minimaal 3 m;
5. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
6. de paardenbak dient wat betreft kleur- en materiaalgebruik passend te zijn in het buitengebied;
e. het gebruik van verlichting voor een paardenbak, met inachtneming van de volgende regels:
1. er mag niet meer dan 60 LUX/m² worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardenbak;
2. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur;
f. het gebruik van de gronden ten behoeve van een corso-opbouwplaats ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – corso-opbouwplaats’, met dien verstande dat de oppervlakte van de opbouwplaats niet meer dan 300 m2 mag bedragen;
g. het gebruik van gronden en bouwwerken voor productiegebonden detailhandel, waarbij het bruto–vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25 m2 en buitenopslag niet is toegestaan.
4.5.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt verstaan:
a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opwekken van elektriciteit door middel van (co-)vergisting, anders dan bedoeld in lid 4.1;
b. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
c. het gebruik van gebouwen ten behoeve van gestapelde stallen;
d. het gebruik van de gronden ten behoeve detailhandel, anders dan bedoeld onder 4.5.1 sub g;
e. het opslaan van mest en andere (agrarische) producten buiten het bouwvlak, anders dan bedoeld in lid 4.1 en anders dan tijdelijke opslag (maximaal 6 maanden).
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van:
(Co-)vergisting
a. (co‑)vergisting anders dan genoemd in lid 4.1, indien:
1. het bedrijf in hoofdzaak eigen geproduceerde mest verwerkt en daar eigen en/of van derden afkomstige co-substraten aan toevoegt en het digestaat op de eigen gronden gebruikt en afvoert naar derden, dan wel;
2. het bedrijf door derden geproduceerde mest verwerkt en daar eigen en/of van derden afkomstige co-substraten aan toevoegt en het digestaat op de eigen gronden gebruikt;
3. de verkeersaantrekkende werking door vervoer van co-substraten en verwerking van het digestaat beperkt blijft;
4. het bedrijf omsloten wordt door de bestemming Agrarisch - 1.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorwaarden stellen met betrekking tot de omvang en de capaciteit van de (co‑)vergistings-installatie in verband met milieuhygiënische en infrastructurele aspecten, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de (co-)vergistingsinstallatie.
Verbreding landbouwbedrijven
b. het toevoegen van een bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
1. de toegevoegde tak niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit;
2. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
- sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, kampeerboerderij en pensions;
- zorgfuncties, met dien verstande dat de zorgfunctie plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en sprake is van een verwevenheid tussen de zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
- detailhandel in ter plaatse geproduceerde of streekproducten, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 60 m² en plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing;
- bedrijven genoemd in de als bijlage opgenomen Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de VNG of wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
3. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
4. de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
5. sprake dient te zijn van verbetering of behoud van de ruimtelijke kwaliteit.
(Mest)opslag
c. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van mestopslag middels een plaat of de opslag van agrarische producten, indien de opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, met dien verstande dat:
1. solitaire opslag zoveel mogelijk wordt voorkomen doordat aansluiting wordt gezocht bij reeds bestaande (mest)opslag in de omgeving;
2. in het geval het niet of slechts beperkt mogelijk is aan te sluiten bij bestaande bebouwing of opgaande beplanting dient de opslag landschappelijk te worden ingepast, eventueel door toepassing van aarden wallen;
3. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie (waaronder geurhinder), de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
4. in geval van opslag van mest voldoende bodembeschermende voorzieningen worden getroffen in de vorm van een vloeistofkerende vloer met opstaande randen;
5. de hoogte van de opslag maximaal 2 m mag bedragen;
6. de inhoud van de opslag niet meer bedraagt dan 2.500 m3;
7. deze afwijking niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde – Beekdal, Waarde – Es of Waarde – Flank.
Paardenbakken
d. het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak voor paardenbakken, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. de oppervlakte van het perceel bedraagt ten minste 1.500 m2;
2. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 800 m2;
3. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van de woning;
4. de afstand tot de woning van derden bedraagt minimaal 20 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
5. de afstand tot het perceel van derden bedraagt minimaal 3 m;
6. de paardenbak mag geen significante negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van de woonomgeving van derden hebben;
7. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
8. de paardenbak dient wat betreft kleur- en materiaalgebruik passend te zijn in het buitengebied, met dien verstande dat de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
9. er moet sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing van de paardenbak, waarbij nadere eisen kunnen worden gesteld aan de oppervlakte van de paardenbak en de verschijningsvorm en (de plaats van) lichtmasten.
Mantelzorg
e. het gebruik van de bedrijfswoning voor mantelzorg, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. er moet een noodzaak zijn om mantelzorg te verlenen, er moet sprake zijn van een zorgbehoefte;
2. het bebouwde oppervlak dat voor zorgbehoefte in gebruik wordt genomen bedraagt maximaal 60 m2;
3. de zorgfunctie mag niet in een vrijstaand bijgebouw worden gecreëerd;
4. direct na beëindiging van de mantelzorg moet het gebruik weer in overeenstemming worden gebracht met de regels van het bestemmingsplan.
