Artikel 29               Wonen - 2

29.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wonen;

b      beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;

c       tuinen, erven en verhardingen;

d      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

29.2        Bouwregels

 

29.2.1     Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Per bouwperceel mag niet meer dan één woning worden gebouwd.

b      De volgende bebouwingstypologie is van toepassing:

1      Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd.

2      Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen worden gebouwd.

3      Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd.

4      Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patio’ mogen uitsluitend patiowoningen worden gebouwd.

c       Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

d      Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met inachtneming van het bepaalde onder e en j, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’.

e      De diepte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan:

1      vrijstaande woningen: 15 m;

2      twee-aaneen woningen: 12 m;

3      aaneengebouwde woningen: 10 m;

4      patiowoningen: conform diepte van het bouwvlak.

f        De voorgevel van de woning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.

g       De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

h      In afwijking van het bepaalde onder g mag de goothoogte van de van de plangrens afgekeerde gevel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-afwijkende bouwhoogte’ niet meer bedragen dan 7 m.

i        De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

j        De dakhelling mag niet minder bedragen dan 30° en niet meer dan 60°.

k      De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag bij:

1      vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;

2      twee-aaneen gebouwde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;

3      aaneengebouwde woningen bij de eindwoningen niet minder bedragen dan 3 m.

l        Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patio’ mag de oppervlakte van de onbebouwde ruimte binnen het bouwvlak per bouwperceel niet minder dan 20 m² bedragen.

m    In afwijking van het bepaalde onder g en h mag ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patio’ een tweede bouwlaag worden gebouwd, mits wordt voldaan aan het volgende:

1      De oppervlakte van de tweede bouwlaag mag niet meer bedragen dan 50% van de maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte op de begane grond.

2      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.

3      De tweede bouwlaag dient in de voorgevellijn te worden gebouwd, met dien verstande dat de breedte van de tweede bouwlaag minimaal 50% en maximaal 65% van de breedte van de voorgevel mag bedragen.

 

29.2.2     Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a      Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m j.

b      Het bepaalde onder c t/m j is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 28.2.1 hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 28.2.1, met dien verstande dat niet hoeft te worden voldaan aan lid 28.2.1 sub h.

c       De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn mag niet minder dan 2,5 m bedragen, tenzij dit tot gevolg heeft dat de afstand tot de weg waaraan het hoofdgebouw is gelegen, aan de zijde van de oprit voor een auto minder dan 6 m bedraagt. In dat geval mag de afstand tot de weg niet minder dan 6 m bedragen.

d       

1      Het onbebouwde oppervlak achter de achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 30 m², met dien verstande dat altijd een bijbehorend bouwwerk van 6 m² mag worden gebouwd.

2      Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 80 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

3      In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m², mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 100 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

4      In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter dan 1.750, mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 120 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

5      In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter dan 2.250, mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 145 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

6      In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 2.250 m² mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 170 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

e      Indien het oppervlak bestaande (legaal gebouwde) bijbehorend bouwwerken bij het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan zodanig is dat het oppervlak als bedoeld in sub d onder 2 tot en met 6 wordt overschreden, dan mag het oppervlak bestaande (legaal gebouwde) bijbehorende bouwwerken worden herbouwd of teruggebouwd, zodanig dat de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan bestaande oppervlakten worden verminderd met 10% van het oppervlak en wel tot respectievelijk maximaal:

1      100 m²;

2      125 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m²;

3      150 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter dan 1.750 m2;

4      175 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter dan 2.250 m2.

5      200 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

f        In afwijking van het bepaalde onder d en e mag de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’ niet meer bedragen dan 250 m2.

g       De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,2 m, dan wel, wanneer de maximale goothoogte van het hoofdgebouw lager is, de desbetreffende lagere goothoogte.

h       

1      De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m dan wel, indien de bouwhoogte van het hoofdgebouw lager is dan 6,5 m, maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m.

2      Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.

3      In het geval het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak, mag het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw met een maximum van 3,2 m.

i        Bijbehorende bouwwerken op dakterrassen zijn uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1    De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m².

