3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarische cultuurgrond;
b. groenvoorzieningen;
c. openbare nutsvoorzieningen;
d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
e. water;
en tevens voor:
f. grondgebonden agrarisch bedrijf met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf';
g. bestaande bedrijfswoningen;
h. aan huis verbonden beroepen in een bedrijfswoning;
i. paardenbakken, uitsluitend indien is voldaan aan het bepaalde in artikel 22.1, onder a.
In de bestemming is houtteelt, boomteelt en/of fruitteelt in boomgaarden niet begrepen.
Het gebruik van gebouwen ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee is niet in de bestemming begrepen.
Ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' dient de bestaande beplanting zoveel mogelijk te worden gehandhaafd. Bij de afweging om een verzoek om een omgevingsvergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening, wordt de betekenis van de aanwezige boomplanting op de gronden, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' betrokken.
In de bestemming zijn de bestaande paden en wegen begrepen.
De bescherming van archeologische waarden is in de bestemming begrepen.
Aan huis verbonden beroepen in een bedrijfswoning zijn toegestaan, voorzover wordt voldaan aan de volgende criteria:
1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep mogen zowel in de bedrijfswoning (hoofdgebouw) als in een bijbehorend al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;
3. het beroep dient te worden uitgeoefend door de bewoner van de bedrijfswoning;
4. het deel van de voor uitoefening van een aan huis verbonden beroep mag tot 30% van de met omgevingsvergunning gerealiseerde oppervlakte van het hoofd- en bijgebouw met een maximum van 45 m2 bedragen, met dien verstande dat de aan huis verbonden activiteiten plaatsvinden in een afgebakend en/of helder begrensd deel van het hoofdgebouw- en/of bijgebouw;
5. vanuit de bedrijfswoning mag geen detailhandel, horeca en groothandel plaatsvinden, ook mag geen prostitutie- of seksinrichting worden opgericht;
6. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand zijn slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan;
8. buitenopslag is niet toegestaan.
3.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf gelden de volgende regels:
1. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
4. de dakhelling bedraagt voor 60% van het oppervlak niet minder dan 20º, dan wel niet minder dan de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze minder is;
5. ten hoogste één bedrijfswoning dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen per bedrijf mag worden gebouwd, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen maximaal 200 m² bedraagt;
6. de oppervlakte aan kassen mag per bedrijf niet meer dan 1.000 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
7. bebouwing verbonden door middel van de aanduiding 'relatie' wordt aangemerkt als behorend tot één agrarisch bedrijf;
8. in afwijking van het voorgaande geldt voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend' dat uitsluitend de bestaande verschijningsvorm wat betreft goot- en bouwhoogte, dakhelling, dakvorm en plaatsing op het bouwperceel is toegestaan.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan 8 m daaronder begrepen torensilo's, met dien verstande dat buiten een bouwvlak de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt niet meer dan 16 m;
3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevel ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
4. sleuf- en torensilo's en mestopslagplaatsen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
a. de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
b. de dakhelling in die zin dat deze niet minder dan 40º en niet meer dan 60º dient te bedragen.
3.4 Afwijken van bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 3.2, sub a, onder 2:
voor een hogere goothoogte aan één zijde van een kapschuur.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruiken of laten gebruiken van andere gebouwen dan de bedrijfswoning en haar bijgebouwen voor bewoning;
- het gebruiken of laten gebruiken van de bedrijfswoning voor zelfstandige bewoning;
- het gebruik van een deel van de bedrijfswoning voor de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van een verblijfsrecreatieterrein met een kleinschalig karakter, met dien verstande dat deze omgevingsvergunning alleen kan worden verleend indien:
1. het aantal standplaatsen niet meer bedraagt dan 15;
2. geen overnachtingen plaatsvinden in de gebouwen;
3. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een verblijfsrecreatieterrein uitsluitend plaatsvindt in bestaande gebouwen en tot een maximale oppervlakte van 50 m2;
4. de oppervlakte van de gronden ten behoeve van de verblijfsrecreatie ten minste 5.000 m2 bedraagt;
5. de afstand van de betreffende gronden ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein of verblijfsrecreatieterrein met een kleinschalig karakter ten minste 1.000 m bedraagt, gemeten vanaf de perceelsgrenzen;
6. de afstand van de betreffende gronden tot de perceelsgrens van een naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;
7. de betreffende gronden grenzen aan de woning van de beheerder;
8. het kampeerterrein in gebruik is in de periode 15 maart tot en met 31 oktober en wordt aangetoond dat buiten deze periode het betreffende terrein leeg zal zijn;
9. op de betreffende gronden geen chalets, trekkershutten of stacaravans worden geplaatst;
10. het terrein op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast;
11. geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
a. de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied en de directe omgeving daarvan;
b. de waardevolle essen in het gebied en de directe omgeving daarvan;
c. de archeologische waarden.