Uitbreiding bed and breakfastregeling
f. een grotere bed and breakfast en/of een bed and breakfast in bijgebouwen, met dien verstande dat:
1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning en/of in bijgebouwen, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit worden aangelegd;
2. per bouwperceel aan maximaal acht personen nachtverblijf wordt verschaft;
3. per bouwperceel het aantal slaapkamers niet meer bedraagt dan vier;
4. de oppervlakte van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen, waarbij de totale vloeroppervlakte ten behoeve van een bed and breakfast per bouwperceel ten hoogste 100 m2 bedraagt;
5. een bed and breakfast geen tekenen vertoont van een wooneenheid, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;
6. een bed and breakfast wordt geëxploiteerd door de bewoner van de woning;
7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2 en lichtreclame niet is toegestaan;
8. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, waaronder onder meer belemmeringen voor de ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven worden verstaan.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt en anders dan ter plaatse van de aanduidingen ‘houtwal’ en ‘bos’;
2. het aanleggen en/of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
3. het verwijderen van kleinschalige natuurelementen zoals bos, houtwal, bossingel, bomenlaan en bomenrij, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
4. het aanbrengen van kabels, leidingen, drainage en verhardingen, het wijzigen van het bodemprofiel en/of de grondwaterstand, het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm, het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het inbrengen van andere voorwerpen in de grond ter plaatse van de aanduiding ‘monumentale boom’.
b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
2. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
c. De sub a, onder 1 tot en met 3 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden.
d. De sub a, onder 4 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de monumentale waarde van de boom niet langer aanwezig is en deze niet zonder ingrijpende maatregelen aan de boom kan worden hersteld, of de monumentale waarde in redelijkheid niet meer is te handhaven, of de boom zich in een zodanige staat bevindt, dat de veiligheid van gebruikers van het omliggende terrein in gevaar wordt gebracht.
4.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, indien de wijziging geen negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen, het plan wijzigen in die zin dat:
Functiewijziging vrijgekomen agrarische bedrijven
a. de bestemming, voor zover het betreft (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, wordt gewijzigd ten behoeve van:
1. een woonfunctie;
2. sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
3. bedrijven genoemd in de als bijlage opgenomen Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 of wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
4. kwekerijen;
5. gebruiksgerichte paardenhouderijen, met dien verstande dat de oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van de paardenhouderij niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen;
6. horeca van categorie I of II;
met dien verstande dat:
- bij wijziging naar een woonfunctie het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf niet meer dan één bedraagt en de regels uit artikel 27 van overeenkomstige toepassing zijn;
- de woonfunctie geen belemmering vormt voor omliggende (agrarische) bedrijven;
- de functies genoemd in lid 4.8, onder a, sub 2 tot en met 5 uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- de functies genoemd in lid 4.8, onder a, sub 2 tot en met 5 zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
- kwekerijen niet zijn toegestaan daar waar de gronden mede bestemd zijn als Waarde – Beekdal;
- er sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing van de bedrijfsactiviteiten. Er mag geen aantasting van landschappelijke/natuurlijke waarden plaatsvinden. In het op te stellen inrichtingsplan dient hier aandacht aan te worden besteed;
- detailhandel slechts is toegestaan in ondergeschikte vorm en moet een directe relatie hebben met de hoofdactiviteit. Om de ondergeschiktheid qua ruimtegebruik te garanderen wordt uitgegaan van maximale bruto-vloeroppervlak van 25 m2 ten behoeve van een detailhandelsfunctie;
- het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand slechts is toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2 en lichtreclame niet is toegestaan;
- er geparkeerd dient te worden op eigen terrein, het parkeren moet deel uitmaken van het inrichtingsplan;
- de functieverandering niet mag leiden tot conflicten met bestaande functies. Zo moet bijvoorbeeld worden voorkomen dat de bedrijfsvoering van agrariërs wordt gehinderd door een omzetting van agrarisch naar wonen;
- er geen onevenredige aantasting mag optreden van het woonklimaat door overlast (geluid/geur et cetera);
- de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit, dit houdt in dat er geen sprake mag zijn van onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- binnen de EHS zoals weergegeven in de provinciale EHS-kaart welke is opgenomen als bijlage bij de toelichting geldt dat slechts van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt indien dit verbetering van de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit meebrengt.
Wonen in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling
b. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Wonen, met dien verstande dat:
1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 27 van overeenkomstige toepassing zijn;
2. aangetoond moet zijn dat sprake is van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit;
3. op het betreffende voormalige bouwperceel ten minste 750 m², met een afwijkingsmarge van 5%, van agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 reeds aanwezig was, moet worden gesloopt, waarbij in elk geval alle landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt;
4. in afwijking van het bepaalde onder 3 is tevens toegestaan agrarische bebouwing op meerdere percelen samen te voegen om te kunnen komen tot de sloopnorm, met dien verstande dat in dat geval ten minste 1.000 m2 moet worden gesloopt;
5. maximaal één nieuwe woning mag worden gebouwd;
6. de nieuw te bouwen woning niet mag worden gebouwd in gebieden die mede bestemd zijn voor Waarde – Beekdal;
7. aangetoond moet zijn dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en andere gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
8. de bedrijfsactiviteiten op het perceel worden beëindigd en indien het bouwvlak groter is dan de nieuwe woonbestemming of de woning elders wordt gerealiseerd, tevens gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld onder c.
Verwijderen bouwmogelijkheden
c. een bouwvlak wordt verwijderd, mits:
1. de bebouwing wordt gesloopt;
2. de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd.
Wijziging in bestemming Natuur
d. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Natuur, met dien verstande dat:
1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 14 van overeenkomstige toepassing zijn;
2. de wijziging uitsluitend mag worden toegepast in gebieden die in het provinciale beleid zijn opgenomen als behorend tot de Ecologische Hoofdstructuur, niet zijnde beheergebieden, dan wel als ecologische verbindingszones;
3. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder mag worden toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven en aangewezen.