2    De hoogte mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, tot een maximum van 3 m.

3    De afstand van het bijbehorende bouwwerk tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.

4    Bijbehorende bouwwerken op dakterrassen zijn alleen toegestaan aan de achterzijde van het hoofdgebouw.

j        Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patio’ dient binnen het bouwvlak een oppervlakte van minimaal 20 m² onbebouwd te blijven.

 

29.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      In afwijking van het bepaalde onder a mogen overkappingen buiten het bouwvlak uitsluitend worden gebouwd daar waar op grond van lid 24.2.2 bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20 m².

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

f        Bouwwerken op dakterrassen zijn uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1      De hoogte mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, tot een maximum van 3 m.

2      De afstand van het bouwwerk tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.

3      Bouwwerken op dakterrassen zijn alleen toegestaan aan de achterzijde van het hoofdgebouw.

g       Nieuwbouw van tennisbanen en paardenbakken is niet toegestaan.

h      Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende bepalingen:

1      Een zwembad dient te worden gebouwd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.

2      Een zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in 28.2.2 in acht wordt genomen.

3      Het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.

4      Per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.

5      De oppervlakte van een zwembad mag niet meer bedragen dan 50 m2.

 

29.3        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      in 28.2.1 onder b, g en i om ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patio’ bebouwing in de bebouwingstypologieën ‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’ en/of ‘aaneengebouwd’ te bouwen met een maximale goothoogte van 7 m en een maximale bouwhoogte van 10 m.

b      in 28.2.1 onder b om een andere onder 28.2.1 onder b genoemde bebouwingstypologie toe te staan dan is toegestaan op grond van de op de verbeelding aangegeven aanduiding.

c       lid 28.2.1 onder c voor overschrijding van de achterste begrenzing van het bouwvlak, ten behoeve van vergroten van de diepte van de woning, met dien verstande dat de totale diepte niet meer mag bedragen dan 15 m;

d      lid 28.2.2 onder d van het maximum aan bijbehorende bouwwerken tot:

1    100 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

2    125 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar kleiner dan 1.250 m²;

3    150 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar kleiner dan 1.750 m²;

4    175 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar kleiner dan 2.250 m²;

5    200 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien:

-     de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

-     deze niet uitsluitend dient voor het verkrijgen van een groter woongenot.

e      lid 28.2.1 onder k voor het bouwen van woningen op een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelgrens waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1    De afwijking mag niet tot gevolg hebben dat in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.

2    De belangen van derden mogen niet onevenredig worden aangetast.

f        lid 28.2.2 onder h voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken tot de maximaal toegestane bouwhoogte in de zijdelingse perceelsgrens indien dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

g       lid 28.2.3 onder g voor het bouwen van bijzondere bouwwerken, te weten een paardenbak of een tennisbaan. De omgevingsvergunning mag uitsluitend worden verleend, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

1      De omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.

2      Het bouwwerk mag geen onevenredige milieuhinder veroorzaken;

3      Voor de onderscheiden bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

Voor tennisbanen:

-     De tennisbaan dient te worden gesitueerd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.

-     De tennisbaan mag niet overdekt zijn.

-     Bij de tennisbaan mag een omheining worden gebouwd met een hoogte van maximaal 5 m, mits het gedeelte boven 2 m over de gehele oppervlakte transparant is.

-     De tennisbaan mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.

-     Per perceel mag maximaal 1 tennisbaan worden gebouwd.

 

Voor paardenbakken:

-     De paardenbak dient te worden gesitueerd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.

-     De paardenbak mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in lid 28.2.2 in acht wordt genomen.

-     De paardenbak mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.

-     Per perceel mag maximaal 1 paardenbak worden gebouwd.

 

29.4        Specifieke gebruiksregels

 

29.4.1     Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de bestemming ‘Wonen - 2’ is de uitoefening van een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van:

1      45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

2      60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;

3      75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;

4      90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;

5      105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

b      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c       De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

d      Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.

e      Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.

f        Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.

g       Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.