b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik van een bedrijfswoning ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat voor het gebruik van een deel van de bedrijfswoning voor de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten de volgende criteria in acht dienen te worden genomen:
1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
2 de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf mogen zowel in de bedrijfswoning (hoofdgebouw) als in een bijbehorend al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;
3. het bedrijf dient te worden uitgeoefend door de bewoner van de bedrijfswoning;
4. het deel van de voor uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten mag tot 30% van de met omgevingsvergunning gerealiseerde oppervlakte van het hoofd- en bijgebouw bedragen, met een maximum oppervlakte van 45 m2, met dien verstande dat de aan huis verbonden activiteiten plaatsvinden in een afgebakend en/of helder begrensd deel van het hoofdgebouw- en/of bijgebouw;
5. er mogen geen milieuvergunningplichtige of meldingplichtige activiteiten plaatsvinden;
6. vanuit de bedrijfswoning mag geen detailhandel, horeca en groothandel plaatsvinden, ook mag geen prostitutie- of seksinrichting worden opgericht;
7. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
8. er mag geen onevenredige aantasting van het woonklimaat optreden door overlast van gebruikte apparatuur (geluidsoverlast, geuroverlast et cetera);
9. uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn aan de in de lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijvigheid genoemde aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen bij deze regels;
10. buitenopslag is niet toegestaan;
11. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand zijn slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het uitvoeren van bodembewerkingen dieper dan 0,3 m met een breedte van meer dan 1 m en een oppervlakte groter dan 60 m², met dien verstande dat de ondergrens wat betreft de oppervlakte niet geldt voor gronden die op de bij deze regels opgenomen Kaart bekende en verwachte archeologische waarden zijn aangegeven met 'hoge archeologische waarde'.
b. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het dempen van dobben;
- het verwijderen of verharden van onverharde wegen.
c. Het onder a en b bedoelde verboden zijn niet van toepassing op:
- werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en het beheer van het gebied betreffen;
- die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
d. Alvorens over de onder a bedoelde omgevingsvergunning te beslissen, pleegt het bevoegd gezag overleg met een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
e. De onder a bedoelde omgevingsvergunning kan voor de gronden die op de bij deze regels opgenomen Kaart bekende en verwachte archeologische waarden zijn aangegeven met 'hoge archeologische waarde', 'middelhoge trefkans' of 'hoge trefkans' alleen worden verleend indien een verkennend archeologisch onderzoek is uitgevoerd en de daarbij aangetroffen archeologische waarden, door middel van behoud in de gronden, dan wel opgraving, kunnen worden gegarandeerd, met dien verstande dat geen archeologisch onderzoek is vereist wanneer door een deskundige, bedoeld onder d, is aangegeven dat onderzoek niet noodzakelijk is.
3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend' te slopen.
b. De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien de bouwkundige staat van het gebouw zodanig is dat de sloop vanuit het oogpunt van goede volkshuisvesting noodzakelijk is en/of renovatie redelijkerwijs niet mogelijk is en indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke structuur en samenhang van het gebied.
3.9 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat na bedrijfsbeëindiging de gronden worden bestemd als Woongebied en het in de verbeelding opgenomen bouwvlak mag worden gewijzigd, met dien verstande dat:
1. het bepaalde in artikel 19 ten aanzien van wonen van overeenkomstige toepassing is;
2. indien sprake is van een zone langs een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder, de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevel niet meer dan de hoogst toelaatbare waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder mag bedragen.
b. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten of bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel hiermee wat betreft geur, stof, geluid en gevaar vergelijkbare bedrijven, met dien verstande dat:
1. de bedrijfsactiviteiten binnen de bestaande gebouwen plaatsvinden;
2. de woonfunctie wordt behouden;
3. incidentele buitenopslag slechts via een omgevingsvergunning kan worden toegestaan en op een goede wijze op het erf dient te worden ingepast;
4. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen, dient een inrichtingsplan te worden opgesteld. Daarbij dient het beeld van een agrarisch bedrijf te worden behouden;
5. detailhandel is toegestaan tot een maximum oppervlakte van 25 m² en een directe relatie hebben met de hoofdactiviteit;
6. de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit en op eigen terrein dient te worden geparkeerd;
7. bij de wijziging een nieuw bouwvlak wordt bepaald en bouwregels worden gegeven.
c. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf tot ten hoogste 1,5 ha, met dien verstande dat:
- de wijziging nodig is in verband met een vanwege bedrijfseconomische, dan wel vanwege andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden, ter plaatse noodzakelijke uitbreiding van het agrarisch bedrijf;
- de wijziging niet tot gevolg heeft dat de omgevingskwaliteit onevenredig wordt aangetast;
- de volgende randvoorwaarden in aanmerking zijn genomen:
1. het respecteren van de historische gegroeide landschapsstructuur;
2. voldoende afstand tot andere ruimtelijke elementen;
3. een goede infrastructurele ontsluiting;
4. de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen in relatie tot het landschap;
5. de erfinrichting.
d. De onder a, b en c bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het bebouwingsbeeld.